Você está na página 1de 31

Hoofdstuk 1

Heer Çiva’s hoogste zegening

Eens reisde de grote wijze Närada Muni naar het verblijf van Heer Çiva en begon
hem daar op te hemelen door te zeggen, “U bent erg nauw verwant en dierbaar
aan de Allerhoogste Heer Kåñëa. Niet alleen dat, u bent de manifestatie van
Kåñëa; u bent niet verschillend van Hem. U kunt iemand bevrijding schenken en
zelfs ook Kåñëa prema geven, het zeldzame juweel van transcendentale liefde voor
Kåñëa.”
Toen hij Närada hem zo op vele manieren hoorde verheerlijken, werd Heer Çiva
kwaad en zei, “Je glorificatie van mij is onjuist. Ik ben helemaal niet dierbaar aan
Çri Kåñëa.”
Heer Çiva is feitelijk het meest dierbaar tot Çri Kåñëa, en daarom kan Kåñëa
hem bepaalde diensten geven die Hij aan niemand anders kan geven. Toen de
halfgoden en de demonen de Melkoceaan aan het karnen waren om zo de nectar
der onsterfelijkheid te bemachtigen, was de eerste substantie die geproduceerd
werd een krachtig en gevaarlijk gif dat de hele wereld aantastte. De halfgoden
maakten hun smeekbede tot Çri Kåñëa, en Hij adviseerde hen om Heer Çiva te
verzoeken het gif op te drinken. Zodoende vereerden ze Heer Çiva en baden,
“Red ons alstublieft! Alleen u kunt ons beschermen!” Heer Çiva verzamelde het
gif en nam het in zijn mond, maar aarzelde om het door te slikken, omdat hij
dacht, “Heer Kåñëa is in mijn hart. Het gif zal Hem aantasten.” Daarom hield hij
het gif in zijn keel, die hierdoor verbrandde en zijn nek een blauwe kleur gaf.
Uit oprechte nederigheid zei Heer Çiva toen tegen Närada: “Ik wil Zijn geliefde
toegewijde zijn, maar in werkelijkheid ben ik dat niet. Je weet dat mijn lichaam
altijd bedekt is met het as van de crematieplaatsen, en dat ik altijd een slinger
van doodshoofden om mijn nek draag. Mijn metgezellen zijn allemaal geesten en
heksen, dus ik ben niet gekwalificeerd om Kåñëa’s meest dierbare toegewijde te
zijn. Als ik Hem werkelijk zo dierbaar ben, waarom zou Hij mij dan hebben
bevolen om me te koppelen aan de geaardheid onwetendheid om zodoende de
verschrikkelijke taak van de vernietiging van het universum tot uitvoering te
brengen? Als ik zo’n grote ontvanger van Zijn genade ben, waarom zou Hij mij
dan hebben bevolen om Çaëkaräcärya te worden en een filosofie te prediken die
tegen Hem gekant is?”
Hoewel hij het tegendeel spreekt, was het in werkelijkheid juist omdat Çiva zo
dierbaar is aan Kåñëa dat Kåñëa in staat was om hem de moeilijke opdracht te
geven om als Çaëkaräcärya te verschijnen.1 Veel mensen hadden de allerhoogste

1
Heer Çiva refereerde hier aan de lange geschiedenis met betrekking tot het propageren door
Çrépäd Çaëkaräcärya van het concept dat de levende wezens in alle opzichten één zijn met God.
Voor het verschijnen van Çaëkaräcärya vijftienhonderd jaar geleden was de leegteleer van het
Boeddhisme, welke de autoriteit van de Veda’s verwerpt, prominent in India. Çaëkaräcärya is een
incarnatie van heer Çiva, de allerhoogste toegewijde van de Heer. Echter, om het Boeddhisme te
verdrijven en de autoriteit van de Veda’s weer in ere te herstellen, moest hij noodgedwongen een

1
Heer slechts aanbeden teneinde hun zelfzuchtige wensen in vervulling te laten
gaan, denkende, “Simpelweg door onze verering van God zal Hij tevreden zijn
over ons en voldoen aan al onze wereldse verlangens.” Ze vereerden Hem alleen
maar zodat Hij spoedig aan al hun wensen zou voldoen, niet om Hem te plezieren.
Heer Kåñëa dacht, “Dit is erg gevaarlijk.” Hij riep Heer Çiva en instrueerde hem,
“Zulke valse toegewijden zullen grote onrusten veroorzaken, dus houd ze ver van
Mij weg. Breng een filosofie tot stand die het volgende stelt: ‘brahma satyaà jagan
mithyä—het Absolute is waar, deze wereld is onwaar.’ Je moet prediken, ‘Alle
zielen zijn Çiva; alle zielen zijn Brahma; allen zijn één. Jij bent brahma, het
onpersoonlijke Absolute. Het is niet nodig om een andere God te aanbidden; je
bent zelf de Allerhoogste God.’ “Aarzelend vroeg Heer Çiva aan heer Kåñëa,
“Kunt U alstublieft aan iemand anders vragen om dit te doen? Ik ontbeer de
kwalificatie voor deze dienst.” Kåñëa antwoordde, “Nee, jij zult dit moeten doen.
In de gehele wereld zie ik niemand die zo capabel is als jij bent.”
Terwijl hij zich schaamde zei Heer Çiva tegen Näräda, “Uiteindelijk heb ik
moeten toegeven dat ik Zijn bevel tot uitvoering zou brengen. Verschijnend als
Çaëkaräcärya predikte ik overal. ’U bent brahma, jij bent brahma, u bent het
onpersoonlijke brahma. De gehele wereld is onecht.’ Ik heb er zoveel spijt van. Ik
weet dat ik een grote overtreding heb begaan door er voor te zorgen dat nu zoveel
mensen gekant zijn tegen Heer Kåñëa. Maar toch, om Zijn opdracht tot
uitvoering te brengen heb ik deze doctrine verspreid. Gezien het feit dat Hij me
soms zulke opdrachten geeft, is het duidelijk dat ik niet Zijn meest dierbare ben.”

De Bedriegers Bedriegend

Heer Çiva gaf Näräda ook blijk van zijn spijt dat hij zegeningen aan de vijanden
van Kåñëa had gegeven. Om de verlangens van zijn Heer te vervullen, had hij
zegeningen gegeven aan demonen zoals Rävaëa, Våkäsura, Çalva en Jayadratha,
en zodoende had hij dus veel dingen gedaan die schijnbaar gekant waren tegen
Kåñëa en kåñëa-bhakti.
Näräda Muni zei echter, “Meester, probeer me alstublieft niet te misleiden. Ik
weet dat wat u ook maar doet, altijd door u gedaan wordt om Heer Kåñëa te
plezieren en om Hem te assisteren in Zijn spel en vermaak, ten gunste van alle
levende wezens. U vertelde me dat u zo vaak zegeningen heeft gegeven aan Zijn
vijanden. Ik weet dat Zijn vijanden, evenals de vijanden van Zijn toegewijde
neven, de Päëòava’s, u aanbidden voor kwaadwillige zegeningen. Ik weet ook dat
u ze deze zegeningen schenkt. Maar deze zegeningen zijn niet onfeilbaar; ze
bevatten altijd wel een uitvlucht. In werkelijkheid bedriegt u al deze
begunstigden teneinde Kåñëa te plezieren. U bent zonder twijfel Zijn meest
dierbare vriend.”

compromis sluiten met de atheïstische filosofie van de Boeddhisten en zodoende een non-
devotionele doctrine prediken.

2
Çiva en Näräda gingen door met het bespreken van historische incidenten,
welke volgens Heer Çiva bewezen dat hij niet dierbaar was aan Kåñëa, maar welke
volgens Näräda juist het tegenovergestelde bewezen.

Een uitvlucht

Het grote epos Mahäbhärata verhaalt over Koning Jayadratha, een van de vele
demonen die zo’n sluwe zegening had ontvangen van Heer Çiva. Duryodhana, de
neef langs vaderszijde van de vijf Päëòava broers, had zijn zus Dushala gehuwd
aan koning Jayadratha, en hierdoor was de koning ook een soort stiefbroer van de
Päëòavas geworden. Op een dag besloot Jayadratha om Draupadé, de vrouw van
de Päëòavas, te ontvoeren, uit een intens verlangen om haar zijn eigen vrouw te
maken. Toen hij haar dwong plaats te nemen in zijn strijdwagen berispte ze hem,
en riep, “Ik ben de vrouw van de Päëòava’s. Als ze jou te pakken krijgen, zullen ze
je straffen en doden!”
De arrogantie van Jayadratha voorkwam dat hij naar haar luisterde, en hij zette
de ontvoering voort. Ondertussen benaderde de wijze Näräda de Päëòava’s en
informeerde hen als volgt: “Oh, ik zag Jayadratha Draupadé wegnemen, en ze was
aan het huilen!”
Twee van de Päëòavas, Bhéma en Arjuna, begonnen onmiddellijk Jayadratha te
achtervolgen. Bhéma stapte van zijn strijdwagen af en rende sneller dan de
paarden van Jayadratha. Met zijn pijl en boog veroorzaakte Arjuna een vuur dat
de strijdwagen van Jayadratha omringde, die zo in de val zat en nergens meer
heen kon. Zwaar geslagen door Bhéma en gearresteerd door Arjuna, werd
Jayadratha vastgebonden aan de strijdwagen en zo meegenomen naar de plek
waar Yudhiñöhira Mahäräja samen met Draupadé had verbleven.
Bhéma en Arjuna spraken met Yudhiñöhira, hun gerespecteerde oudere broer.
Bhéma drong bij hem aan, “Ik wil Jayadratha doden. Geef me alsjeblieft de
opdracht om hem te doden.”
Ter ondersteuning van Bhéma’s argument zei Arjuna, “Jayadratha heeft een
afschuwelijke daad begaan en zou gedood moeten worden.”
Koning Yudhiñöhira antwoordde, “De overtreding was begaan tegen Draupadé.
We zouden het pleit aan haar moeten voorleggen, dan zullen we doen wat ze ook
maar beveelt.”
Toen Jayadratha tot aan de voeten van Draupadé werd gebracht, zei ze
genadevol tegen haar echtgenoten, “Dood hem niet; vergeef hem. Hij is onze
stiefbroer. Als jullie hem doden maak je van de zus van jullie neef een weduwe,
en zal ze voor de rest van haar leven huilen.”
Bhéma en Arjuna benaderden toen Heer Kåñëa en verzochten Hem: “Wat
moeten we nu doen? We hebben beloofd Jayadratha te doden, en nu vertelt
Draupadé ons dat we hem moeten vergeven.”
Kåñëa antwoordde, “Voor iemand die werd vereerd, geldt eerverlies als zijnde
erger dan de dood.”
Arjuna scheerde toen het hoofd van koning Jayadratha, liet vijf plukken haar
over en scheerde de ene helft van zijn gezicht, terwijl hij de andere helft

3
ongeschoren liet. Jayadratha voelde zich vernederd, en nadat hij was vrijgelaten
door Bhéma en Arjuna dacht hij dat het inderdaad beter was geweest om te zijn
gestorven. Hij dacht, “Ik ga op een of andere manier wraak nemen.” Zo
verzonken in deze gedachten ging hij naar Gangotré in de Himälaya’s en
onderging daar een strenge soort boetedoening om zo Heer Çiva te plezieren.
Na enkele maanden gaf hij alle voedsel, water en lichamelijke activiteiten op, en
stond op het punt te sterven. Op dat moment verscheen Heer Çiva voor hem en
vroeg hem wat voor soort zegen hij graag zou willen ontvangen als beloning voor
zijn ascese. Jayadratha antwoordde, “Ik wil wraak nemen op de Päëòava’s. Ik wil
ze allemaal verslaan en doden.” Heer Çiva zei tegen hem, “Je kunt de Päëòava’s
verslaan, maar dan wel alleen Yudhiñöhira, Bhéma, Nakula en Sahadeva; Arjuna
niet.” Jayadratha zei, “Als u me niet tot mijn volste genoegdoening kunt zegenen,
geeft u me dan alstublieft de zegen dat noch Arjuna noch iemand anders mij zal
kunnen doden.” Heer Çiva antwoordde, “Deze zegen kan ik je geven: als je wordt
onthoofd en je hoofd valt op de grond, zal de persoon die dat heeft veroorzaakt
onmiddellijk dood neervallen. Jouw leven zal gespaard blijven en je hoofd zal zich
weer verenigen met de rest van je lichaam. Zo kun je honderden duizenden
malen ‘gedood’ worden, maar zul je niet sterven. Anderzijds, als je afgehakte
hoofd in de handen van je vader valt en hij gooit het op de grond, zul je sterven.”
Dit stemde Jayadratha tevreden en hij dacht, “Mijn vader zou dit nooit doen.”
Toen de slag van Kurukshetra begon, koos Jayadratha de zijde van de vijand van
de Päëòava’s, Duryodhana. Op een avond tijdens de veldslag, terwijl de zon onder
ging, was de vader van Jayadratha verzonken in gebed en het maken van een
offerande van water voor de Zonnegod. Arjuna zag dit geschikte moment. Met
het vakkundig loslaten van een pijl scheidde hij Jayadratha’s hoofd van zijn romp
en zorgde ervoor dat het hoofd recht in de handen van zijn mediterende vader
viel. Opgeschrokken en zonder er bij stil te staan wierp Jayadratha’s vader het
hoofd op de grond. Daarna, terwijl hij zijn ogen opende, riep hij uit, “Wat was dat
natte ding?” Toen hij zag dat hij zojuist het hoofd van zijn zoon had weggegooid,
begon hij te jammeren, “O mijn zoon! O mijn zoon! Jij bent nu dood!”

Een Sluwe Zegening

Omdat hij afgunstig was op Kåñëa, en verlangde om de kracht te verkrijgen


waarmee hij Hem zou kunnen vernietigen, zocht de demon Çälva ook zijn
beschutting bij Heer Çiva. Hij verrichtte een strikte soort versterving en at
dagelijks niet meer dan een handvol as. Na een jaar was Heer Çiva erg tevreden
met hem, en vroeg hem om voor een zegening te smeken.
Çalva smeekte Heer Çiva om een vliegtuig, en zei, “Dit vliegtuig dient te
functioneren zoals ik dat wil; het dient bestuurd te worden door mijn geest. Op
mijn bevel moet het naar de hemel gaan, of waar ik dan ook maar heen wil gaan.
In de zomer moet het van binnen gekoeld zijn. Als er slechts twee man zijn,
moeten er maar twee zitplaatsen zijn, en als ik wil reizen met honderden
duizenden personen, moeten er zich een evenredig aantal zitplaatsen
manifesteren. Het dient nooit neer te storten door een of ander mechanisch

4
gebrek en het moet uitgerust zijn met allerhande wapens. Het dient gevaarlijk en
angstaanjagend te zijn voor de Yadu’s.”
Heer Çiva ging akkoord en Çalva werd door de demon Maya Dänava geholpen
met het bouwen van een mystiek vliegtuig dat de stad Dvärakä (de woonplaats
van Heer Kåñëa) begon te vernietigen. Çalva viel zelf van boven aan, terwijl zijn
soldaten over de grond aanvielen. De soldaten van de Yadu dynastie vochten
onder leiding van Pradyumna met Çalva en zijn leger, maar konden hem niet
verslaan.
Uiteindelijk verscheen Heer Kåñëa persoonlijk op het slagveld, en na vele
intensieve gevechten aan beide zijden, alsmede vele mystieke vertoningen van
Çalva, haalde de Heer Zijn Werpschijf tevoorschijn, onthoofdde hem en schonk
hem bevrijding.
Op deze manier hebben de zegeningen die door Heer Çiva worden geschonken
aan de vijanden van Heer Kåñëa altijd een zwakke plek—een uitvlucht. Heer
Çiva is extreem sluw en scherpzinnig, en hij dient altijd zijn Heer, Çré Kåñëa.
Närada was bekend met dit feit, en wilde de glories van Heer Çiva bekendmaken.
Çiva is zeer naast en dierbaar tot Kåñëa, en niet verschillend van Hem. Probeer
hem altijd te vereren, want hij is Kåñëa’s grootste toegewijde.

nimna-gänäà yathä gaìgä


devänäm acyuto yathä
vaiñëavänäà yathä çambhuù
puräëänäm idam tathä
Çrémad-Bhägavatam (12.13.16)

“Net zoals de Ganges de beste van alle rivieren is, is Heer Acyuta
[Kåñëa] de allerhoogste onder de goden en is Heer Çambhu [Çiva]
de beste onder de Vaiñëava’s, en is het Çrémad-Bhägavatam de beste
van alle Puräëa’s.”

Het Principe van Çiva

Het principe van Çiva—çiva-tattva—is uitermate ingewikkeld. Het principe


van Brahmä is niet zo ingewikkeld omdat Heer Brahmä altijd een jéva is, een
eindige spirituele ziel. Soms, als er geen bekwame jéva beschikbaar is, neemt Heer
Viñëu (Kåñëa’s expansie) zelf de rol van Brahmä op zich, maar dat is zeldzaam.
Heer Çiva is niet zoals Brahmä; hij is geen eindige ziel.
Na de acht materiële lagen te hebben doorkruist, en na zowel de Virajä (de
rivier die de materiële en de spirituele wereld verdeelt) als de planeet van Heer
Brahmä (de hoogste materiële planeet) te hebben doorkruist, komt men uit op de
planeet van Heer Çiva. Daar staat hij bekend als Sadäçiva, een manifestatie van
Heer Viñëu.
Çiva-tattva kan alleen worden begrepen middels de analogie van yoghurt en
melk. Deze analogie vindt men terug in Çré Brahma-Saàhitä en wordt nader

5
verklaard in het commentaar van Çréla Jéva Gosvämé: “Net zoals melk in yoghurt
verandert wanneer het in aanraking komt met een bepaald middel, neemt Çré
Govinda, Heer Kåñëa, de gedaante aan van Çambhu (Çiva) om zodoende een
specifiek doeleinde tot stand te brengen. Het voorbeeld van yoghurt wordt in
feite gegeven om het begrip van oorzaak en gevolg over te brengen, niet vanwege
het begrip van transformatie. Çré Kåñëa is werkelijkheid en kan niet
getransformeerd worden, dus is het niet mogelijk voor Hem om enig soort
vervorming te ondergaan. Een wensvervullend juweel manifesteert vele dingen
naar gelang iemands verlangen, maar haar constitutionele aard blijft
onaangeraakt.”2

Rämeçvara Mahädeva

Toen Çré Rämacandra de brug naar Laìkä aan het bouwen was, vestigde Hij een
Çiva-liìga (deity gedaante van Çiva) met de naam Rämeçvara. Al het gewone volk
begon Heer Çiva te vereren, roepende, “Rämeçvara ki jaya! U bent de içvara van
Räma: U bent de heer van Räma.” De halfgoden waren hierdoor ontevreden en
verkondigden door middel van een stem uit de hemel, “Rämas ca asau éçvaraù:
Räma is God, en Çaìkarä is ook God; ze zijn één en dezelfde.” Toen hij dit hoorde
brak de Çiva-liìga. Heer Çiva verrees uit de liìga en vertelde ze allemaal, “Jullie
zijn allemaal dwaas; jullie kennen mijn tattva helemaal niet, de gevestigde
waarheden betreffende mijn identiteit. Räma is mijn beminde en mijn God, en
dat is waarom ik Rämeçvara wordt genoemd.”

Perfecte Liefde Toekennen

Heer Çiva verblijft eeuwig in de woonplaats van Heer Kåñëa, Çré Våndävana,
waar hij vele gedaantes manifesteert om toegewijde dienst aan Hem te betonen.
De gedaante van Gopéçvara Mahädeva 3 was gemanifesteerd door Kåñëa’s

2
“In dit geval bestaat het speciale transformerende middel uit een mengsel van mäyä’s aspect van
de geaardheid onwetendheid, het onbeduidendheids aspect van de marginale energie, en een
geringe mate van de gecombineerde kennis (saàvit) en gelukzaligheids (hlädiné) aspecten van de
transcendentale energie. De stralende ondergeschikte heerser in de gedaante van Çambhu-liìga,
die is verenigd met zijn speciale transformerende agens, is wezenlijk de gelijkenis van Gods
expansie.” (Brahma-saàhitä commentaar door Çréla Bhaktivinoda Öhäkura)
3
In zijn originele en meest zuivere gedaante is Heer Çiva eeuwig Gopéçvara Mahädeva. Toch
voerde hij de volgende ‘menselijke’ bezigheid uit waarin hij Gopéçvara ‘werd’:
“Heer Çiva wilde een gopé worden. Hij volbracht meerdere vormen van ascese en toen
Paurëamäsé Yogamäyä tevreden was en voor hem verscheen, smeekte hij haar om in Kåñëas räsa-
lélä mee te mogen doen. Paurëamäsé assisteerde hem genadevol met het baden in Brahmä-kuëòa,
en hij nam onmiddellijk de gedaante aan van een tiener gopé. Toen ging hij naar de plek waar de
räsa-lélä plaatsvond, en verstopte zich daar in een bosje. “Kåñëa en de gopé’s voelden echter dat er
iemand met een ander gemoed was gekomen. Ze vroegen elkaar, ‘Waarom ben je niet blij
vandaag? Wat is er aan de hand?’ Na een zoektocht ontdekten ze de nieuwe gopé en vroegen ‘haar’,
‘Wie ben je? Wat is je naam? Wie zijn je ouders? Wat is de naam van je echtgenoot? Waar is het
huis van je schoonouders?’

6
verlangen. Toen Kåñëa verlangde om Zijn räsa dans uit te voeren, manifesteerde
Çrématé Rädhikä, de belichaming van Zijn plezier energie, zich vanuit Zijn
linkerzijde, en Gopéçvara Mahädeva vanuit Zijn rechterzijde. Die gedaante van
Çiva die in Käçé of Kailäsa verblijft, in de materiële wereld, is een gedeeltelijke
manifestatie van de originele Sadäçiva in Våndävana. De vele andere gebruikelijk
aanbeden gedaanten van Heer Çiva zijn expansies van Sadäçiva. Ze zijn niet de
originele gedaanten. Gedeeltelijke expansies zoals Péppaleçvara Mahädeva,
Bhüteçvara Mahädeva, Raìgeçvara Mahädeva enzovoorts, kunnen niet de
zegening schenken die verkregen kan worden door de genade van Gopéçvara
Mahädeva—de hoogste perfectie van liefde, namelijk vraja-prema.
Çréla Raghunäta Däsa Gosvämé heeft een gebed geschreven in zijn Vraja-viläsa-
stava:

mudä gopendrasyatmaja bhuja parisranga nédhaye


sphurad gopirvåndair yam iha bhägavatam pranayibhih
bhajadbhistair bhaktyäs vamabhilasitam präptam aciräd
yamitire gopéçvaram anudinam taà kila bhaje

“Ik aanbid dagelijks Gopéçvara Mahädeva, die zich aan de oever van
de Yamumä bevindt. Die exacte Gopéçvara werd aanbeden door de
gopé’s in diepe devotie, en hij vervulde snel hun verlangens om een
opperst kostbaar juweel in de vorm van de omhelzing van de zoon
van Nanda Mahäräja [Kåñëa] te verkrijgen.”

Çréla Sanätana Gosvämé, de grote Vaiñëava heilige die in Våndävana verbleef in


de buurt van de oude Çré Madana-Mohana tempel, ging er dagelijks op uit om Çré
Gopéçvara Mahädeva te bezoeken in zijn tempel. Eens, in zijn oudere jaren, had
Sanätana Gosvämé een droom waarin Gopéçvara voor hem verscheen en hem
instructies gaf: “Neem nu dat je oud bent alsjeblieft niet meer zo veel moeite om
me te bezoeken.” Sanätana Gosvämé antwoordde, “Ik zal gewoon door blijven
gaan met U te bezoeken. Ik kan deze gewoonte niet veranderen.” Gopéçvara
Mahädeva zei, “Dan zal ik mezelf manifesteren en zal ik verblijven in Bhankandé,
in de buurt van jouw verblijfplaats.” De volgende dag verscheen Gopéçvara
Mahädeva in Bankhandé, halverwege zijn originele tempel en Çréla Sanätana
Gosvämé’s woonplaats. Toen hij dit zag raakte Sanätana Gosvämé overweldigd
door transcendentale extase, en zou vanaf die dag iedere dag Bankhandé
Mahädeva bezoeken.

“Toen Çiva deze vragen niet kon beantwoorden begonnen ze haar zoveel te slaan dat haar
wangen rood gloeiden en opzwollen, en ze begon te roepen, ‘Yogamäyä, Yogamäyä. Red me. Ik zal
nooit meer naar Våndävana gaan, en zal nooit meer durven mee te doen in räsa-lélä.’ Paurëamäsé
arriveerde en verzocht de gopé’s om hun genade aan Heer Çiva te tonen. ‘Zij is het doel van mijn
genade’, vertelde Paurëamäsé hen. Toen accepteerden de gopé’s haar als een gopé en gaf Kåñëa haar
de naam Gopéçvara (zij wiens éçvara’s (heersers) de gopé’s zijn). Hij gaf haar de zegen om de
bewaker van de räsa-lélä te worden en zei, ‘Zonder de goedkeuring van Gopéçvara zal niemand de
räsa-lélä kunnen betreden.’ “ (Uit Pinnacle of Devotion)

7
Waar hij ook maar was, Çréla Sanätana Gosvämé kon niet zonder zijn geliefde
Heer Çiva—Gopéçvara Mahädeva en Bankhandé Mahädeva in Våndävana, en
Kämeçvara Mahädeva in het Käyavana woud. In Govardhana verbleef hij in de
nabijheid van zijn zeer dierbare vriend, Cakreçvara Mahädeva, die zijn naam
verkregen had toen hij de Govardhana heuvel en de Vrajaväsé’s had gediend door
zijn drietand omhoog te houden als een cakra, waarmee hij hen beschermde tegen
de krachtige wolkbreuk die door Koning Indra was gestuurd.
Voorafgaand aan dit had Heer Çiva aan Çré Kåñëa om de zegen gevraagd om het
spel en vermaak tijdens Zijn kindertijd mee te mogen maken. Kåñëa gebood hem
om zichzelf in Nandagaon te plaatsen, in de vorm van een heuvel. Çiva volgde dit
bevel op en werd de Nandéçvara Heuvel, en raakte zo dus bekend als Nandéçvara
(Heer Brahmä werd Brahma-parvata, de berg in de geboorteplaats van Çrématé
Rädhikä, Varñänä. Omdat Brahmä zo dichtbij Rädhikä blijft, is hij ook onze
Gurudeva).
Wij eren Heer Çiva als een grote Vaiñëava en als Guru. We aanbidden hem niet
afzonderlijk. We vieren Çiva-ratri, de verschijningsdag van Heer Çiva, en we
vereren hem in verband met zijn relatie tot Çré Kåñëa. Çréla Sanätana Gosvämé
heeft in zijn Hari-bhakti-viläsa geschreven dat alle Vaiñëava’s Çiva-caturdasi
(Çiva-ratri) zouden moeten vieren. Heer Çiva, in wie zich alle goede
eigenschappen bevinden, zou zeker vereerd moeten worden door deze dag te
vieren.
We bieden onze eerbetuigingen aan Heer Çiva middels gebeden zoals deze:

Våndävanävani-pate jaya soma soma-maule


Sanaka-sanandana-sanätana-näradeòya
Gopéçvara vraja-viläsi-yugäìghri-padme
Prema prayaccha nirupädhi namo namas te
(Saìkalpa-kalpadruma 103)

“O Poortwachter van Våndävana! O Soma, alle eer aan u! U wiens


voorhoofd wordt versierd met de maan, en wie aanbidbaar is door
de wijzen aangevoerd door Sanaka, Sanandana, Sanätana en
Närada! O Gopéçvara! Verlangend dat u me prema schenkt voor de
lotusvoeten van Çré Çré Rädhä-Mädhava, die vrolijke bezigheden
vertonen in Vraja-dhäma, bied ik u keer op keer mijn
eerbetuigingen aan.”

Door de zegening van Çiva

Een brähmana in Käçé Väräëasé bad eens tot Heer Çiva, “Ik wil mijn dochter
uithuwelijken, maar ik heb geen geld. Geef me alstublieft geld.” Heer Çiva zei
tegen hem, “Ga naar Våndävana en ga daar op zoek naar Çréla Sanätana Gosvämé.
Aan hem kun je vragen of hij je wat van zijn rijkdom wil geven ten behoeve van
het huwelijk van je dochter.” Zodoende ging de brähmana te voet naar
Våndävana en toen hij daar eenmaal aan was gekomen, vroeg hij de dorpelingen

8
ter plaatse waar hij de persoon genaamd Sanätana Gosvämé kon vinden.
Aangezien iedereen wist wie dat was, legden ze hem uit waar hij verbleef.
Çréla Sanätana Gosvämé was zijn bhajana aan het beoefenen in Käliya-hrada
vlakbij de Yamunä rivier. Käliya-hrada was de voormalige thuishaven van de erg
giftige slang genaamd Käliya. Omdat Käliya-hrada zo dicht in de buurt van de
Yamunä lag, was het omringende gebied erg zanderig. Çréla Sanätana Gosvämé
ging slechts gekleed in een lendedoek. Hij ging altijd van deur tot deur om te
bedelen voor een klein beetje prasäda (voedsel overblijfselen van Kåñëa), en nam
als maaltijd slechts één droge chapatti (plat brood) zonder zout.
De brähmaëa kwam aan bij zijn hut en zei, “Ik ben naar Çaìkara Mahädeva,
Heer Çiva, gegaan en hij zei dat ik u moest opzoeken. Hij vertelde mij dat u mij
wat rijkdom zou schenken voor de bruiloft van mijn dochter.” Sanätana Gosvämé
antwoordde, “Ik heb geen bezittingen. U kunt zien dat ik niets anders heb dan
een lendedoek.” Toen dacht hij, “Oh, Çiva kan niet gelogen hebben. Hij is mijn
boezemvriend.” Toen hij zo aan Heer Çiva dacht en de zaak verder overwoog,
herinnerde hij zich plots een toetssteen die hij ooit had weggegooid en daarna
was vergeten, dus zei hij tegen de brähmaëa, “Ga naar de Yamunä en verwijder
daar wat zand, daar zult u een toetssteen vinden. Hij ligt ergens in het zand maar
ik weet niet meer precies waar.”
De brähmaëa vond de steen, raakte er ijzer mee aan, en het ijzer veranderde in
goud. Hij was erg, erg blij dat Heer Çiva hem had gezegd naar Våndävana te gaan,
en dacht dankbaar, “Mijn gebeden zijn gehoord en beantwoord door hem.” Op
weg naar huis echter, nam zijn hebzucht naar geld toe en hij begon te denken,
“Waarom bewaarde Sanätana Gosvämé de toetssteen eigenlijk in het zand? Het
had geen nut daar. Hij moet dus nog waardevollere juwelen hebben dan deze
toetssteen.”
Zo kwam het dat hij terugging, en Sanätana Gosvämé vroeg hem, “Waarom bent
u teruggekomen?” Hij antwoordde, “Ik ben hier omdat ik weet dat u juwelen bezit
die nog waardevoller zijn dan deze toetssteen.” Sanätana Gosvämé zei toen,
“Goed, ga die toetssteen in de Yamunä gooien.” De brähmaëa deed dit met al zijn
kracht, waarna Sanätana Gosvämé tegen hem zei, “Kom hier. Kom hier.” Hij gaf
hem de mantra “Hare Kåñëa Hare Kåñëa Kåñëa Kåñëa Hare Hare, Hare Räma
Hare Räma Räma Räma Hare Hare” en zei, “Ik heb geen wereldse juwelen, maar
ik heb wel transcendentale juwelen. Het juweel van Heer Kåñëa en Çré Rädhä zal
spoedig naar u toe komen, dus blijf alstublieft hier. Het huwelijk van uw dochter
zal automatisch plaatsvinden. Blijf hier en chant Hare Kåñëa.” Die brähmaëa
volgde de instructies van Sanätana Gosvämé op en werd een zeer verheven
heilige.

9
Hoofdstuk 2

De Functie en De Persoon

Çré Närada verlangde ernaar om de glorie van Heer Çiva te verkondigen. Zoals
hiervoor beschreven werd, loofde hij Çiva als de grootste en meest dierbare
toegewijde van Heer Kåñëa, en raakte Heer Çiva vervolgens ontsteld bij het
horen van die lofzang. Çiva verhaalde toen een aantal voorvallen welke volgens
hem bewijzen waren dat hij helemaal niet dierbaar aan Kåñëa was.
Nu vergelijkt Heer Çiva zichzelf met Prahläda Mahäräja 4 , de befaamde
toegewijde van Heer Nåsiàhadeva beschreven in het Çrémad-Bhägavatam. Hij zei
tegen Näräda, “Çré Prahläda Mahäräja is superieur aan mij, en het is hij die de
dierbare toegewijde van de Heer is.” Ondanks dat Heer Çiva superieur is aan
Prahläda Mahäräja, zei hij tegen Näräda dat Prahläda Mahäräja superieur was.
Waarom? Hij zei dit om mensen aan te moedigen in de voetstappen te treden van
het ideale karakter van Prahläda Mahäräja, en zijn leringen na te volgen.
Desondanks kan Prahläda Mahäräja de transcendentale verblijfplaats van Çré
Kåñëa niet betreden, terwijl Heer Çiva daar eeuwig verblijft als Gopéçvara. Çiva
dient Çré Kåñëa persoonlijk op talrijke manieren. Hij en zijn vrouw Pärvaté-devé
mediteren op de añöa-käléya-lélä, het vertrouwelijke, achtvoudige dagelijkse spel
en vermaak van Heer Kåñëa. Deze geheime bezigheden zijn erg vertrouwelijk,
maar toch zijn zowel Çiva als Pärvaté in staat om er op te mediteren. Çiva is
honderden van duizenden malen superieur aan Prahläda Mahäräja, en toch
verklaarde de spitsvondige Çiva dat Prahläda Mahäräja superieur aan hem was.
Waarom deed hij dat? Aan de ene kant is Prahläda Mahäräja superieur, maar aan
de andere kant ook weer niet.
We kunnen dit verzoenen door na te denken over de twee perspectieven vanuit
welke we Heer Çiva kunnen bevatten: We kunnen Heer Çiva zien vanuit zijn
functionele positie, maar ook vanuit het standpunt van zijn persoonlijkheid. Als
een persoonlijkheid, los van zijn functie, verschijnt hij als een metgezel van de
Allerhoogste Heer, zoals Gopéçvara, Hanumän en Bhéma. Als Gopéçvara verblijft
hij eeuwig in Våndävana. Als Bhéma dient hij altijd Heer Kåñëa. Vervolgens,

4
Prahläda Mahäräja hoorde de boodschap van het Çrémad-Bhägavatam terwijl hij in de
baarmoeder van zijn moeder zat, toen zij op dat moment in de kluizenaarshut van Çré Närada
Muni verbleef. Prahläda Mahäräja was vanaf zijn geboorte gefixeerd in transcendentale realisatie
van de allesdoordringende aanwezigheid van de Allerhoogste Heer, en hij predikte liefde voor
God tot zijn schoolvriendjes op de jonge leeftijd van vijf jaar. Ondanks de pogingen van zijn
atheïstische vader om zijn aard te veranderen—pogingen die resulteerden in het herhaaldelijk
proberen hem te doden door middel van o.a. vergiftiging, hem in kokende olie laten zakken, hem
van de top van een klif naar beneden gooien etc.—bleef Prahläda grote vreugde ervaren door zich
Heer Viñëu te herinneren en Zijn namen te reciteren. Prahläda werd beschermd door de
Allerhoogste Heer in elke situatie. Uiteindelijk verscheen Heer Viñëu ten tonele in de gedaante
van half mens, half leeuw, en doodde zijn demonische vader. Toen hem een zegening werd
aangeboden door de Heer, vroeg Prahläda simpelweg om de bevrijding van zijn vader, evenals al
de geconditioneerde zielen. Hij wordt in deze wereld door alle zuivere toegewijden vereerd.

10
wanneer Hanumän en Bhéma zich verenigen in dit huidige tijdperk van Kali,
worden zij Madhväcärya, onze Sampradäya-guru.5
Vanuit het oogpunt van Heer Çiva’s taak als de god van de vernietiging, en ook
vanuit die van Brahmä als de ondergeschikte schepper van het universum, zijn
Çiva en Brahmä eigenlijk dienstbetrekkingen. Heer Brahmä en Heer Çiva zijn
geen gewone levende wezens, maar hun dienstbetrekkingen zijn zoals die van
president of minister president van een land, waarin de persoon die de functie
vertegenwoordigd een bepaalde specifieke taak te vervullen heeft.
Zowel als taak als persoon is Çiva superieur aan Brahmä. Heer Çiva is een
expansie van Heer Viñëu, maar soms kan een jiva de expansie van Çiva die
bekend staat als Rudra worden. Wanneer een persoon honderd geboortes lang
zuiver de plichten van het varëäçrama systeem volgt, wordt het voor hem
mogelijk om Brahmä te worden.6 Met andere woorden, hij kan de positie of
betrekking van Brahmä verkrijgen. Op zijn beurt, wanneer een persoon in de
positie van Brahmä zich voor honderd geboortes vakkundig van zijn taken weet
te kwijten, kwalificeert hij zich om de betrekking van Çiva in zijn manifestatie als
Rudra te bekleden. Daarom is Çiva’s positie superieur aan die van Brahmä, en
geldt dit ook als bewijs dat Çiva machtiger is dan Brahmä.

De Taak van Vernietiging

Wat is de functie van Çiva’s dienstbetrekking, en waarom is deze superieur aan


die van Brahmä? Een reden is dat Brahmä geen pralaya, de volledige vernietiging
van het universum—iets heel gevaarlijks, kan uitvoeren, terwijl Çiva dat wel kan.
Çiva’s taak als vernietiger is vergelijkbaar met die van een boer die een grote
oppervlakte van tarwe zaait en cultiveert. De boer onderhoudt de gewassen met
veel zorg, en beschermt het tegen allerhande ongedierte, en dan na vijf of zes
maanden is het gewas volgroeid en klaar om geoogst te worden. Dan oogst de boer
de tarwe met de hand of met een machine, en hij haalt zorgvuldig het tarwe uit
de halmen door het gewas te dorsen. Het overgebleven deel van de plant
verwordt restafval, onderworpen aan rotting en het trekt ziekte, ongedierte en
slangen aan. Om die reden verbrandt de boer dit restafval.
Net zoals de boer de granen van de planten verwijdert, onttrekt Heer Çiva de
eeuwige spirituele zielen van hun materiële lichamen en van de wereld. Ten tijde

5
“Çréla Madhväcärya is de originele äcärya voor degene die tot de Mädhva-Gauòiya-sampradäya
behoren.” (SB 6.1.40. betekenis) “Deze Madhvä-Gauòiya-sampradäya staat ook bekend als de
Brahmä-sampradäya omdat de geestelijke erfopvolging origineel bij Brahmä begonnen is. Brahmä
instrueerde de wijze Näräda, Näräda instrueerde Vyäsadeva, en Vyäsadeva instrueerde Madhva
Muni, ofwel Madhväcärya.” (Kåñëa Introductie)

6
“De Veda’s zeggen, “Svadharma-niñöhaù çata janmabhiù pumän viriïcatäm eti–Iemand die strikt
de principes van het varëäçrama systeem volgt voor minstens honderd geboortes, zal beloond
worden met de positie van Heer Brahmä.” (SB 5.20.33 betekenis)
Varëäçrama-dharma–de sociale instituties die de samenleving onderverdelen in vier
onderverdelingen van sociaal leven en vier beroepsmatige onderverdelingen van kastes.

11
van de vernietiging schept hij een vlammenzee die het hele universum treft en in
vuur en vlam zet, maar de spirituele zielen worden niet vernietigd.
Er zijn twee soorten universele vernietigingen: één aan het eind van een dag
van Heer Brahmä en één aan het eind van zijn leven. Aan het einde van zijn dag
(4.320.000.000 zonnejaren) rust hij in een mystieke slaap binnenin het lichaam
van Garbhodakaçäyé Viñëu, en alle geconditioneerde levende wezens gaan daar
dan ook naar binnen.7
Terwijl het gehele universum is ondergedompeld in water, rusten de levende
wezens in hun subtiele lichamen binnenin het transcendentale lichaam van
Garbhodakaçäyé Viñëu. Daar wachten zij op het begin van de volgende dag van
Brahmä, de volgende materiële schepping of manifestatie. Sommigen van hen
raken bevrijd, en anderen niet.
Wanneer Heer Brahmä honderd hemelse jaren van zijn leven heeft voltooid,
voert Heer Çiva weer zijn taak van vernietiging uit. Op dat moment gaan alle
spirituele zielen het lichaam binnen van Käraëodakaçäyé Viñëu, ofwel Mahä
Viñëu. Aan het eind van elke dag van Brahmä gaan alle zielen Garbhodakaçäyé
Viñëu binnen, en aan het eind van Brahmä’s leven gaan zelfs de miljoenen
manifestaties van Garbhodakaçäyé Viñëu Käranodakaçäyé Viñëu8 binnen samen

7
“Aan het begin van Brahmä’s dag worden alle levende wezens gemanifesteerd vanuit hun
ongemanifesteerde toestand, en daarna, wanneer de nacht valt, gaan ze weer op in die
ongemanifesteerde toestand. Telkens weer, wanneer Brahmä’s dag begint, worden alle levende
wezens in hun zijnstoestand gebracht, en bij het vallen van de nacht van Brahmä worden zij
hulpeloos tenietgedaan.” (Bhagavad-gétä 8.18-19)
“Aan het einde van de dag, door toedoen van een onbeduidende deel van de geaardheid
duisternis, gaat de krachtige manifestatie van het universum op in het duister van de nacht. Door
de invloed van de eeuwige tijd blijven de ontelbare levende wezens versmolten in die ontbinding,
en alles is stil.” (Çrémad-bhägavatam 3.11.28)
“De ontbinding van de drie werelden wordt ten uitvoer gebracht door de incarnatie van
duisternis, Rudra, vertegenwoordigd door het vuur van de eeuwige tijd dat zich over de drie
werelden verspreidt. Deze drie werelden staan bekend als Bhüù, Bhuvaù en Svaù (Pätäla, Martya
en Svarga). De ontelbare levende wezens gaan op in die ontbinding, welke zich voordoet als het
vallen van het doek na de voorstelling van de energie van de Allerhoogste Heer, en zo wordt alles
stil.” (Çrémad-bhägavatam 3.11.28 betekenis)
“Er wordt gezegd dat het verwoestende vuur uit de mond van Saëkarñaëa honderd jaar van de
halfgoden, ofwel 36.000 menselijke jaren, zal woeden. Daarna zullen er 36.000 jaren lang
stortvloeden aan regen vallen, vergezeld door hevige windvlagen en golven, en de zeeën en
oceanen zullen overstromen. Mensen vergeten al deze verwoestingen van de werelden en denken
dat ze gelukkig zijn met de materiële vooruitgang van de beschaving. Dit wordt mäyä genoemd,
ofwel ‘dat wat niet is’.” (Çrémad-bhägavatam 3.11.31 betekenis)
“Daarna, aan het einde van het millennium, zal de Heer zelf, in de vorm van Rudra de
vernietiger, de volledige schepping vernietigen zoals de wind de wolken uiteendrijft. Deze
schepping wordt erg toepasselijk vergeleken met wolken.” (Çrémad-bhägavatam 2.10.43)

8
“Er zijn twee soorten ontbinding van de gemanifesteerde kosmos. Aan het eind van elke
4.320.000.000 zonnejaren, wanneer Brahmä, de heer van een specifiek universum, gaat slapen,
vindt er een vernietiging plaats. Aan het eind van Brahmä’s leven, dat plaats vindt aan het einde
van Brahmä’s honderdjarige leeftijd, volgens onze berekening aan het einde van 8.640.000.000 x
20 x 12 x 100 zonnejaren, vindt er een volledige vernietiging van het gehele universum plaats, en
in beide perioden gaan zowel de materiële energie genaamd mahat-tattva als de marginale energie

12
met de spirituele zielen. Ten tijde van de schepping produceert Käranodakaçäyé
Viñëu ontelbare manifestaties van Garbhodakaçäyé Viñëu, en ten tijde van de
volledige vernietiging gaan Zij allemaal weer terug in Zijn lichaam.9
Heer Çiva is geen normaal levend wezen, maar hij bevindt zich ook niet in de
categorie van Heer Viñëu. Hij is heel veel machtiger dan enig levend wezen,
inclusief Heer Brahmä. Hij is echter niet gelijk aan Heer Viñëu. Omdat hij bijna
even goed is als de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods, kan hij de drie fases der
tijd zien: verleden, heden en toekomst. Een van zijn ogen is als de zon en de
andere is als de maan. Hij heeft ook een derde oog, dat zich tussen beide
wenkbrauwen bevindt. Het is vanuit dit derde oog dat hij vuur voortbrengt en
toepast ten tijde van de universele vernietiging.
Gezien vanuit dit perspectief kan—de vernietiger—Heer Çiva Çré Kåñëa niet
direct dienen, omdat hij bezig is om zijn functie uit te voeren. Die zielen die na
honderden duizenden geboortes van toegewijde dienst verlost zijn, terwijl ze alle
wereldse verantwoordelijkheden en zorgen hebben verzaakt—inclusief posities
zoals die van Brahmä en Çiva—en die continu over Kåñëa horen, Hem vereren
en aan Hem denken, nemen geboorte in deze wereld als zuivere toegewijden zoals
Prahläda Mahäräja. Dit werd door Heer Çiva aan Näräda verteld.
Prahläda Mahäräja heeft niets met deze wereld te maken; niets te scheppen en
niets te vernietigen. Hij verwierp al dit soort zaken als zijnde onbeduidend.
Hoewel hij een groot koninkrijk had geërfd, werd het beheerst en bestuurd door
zijn ministers. Zijn zintuigen waren volledig geabsorbeerd in de transcendentale
liefdevolle dienst aan de Allerhoogste Heer. Hij was altijd bezig met het horen
van de namen en glories van de Heer, met het zingen en praten over Zijn luister,
met het zich herinneren van Hem. Hij was altijd bezig op Hem te mediteren,
gebeden tot Hem op te zeggen, Zijn instructies op te volgen en had zich volledig
aan Hem overgegeven.
Toegewijden in de categorie van Prahläda hoeven manifestaties van Heer
Kåñëa zoals Heer Nåsiàhadeva en Heer Räma niet te benaderen, want de Heer
komt persoonlijk naar ze toe in deze gedaantes. Heer Çiva vertelde Çré Näräda dat
hij de Heer noch kan zien, noch zijn diensten aan kan bieden, zoals Prahläda
Mahäräja Heer Vämana en Heer Nåsiàhadeva kan zien, omdat hij altijd bezig is
met de taak van het besturen van het universum. Vämana en Nåsiàhadeva Zijn
beiden manifestaties van dezelfde Heer, die met regelmaat Prahläda Zijn
goddelijke associatie verleent, alsmede hem de mogelijkheid biedt om Zijn
lotusvoeten te dienen en er eerbetuigingen aan te brengen.

genaamd jiva-tattva op in de persoon van de Allerhoogste Heer.” (Çrémad-Bhägavatam 1.10.21


betekenis)

9
“Käranodakaçäyé Viñëu is de eerste manifestatie van de Allerhoogste Heer, en Hij is de meester
van eeuwige tijd, ruimte, oorzaak en gevolg, geest, de elementen, het materiële ego, de
geaardheden der natuur, de zintuigen, de universele gedaante van de Heer, Garbhodakaçäyé Viñëu
en totale aantal van alle levende wezens, zowel bewegend als niet bewegend.” (Çrémad-
Bhägavatam 2.6.42)

13
Hoewel zowel Brahmä als Çiva vergeleken met Prahläda Mahäräja eigenlijk
superieur zijn in hun bhakti, brengen hun functies contact met de drie guëa’s,
ofwel de drie geaardheden der materiële natuur (namelijk goedheid, hartstocht
en onwetendheid), met zich mee. De rol van Heer Brahmä behelst schepping en
voortplanting, welke zich in raja-guëa, de geaardheid hartstocht, bevindt. Heer
Çiva’s rol van vernietiging en ontbinding is in tama-guëa, de geaardheid
onwetendheid. Om deze reden worden zij guëa-ävatära’s genoemd, ofwel
persoonlijke goddelijke nederdalingen van de materiële eigenschappen.
Prahläda Mahäräja is nirguëa, transcendentaal aan de drie geaardheden der
natuur. Hij heeft niets met activiteiten in goedheid, hartstocht of onwetendheid
te maken, geaardheden door welke deze aarde in ketenen wordt gehouden. Heer
Çiva staat ook boven de drie geaardheden der natuur, maar hij neemt de
geaardheid onwetendheid (tama-guëa) aan om zich zo efficiënt mogelijk van zijn
taak te kunnen kwijten.

De Persoonlijke Metgezel

Laten we nu, in verband met Heer Çiva’s verheerlijking van Prahläda Mahäräja,
de identiteit van Heer Çiva als een transcendentale persoonlijkheid—
onafhankelijk van zijn functie—onder de loep nemen.
Soms geven oudgediende Vaiñëava’s blijk van hun oprechte erkenning van de
beginneling, waarmee ze hem of haar inspireren op het pad van devotie. De
Vaiñëava’s kunnen zeggen, “Oh, jij werkt zo hard en verdient een boel geld, en
met dat geld steun en voed je mij. Ik heb geen enkel middel tot mijn beschikking.
Ik doe niets anders dan op jouw kosten een kort bezoekje brengen, eten en
slapen. Als jij niet de nodige maatregelen had getroffen betreffende het
management van alle activiteiten hier, was het voor mij niet mogelijk geweest om
hier op dit festival over de glories van Heer Kåñëa te spreken, dus jij bent
superieur aan mij.”
Uit oprechte nederigheid, dankbaarheid en genegenheid, spreken bevrijde
zielen op deze vertederende manier, en zijn tegelijkertijd onveranderlijk in hun
realisatie dat ze te allen tijde persoonlijk worden onderhouden door de
Allerhoogste Heer. De oudgediende Vaiñëava houdt altijd het persoonlijk gewin
van de discipel in gedachten.
Echter, Heer Çiva sprak niet ten bate van Prahläda Mahäräja, maar om
aspirerende toegewijden vertrouwd te maken met de verschillende stadia der
toewijding. Het was zijn verlangen om de dienst van Çré Näräda Muni en Çréla
Sanätana Govämé te bevorderen10, wiens missie het was om in deze wereld de
verschillende stadia der devotie op te richten en uiteindelijk de glories van de
gopé’s vast te stellen. Probeer al deze waarheden te begrijpen, en streef ernaar om
geleidelijk aan standvastig in bhakti gesitueerd te raken.
Stel je eens voor dat je in een winkelcentrum bent waar je duizenden soorten
winkels hebt. In sommige van die winkels heb je producten gemaakt van ijzer, in

10
Zie alstublieft de inleiding van dit boekje voor meer details.

14
sommige producten van goud, in sommige vind je juwelen en in andere heb je
cintämaëi (wensvervullende juwelen). Een expert leidt je langs alle winkels, laat
de verschillende producten zien en geeft aan welke superieur zijn.
Als je duizend pond ijzer hebt en slechts één ons goud, heeft het kleine beetje
goud meer waarde. Anderzijds zullen vele ponden goud niet opwegen tegen de
waarde van één Kausthuba-mani of een ander gelijkwaardig juweel. Miljoenen
van zulke waardevolle juwelen kunnen niet worden vergeleken met slechts een
geringe hoeveelheid cintämaëi, en zelfs miljoenen cintämaëi juwelen wegen niet
op tegen slechts één heilige naam van Heer Kåñëa.
Stel nu dat iemand alleen de naam van Heer Kåñëa reciteert, terwijl iemand
anders opgaat in het reciteren van de naam Rädhä-Ramaëa. De naam Rädhä-
Ramaëa, die Çré Kåñëa betekent, heeft meer transcendentale smaak (rasa) dan
alleen de naam Kåñëa. De persoon die opgaat in die heilige naam zal daarom een
groter spiritueel genot ervaren.
Wat betreft de analogie van de winkels in een winkelcentrum zegt de expert je,
“Deze winkel is goed, die winkel is beter, en deze winkel is de beste.” Op diezelfde
wijze stelt Çréla Sanätäna Gosvämé in zijn Çré Båhad-bhägavatämåta de gradaties
van uitmuntendheid onder de verschillende soorten toegewijden en hun
toewijding vast, om zo zijn lezers te helpen in het bepalen van hun spirituele pad.
De geschiedenis van Närada Muni’s komst naar de verblijfplaats van Heer Çiva
en zijn daaropvolgende verering, werd voor het eerst verteld in deze Çré Båhad-
bhägavatämåta. Net zoals Çréla Sanätäna Gosvämé is Närada Muni ook zo’n
expert zoals die hierboven beschreven staat. Hij verlangde ernaar om zuivere
bhakti over de gehele wereld te vestigen, en speelde daarom de rol van het zoeken
naar de grootste toegewijde en ontvanger van Heer Kåñëa’s genade. Zijn
speurtocht leidde hem allereerst naar de “winkel” van een brähmaëa in Prayäga,
en daarna naar Zuid-India, naar de winkel van een koning. Toen reisde hij naar
de hemel, waar hij de winkel van Koning Indra binnenliep, en Indra stuurde hem
naar de winkel van Heer Brahmä. Brahmä stuurde hem naar Heer Çiva, en Çiva
stuurt hem nu naar Prahläda Mahäräja. Geleidelijk aan zal Çré Näräda ons naar
de grootste ontvangers van Kåñëa’s genade leiden, de gopé’s. In de gedaante van
Gopéçvara is Heer Çiva de geliefde dienaar en metgezel van diezelfde gopé’s.

Hoofdstuk 3

Drie Overwegingen

Er zijn drie overwegingen (vicära’s) vanuit welke de relatie tussen Heer Kåñëa en
Heer Çiva kan worden begrepen. Een daarvan wordt tattva-gata-vicära genoemd
—de overweging van hun relatie door middel van vastgestelde filosofische
waarheid. Een andere wordt aiçvarya-gata-vicära genoemd—de overweging van
hun relatie met betrekking tot het koninklijke spel en vermaak van de
Allerhoogste Heer, en de derde wordt naravat-gata-vicära genoemd—de

15
overweging van hun relatie met betrekking tot het zoete menselijke spel en
vermaak van de Allerhoogste Heer.
Volgens de filosofische waarheid (tattva) is Çadäçiva Çré Kåñëa’s volkomen
expansie, en de gedeeltelijke manifestatie van Çadäçiva is Heer Çiva. Uit het
oogpunt van Heer Kåñëa’s spel en vermaak in opulentie en koninklijke
waardigheid (aiçvarya), is Heer Kåñëa de aanbiddelijke diviniteit van Çiva, die
altijd geliefd, geëerd en gerespecteerd wordt door hem. In naravat-gata-vicära
echter, speelt Kåñëa een andere rol—die van een doodgewoon menselijk wezen.
Hij voert zijn spel en vermaak op als een erg jong, klein kind dat niets
onafhankelijk kan doen. Zijn moeder, Çrématé Yaçodä devé, geeft Hem te eten en
komt al Zijn behoeftes tegemoet. Gedurende deze bovenzinnelijke activiteiten als
doodgewoon mens, kan Heer Çiva komen om Hem zegeningen te geven. In de
geschriften die Puräëa’s worden genoemd staat geschreven dat toen Kåñëa in
Dvärakä verbleef, Hij Çiva aanbad om een kind te verkrijgen uit de schoot van
Zijn vrouw Jämbavaté. Hoewel Heer Çiva in dit spel en vermaak wordt aanbeden
door Heer Kåñëa, beschouwt hij zichzelf nooit als superieur aan Kåñëa. Hij is zich
er altijd van bewust dat Kåñëa de Allerhoogste persoonlijkheid Gods is, en dat hij
de eeuwige dienaar van Kåñëa is.
Het is van essentieel belang om een helder inzicht in deze waarheden te hebben.
Iemand die deze drie perspectieven of overwegingen kent, kan de relatie tussen
Heer Çiva en zijn Heer begrijpen.

Vastgestelde Waarheid

Volgens het principe van filosofische waarheid is Heer Çiva een gedeeltelijke
manifestatie van Çré Kåñëa’s volkomen expansie, Sadäçiva. Wanneer Kåñëa het
verlangen heeft om te scheppen, expandeert Hij Zichzelf als Mahä-Saìkarñaëa,
en in het bezit van dit verlangen om te scheppen, expandeert Saìkarñaëa zich als
Mahä-Viñëu (Käraëodakaçäyé Viñëu). Mahä Viñëu verlangt er vervolgens naar
om te scheppen, en Zijn verlangen neemt dan de vorm aan van een licht dat
vanuit de plek tussen de wenkbrauwen uitstraalt. De gelijkenis of schemerige
reflectie van dat licht wordt Çambhu-liìga (Çiva) genoemd. Het licht zelf is
eeuwig en is niet Çambhu-liìga; Çambhu-liìga is haar gelijkenis of schaduw.
Er bestaat nog een andere gelijkenis die Yoni wordt genoemd, en dit is de
schaduw van Ramä-devé. Ramä-devé is de spirituele energie van Mahä-Viñëu, en
in Vaikuëöha is ze Heer Näräyaëa’s geliefde wederhelft Lakñmé-devé. Dit is haar
originele transcendentale gedaante, en haar schaduw is de beperkte scheppende
energie—Yoni.
Mahä-Viñëu heeft twee soorten energieën met welke Hij de materiële werelden
schept. Een soort energie wordt nimitta—de instrumentele oorzaak der
schepping—genoemd, en de andere upädäna—de elementaire oorzaak.
De werktuiglijke en elementaire oorzaken van de schepping kunnen als volgt
worden uitgelegd: Stel dat ik zeg, “Ik heb een slang gedood met een stok”, dan is
de persoon die verlangde naar die activiteit en die ook uitvoerde de
instrumentele oorzaak (nimitta), en geldt de stok als elementaire oorzaak

16
(upädäna). Een ander voorbeeld: Een pottenbakker maakt een pot. Het verlangen
of de wil van de pottenbakker om de pot te maken is de instrumentele oorzaak.
Het totaal aan instrumenten dat werd gebruikt om de pot te maken, zoals het
wiel, de klei, de modder en het water, is de elementaire oorzaak.
Mahä-Viñëu’s eeuwige instrumentele energie neemt zijn gereflecteerde gedaante
aan als Yoni, de beperkte schaduw energie, en de elementaire oorzaak neemt de
‘reflectie-gedaante’ aan van Çambhu-liìga. De schepping vindt dan plaats middels
de samenkomst van Çambhu-liìga en zijn vrouwelijke wederhelft Yoni. Çambhu
wordt de liìga van de Allerhoogste Heer genoemd, wat inhoudt dat hij het
gemanifesteerde symbool is van de mannelijke voortplantingscapaciteit van de
Heer, en hij verschijnt met het doel om de kosmische manifestatie voor te
bereiden. Dat vermogen welke geboorte geeft aan de materiële schepping is de
energie Mäyä, en haar intrinsieke gedaante is Yoni.
Eigenlijk zijn de originele instrumentele en elementaire oorzaken niet Yoni en
Çambhu; het is Mahä-Viñëu. De materiële natuur, in de vorm van Yoni, verlangt
te scheppen door de käma-béja (zaad der verlangen) die in haar is geïmpregneerd,
en daarom is zij de secundaire instrumentele oorzaak. Het zaad der verlangen gaf
haar de behoefte om te scheppen, en omdat ze toen wilde scheppen wordt ze de
instrumentele oorzaak genoemd. Çambhu levert de materialen voor de schepping,
en wordt daarom de elementaire oorzaak genoemd. Çambhu, de schemerige
weerspiegeling van de goddelijke verlangens vervulde blik van de Heer Zelf,
vervolmaakt zijn samenkomst met Yoni. Hij kan echter niets onafhankelijk van
de energie van Mahä-Viñëu doen.
Mahä-Viñëu is de Allerhoogste gepersonificeerde Wil, en het is Hij die zorgt
voor de samenkomst van de twee—Yoni en Çambhu. Hij is de goddelijke
overheersende persoon, het volkomen gedeelte van Heer Kåñëa en de schepper
van de aardse wereld. Om de schepping plaats te laten vinden, moet er het
verlangen van de Allerhoogste Doener zijn. Hij moet aanwezig zijn. De
instrumentele oorzaak en de elementaire oorzaak moeten worden gemengd met
het verlangen, of de blik, van Mahä-Viñëu.
De eerste gedaante van de schepping is het Mahat-tattva, het totaal aan
vierentwintig elementen.11 Dit Mahat-tattva is de weerspiegeling van de käma-
béja, het originele zaad der verlangen in Goloka Våndävana. Het zaad van
amoureus scheppingsverlangen in Goloka is de belichaming van zuiver
kenvermogen. Het is een prototype van het seksverlangen in deze aardse wereld,
hoewel het er ver vandaan is gevestigd. Het zaad van werelds seksverlangen is dus
de verdorven weerspiegeling van het zaad van het originele scheppende
verlangen in Goloka Våndävana.

Dienst in Bezigheden van Koninklijke Waardigheid

11
Mahat-tattva” de vierentwintig elementen bestaan uit de vijf grofstoffelijke elementen, de drie
fijnstoffelijke elementen, de tien zintuigen, de vijf zintuiglijke voorwerpen en de gehele materiële
oorzaak. (Zie ook Srémad-Bhägavatam canto 3, hoofdstuk 26 voor een uitgebreide uitleg over dit
onderwerp)

17
De geschiedkundige vertellingen die nu volgen zijn voorbeelden van aiçvarya-
gata-vicära, Heer Çiva’s relatie met Kåñëa vanuit het oogpunt van Kåñëa’s
koninklijke verhevenheid. Deze transcendentale historiën, geopenbaard in het
Çrémad-Bhägavatam, laten zien hoe afhankelijk heer Çiva is van Kåñëa.
Bovendien onthullen ze ook dat wanneer Çiva zegeningen geeft aan de vijanden
van Kåñëa, hij dat doet om te assisteren in de transcendentale bezigheden van de
Heer, welke ten uitvoer worden gebracht ten gunste van alle levende wezens.

Çiva’s afhankelijkheid

Het Çrimad Bhägavatam vertelt over de demon Våkäsura die, in zijn verlangen
om van Heer Çiva’s vrouw, Pärvaté, te genieten, strenge verstervingspraktijken
aan de dag legde om Heer Çiva te plezieren. Toen Heer Çiva uiteindelijk voor
hem verscheen om hem zijn zegening te geven, sprak Våkäsura zijn verlangen uit
dat zodra hij iemands hoofd aan zou raken, het hoofd van die persoon
onmiddellijk open zou splijten en dat die persoon dan zou sterven.
Heer Çiva gaf hem deze zegen, en Våkäsura stormde onmiddellijk naar voren om
het tegen Heer Çiva te gebruiken.
Çiva vroeg, “Wat ben je aan het doen?” Hij antwoordde, “Nu pas ik mijn
zegening toe.” Hij zei niet, “Ik wil Pärvaté.” Hij keek alleen maar naar Pärvaté en
rende op Heer Çiva af. Çiva rende angstig weg, en Våkäsura zette onmiddellijk de
achtervolging in. Heer Çiva was getooid in een hertenvel, welke van zijn lijf viel,
en daarna viel zijn òamaru drum ook nog. Hij bleef echter rennen, en hij
herinnerde zich zijn Heer. Wie was die Heer die hij zich herinnerde? Het was Çré
Kåñëa. Dit is aiçvarya-gata-vicära.
Heer Çiva vluchtte van het land tot de lucht en van de lucht naar andere
planeten, totdat hij de grenzen van het universum bereikte, maar Våkäsura bleef
hem achtervolgen. De gezaghebbende goden van de hogere planeten, zoals Heer
Brahmä, Indra en Candra, waren niet in staat om hem te redden van het
dreigende gevaar, en uiteindelijk zocht hij zijn toenadering bij de persoonlijke
manifestatie van Kåñëa, namelijk Heer Viñhnu in Çvetadvépa.
Om Zijn toegewijde te beschermen verscheen Heer Viñëu als een perfecte
brahmacäré, en de uitstraling van Zijn lichaam was aantrekkelijk voor zowel Çiva
als de demon. Nadat Hij Våkäsura had gestopt door hem Zijn eerbetuigingen te
brengen, en door zijn vertrouwen te winnen middels het spreken van zoete en
vleiende woorden, vroeg Heer Viñëu, “Waarom rent u achter Çiva aan?”
Våkäsura antwoordde, “Hij heeft me de zegening gegeven dat wanneer ik mijn
hand bij iemand op het hoofd leg het open zal splijten. Nu zal ik die zegening op
hem toepassen.”
Heer Viñëu in de kledij van een brähmacaré zei, “U bent erg dwaas. Gelooft u nu
echt in de zegening van deze man, die gaïja rookt, allerhande bedwelmende
middelen tot zich neemt en in crematoriums leeft? Gelooft u werkelijk dat hij
geautoriseerd en machtig genoeg is om zegeningen te schenken? Zijn zegening zal
nutteloos blijken. Hij houdt u slechts voor de gek. U bent hem achterna aan het
rennen, maar uiteindelijk zult u erachter komen dat zijn zegening ineffectief zal

18
zijn. Probeer het maar eens op uzelf uit; leg uw hand op uw hoofd. U zult zien dat
er niets zal gebeuren.”
Våkäsura stemde in, “Ja, ik zal het proberen.”
Op deze manier raakte de demon verward door middel van de zoete woorden
van Kåñëa en door de expansie van Zijn illusoire energie. Hij vergat de kracht
van Heer Çiva en zijn zegening. Zodoende legde hij zijn hand op zijn eigen hoofd,
dat onmiddellijk openspleet, en zo stierf de demon.
Dit spel en vermaak levert bewijs dat Heer Çiva niet onafhankelijk is; zijn
eerwaardige Godheid is Kåñëa.12

Çiva’s Weldoener

Al het spel en vermaak uitgevoerd door Çiva is er voor bedoeld om iedereen


over de suprematie van Heer Kåñëa te onderwijzen, en om iedereen te inspireren
zich aan Hem over te geven en om zijn/haar beschutting bij Hem te zoeken. De
volgende geschiedenis is daar een goed voorbeeld van.
De halfgoden vochten eens met de demonen en versloegen hen. De demonen
zochten toen hun beschutting bij hun leider, Maya Dänava, die toen drie
mystieke vliegtuigachtige verblijven voor ze maakte. Met behulp van deze
vliegtuigen begonnen de demonen alle planetenstelsels te overwinnen.
Daarna, toen de demonen de hogere planetenstelsels begonnen te vernietigen,
gingen de heersers van die planeten naar Heer Çiva, gaven zich aan hem over en
zeiden, “Beste Heer, wij halfgoden staan op het punt om verslagen te worden. Wij
zijn uw volgelingen. Wees zo goed om ons te redden.”
Heer Çiva stelde ze gerust en zei, “Wees niet bang.” Hij legde zijn pijlen aan op
zijn boog en schoot ze richting de drie verblijfplaatsen van de demonen, en zo
doodde hij alle demonen. De grote mysticus Maya Dänava dompelde toen de
lichamen van de demonen in een door hem gemaakte bron gevuld met
godendrank, waardoor de demonen weer terug tot leven kwamen en bijna
onverslaanbaar werden.
Çiva begon zich toen erg zorgen te maken. Toen Hij dit zo zag begon Heer Kåñëa
in Zijn gedaante als Heer Viñëu te overwegen hoe hij Çiva kon helpen om de
demonen te verslaan. Heer Viñëu werd toen een koe en Heer Brahmä werd een
kalf, en zij gingen de verblijven van de demonen binnen en dronken alle nectar
van die bron op. Toen, door middel van Zijn persoonlijke vermogen van religie,
kennis, verzaking, bekwaamheid enzovoorts, voorzag Kåñëa Heer Çiva van alle
benodigdheden voor de strijd. Hij manifesteerde een strijdwagen, een
wagenmenner, een vlag, paarden, olifanten, een boog, een schild en pijlen, en
Heer Çiva nam plaats in de strijdwagen om te gaan vechten. Hij vernietigde de
drie verblijfplaatsen van de demonen, en de inwoners van de hogere planeten

12
“Zo werd Heer Çiva door de genade van de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods Näräyana, die
transcendentaal is aan alle materiële eigenschappen, gered van een wisse dood aan de hand van
deze demon. Iedereen die deze geschiedenis met geloof en toewijding aanhoort, wordt zeker
verlost van materiële verstrikking, en zal uit de handen van zijn vijanden blijven.”
(Kåñëa, Hoofdstuk 88)

19
verheerlijkten en aanbaden hem, en hij werd bekend als Tripuräri, de vernietiger
van de drie onderkomens der demonen.
Dus wees niet bang. Kåñëa zal je redden als je jezelf aan Hem aanbiedt. Hij heeft
dit Zelf beloofd in de Bhagavad-géta. Als jij je volledige verantwoordelijkheid in
het leven aan Hem overdraagt—niet slechts je lichamelijke onderhoud, maar ook
je intelligentie, je zintuigen en al het andere dat je bezit—zal Hij volledige zorg
en verantwoordelijkheid over je dragen. Wees niet bang. Geen leed of zorgen van
enige soort zullen je kunnen deren. Bovendien zul je het domein van bhakti
kunnen betreden en voor eeuwig gelukkig kunnen zijn.

De Aanbiddelijke God van Çiva

Meer bewijs van Heer Çiva’s relatie met Kåñëa met betrekking tot het
majestueuze spel en vermaak van de Allerhoogste Heer vinden we in de
geschiedenis van Aniruddha. Aniruddha is de kleinzoon van Heer Kåñëa, en hij
wou trouwen met de dochter van Bäëäsura, een demonisch persoon die tevens
een loyale toegewijde van Heer Çiva was. Dankzij de zegeningen van Heer Çiva
had Bäëäsura duizend armen verkregen, en hij diende Heer Çiva met al die
armen. Hij assisteerde het beroemde dansen van Çiva door ritmisch op drums te
slaan met zijn duizend armen, en verkreeg daardoor de zegening van bescherming
tegen zijn vijanden.
Kåñëa werd door Çré Näräda op de hoogte gesteld dat Bäëäsura en zijn leger met
Aniruddha hadden gevochten, en dat ze Aniruddha gevangen hadden genomen
omdat hij geheime ontmoetingen met Üñä, de dochter van Bäëäsura, had gehad.
Om Aniruddha te redden deed Kåñëa een beroep op Zijn eigen leger, de Yadu
dynastie, en rukte op richting de stad van Bäëäsura. Toen Bäëäsura het leger van
Heer Kåñëa zag, beval hij onmiddellijk al zijn troepen om te gaan vechten.
Heer Çiva arriveerde daar op dat moment, maar in plaats van te bidden tot zijn
Heer, koos hij schijnbaar de kant van zijn eigen toegewijde, Bäëäsura. Hij begon
persoonlijk met Kåñëa te vechten als opperbevelhebber van Bäëäsura. Hij vuurde
vele wapens af op Kåñëa, inclusief zijn Päçupata-astra en zijn ultieme wapen, de
Çiva-jvara, maar ze faalden allemaal.
Gedurende de strijd regende Bäëäsura met zijn duizend armen zijn wapens neer
op Çré Kåñëa. Kåñëa hakte vervolgens zoveel van zijn armen eraf met Zijn
Sudarçana cakra, dat hij er nog maar vier overhield. Uiteindelijk realiseerde Heer
Çiva zich dat hij niet bij machte was om zijn toegewijde te redden, gaf zich over
aan Heer Kåñëa, en bood hem zijn oprechte gebeden aan.13
Na het horen van Çiva’s gebeden, vertelde Heer Kåñëa hem dat aangezien
Bäëäsura de zoon van Bali Mahäräja was en de achterkleinzoon van Prahläda

13
“Çukadeva Gosvämé verzekerde koning Parékñit dat het vertellen van het gevecht tussen Heer
Çiva en Heer Kåñëa helemaal niet ongunstig is, zoals gewone gevechten dat wel zijn. Integendeel,
als men zich in de ochtend de beschrijving van dit gevecht tussen Heer Kåñëa en Heer Çiva
herinnert, en plezier schept uit de overwinning van Heer Kåñëa, zal hij nooit ergens een
nederlaag ervaren tijdens zijn worsteling van het leven.” (Kåñëa, Hoofdstuk 63)

20
Mahäräja, en omdat Heer Çiva zelf hem gunstig gezind was, Hij niet alleen het
leven van Bäëäsura zou sparen, maar hem ook onsterfelijkheid zou schenken.

Çiva Zoekt Toevlucht

Volgens het Çrémad-Bhägavatam en de Skanda Puräëa nam Kåñëa, wanneer Hij


in Dvärakä verbleef, vaak Zijn gedaante als vierhandige Väsudeva aan. Sterker
nog, Hij stond erom bekend als zodanig. In die tijd was er een koning genaamd
Pauëòraka, die twee kunstmatige armen aan zijn lichaam had bevestigd en
verklaarde, “Kåñëa is niet de vierhandige Väsudeva, ik ben die Väsudeva!” Hij
stuurde een afgezant naar Çré Kåñëa met de verklaring, “Stop te verkondigen de
vierhandige Väsudeva te zijn. Ik ben Hem.” Nadat Heer Kåñëa en Zijn
Koninklijke familie een behoorlijke poos om dit bericht lachten, stuurde de Heer
een antwoord terug, accepteerde de uitdaging en bereidde zich voor om te gaan
vechten.
De koning van Käçé was een onwrikbare toegewijde van Heer Çiva, en hij koos
de kant van Pauëòraka Väsudeva. Hij had voorheen een zegening verkregen van
Heer Çiva die hem in staat stelde om Heer Kåñëa te verslaan in een gevecht, maar
in deze strijd werd hij niet alleen verslagen, maar ook gedood. Met behulp van
Zijn Sudarçana cakra doodde Heer Kåñëa Pauëòraka, en met Zijn pijlen doodde
Hij de koning van Käçé. Nadat Hij het hoofd van de koning had afgehakt, zorgde
Hij er voor, dat het hoofd in de stad van Käçé werd geworpen.
De koning had een zoon genaamd Sudakñiëa, die vastberaden was om de dood
van zijn vader te wreken. Zodoende aanbad Sudakñiëa de heer van Käçé,
Viçvanätha—Heer Çiva—die hem toen instrueerde om een bijzonder soort
ritualistische ceremonie uit te voeren die een vuurdemon aanroept met als doel
om iemands vijand te doden. Heer Çiva beval ook zijn spookachtige metgezellen
de vuurdemon te vergezellen, en daarna werd Dväräka belegerd.
Kåñëa riep Zijn Sudarçana cakra aan, die de vuurdemon bevroor en hem zo
dwong om terug te keren naar Käçé en zijn scheppers te vernietigen. Bovendien
verbrandde de Sudarçana cakra, die de demon achterna zat, de hele stad tot as.
Op dat moment moest zelfs Heer Çiva de stad uit vluchten. Hij wist zelfs niet
meer waar jij zijn hertenvel had laten vallen. Hij had ook zijn drietand en al het
andere achtergelaten, inclusief zijn vrouw, en was snel gevlucht. Hij kwam

21
terecht in Navadvépa14, in een plek genaamd Harihara-kñetra, en daar nam hij
zijn toevlucht tot Çré Caitanya Mahäprabhu.15
Vanuit Navadvépa ging hij naar Ekämra-känana (nu Bhuvaneçvara) in de buurt
van Puré, in Orissa, waar hij zijn toevlucht nam bij Çré Kåñëa in diens gedaante
als Heer Jagannätha. Dit spel en vermaak is aiçvarya-gata vicära, en het onthuld
ook dat de aanbidbare godheid van Heer Çiva Çré Caitanya Mahäprabhu is, ofwel
Çré Kåñëa.

Dienst in Mensachtig Spel & Vermaak

Heer Rämacandra’s aanbidding van Heer Çiva is een voorbeeld van naravata-
gata-vicära—een zoete mensachtige bezigheid. Zoals al eerder vermeld speelde
Räma de rol van een doodgewoon menselijk wezen, die als moeilijke taak het
oversteken van de oceaan om zo Laìkä te kunnen bereiken tot uitvoering moest
brengen, en om de benodigde kracht te verkrijgen om dit te kunnen doen, aanbad
hij Heer Çiva.
Heer Räma installeerde een liìga van Rämeçvara Mahädeva, begon hem te
aanbidden en dacht, “Dankzij de genade van Heer Çiva kan ik de oceaan
oversteken.” Eigenlijk was Hij machtig genoeg om zelf in ’n seconde over de
oceaan te springen, maar Hij speelde een bepaalde rol om de gewone mensen te
inspireren. Het aanwezige gewone volk beschouwde Rämeçvara Mahädeva als
zijnde de heer van Räma, en daarom werd hij dan ook Rämeçvara genoemd. De
halfgoden verschenen toen en zeiden, “Rämeçvara en Räma zijn beiden hetzelfde.
Er is geen verschil tussen hen. Ze zijn allebei éçvara; beiden zijn God, de
Allerhoogste Heer. Gewone mensen denken slechts dat Rämeçvara de heer van
Räma is, maar zij zijn niet intelligent. Zo is het is niet.” Op dat moment

14
Heer Nityänanda zei, “Ten westen van de Alakananda rivier ligt Käçé, waar de volgelingen van
Heer Çiva en zijn wederhelft naar bevrijding streven. Deze Navadvépa Käçé echter, is superieur
aan die andere Käçé. Hier is Çiva altijd aan het dansen en de naam van Gaura [Caitanya
Mahäprabhu] aan het chanten, en smeekt hij zijn volgelingen om Gaura-bhakti te accepteren. De
sannyäsé’s die duizend jaar in Käçé leven kunnen bevrijding verkrijgen door jïäna te cultiveren,
maar hier trappen de toegewijden die bevrijding weg, terwijl ze dansen en de naam van Gauräìga
bezingen. Als men het lichaam hier verlaat, worden die levende wezens verlost door Heer Çiva,
die de naam van Gauräëga in hun oren reciteert. Deze dhäma wordt dus Mahä-Väräìasé genoemd,
want hier is er geen angst voor de dood.“ (uit Çré Navadvépa Mähätmya, door Çréla Bhaktivinoda
Öhäkura)

15
De identiteit van Çré Caitanya Mahäprabhu wordt als volgt gegeven: “Volgens de Vedische
literatuur is de voornaamste bezigheidstaak voor de mensheid in dit tijdperk van Kali, het
gezamenlijk zingen en reciteren van de heilige naam van de Heer, ofwel näma-saìkértana. De
persoonlijke manifestatie van dit tijdperk predikt vooral dit proces, maar alleen Kåñëa Zelf kan de
vertrouwelijke liefdevolle dienst uitleggen; dienst die wordt uitgevoerd in de vier principiële
soorten van liefdevolle relaties tussen de Allerhoogste Heer en Zijn toegewijden. Heer Kåñëa
verscheen daarom persoonlijk, met Zijn volkomen delen, als Heer Caitanya.” (uit Çré Caitanya-
caritämåta, Ädi-lélä, Hoofdstuk 3 opsomming)

22
manifesteerde Heer Çiva zich vanuit de liìga en zei, “Nee. Probeer deze waarheid
te begrijpen. Rämeçvara betekent, ‘Hij wiens Heer Räma is.’ Räma is mijn Heer!”
Het spel en vermaak van Heer Räma vindt men in Rämäyaëa, Çrémad-
Bhägavatam, de Puräëa’s en Räma-carita-mänasa, en ze vinden plaats in een
voorgaand tijdperk genaamd Tretä-yuga. De demonische koning Rävaëa had de
vrouw van Heer Räma, Sétä Devé, ontvoerd en haar mee naar Laìkä genomen.
Voordat Räma wist waar Zijn vrouw mee naar toe was genomen, was Hij
overvloedig aan het huilen, en Lakñmaëa probeerde Hem te troosten. Echter, hoe
meer Lakñmaëa Hem tot bedaren probeerde te brengen, hoe meer verbitterd Hij
ging huilen. In deze gemoedstoestand was Hij de bomen en dieren van het bos
aan het verzoeken, en zelfs de rivier Godävaré. Hij sprak de bomen van het
Panjätavi woud aan, “O Panjätavi, heeft u Sétä gezien? Waar is ze naar toe
gegaan? O hert, heb jij Sétä misschien gezien? O Godävaré, heeft u Mijn liefste
Sétä gezien? Waarom heeft ze Me verlaten?” Heer Räma raakte door het dolle
heen vanwege Zijn ontroostbare verdriet.
Op dat moment kwamen Heer Çiva en zijn vrouw Saté naar het Daëòakäranya
woud, waar Heer Räma samen met Sétä en Zijn broer Lakñmaëa veertien jaar lang
verbleven, op last van Zijn vader, Koning Daçaratha. Çiva was dus aanwezig om
getuige te zijn van de goddelijke bezigheden van Heer Räma en toen hij ze zag
raakte hij ontroerd; zijn hart smolt. Hij bood zijn volledige eerbetuigingen aan,
waarbij al zijn ledematen de grond raakten, en verheerlijkte Räma: “Oh! Deze
transcendentale bezigheden zijn zo wonderschoon en prachtig dat ze het hart
smelten van iedereen die ze waarneemt.” Toen liep hij een ronde langs de
buitenste grens van dat gebied, huilend ten gevolge van de transcendentale
emoties van droefheid in afzondering, getoond in het spel en van vermaak van
zijn Heer.
Nadat hij zijn laatste eerbetuigingen had gebracht was Çiva klaar om terug te
gaan naar Kailäsa, toen Saté hem vroeg, “Mijn liefste echtgenoot, aan wie breng
jij je eerbetuigingen?” Heer Çiva antwoordde, “Çré Räma is mijn aanbidbare
Godheid. Ik vereer Hem altijd.” Saté zei, “Ik zie dat Räma een doodgewone man is
die om zijn vrouw huilt. Zelfs ik weet waar zijn vrouw is, maar hij weet het niet?
Waarom heeft hij zo’n diep verdriet? Hij komt op mij over als een zwak persoon.
Is hij niet bij machte om Sétä terug te brengen? Hij moet wel een doodgewone
man zijn, niet God. Waarom vereer je hem toch zo?”
“Je verkeert in onwetendheid”, zei Heer Çiva tegen zijn twijfelende vrouw. “Jij
begrijpt niet dat Heer Räma de Allerhoogste Persoonlijkheid God is.” Hij
vertelde haar dat als ze hem niet geloofde, ze een of andere test tot uitvoering zou
moeten brengen, om de positie van Çré Räma vast te stellen.
Heer Çiva rustte onder een banyan boom een eindje verderop, en Saté
veranderde, door haar inherente mystieke kracht, in een gedaante net als die van
Sétä. Ze ging naar de plek waar Çré Räma zo beklagenswaardig naar Sétä aan het
zoeken was. Ze dacht dat als ze als Sétä voor Räma zou verschijnen, dat Hij haar
dan zou omhelzen in vreugdevolle opluchting, denkende dat Hij Zijn vrouw had
gevonden. Echter, hoewel ze keer op keer voor Hem verscheen, negeerde Hij haar
iedere keer weer. Hij keek haar simpelweg niet aan. Uiteindelijk zei Hij tegen

23
haar, “Moeder, waarom bent u hier zo alleen in het woud aan het rondzwerven?
Waar is uw echtgenoot, Çiva?”
Saté stond versteld en werd angstig, en vroeg zich af hoe Räma wist wie ze
werkelijk was. Ze knielde uit ontzag, en op dat moment zag ze niet langer de
bomen en de wilde dieren van het woud zoals ze die voorheen zag. Ze zag Sétä-
Räma overal en in alles. Waar ze ook maar keek in het bos—hier, daar en
overal—ze zag alleen maar Sétä-Räma, Sétä-Räma, Sétä-Räma.
Op die manier liet Heer Räma aan Saté zien dat Hij en Sétä eeuwig
onafscheidelijk Zijn, dat Hij dit dramatische toneelspel tot uitvoering bracht om
de gedachten van menselijke wezens te bekoren door het te herinneren en dat
Hij feitelijk de Persoonlijkheid God is. Ze overwoog, “Mijn echtgenoot is nooit
onwetend. Hij had gelijk en ik had ongelijk.” Terwijl ze opstond zag ze dat Räma
nog steeds daar alleen in het bos was, samen met Lakñmaëa, huilende “Oh Sétä,
waar ben je, waar ben je?”
Vervolgens ging ze, nadat ze haar eigen gedaante weer had aangenomen, terug
naar de plek waar Çiva aan het wachten was, onder de banyan boom. Hij vroeg
haar, “Heb je Hem getest om te zien wie Hij werkelijk is?”
Saté loog, “Meest gerespecteerde echtgenoot, ik geloofde je al, dus was het niet
nodig om hem te testen.”
Heer Çiva zag in zijn trance wat zich werkelijk had afgespeeld en nam zich in
stilte een gelofte voor, “Saté heeft de gedaante van Sétä, mijn moeder,
aangenomen; en vanaf nu zal ik haar dus als zodanig behandelen.”
Toen hij deze eed aflegde strooiden de halfgoden onmiddellijk vanaf de hemel
een bloemenregen naar beneden, en ze prezen hem, “U heeft een opmerkelijke
gelofte afgelegd.”
Saté vroeg, “Wat voor ’n gelofte heb je afgelegd?”
Çiva bleef stil.
De bonafide discipel heeft altijd vertrouwen in zijn zelfverwerkelijkte guru.
Heer Çiva was de guru van Saté, maar ze had hem niet geloofd toen hij haar
vertelde dat Räma de Allerhoogste Persoonlijkheids Gods was. Als een discipel
zijn gurudeva niet gehoorzaamt, zal zijn bhakti en spiritueel leven afnemen. Als
een discipel liegt tegen zijn gurudeva, zal hij wederom naar de hel gaan.
Toen Heer Çiva en Saté-devé naar hun optrekje in Kailäsa terugkeerden, plaatste
Çiva haar zitplaats dusdanig dat ze tegenover hem kwam te zitten. In de Vedische
cultuur zit de vrouw aan de linkerzijde van haar man, en een moeder,
gerespecteerd als een guru, zit tegenover haar zoon, met het gezicht tot haar zoon
gericht.
Een discipel biedt zijn eerbetuigingen tot zijn gurudeva niet vanaf de linker- of
rechterzijde aan, maar altijd recht van voren. Een ware discipel blijft niet stil,
maar stelt met een respectvolle houding relevante vragen aan zijn guru en dient
hem ook.
Hij stelt geen vragen in een uitdagende gemoedstoestand, maar juist om iets te
leren. De Bhagavad-gétä (4.34) verklaart het volgende:

tad viddhi praëipätena

24
paripraçnena sevayä
upadekñyanti te jïänaà
jïäninas tattva darçinaù

“Probeer de waarheid te leren door een spirituele meester te


aanvaarden. Stel hem nederig vragen en wees hem dienstbaar. De
zelfverwerkelijkte zielen kunnen kennis aan je overdragen omdat
zij de waarheid hebben gezien.”

Heer Çiva ging voor duizenden jaren op in meditatieve extase, en Saté onderging
hevige gevoelens van separatie voor hem. Ze dacht, “Çiva heeft me verlaten. Hij
behandelt me als zijn moeder omdat ik de gedaante van Sétä had aangenomen.
Zolang ik me in dit lichaam begeef zal hij me niet accepteren als zijn vrouw, dus
zal ik dit lichaam op moeten geven.”
Na verloop van tijd begon Dakña, vader van Saté, zoon van Brahmä en grote
stamvader van het universum, een offerande. Hoewel elke offerande bedoeld is
om de Allerhoogste Heer Viñëu te plezieren, worden de halfgoden waaronder met
name Heer Brahmä, Heer Çiva en alle andere voorname halfgoden, uitgenodigd
en nemen er deel aan. Echter, Heer Çiva was niet uitgenodigd voor Dakña’s
offerande.
De kuise Saté hoorde de inwoners van de hemel, die in de lucht vlogen, praten
over de grote offerande die werd uitgevoerd door haar vader. Ze zag dat de
vrouwen van de inwoners van de hemel, die fraai gekleed gingen, vanuit alle
richtingen kwamen om de offerande bij te wonen. Ze benaderde haar echtgenoot
en zei, “Mijn liefste heer, je stiefvader is nu een grote offerande aan het
uitvoeren. Alle halfgoden die door hem waren uitgenodigd gaan er naar toe. Als
je wilt, kunnen wij er ook heen gaan.”
Heer Çiva waarschuwde haar om niet te gaan vanwege de vijandigheden en nijd
van haar vader jegens hem—een vijandschap die al lang daar voor in een ander
tijdvak, begonnen was. Daarop herinnerde Heer Çiva zich de hardvochtige
woorden die zijn stiefvader op dat moment gesproken had. Çiva was naar Dakña’s
raad gegaan, waar Dakña door vele leiders van het universum werd geprezen. De
dochter van Dakña was met Heer Çiva getrouwd, dus beschouwde Dakña Heer
Çiva als zijn zoon. Hij bracht zijn eerbetuigingen aan Brahmä omdat Brahmä zijn
vader was, maar hij toonde geen respect voor Çiva. Heer Brahmä verwelkomde
Dakña, maar Çiva ging op in meditatie en reciteerde de mahä-mantra: “Hare
Kåñëa Hare Kåñëa Kåñëa Kåñëa Hare Hare Hare Räma Hare Räma Räma Räma
Hare Hare.”
Beledigd door de ogenschijnlijke onachtzaamheid van Çiva en omdat hij zichzelf
superieur aan hem achtte, bekritiseerde Dakña hem publiekelijk. Als gevolg
daarvan vonden er daarna vele voorvallen plaats, en Çiva keerde terug naar
Kailäsa. Voorafgaand aan dit had Dakña Heer Çiva al vaak bekritiseerd, omdat hij
zich eraan stoorde dat zijn dochter zo’n ‘minderwaardig persoon’ had gehuwd,
maar na dit incident beschouwde hij Çiva als zijn vijand. Aan de andere kant had
Çiva nooit enige vijandigheid voor Dakña gekend.

25
Nu zei Heer Çiva tegen Saté, “Een vrouw kan zonder uitnodiging bij haar guru of
haar vader en moeder op bezoek gaan, maar wanneer haar vader de man van zijn
dochter als zijn vijand beschouwt, moet ze niet bij hem op bezoek gaan. Je weet
dat jouw vader denkt dat ik zijn vijand ben, hoewel ik hem nooit als zodanig heb
beschouwd.”
Ondanks de woorden van haar man was Saté vastberaden om te gaan. Ze ging,
maar zodra ze daar was aangekomen merkte ze dat Dakña bezig was om schande
over hem te brengen. Ze veroordeelde kwaad haar vader, en verheerlijkte Çiva in
het bijzijn van iedereen. Daarna gaf ze, terwijl ze op de heilige lotusvoeten van
Heer Çiva mediteerde, haar lichaam op in een mystiek vuur dat zich
gemanifesteerd had vanuit haar hart.
Door haar lichaam op te geven wist Saté zich van haar beledigende vader te
ontkoppelen en zich zo over te brengen naar een ander lichaam, zodat ze zonder
die besmetting met Heer Çiva kon omgaan. Haar voornaamste drijfveer was
echter om verlost te raken van het resultaat van haar eigen overtredingen, en
weer als de geliefde vrouw van Heer Çiva te worden geaccepteerd. In haar
volgende leven nam ze geboorte als Pärvaté, de dochter van de Himälaya’s. In dat
leven voerde ze veel jarenlange ascese uit en bereikte zo uiteindelijk haar doel.
Hier zien we dat Çiva’s aanbidbare Godheid Räma is, en dat hij haar verlaten
had doordat Saté de gedaante van Sétä-devé had aangenomen. Hij is een kuise
Vaiñëava die altijd Heer Kåñëa en Heer Räma dient. Saté-devé is ook een zuivere
toegewijde. Ze is de goddelijke energie van de Allerhoogste Heer, maar ze speelde
een rol teneinde het gewone volk te instrueren.
Zowel Çiva als Saté dienden in het mensgelijke spel en vermaak van Heer Räma.
Rävana had niet de echte Sétä meegenomen. Hij kon haar niet aanraken. Hij kon
slechts een mäyä-sétä meenemen. De echte Sétä, het transcendentale vermogen
van Räma, werd weggenomen en beschermd door Agnideva, de heer van het
vuur. Het huilen van Räma en het vragen aan iedere plant, boom, berg en rivier
van, “Waar is Mijn Sétä” was een exhibitie van zijn mensgelijke spel en vermaak.
De grote heilige Tulsédäsa heeft in zijn Çré Räma-carita-mänasa geschreven dat
we Çré Çiva-Pärvaté als onze Guru moeten aanvaarden, en dat zij ons liefde voor
de lotusvoeten van Räma zullen geven. Degenen die Çiva als een onafhankelijke
god aanbidden zijn als Våkäsura. Zij willen zingenot hebben met het vermogen
van Kåñëa. In plaats van Våkäsura te worden, zouden we toegewijden moeten
worden, en Çiva-Pärvaté moeten beschouwen als onze Guru inzake toewijding tot
de Allerhoogste Heer.
Denk nog dieper na over de identiteit van Heer Çiva’s aanbidbare Godheid.
Çiva’s mantra is Räma, en hij reciteert altijd de heilige naam van Räma. Naar wie
verwijst dit? Hoewel dit ook naar Çré Sétä-Räma verwijst, is de naam die hij
eigenlijk reciteert die van Müla-Saìkarñaëa, Balaräma, de eerste expansie van
Heer Kåñëa. Çré Rämacandra is ook een expansie van müla-Räma (de originele
Räma)—Balaräma—maar de feitelijke aanbidbare Godheid van Heer Çiva is
Balaräma.
Ten slotte verwijst de naam Räma in de Hare Kåñëa mahä-mantra niet naar
Daçaratha’s zoon Räma, noch naar Paraçuräma of Balaräma. Heer Rämacandra,

26
Heer Paraçuräma en Heer Balaräma Zijn allemaal manifestaties van Çré
Rädhäramaëa.

Hare Kåñëa Hare Kåñëa


Kåñëa Kåñëa Hare Hare
Hare Räma Hare Räma
Räma Räma Hare Hare

De betekenis van Räma is hier Rädhä-ramaëa, Çré Kåñëa die Zich inlaat in
‘ramaëa’ met Rädhä. “Ramaëa” betekent spelen of genieten. Kåñëa geniet van
speelse bezigheden met Rädhäräëé, en wordt daarom Ramaëa ofwel Räma
genoemd.

Geen lust in Heer Çiva

De volgende geschiedenis is een ander voorbeeld van naravata-gata-vicära, of


madhurya-gata-vicära. Er zit hier ook wat tattva-gata-vicära in, en alles bij elkaar
is het een kop nectar vol van madhurya (zoetheid) en tattva (filosofische
waarheid) die erg goed smaakt.
Heer Çiva is immens machtig en hij heeft geen lust. Zelfs als hij naakt is, en zijn
vrouw Pärvaté ook naakt bij hem op schoot zit, hebben ze geen wellustige
verlangens. Als een doodgewone jongen en meisje dicht bij elkaar blijven, vooral
zonder kleren, zal er lust in hun hart naar binnen gaan. Dit ten val komen vindt
echter onder geen enkele omstandigheid plaats in de harten van Heer Çiva en
Pärvaté-devi.
In dit verband wordt een transcendentale bezigheid beschreven in het zesde
canto van Çrémad-Bhägavatam. Heer Çiva was eens een lezing aan het geven
tijdens een bijeenkomst van grote heilige personen. Pärvaté zat bij hem op schoot,
en ze waren allebei volledig naakt. Op dat moment arriveerde de verheven
toegewijde Koning Citraketu en die zei op vriendelijke wijze, “Zie toch eens op
wat voor een manier u uw lezing aan het geven bent.” Pärvaté dacht dat hij Heer
Çiva aan het bekritiseren was. Zich storende aan de gedachte dat er ook maar
iemand kon denken dat Heer Çiva lustige verlangens in zijn hart koesterde,
vervloekte ze de koning.
Koning Citraketu stond op vriendelijk voet met Heer Çiva, en omdat de Guru
van Ciraketu ook Müla-Saìkarñaëa was, waren ze gods-broeders. Het was nooit
zijn bedoeling geweest om te zeggen dat er lust in Çiva’s hart aanwezig was. Hij
merkte eenvoudigweg op dat dit niet de standaard manier was waarop men
normaliter een lezing presenteerde.
Heer Çiva kastijdde Pärvaté en zei, “Waarom heb je hem vervloekt? Hij is een
verheven toegewijde. Kijk hoe gevorderd hij is in zijn bhakti. Hoewel hij volledig
bij machte is om jouw vloek in te trekken en jou uit wraak terug te vervloeken,
heeft hij jouw vloek goedschiks geaccepteerd. Dit is zijn grootsheid—dit is het
gedrag van een Vaiñëava.”

27
Lust kan niet in de buurt van Heer Çiva blijven. Noch Heer Sadäçiva, noch zijn
gedeeltelijke manifestatie van Çiva die bij Pärvaté blijft, hebben lust in hun
harten.
Toen Kämadeva, cupido, de meditatie van Heer Çiva eens kwam verstoren,
opende hij simpelweg zijn derde oog en verbrandde hem tot as.
Hoe heeft het dan kunnen gebeuren dat Heer Çiva aangetrokken werd tot de
prachtige gedaante van Mohiné-mürti? Mohiné is een persoonlijke manifestatie
van Heer Kåñëa Zelf, en Hij kan alles doen. Het was Heer Kåñëa die
hoogstpersoonlijk voor de aantrekking in het hart van Heer Çiva zorgde, en Hij
was ook degene die hem de gedaante van Mohiné liet zien. Gedurende het dienen
van Kåñëa’s spel en vermaak is Zijn interne verbijsterende vermogen, yogamäyä,
zo sterk dat het alles kan doen.

Hoofdstuk 4

Poortwachter van het verblijf van liefde

In oktober 2001 nam Çréla Näräyaëa Mahäräja een groep van zeshonderd pelgrims, inclusief
meer dan tweehonderd westerlingen, mee naar de heilige en prachtige stad Jagannätha Puré,
aan de oostkust van Orissa. Een van de vele heilige plaatsen die door de pelgrims werden
bezocht, was de tempel van Heer Çiva in zijn gedaante als Lokanätha Mahädeva. Toen ze op
die plek aankwamen, liepen de pelgrims door een grote poort die toegang verschafte tot een
binnenplaats. Aan de rechterkant van de binnenplaats bevond zich een prachtige vijver en
aan de linkerzijde stonden wat winkeltjes die snoepgoed en andere onderdelen voor verering
verkochten.
Zoals in vele Indiase tempels het geval is, stond het management van de tempel van
Lokanätha Mahädeva het de westerlingen niet toe de tempel te betreden. Daarom gingen Çréla
Näräyaëa Mahäräja en de Indiase toegewijden de tempel binnen terwijl de westerse
toegewijden geduldig buiten bleven wachten. Na een paar minuten kwam Çréla Näräyana
Mahäräja alleen naar buiten en ging op een platte steen nabij de kleine winkeltjes zitten. Hij
werd onmiddellijk omringd door de westerse toegewijden, die gretig waren om hem te horen
spreken, en het volgende is een transcriptie van zijn gesprek:

Heer Çiva is ππn van de meest verheven toegewijden van de Allerhoogste Heer
Kåñëa. Hij dient altijd trouw Heer Kåñëa en al Zijn persoonlijke manifestaties
zoals Heer Räma, Heer Nåsiàha, Heer Kalki en Heer Varäha.
In deze wereld heeft Heer Çiva vijf verschillende soorten manifestaties: aarde,
water, vuur, lucht en ether—de elementen waaruit ons lichaam, de aarde en het
universum bestaan. Hij is ook bevoegd en bij machte om persoonlijk uit
gedaanten die uit deze vijf elementen bestaan te verschijnen, teneinde zijn
Meester te dienen.
Jullie hebben niet het vermogen om iets anders dan deze vijf elementen te zien.
Nu kunnen jullie de ziel niet zien, welke jullie eigen wezen is. Als jullie bhakti
ontwikkelen, ofwel zuivere liefdevolle toewijding tot Çré Kåñëa, dan zullen jullie
Hem zien; en door Zijn licht zullen jullie je eigen ziel zien.

28
Wij zijn de tempel binnengegaan, maar we zagen simpelweg een kamer vol met
water, dus er was geen noodzaak om naar binnen te gaan. Jullie zijn zeer
fortuinlijk om hier buiten te zijn bij deze vijver genaamd Gauré-kunda, welke een
symbool van Heer Çiva is. Jullie kunnen deze vijver aanraken, äcamana doen, en
jullie eerbetuigingen hier brengen. In Bengalen en andere plaatsen zijn er ook
ambu-liìga’s (liìga’s gemaakt van water), en Çiva wordt in die gedaante vereerd.
Indiase toegewijden zijn fortuinlijk om de deity te kunnen aanschouwen en arati
(aanbidding) aan te bieden, terwijl de westerse toegewijden geen toestemming
hebben om de tempel te betreden. Hierdoor hebben de westerse toegewijden de
gunstige gelegenheid om in een gemoed van grote nederigheid tot Lokanätha
Mahädeva te komen, zichzelf als zeer laag en gevallen beschouwende. Sterker nog,
als ze met dit gemoed hier komen zijn ze nog fortuinlijker dan die toegewijden die
naar binnen zijn gegaan. Als jullie hier buiten tot Lokanätha—Gopéçvara
Mahädeva—huilen en bidden, “Wees me alstublieft genadig,” zal hij eerst naar
jullie komen en zijn genade over jullie sprenkelen. Heer Çiva is een manifestatie
van Heer Kåñëa, en zodoende smacht hij altijd naar liefde en genegenheid. Als
jullie huilen en denken, “Wij zijn zo onfortuinlijk,” dan zal Heer Kåñëa
persoonlijk naar jullie toe komen. Hij is zeer genadevol, dus maak je niet druk dat
je niet naar binnen mag gaan. Jullie boffen ontzettend.
Waar Kåñëa dan ook maar verblijft is Sadäçiva Viñëu altijd aanwezig. In
Mathurä en alle andere plaatsen waar zich een tempel van Kåñëa of enige andere
Viñëu Godheid bevindt, zal Sadäçiva als Lokanätha of Gopéçvara Mahädeva altijd
aanwezig zijn—om de verblijfplaats van de Allerhoogste Heer te dienen. Çiva
dient Kåñëa overal; hij is altijd in Kailäsa, altijd in Käçé, en altijd in
Bhubaneçvara. Vanuit een werelds, extern oogpunt lijkt het alsof hij soms de ene
plaats verlaat en naar de andere gaat, maar dit is niet de echte waarheid.
In zijn spel en vermaak verruilde hij Kailäsa voor Käçé. Terwijl hij in Käçé
verbleef hielp hij de atheïstische koning Käçéräja en diens vriend Pauëòraka
Väsudeva, die op kunstmatige wijze vierarmig werd en Heer Kåñëa had
uitgedaagd. In het daaropvolgende gevecht onthoofdde Heer Kåñëa zowel
Pauëòraka Väsudeva, als de koning van Käçé, die zichzelf als een van de beste
dienaren van Heer Çiva beschouwde. De meester van die koning kon hem echter
niet redden toen de Sudarçana cakra van Heer Kåñëa Käçé volledig afbrandde.
Toen hij zijn stad in vlammen op zag gaan, vluchtte Heer Çiva. Na een poosje
kwam hij aan in Ekämra-känana in Bhubaneçvara en nam daar zijn toevlucht tot
Heer Jagannätha. Heer Jagannätha zei tegen hem, “Wees niet bevreesd. Doordat
je onder mij bescherming bent komen staan, geef ik je de positie van Lokanätha,
de beschermer van mijn verblijfplaats. Als iemand naar deze heilige plaats komt
en mijn transcendentale associatie neemt zonder eerst de jouwe te nemen, zal zijn
bezoek niet compleet zijn. Hij moet naar jouw plaats gaan nadat hij mij bezocht
heeft, en dan zal zijn missie hier geslaagd zijn en zal hij gelukkig worden.”
Heer Çiva is buitengewoon lief van nature, en hij is de verblijfplaats van liefde.
In dit verband heeft Çréla Viçvanätha Cakravarté Öhäkura geschreven (Saìkalpa-
kalpadruma 103):

29
vådävanävani-pate! jaya soma soma-maule
sanaka-sanandana-sanätana-näradeòya
gopéçvara! vraja-viläsi-yugäìghri-padme
prema prayaccha nirupädhi namo namas te

“O Poortwachter van Våndävana! O Soma, alle eer aan u! O gij wiens


voorhoofd getooid gaat met de maan, en wie aanbiddenswaardig is voor de
wijzen onder leiding van Sanaka, Sanandana, Sanätana en Närada! O
Gopéçvara! Verlangend dat u me prema, goddelijke liefde voor de
lotusvoeten van Çré Rädhä-Mädhava die zich inlaten met speelse
bezigheden in Vraja-dhäma, zult schenken, biedt ik u keer op keer mijn
praëäma’s aan.”

Wij bidden, “O Heer Çiva, zelfs grote persoonlijkheden zoals Çré Närada Muni
en de vier Kumära’s aanbidden u. U kunt liefde en genegenheid zoals die van de
gopé’s schenken. In uw zuiverste gedaante van Gopéçvara Mahädeva bent u zeer
machtig. U bent hari-hara-ake-ätmä, wat betekent dat Kåñëa uw ätmä is
geworden, en u bent Zijn ätmä geworden.”
Hier betekent ätmä ‘meest geliefde’ of ‘zeer geliefde’, dus Heer Kåñëa en Heer
Çiva zijn één in hart. Heer Çiva dient de Allerhoogste Heer als Hanuman, als
Bhéma, als Madhväcärya, als Advaita Äcarya in de tijd van Çré Caitanya
Mahäprabhu, en in zovele andere vormen en gedaantes.
We zijn hier gekomen om voor de genade van Lokanätha te bidden, maar
persoonlijk zie ik Lokanätha niet hier. Ik zie Gopéçvara Mahädeva, van wie
Lokanätha een expansie is.
Herhaal alstublieft na mij: [Çréla Näräyaëa Mahäräja sprak elke halve zin van het
bovenstaande Sanskriet vers uit, en de bijeengekomen pelgrims antwoordden in koor.
Toen deelde hij met hen de diepgaande en intieme strekking van het vers:]
Wij bidden, “O Gopéçvara Mahädeva, wij zijn naar jou gekomen. Hier is je naam
veranderd. Je hebt je gemanifesteerd als Lokanätha, maar wij kennen je niet als
Lokanätha. Wij kennen je alleen als Gopéçvara Mahädeva. Je kunt ons niet
bedriegen door je voor ons te verbergen. Je kunt demonen zoals Rävaëa, Kaàsa,
Jaräsandha en anderen bedriegen, maar je kunt ons nooit bedriegen. Dat komt
omdat wij beschutting hebben genomen van Yogamäyä Paurëamäsé. Als je ons
bedriegt, zullen we gaan klagen bij Paurëamäsé, en zij zal je dan ‘straffen’. Weet je
nog toen alle gopé’s je zoveel klappen op je wangen hadden gegeven dat je wangen
opzwollen? Wees zo vriendelijk je dit te herinneren.” [Zie voetnoot Hoofdstuk 1,
bij “Perfect Liefde Toekennen”]
Tevredengesteld door de uitgedrukte liefde in dit gebed, zal Heer Çiva in zijn
gedaante als Gopéçvara Mahädeva verschijnen. Hij zal zeer behulpzaam zijn, en zal
blij zijn om zijn genade te schenken.

Lokanätha Mahädeva ké jaya!


Çré Çré Gopéçvara Mahädeva ké jaya!
Kämeçvara Mahädeva ké jaya!

30
Nandéçvara Mahädeva ké jaya!
Cakaleçvara Mahädeva ké jaya!
Pärvaté-pati ké jaya!
Çré Çré Çaìkara ké jaya!
Hara Hara Hara Hara Mahädeva ké jaya!

Ik heb iets speciaals met jullie gedeeld. Zoals jullie nu hier buiten zitten en
gescheidenheid van Heer Çiva voelen, zal hij zeker zijn genade over jullie
sprenkelen.

31

Você também pode gostar