Você está na página 1de 72

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 1

1 Stoffen
1.1 Stoffen herkennen 2 3 4 5 stofeigenschappen D kleur, geur a Verschil: kleur, geur, smaak, etc. Overeenkomst: beide zijn vloeibaar. b Verschil: dichtheid, kleur, ijzer is magnetisch; koper niet. Overeenkomst: beide zijn vast, ze geleiden elektriciteit en warmte. Elke stof kan een massa van 10 gram hebben. Aan de massa kun je dus niet herkennen welke stof het is. Annemarie heeft gelijk. geur, kleur, brandbaarheid, smaak ruiken zien horen 9 gezichtbedrog kleurenblind doofheid verkoudheid

7 8

10 Ik zie allemaal cirkels.


Wanneer je een passer zou gebruiken, zul je merken dat hier alleen maar cirkels zijn getekend. Door het gebruik van verschillende kleuren en achtergronden zie je in de tekening spiralen.

11 laboratoriumjas Beschermt tegen stoffen die opspatten of tegen stoffen die op de werktafel liggen. Beschermt tegen opspattende stoffen. Beschermt tegen gevaarlijke (bijtende, irriterende, giftige) stoffen. Zorgt ervoor dat je haar niet in de vlam van de brander komt.

bril handschoenen haarelastiek

Noordhoff Uitgevers bv

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 1

12 Wanneer je eet of drinkt, kunnen (schadelijke) stoffen in je lichaam komen. Deze schadelijke stoffen liggen op tafel of zitten aan je handen. 13 Ze eet tijdens het practicum. Haar laboratoriumjas is niet dicht. Ze heeft haar lange haren niet samengebonden. Ze drinkt. Er ligt brood op de tafel. Ze heeft geen bril op terwijl een stof uit het bekerglas spat. 14 Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord. a Een reageerbuis mag je niet verder vullen met vloeistof dan voor 1/3e deel. b Tijdens het verhitten van een reageerbuis moet je de opening op jezelf richten. c Om je vingers niet te branden gebruik je een reageerbuisknijper. d Je mag een beetje stof uit een potje schudden. e Na gebruik van een stof moet je het potje afsluiten. f Als je iets knoeit, ruim je dat na afloop van het practicum op. g Stoffen op je handen moet je direct afwassen. h Doe tijdens een proef alleen wat in het voorschrift staat. i Je kunt je tas overal in het lokaal neerzetten. 15 aanwezig? nooddouche oogdouche brandblusser branddeken
Eigen antwoord

Waar in het lokaal?

16 Een stof kan worden opgenomen via de huid. Dat veroorzaakt problemen als een stof gevaarlijk of giftig is. 17 Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord. 1 Erik leest eerst het practicumvoorschrift goed door. 2 Voordat hij de proef uitvoert, haalt hij alle benodigdheden op. 3 Omdat hij gewoon water verwarmt, doet Erik geen jas aan en geen bril op. 4 Erik doet de reageerbuis halfvol water. 5 Erik steekt de brander op de juiste manier aan. 6 Erik gebruikt een reageerbuisknijper. 7 Erik verwarmt het reageerbuisje in de gele vlam. 8 Na de proef zet Erik het buisje in het reageerbuisrekje. 9 Erik beantwoordt de vragen in het activiteitenboek. 10 Na de proef ruimt Erik de spullen op en zet alles weer terug waar hij het gehaald heeft. 11 Erik maakt de tafel schoon met een doek.

Noordhoff Uitgevers bv

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 1

1.1 Test jezelf 1 a Stoffen herken je aan de stofeigenschappen. Bijvoorbeeld geur, kleur, smaak en brandbaarheid. b Je kunt niet altijd vertrouwen op je zintuigen. c Tijdens een proef moet je jezelf beschermen. Draag altijd een jas. Bind je lange haren op als je met vuur werkt. Voordat je iets verwarmt, zet je een veiligheidsbril op. d Je doet veilig practicum als jij je houdt aan de veiligheidsvoorschriften. Doe geen andere proeven dan de proeven die je moet doen. Veilig werken betekent ook dat je weet waar de noodvoorzieningen zijn. Voorbeelden van goede antwoorden zijn: geur, kleur, smaak, brandbaarheid, dichtheid, geleidbaarheid, oplosbaarheid. gezichtsbedrog Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord. a Mensen nemen waar met hun zintuigen. b In de scheikunde mag je proeven. c Als je een proef doet, hoef je niet beschermd te worden. d Een bril beschermt tegen opspattende stoffen. e Tijdens een practicum moet je altijd de veiligheidsregels kennen. 1 Ze dragen een laboratoriumjas. 2 Ze dragen een veiligheidsbril. 3 Ze gebruiken een reageerbuisknijper. a b c d e voor 1/3e gevuld. spatel / lepel moet je je handen meteen wassen. voorschrift ruim je alles netjes op.

3 4

1.2 Zuivere stoffen en mengsels 2 a twee of meer stoffen door elkaar. b n stof. lucht, sinaasappelsap, wijn, bier, ranja, beton B

3 4

Noordhoff Uitgevers bv

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 1

6 7 8

C C

a smeltpunt b verdampen temperatuur

10 a na 20 minuten b 15 minuten
Het smelten begint na 20 minuten. Na 35 minuten is alles gesmolten.

c 52 C d Waarschijnlijk paraffine.
52 C is gelijk aan 325 K (zie tabel 1). Uit tabel 15 kun je dan bij smeltpunt aflezen welke stof het is.

e zie volgende pagina.


Het is dezelfde stof; dus is het smeltpunt hetzelfde. De tijdsduur van het gehele proces is waarschijnlijk langer dan in de tekening. De warmteafgifte per tijdseenheid is meestal kleiner dan bij verwarmen.

Noordhoff Uitgevers bv

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 1

11
temperatuur temperatuursensor elektrisch signaal computer grafiek

12 smeltpunt mengsel kooktraject zuivere stof kookpunt 13 a + b stoltraject smelttraject stolpunt

c Zeewater is een mengsel, want de temperatuur verandert tijdens het bevriezen. d Het stoltraject van zeewater is -1 C tot -5 C.

Noordhoff Uitgevers bv

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 1

1.2 Test jezelf 1 a Een mengsel bestaat uit twee of meer stoffen door elkaar. Een zuivere stof bestaat uit n stof. b Je maakt een temperatuur-tijd-diagram. Bij een zuiver stof blijft de temperatuur bij een faseovergang gelijk. Deze temperatuur heet smeltpunt, stolpunt of kookpunt. c Een mengsel heeft een smelttraject, stoltraject of kooktraject. Bij de faseovergangen smelten en koken neemt de temperatuur langzaam toe. De temperatuur neemt langzaam af tijdens het stollen. smeltpunt, n soort molecuul, suiker smelttraject, twee soorten moleculen, ranja a b c d smeltpunt. mengsel temperatuur temperatuursensor

2 3 4

1.3 Mengsels 2 a helder b kleur B De oplosbaarheid van een stof is het aantal gram van een stof dat maximaal in n liter water kan oplossen. vloeistoffen beter gassen oplosbaarheid temperatuur D Ja het mengsel is helder.

3 4

6 7

Noordhoff Uitgevers bv

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 1

a : 1000 water ijzersulfaat 1 L (= 1000 mL) 156 g : 1000 1 mL 0,156 g 100 100 100 mL 15,6 g

Je kunt maximaal 15,6 gram ijzersulfaat oplossen in 100 mL water. b : 1000 water ijzersulfaat 1 L (= 1000 mL) 156 g 450 1 mL 450 mL 70,2 g

0,156 g : 1000 450

Je kunt maximaal 70,2 gram ijzersulfaat oplossen in 450 mL water. c : 156 water ijzersulfaat 1000 mL 156 g : 156 80 6,41 mL 1g 80 512,8 mL 80 g

Je hebt minimaal 512,8 mL water nodig om 80 g ijzersulfaat te kunnen oplossen. 9 a Een suspensie is altijd troebel.
b Een suspensie is niet altijd gekleurd

Een suspensie is altijd gekleurd.

c Een emulsie is een vaste stof die niet goed mengt met een vloeistof.

Een emulsie is een vloeistof die niet goed mengt met een vloeistof.

d e f g

Een suspensie ontmengt als je de suspensie een poosje laat staan. Een emulsie heeft altijd een kleur. Een emulgator helpt water en olie met elkaar mengen. Als je een suspensie een poosje laat staan, zakt de vloeistof naar de bodem.

Als je een suspensie een poosje laat staan, zakt de vaste stof naar de bodem.

10 a een kleinere dichtheid heeft dan water.


1 cm3 olie is minder zwaar dan 1 cm3 water.

b gekleurd vaste stof + vloeistof ontmengt zakt naar de bodem emulsie olie drijft bovenop Noordhoff Uitgevers bv 7 troebel suspensie vloeistof + vloeistof

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 1

12 D 13 legering brons messing soldeer 14 a mengsel schuim nevel rook omschrijving Schuim is een gasvormige stof dat niet oplost in een vloeibare stof. Nevel is een vloeibare stof die fijn verdeeld is in een gasvormige stof. Rook is een vaste stof gemengd met een gasvormige stof. Een emulsie is een vloeibare stof die niet oplost in een vloeibare stof. voorbeeld de schuimkraag op bier in een glas, slagroom mist smog krijt in water; zand in water melk, mayonaise, advocaat, yoghurt, mosterd gemende metalen koper en tin koper en zink tin en lood toepassing munten, beelden, kerkklokken waterkranen metalen solderen

suspensie Een suspensie is een vaste stof die niet oplost in een vloeibare stof. emulsie b mengsel schuim nevel rook suspensie emulsie

1.3 Test jezelf 1 a Oplossingen zijn heldere mengsels van een oplosmiddel met een andere stof. Een oplossing kan kleurloos of gekleurd zijn. De oplosbaarheid geeft aan hoeveel gram stof maximaal oplost in 1 liter water. b Een suspensie is een mengsel van kleine deeltjes van een vaste stof en water. Een emulsie is een mengsel van twee vloeistoffen die niet in elkaar oplossen. Voor een emulsie is een emulgator nodig. Een suspensie en een emulsie zijn altijd troebel en gekleurd. c Een legering is een mengsel van twee metalen. Schuim is een fijn verdeeld gas in een vloeistof. In rook zweven kleine vaste deeltjes in een gas. Een nevel is een vloeistof die fijn verdeeld is in een gas. helder, soms een kleur, stof opgelost in oplosmiddel altijd gekleurd, vaste stof zinkt naar de bodem, troebel

2 3

Noordhoff Uitgevers bv

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 1

4 schuim nevel legering rook 5 een mengsel van twee metalen een gas verdeeld in een vloeistof vaste deeltjes verdeeld in een gas een vloeistof fijn verdeeld in een gas

a Een emulsie ontmengt na verloop van tijd. Hierbij ontstaan twee vloeistoflagen. Romano heeft gelijk. b emulgator c Voorbeelden van juiste antwoorden zijn: mayonaise, mosterd, melk, yoghurt, advocaat

1.4 Mengsels scheiden 2

a 1 Vouw het filter twee maal dubbel. 2 Zet de trechter in de reageerbuis. 3 Doe het filter in de trechter. Plak het filter vast. 4 Schenk een beetje troebel water op het filter. 5 Wacht tot het water door het filter is gezakt. 6 Herhaal de laatste twee stappen. b filter 1 suspensie 2 filter met residu 3 filtraat Zout kun je oplossen in water. Suiker lost niet op in water. Een oplossing is helder. Door filtreren scheid je de opgeloste stoffen van het water. Het residu gaat door het filter. Het filtraat is altijd helder. Vaste deeltjes hebben een grotere dichtheid dan water en zinken naar de bodem. h Je moet eerst afschenken en dan gaan bezinken. i Cola is een voorbeeld van een suspensie. j Door een verschil in stofeigenschappen kun je een mengsel scheiden. a b c d e f g

Noordhoff Uitgevers bv

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 1

6 7

kookpunt ... koken. vaste stof residu (zout). a A b B Zie de figuur hiernaast. ja nee ja nee
Het water verdampt in de lucht. Je zou het water dan moeten opvangen. Waterproductie uit zeewater gebeurt door destillatie.

10 a b c d

11 a destilleren b indampen c filtreren / indampen


Indampen duurt veel langer.

12

13 fracties. fracties kooktraject. fractie mengsel lager 14


D L I D E S T I L L A A T B R R O R W Z W U Y F I L T R A A T N E K N I Z E B Q N E R E R T L I F I N D A M P E N S M N L O V P F K W W J H K W V Q G V M I H Z A D W P D D E S T I L L E R E N F D P R E I Z U J F A N E K N E H C S F A U Y P

Noordhoff Uitgevers bv

10

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 1

1.4 Test jezelf 1 a Een suspensie kun je scheiden door gebruik te maken van het verschil in deeltjesgrootte. Ook kun je een suspensie scheiden door gebruik te maken van de dichtheid van de deeltjes. Dit heet bezinken en afschenken. b Bij indampen maak je gebruik van het verschil in kookpunt. De stof met het laagste kookpunt verdampt eerst. Bij indampen scheid je een vloeistof van een opgeloste vaste stof. c Bij destilleren vang je de vloeistof op die het eerst kookt. Deze vloeistof heet het destillaat. Bij destilleren maak je ook gebruik van het verschil in kookpunt. filtreren indampen destilleren verschil in kookpunt, vloeistof wordt opgevangen verschil in deeltjesgrootte verschil in kookpunt, de vloeistof verdwijnt

a b c d

niet waar waar waar waar


Een oplossing wordt meestal ingedampt.

4 5

condenseren, verdampen a Zie de figuur hiernaast. b Zie figuur. c Zie figuur.

1.5 Extraheren en adsorberen 2 3 C a De juiste volgorde is: P Je doet water bij een mengsel van zand en zout. R Je laat het zout oplossen. I Je filtreert het mengsel. M Je dampt de oplossing in. A Je haalt het zand van het filter en het zout uit de indampschaal. b PRIMA Wanneer je jood en zout met alcohol mengt, lost het jood op. Als het zout eruit gefilterd is, dan is het jood nog opgelost in de alcohol. Je moet dus indampen om de vaste stof jood in handen te krijgen. Jannie heeft gelijk. 11

Noordhoff Uitgevers bv

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 1

Er wordt water in de zoutlaag geperst. Het zout lost op in het water. Het zoute water wordt omhoog gepompt. Daarna wordt het zoute water (pekel) ingedampt. Het water verdampt en het zout blijft achter. Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord. a Je kunt water of alcohol als extractiemiddel gebruiken. b Als je alcohol bij het mengsel doet, dan lost het zout op. c Je doet water bij het mengsel. Daarna filtreer je het mengsel. Het zout blijft dan op het filter achter. d Als je na de scheiding het opgeloste zout gaat indampen, dan is het zout het extract. Bij extraheren doe je een vloeistof bij een mengsel van twee vaste stoffen. Van de twee stoffen in het mengsel lost de ene stof wel op en de andere niet. Het oplosmiddel heet extractiemiddel. Het ontstane mengsel wordt daarna gefiltreerd. Na indampen van het filtraat houd je het extract over. Sjakira doet water bij (fijngemalen) rozenblaadjes. Ze laat de geurstoffen oplossen. Ze filtreert het mengsel. Daarna dampt ze de oplossing in. Op het filter liggen de rozenblaadjes. Het extract is haar parfum. a Het adsorptiemiddel bindt de opgeloste stof aan het oppervlakte van het adsorptiemiddel. b Norit adsorbeert de schadelijke stof in je maag en in je darmen.

10 C 11 norit geurstof adsorptiemiddel hechten 12 extractiemiddel filter extract koffie water koffiefilter

Noordhoff Uitgevers bv

12

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 1

13

14 a Een rondje is kleurloze cola. Een zwart puntje is kleurstof. Een zwart driehoekje is koolstof. b In situatie 1 heb je de gewone cola. c In situatie 2 wordt koolstof bij de cola gevoegd. De kleurstof hecht zich aan de koolstof. d In situatie 3 wordt het mengsel gefiltreerd. De koolstof met aangehechte koolstof blijft achter op het filter (residu). De kleurloze cola zit in het bekerglas (filtraat).

1.5 Test jezelf 1 a Bij extraheren scheid je twee vaste stoffen door de ene stof op te lossen en de andere niet. Je gebruikt daarbij een extractiemiddel. Bij extraheren maak je gebruik van een verschil in oplosbaarheid. Na extraheren moet je meestal filtreren en indampen. b Bij adsorberen verwijder je een kleine hoeveelheid vervuilende stof uit een mengsel. Adsorberen lukt alleen als de ene stof zich beter hecht aan het adsorptiemiddel dan de andere stof. Na adsorptie moet je altijd filtreren. water, zand en zout, filtreren, indampen a b c d adsorberen koolstof / actieve kool ca b Nee, de kleurstof hecht zich aan het oppervlakte van het adsorptiemiddel. Als het hele oppervlakte vol zit met kleurstof, moet je het adsorptiemiddel op het filter vervangen.

2 3

Noordhoff Uitgevers bv

13

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 1

extraheren filtreren bezinken / afschenken absorberen destilleren

kookpunt deeltjesgrootte aanhechting oplosbaarheid dichtheid

Examentraining 1 2 3 4 5 B B B D Voorbeelden van goede antwoorden zijn: - Hij had een laboratoriumjas aan moeten doen. - Hij moet een veiligheidsbril dragen. - De rondbodemkolf op de achtergrond is niet afgesloten. - Op de tafel ligt een onafgeschermde vaste stof. Deze moet eerst worden opgeruimd of opgeborgen. - hij moet handschoenen aan doen. De stoffen zijn gevaarlijk (gaten in kleren en plekken op zijn handen). - De huisdieren mogen niet aanwezig zijn. B A C B

6 7 8 9

10 B 11 A 12 B 13 A 14 B

Noordhoff Uitgevers bv

14

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 2

2 Goed en veilig schoon


2.1 Soorten water 2 zoet water oppervlaktewater zeewater zout water regenwater grondwater 3 a

IJs op de bergen en sneeuw erboven en de wolk waaruit het sneeuwt rood kleuren. Water in rivieren, in de zee, in de wolken waaruit het regent en als regen blauw kleuren. Wolken waaruit geen regen of sneeuw valt, geel kleuren. b condenseren c rijpen d smelten 4 Het aardoppervlak bestaat uit meer zeen en oceanen dan land. Alleen op het land komt zoet water voor. oppervlaktewater grondwater. drinkwater. drinkwater. regenwater grondwater. oppervlaktewater. zeewater regenwater.

Noordhoff Uitgevers bv

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 2

6 herken je aan komt uit de kraan water in slootjes, beekjes, meren, kanalen en rivieren water in zeen en oceanen is in de grond weggezakt 7 gebruik je voor drinken, wassen, koken sproeiwater, maak je drinkwater van, viswater, water in natuurgebieden scheepvaart, viswater sproeiwater, de productie van drinkwater soort water drinkwater oppervlaktewater

zeewater grondwater

Het zwartgemaakte hokje geeft aan dat de bewering goed is (hokje groen gekleurd). Het open hokje geeft aan dat de bewering fout is (hokje rood gekleurd). In Nederland wordt drinkwater gemaakt uit zeewater en grondwater. Regen die in sloten terechtkomt, heet oppervlaktewater. Zeewater is zout water. Water dat verdampt, komt uiteindelijk weer in zee terecht. voedselbereiding, douchen, wassen, koffie en thee, afwassen, toiletgebruik voedselbereiding douchen wassen koffie en thee afwassen toiletgebruik 0,01 x 132 L = 1 L 0,36 x 132 L = 48 L 0,15 x 132 L = 20 L 0,04 x 132 L = 5 L 0,02 x 132 L = 3 L 0,30 x 132 L = 40 L

10 Bij wassen wordt water gebruikt als spoelmiddel om vuil en zeepresten te verwijderen. Water is ook een oplosmiddel voor het wasmiddel. 11 a, b en c eigen antwoord 12 a Industriewater wordt niet gedronken, dus levert het ook geen gevaar op voor de mens b 1 Industriewater is beter voor het milieu. 2 Industriewater is goedkoper dan drinkwater. c 1 Als koelwater, bijvoorbeeld in een elektriciteitscentrale. 2 Als spoelwater, bijvoorbeeld om flessen schoon te spoelen.

Noordhoff Uitgevers bv

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 2

13 N L F O K O Y R R S K Z G L O O P Z E E C P Z D X C E P L T T H H S K H Y L E H A A O A M B W E W R M W W O F R B E K A V T L E N Q D A X U T L R A I S U G R T N E A F V R P Y Z C I U R K F F T O N D E G N I T G A S E U T D E A K E I N U L X Q R G W Z W Y S D E B P P I T A A A A N N D R J W J T T E T I I S R T D F G E E A E V C I Z D V L R H R Z R T R E T A W N E G E R Q F V F J J B O C D G V Z L Q Q T V F L Z R J G R O N D W A T E R E

schoonspoelen afvalwater industriewater drinkwater koelwater oppervlaktewater regenwater zeewater grondwater

2.1 Test jezelf 1 a Voorbeelden van zoet water zijn drinkwater, regenwater, grondwater en oppervlaktewater. Zeewater is zout water. b Belangrijke functies van water zijn oplosmiddel en spoelmiddel. c Industriewater wordt gebruikt als spoelwater en als koelwater. Industriewater wordt niet door mensen gebruikt om bijvoorbeeld te drinken, dus levert het ook geen gevaar op voor de gezondheid als het niet dezelfde kwaliteit heeft als drinkwater Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord. a De hoeveelheid zeewater neemt af door verdamping. b Water wordt als oplosmiddel gebruikt bij het zetten van koffie. c De industrie heeft vaak een eigen watervoorziening. d Industriewater is duurder dan drinkwater.

Noordhoff Uitgevers bv

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 2

b Door de warmte van de zon verdampt water. Hoog in de lucht condenseert de waterdamp. Er ontstaan wolken. Uit de wolken valt regen. De regen komt via rivieren weer in de zee. 5 zoet water grondwater oppervlaktewater drinkwater regenwater zout water zeewater

2.2 Reinigen en verzorgen 2 a Water is niet geschikt als oplosmiddel voor olie. b Water is wel geschikt als oplosmiddel voor zeep. a Volle melk is een mengsel van water en vet. b Emulsies zijn: mayonaise, yoghurt, halvarine, braadboter en koffiemelk Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord. a Water en olie mengen goed. b Een emulsie bestaat uit water, vet en een emulgator. c In voedsel komen ook emulgatoren voor. d Zeep is een emulgator.

Noordhoff Uitgevers bv

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 2

a Laila b Zeep wordt gemaakt door vet (of olie) een lange tijd met soda te laten koken. Door het koken verdwijnt het vet (of olie) en de soda. Er ontstaat zeep en glycerine. a Een zeep waarbij niet al het vet tijdens het koken is verdwenen. b vet, soda, water nodig voor het maken van natuurlijke zeep zeep soda ontstaat bij het maken van natuurlijke zeep glycerine vet

Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord. a Alle zeep heeft een reinigende en verzorgende werking. b Synthetische zeep wordt gemaakt van olie uit aardolie. c Als vet en soda een lange tijd samen koken, dan ontstaat er zeep. d In natuurlijke zeep zitten altijd grondstoffen van dieren.

10

hydrofiel 11 kop . vet. vet vet staart. kop hydrofiel. staart hydrofoob.

hydrofoob

Noordhoff Uitgevers bv

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 2

12

13 zin 1 en zin 2 zijn juist, dus beide zinnen groen kleuren 14 hydrofiel hydrofoob bang voor water houdt van water staart kop

15 Door de emulgerende werking van het wasmiddel wordt vet weggespoeld bij het wegspoelen van het water. 16
emulgerend tandpastazeep krijt pepermuntolie oplossend schurend reinigend verzorgend

17 A 18 Dan wordt er te veel geschuurd, dit is niet goed voor je tanden. 19 Een tandpasta zonder zeep schuurt alleen de tanden, maar reinigt ze niet. Voor een schoon gebit is zeep echt nodig.

2.2 Test jezelf 1 a Een emulsie maak je door water en vet (of olie) te mengen met een emulgator. b Zeep maak je door vet of olie een lange tijd met soda te koken. c In een wasmiddel zitten zeepmoleculen. De staart van een zeepmolecuul is hydrofoob. De staart dringt in het vet. De kop van een zeepmolecuul is hydrofiel en richt zich naar het water. Hierdoor kunnen het vet en het water mengen. d Tandpasta heeft een reinigende en schurende werking.

Noordhoff Uitgevers bv

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 2

Zeep is een emulgator en kan olie en water mengen. De bewerking van Arnout is onjuist 1 zeep 2 afwasmiddel 3 wasmiddel A a soda en vet een lange tijd te koken. b kaliumhydroxide en vet een lange tijd te koken. verzorgend, emulgerend, reinigend

4 5

6 7

2.3 Goed en veilig schoon 2 a 7 b maagsap c gootsteenontstopper, ammonia, bleekmiddel


zeep zuur basisch sodawater appel citroen ammonia

a De kleur van de rodekool wordt mooi rood. b kleiner dan 7 5, 2, 4, 3, 1 Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord. a Met pH-papier kun je alleen zien of de stof zuur is. b Rodekoolsap is een indicator. c Rodekoolsap is en nauwkeuriger indicator dan pH-papier.

5 6

Noordhoff Uitgevers bv

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 2

7
licht ontvlambaar irriterend corrosief giftig chemisch afval De stof prikt in je ogen en op je huid. Inademen kan gevaarlijk zijn. Het product brandt snel. De stof is slecht voor het milieu. Maakt je ziek en kan dodelijk zijn. De stof tast je huid en kleren aan.

8 9

Beide zinnen zijn juist. Ze worden dus groen gekleurd.

10 a 1 veiligheidsbril op 2 handschoenen aan 3 schort voor b Een ontkalkingsmiddel is zuur. Zure stoffen zijn bijtend. 11 aceton 12 D 13 a Tijdens het bijvullen kan de spiritus vlam vatten door de warmte van de spiritusbrander. b Als de spiritus in een hete brander op is, gebruik je een andere (koude) brander. Er is nu geen gevaar bij het vullen.

Noordhoff Uitgevers bv

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 2

14 Beide beweringen zijn goed. Beide hokjes groen kleuren. 15 Zodat de arts precies weet wat het kind gedronken heeft en welke gevaren er dus zijn. 16

2.3 Test jezelf 1 a Sommige schoonmaakmiddelen zijn zuur, andere zijn basisch. b Aceton, spiritus en wasbenzine zijn brandbare oplosmiddelen. Zure en basische schoonmaakmiddelen tasten je huid, ogen en kleding aan. zuur pH zuurder . Basen neutraal pH-papier indicator 3 4 corrosief

Noordhoff Uitgevers bv

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 2

a een hoog keukenkastje b Dat is een veilige plaats waar de kinderen niet bij kunnen.

2.4 Drinkwater 2 Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord. a In Nederland komt drinkwater uit de kraan. b In sommige landen komt drinkwater uit een fles. c Overal ter wereld is voldoende schoon drinkwater.

3 : 1,5 prijs volume 1,5 1000 : 1,5 1 667 0,6 0,60 400 0,6

Voor de prijs van 1 liter Spa blauw kun je 400 liter drinkwater drinken. 4 : 1,5 prijs volume 1,5 1000 : 1,5 0,90 1 667 0,90 600

0,90

Voor de prijs van 1 liter Hollandse Bron kun je 600 liter drinkwater drinken. 5 Bronwater heeft een andere smaak. Bronwater drinken is trendy (hot). Bronwater heeft een merk (voor merkgevoelige mensen). grondwater, oppervlaktewater 5 Het water wordt in een reinwaterkelder of een watertoren opgeslagen. 3 Het afgegoten water wordt gefiltreerd. 4 Met ultraviolette straling en het gas ozon worden bacterin gedood. 1 De vaste deeltjes bezinken. 2 Het water wordt afgegoten. a Door bezinken scheid je de grootste hoeveelheid vaste stof in het water af. b filtratie bezinken

6 7

Noordhoff Uitgevers bv

10

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 2

9 drinkwaterbesluit waterleidingbedrijf laboratorium watertoren Het drinkwater wordt hier onderzocht. Maakt drinkwater uit oppervlaktewater en grondwater. Hierin staan de eisen van drinkwater. Het drinkwater wordt hier opgeslagen.

10 Drinkwater in Nederland is neutraal van smaak en geur en bevat geen ziektekiemen. In derdewereldlanden heeft drinkwater vaak een smaak en geur en bevat het water ziektekiemen. 11 a 3 liter b : 12 volume tijd 12 3 : 12 1 0,25 132 132 33 132

Zara moet dan 33 uur lopen. c douchen, wassen, toilet doorspoelen, koken, afwassen 13

Noordhoff Uitgevers bv

11

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 2

2.4 Test jezelf 1 a In Nederland komt schoon drinkwater uit de kraan. b Drinkwater wordt in Nederland gemaakt uit oppervlaktewater en grondwater. In een waterleidingbedrijf wordt het water gezuiverd. c De oppervlakte van de aarde bestaat voor 70% uit water. Slechts een klein percentage hiervan is geschikt voor het maken van drinkwater. bezinken: De vaste deeltjes zakken naar de bodem. filtreren: De grote vaste deeltjes blijven achter in het filter. 3 4 132 4 x 150 = 600 L per dag. 600 L = 0,6 m3 365 dagen x 0,6 m3 = 210 m3 Kosten 210 m3x 1,50 = 315,Ziektekiemen zijn zo klein dat ze gemakkelijk door de openingen van het zandfilter kunnen glippen. De ziektekiemen worden dus niet door een zandfilter uit het water verwijderd.

Examentraining 1 2 3 4 5 6 C handschoenen aan, bril op, schort voor C B C residu: etiketten van de bierflesjes filtraat: soda-oplossing 1 Er is minder soda-oplossing nodig. 2 De warmte wordt hergebruikt. suspensie

Noordhoff Uitgevers bv

12

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 2

10 a nee b Rodekoolsap kan alleen aangeven f het zuur is, maar niet he zuur. Alle oplossingen zijn zuur, dus ze zal geen verschillende waarnemingen kunnen doen.

Noordhoff Uitgevers bv

13

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 3

3 Reacties
3.1 Reacties herkennen 2 De beginstoffen zijn verdwenen. Er zijn nieuwe stoffen ontstaan.

Beatrice heeft gelijk, want een deel van de alcohol is verdwenen. Er is een zure stof ontstaan.
Bij a, b, d, e, g, h en j is sprake van een reactie. Het woord dat ontstaat, is reactie.
Er zijn nieuwe stoffen ontstaan. De stoffen voor een gebeurtenis zijn gelijk aan de stoffen erna. De beginstoffen zijn verdwenen. De stoffen voor een gebeurtenis zijn anders dan de stoffen erna. De beginstoffen zijn nog steeds aanwezig.

5
chemische reactie geen chemische reactie

6 7

vuur, rook, warmte, lichtflits, knal, geur reactieverschijnselen gasbellen geur kleurverandering knal licht vuur en rook warmte practicum 1 practicum 2 practicum 3 practicum 4

X X X X

8 9 10

Jan ruikt een schroeilucht en er is een zwarte plek te zien. C

warmte brand aardappelen koken rotje aansteken knal geur kleurveranderingen ontstaan van gassen

11 Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord. a Bij het verbranden van hout ontstaan nieuwe stoffen. b Bij het bakken van brood treedt een reactie op. c Bij het aanzetten van een knoop ontstaan nieuwe stoffen. d Vuur, kleurverandering en het ontstaan van geuren zijn reactieverschijnselen.

Noordhoff Uitgevers bv

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 3

12 a b c d e

eieren+ boter + bakmeel + suiker rauwe aardappelen benzine + zuurstof magnesiumlint + zuurstof kaliumjodide-oplossing + loodnitraatoplossing

cake gare aardappelen water en koolstofdioxide witte stof gele stof

13 a alcohol + gist druivensap + gas b gist + meel + water + vet + zout brood + lekker ruikend gas c hout + zuurstof water + koolstofdioxide + brandlucht + as 14 verse melk zure melk

15 a kruit b een knal, een lichtflits, rook en een geur c Die zijn verdwenen in de lucht. 16 C

3.1 Test jezelf 1 a Bij een chemische reactie verdwijnen stoffen en ontstaan nieuwe stoffen. b vuurverschijnselen, kleurverandering, het ontstaan van gassen en het ontstaan van warmte c in een reactieschema a het schroeien van haar b het knippen van papier c het verbranden van aardgas d het bakken van brood e het rotten van een appel f het branden van een zaklamp

g ijzer vijlen h het scheuren van een lap stof i j 3 een gasexplosie het breken van porselein

a In 2, 5, 6 en 7 staat een reactieverschijnsel. b Er treden reactieverschijnselen op. Daarom is er sprake van een reactie. C

Noordhoff Uitgevers bv

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 3

3.2 Fasen en faseovergangen 2 Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord. a Het smelten van ijs. b Het stollen van frituurvet. c Het bakken van een ei. d Het braden van vlees. e Het condenseren van waterdamp. f Het branden van een lucifer. g Het rotten van een appel. h Het verscheuren van papier. i Het verbranden van papier. j Het verdampen van alcohol. k Van water ijsblokjes maken. Het gebroken glas is nog steeds glas. Achmed heeft gelijk. a smelten b stollen c verdampen Bij verdampen ontstaan geen andere stoffen. Daarom is verdampen geen chemische reactie. er geen nieuwe stoffen ontstaan.

3 4

6 7

8 9

D Bij verdampen van zeewater ontstaan geen nieuwe stoffen.

10 De opgeloste kalk wordt door indampen vast. Er ontstaan geen nieuwe stoffen. Daarom is er geen sprake van een reactie. 11 Het zwartgemaakte hokje staat voor een juist antwoord. van vast naar vloeibaar van vloeibaar naar gas van gas naar vloeibaar van vloeibaar naar vast

Noordhoff Uitgevers bv

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 3

12

13 a Bij het destilleren van aftershave ontstaan geen nieuwe stoffen. Daarom is er geen sprake van een chemische reactie. b Water heeft hoogste kookpunt, omdat alcohol het eerst is verdampt. 14 a water b nee c Omdat er tijdens het koken van water ook al wat azijnzuur verdampt.

3.2 Test jezelf 1 a Bij het koken van water ontstaat waterdamp. Waterdamp is dezelfde stof als water. Een faseovergang is geen reactie. b Er ontstaan geen nieuwe stoffen. Je kunt de oplossing terugkrijgen door de ingedampte stof weer op te lossen. c Bij destilleren ontstaan geen nieuwe stoffen.

a nee b Vloeibaar glas is dezelfde stof als vast glas. Het kaarsvet verwarmen is geen reactie. De suiker verwarmen is wel een chemische reactie. 4

Noordhoff Uitgevers bv

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 3

Door zout op te lossen en daarna in te dampen. Na in dampen heb je weer zout. a Marion b Het water is verdampt en het wasgoed is niet veranderd.

3.3 Reacties om je heen 2 a Reactieproducten (pijltje uit - rode cirkel) zijn: koolstofdioxide water onbruikbare stoffen Beginstoffen (pijltje in - groene cirkel) zijn: zuurstof koolhydraten vetten eiwitten water b water 3 a b c d e f Er ontstaat een nieuwe stof. Daarom is er sprake van een reactie. Er ontstaat een nieuwe stof. Daarom is er sprake van een reactie. suiker, custard en melk karamelvla Bij het koken gaan de bacterin dood. de houdbaarheidsdatum

Bejaarde mensen hebben minder weerstand en worden gauw ziek als ze bedorven producten zouden eten die ontstaan door reacties in de keuken. B Het zwartgemaakte hokje geeft aan dat er sprake is van een reactie (hokje groen gekleurd). Het open hokje geeft aan dat er geen reactie is (hokje rood gekleurd) Het verkleuren van kleding. Het verkleuren van gordijnen door UV-stralen. Kleurstoffen oplossen in heet water. Het bruin worden van geschilde aardappelen. Het donker worden van de glazen in een bril in zonlicht. Dit wasmiddel zal weinig bleekmiddel bevatten, want anders zal de zwarte kleur snel verbleken. De broekjes en de shirtjes zouden dan niet allemaal dezelfde kleur hebben door verschillende mate van verbleken van de kleur.

5 6

Noordhoff Uitgevers bv

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 3

9 10

C bontwasmiddel wasmiddel voor de witte was veel bleekmiddel weinig bleekmiddel

11 c h l o o r b l e e km i d d e l a z i j n z o n l i c h t u v - s t r a l en m i l i eu h a a r v e r f Het woord is reactie. 12 verse melk 13 bestrijdingsmiddelen ontsmettingsmiddelen zure melk bacterin onkruid ongedierte schimmels 14 a bacterin b onkruid ongedierte. c bacterin schimmels ... 15 Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord. a Het hard worden van beton. b Het ontkalken van een koffiezetapparaat. c Het ontsmetten van zwembadwater met chloor. d Een schoonmaakmiddel oplossen in water. 16 Voordeel: Onkruid en ongedierte gaan dood. Nadeel: Het is tijdelijk schadelijk voor het milieu. 17 Bij hoge temperaturen bederft voedsel eerder.

Noordhoff Uitgevers bv

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 3

18
N E I R E T C A B B T N E N D N S E D L O H T E R J D N I R G N C G H K E I M T Z R T I T I C E V Z C A B W L R N P I L R A N E A T E E E S L B E D T S I T S I M D V R S O E W A T J U E I U E N N I W R O R G C D E V O E B H F I M I L I E U C

De overblijvende letters vormen het woord bestrijdingsmiddelen.

3.3 Test jezelf 1 a Bij voedselbereiding treden vaak reacties op. Bij voedselbederf ontstaan schadelijke stoffen. b Kleuren veranderen door inwerking van bleekmiddel en zonlicht. c Beton wordt hard door de reactie tussen cement, water en lucht. Bestrijdingsmiddelen doden onkruid en ongedierte. Ontsmettingsmiddelen doden schimmels en bacterin. Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord. a Het bruin worden onder een zonnebank. b Het verkleuren van papier door UV-licht. c Het oplossen van kleurstoffen in heet water. d Het bruin worden van geschilde appels. a b c d e kalk, zand en water het mengen van de grondstoffen Er ontstaat een nieuwe stof. De specie maakt de stenen aan elkaar vast. Beton wat nog niet hard is, bevat het meeste water.

In een meer zitten meer bacterin. Bacterin kunnen je ziek maken. Daarom word je eerder ziek als je in een meer zwemt. gipspoeder + water gips

Noordhoff Uitgevers bv

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 3

3.4 Onderzoek naar stoffen 2 3 D Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord. a water zuurstof + waterstof b zuurstof + water waterstofperoxide c koperchloride koper + chloor d waterstofperoxide water + zuurstof e rauwe aardappel gare aardappel f gare aardappel zwarte stof + stinkend gas

Het zwartgemaakte hokje geeft aan dat de bewering waar is (hokje groen gekleurd). Het open hokje geeft aan dat de bewering fout is (hokje rood gekleurd). Bij elke reactie ontstaat er meer dan n reactieproduct. Bij elke ontledingsreactie ontstaat er meer dan n reactieproduct. Een ontledingsreactie heeft altijd n beginstof. Alle stoffen zijn te ontleden. a b c d toestel van Hoffman om het water geleidend te maken waterstof en zuurstof waterstof

a thermolyse b waterstof en zuurstof thermolyse elektrolyse fotolyse ontleding door warmte ontleding door licht ontleding door elektriciteit

8 9

nikkel en chloor Het zwartgemaakte hokje geeft aan dat de gebeurtenis een thermolyse is (hokje groen gekleurd). Het open hokje geeft aan dat de gebeurtenis geen thermolyse is (hokje rood gekleurd). Het indampen van een zoutoplossing. Het verschroeien van haar. Het koken van aardappelen. Het aanbranden van aardappelen. Het smelten van ijs. Het verbleken van kleuren bij wassen.

10 Het stuur hangt in een bad met een oplossing van chroomchloride. Op de oplossing van chroomchloride wordt electrolyse toegepast waarbij het stuur de negatieve elektrode is. Noordhoff Uitgevers bv 8

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 3

11 a waterstof b 1 Je vangt het gas op in een lege reageerbuis. 2 Je zorgt ervoor dat het gas niet ontsnapt. 3 Je steekt het gas aan. 12 C 13 a Met een teststrookje. b De mens heeft 5 liter bloed. Dat is 5 kg, of te wel 5000 g. In bloed mag 0,1% glucose voorkomen. 0,1% van 5000 g is 5 gram c D 14 wat je doet Je houdt een gloeiend houtje in een reageerbuis. waarneming Het houtje gaat branden. stof

zuurstof

Je houdt een vlammetje bij de reageerbuis met het gas. Zoutzuur bij de stof doen.
Je doet een teststrookje in urine.

Je hoort een knal.

waterstof

Er ontstaat een gas.

kalk glucose

Er treedt een verkleuring op.

3.4 Test jezelf 1 a Bij ontledingsreacties ontstaan uit n beginstof twee of meer reactieproducten. b Je kunt stoffen ontleden door thermolyse, elektrolyse en fotolyse. c Stoffen in bloed en urine kun je aantonen met teststrookjes. Waterstof kun je aantonen door het aan te steken. Je hoort dan een knalletje. Zuurstof kun je aantonen met een gloeiend stukje hout. Het houtje gaat branden. Kalk is aan te tonen met zoutzuur. Er ontstaan dan een gas.

Noordhoff Uitgevers bv

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 3

a-c

d Het water in de middelste buis stijgt. e Door zuurstof in een buis op te vangen en er een gloeiende houtspaander in te doen. De gloeiende houtspaander vlamt dan op. f Er ontstaat dan in beide buizen een mengsel van waterstof en zuurstof. 3 4 beginstof reactieproduct(en) waterstof + zuurstof ijzer + chloor koolstof + brandbaar gas gele krant te ontleden door Zij heeft hiermee waterstof aangetoond.

water ijzerchloride oplossing


suiker witte krant 3.5 Bouw van stoffen 2

electrolyse electrolyse thermolyse fotolyse

Noordhoff Uitgevers bv

10

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 3

calcium goud koolstof waterstof broom tin stikstof fluor K Ne I Fe Hg Mg O Pb A a nee b ja c ja

= = = = = = = = = = = = = = = =

Ca Au C H Br Sn N F kalium neon jood ijzer kwik magnesium zuurstof lood

5 6

Het zwartgemaakte hokje geeft aan dat de stof een nietontleedbare stof is (hokje groen gekleurd). Het open hokje geeft aan dat de stof ontleedbaar is (hokje rood gekleurd). waterdamp waterstof zuurstof koperoxide goud Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord. a Een ontleedbare stof heet een verbinding. b Nikkelchloride is een verbinding van nikkel en chloor. c Elke verbinding kun je weergeven met een kommaformule. d De kommaformule van water is H,O. a b c d een verbinding van koper en chloor water een verbinding van koolstof, zuurstof en waterstof een verbinding van kalium, aluminium, zwavel en zuurstof Cu, Cl H,O C,H,O K,Al,S,O

10 Mg,O 11 Ni + Br is een mengsel van nikkel en broom. Nikkelbromide is een verbinding. Een verbinding noteer je met een kommaformule.

Noordhoff Uitgevers bv

11

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 3

12 water koperchloride waterstofchloride magnesiumoxide kaliumjodide K,I Cu,Cl Mg,O H,O H,Cl

13 Stap 1: Schrijf de beginstoffen en de reactieproducten op.

beginstof: koperchloride - reactieproducten: koper en chloor


Stap 2: Schrijf het reactieschema op in woorden.

koperchloride

koper + chloor

Stap 3: Zoek de symbolen op van elke stof die in het reactieschema voorkomt.

Cu, Cl Cu,Cl

Cu en Cl Cu + Cl

Stap 4: Schrijf nu het reactieschema op in symbolen.

Stap 5: Controleer of elk symbool vr de pijl ook na de pijl voorkomt.

klopt
14 Stap 1 Stap 2 Stap 3 Stap 4 Stap 5 beginstoffen: ijzer, water en zuurstof reactieproduct: roest ijzer + water + zuurstof roest Fe H,O O Fe,H,O Fe + H,O + O Fe,H,O klopt

15 Cu + Cl Cu,Cl Al,O Al + O C,H + O H,O + C,O 16 Al,Cl Al + Cl C,H,O H,O + C,H H + Cl H,Cl C,H,O C,H,O + C,O 17 Het zwartgemaakte hokje geeft aan dat het reactieschema juist is (hokje groen gekleurd). Het open hokje geeft aan dat het reactieschema niet juist is (hokje rood gekleurd). Ca,C,O Ca + O C,H,O + O C,O + H,O Fe,S,O Fe + O

Noordhoff Uitgevers bv

12

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 3

3.5 Test jezelf 1 a Alle niet-ontleedbare stoffen kun je weergeven met n symbool. b Met een kommaformule geef je aan uit welke nietontleedbare stoffen een verbinding is opgebouwd. c Je schrijft een reactieschema in symbolen als je de stoffen in het reactieschema in woorden vervangt door symbolen of kommaformules. H C Cl N Mg = waterstof = koolstof = chloor = stikstof = magnesium Pb O Br Pb Fe = lood = zuurstof = broom = lood = ijzer

3 naam formule 4 Stap1 Stap 2 Stap 3 Stap 4 Stap 5 5 koolstofdioxide C,O water H,O alcohol C,H,O suiker C,H,O

beginstoffen: kalium en chloor reactieproduct: kaliumchloride kalium + chloor kaliumchloride K Cl K,Cl K + Cl K,Cl Voor en na de pijl klopt het.

a Ag + O Ag,O b Mg,O Mg + O c C,H,O C+H+O

Examentraining 1 2 3 A Ca,O 1 beginstoffen: kalium + zuurstof reactieproduct: kaliumoxide 2 kalium + zuurstof kaliumoxide 3K O K,O 4K+O K,O 5 Aan beide zijden van de pijl staan dezelfde elementen. B Al,O Al,O B Al + O

4 5 6 7

Noordhoff Uitgevers bv

13

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 3

8 9

A B

10 A 11 1 2 3 4 koolstof + zuurstof koolstofdioxide C O C,O C+O C,O Aan beide zijden van de pijl staan dezelfde elementen.

12 1 beginstoffen: water en koolstofdioxide reactieproducten: glucose en zuurstof 2 water + koolstofdioxide glucose + zuurstof 3 H,O C,O C,H,O O 4 H,O + C,O C,H,O + O 5 Aan beide zijden van de pijl staan dezelfde elementen. 13 C 14 C 15 B 16 B 17 C 18 1 beginstoffen: waterstof en roest reactieproducten: ijzer en water 2 waterstof + roest ijzer + water 3 H Fe,O Fe H,O 4 H + Fe,O Fe + H,O 5 Aan beide zijden van de pijl staan dezelfde elementen.

Noordhoff Uitgevers bv

14

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 4

4 Verbranding
4.1 Verbrandingsverschijnselen 2 a licht, zwarte rook, gloeiende deeltjes (= vonken) en vlammen b warmte waterdamp roet rook koolstofdioxide as vlammen vonken 4 Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord. a In rook komen gloeiende vaste deeltjes voor. b In de rook die uit fabrieksschoorstenen komt, kan waterdamp zitten. c Als je een lucifer afstrijkt, dan ruik je de geur van zwaveloxide. Zwaveloxide ontstaat door een chemische reactie. d Het belangrijkste reactieproduct bij een verbranding is warmte. e Bij een verbranding kan geen waterdamp ontstaan, want dan dooft de brand. f Een brand is een ongewenste verbranding waarbij je vuur ziet. a/b/c gasvormig vloeibaar vast

d gasvormig kaarsvet e gloeiend gas 6 a Het bewijst dat het gas in de kern nog niet gloeit. Pas als je aan het einde van het buisje een lucifer houdt, gaat het gloeien.

Noordhoff Uitgevers bv

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 4

7 8

roet

soort vlam geel

roet?

te zien?

geluid

ja nee nee

ja nee
nee (alleen de kern)

nee
weinig

blauwe vlam ruisende vlam met kern


9

veel

Omdat er dan onvolledige verbranding plaatsvindt. Daarbij ontstaat het zeer giftige koolstofmonoxidegas.

10 a De luchttoevoer helemaal open doen en de gasknop flink open. b kleiner c zwarte roetaanslag 11 Het branden van hout is een onvolledige verbranding. 12 A 13
v t b i m a l v e l e g i v e r b r a n d i n g i n e o a n v s j t m a l v g r r n s e c n w h n o k n r o d g r h s a t c e k r b a o s e i e r e t i e e v o n k e n l m o w e l k b l a u w e v l a m n l t r n d r u e g d n a r b e r u i s e n d e v l a m m

verbrandingsverschijnsel warmteontwikkeling

Noordhoff Uitgevers bv

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 4

4.1 Test jezelf 1 a roet, vlammen, licht, vonken, warmte, rook, waterdamp en as b Een vlam is een gloeiend gas. c Bij een gele vlam ontstaat roet. a I, II, III, V, VI b IV, VII, VIII c IV, VII B D Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord. a Rook bestaat uit gloeiende gassen. b De rook die uit fabrieksschoorstenen komt, kan onder andere bestaan uit vonken. c Als er brand is, dan ruik je een brandgeur. Deze geur ontstaat door een chemische reactie. d Het belangrijkste reactieproduct bij een verbranding is vuur. e Een brand is een gewenste verbranding. f Bij een brandende kerstster zie je vonken. Deze vonken zijn gloeiende vaste deeltjes. g In de vlam van een waxinelichtje zit roet.

3 4 5

4.2 Branden en blussen 2 a de minimale temperatuur die een stof nodig heeft om te gaan branden b 1 brandstof 2 zuurstof 3 ontbrandingstemperatuur Je moet het papier zo warm maken dat het zijn ontbrandingstemperatuur bereikt. Het papier vat dan vlam. B a De zuurstof is opgeraakt. b minder dan de helft c Het water stijgt maar een beetje.
De hoeveelheid zuurstof neemt af; en er komt wat koolstofdioxide bij. Koolstofdioxide lost voor een deel op in water.

4 5

Noordhoff Uitgevers bv

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 4

Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord. a Bij de vorming van koperchloride uit koper en chloor zie je een vuurverschijnsel. Dit betekent dat deze reactie een verbranding is. b Een brandbare stof heeft altijd een lage ontbrandingstemperatuur. c Alle brandbare stoffen die je moet aansteken, hebben een ontbrandingstemperatuur die hoger is dan kamertemperatuur. d Het vuur brandt, is niet juist, je moet zeggen de brandbare stof brandt. e Zuurstof is een voorbeeld van een brandstof. f De lucht om ons heen bestaat voor het grootste deel uit zuurstof. g Voor een verbranding heb je alleen een brandbare stof nodig. a/e/f lichtrood kleuren (e)

blauw kleuren (f)

b temperatuur c brandstof d zuurstof 9 a 1 brand 2 blusdeken 3 zuurstof 4 as 5 schuim 6 poeder 7 zand b blussen
6 7

1 2 3 4

b l u s

r u u

a s r

n d s

d e t k o e f n

b z a

c d d

h e

u r

p z

o a

e n

10 a De brand wordt groter, want benzine drijft op water. Het brandoppervlak wordt groter en de brand neemt toe. b poederblusser, koolstofdioxideblusser of sproeischuimblusser 11 a Een koolstofdioxideblusser verdrijft alle zuurstof in het lokaal waardoor je bewusteloos kunt raken. b de ontbrandingstemperatuur 12 a Het hete vet spat met het water alle kanten op. Er ontstaat een groot brandoppervlak waar veel zuurstof bij kan. Er ontstaat een steekvlam. b Je doet een deksel of een vochtige doek op de pan. Noordhoff Uitgevers bv

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 4

13 Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord. a Een brand blus je altijd met water. b Bij het blussen met schuim verlaag je de temperatuur. c Als je een schoteltje met brandende spiritus afdekt met een plaat karton, dan dooft de vlam. d Als je een vlam uitblaast, dan verlaag je de temperatuur van de vlam. e Een steekvlam in een barbecue kun je doven met schuim. f Als je blust met koolstofdioxide, dan wordt de temperatuur van de brand hoger.

4.2 Test jezelf 1 a Voor een verbranding zijn nodig: een brandbare stof, zuurstof en een temperatuur die minstens gelijk is aan de ontbrandingstemperatuur van de stof. b Met koolstofdioxide, zand, schuim, poeder en een blusdeken zorg je dat geen zuurstof bij de brandende stof komt. Met water, koolstofdioxide of zand verlaag je de temperatuur van de brand. c Bij een gasbrand draai je de gaskraan dicht. Bij de meeste andere branden zijn water en zand geschikte blusmiddelen. Bij een benzine- of oliebrand gebruik je schuim, koolstofdioxide of een blusdeken. a nee b Een verbranding is een reactie met zuurstof, maar op de zon is geen zuurstof! geen van beide; witte fosfor brandt pas bij 50 C en rode fosfor bij 435 C. zuurstof blusdeken koolstofdioxide poeder schuim water zand zuurstoftoevoer afsluiten temperatuurverlaging

4 5

Noordhoff Uitgevers bv

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 4

Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord. a Een oliebrand blus je met water. b Bij het blussen met schuim verhoog je de temperatuur. c Een gasvlam doof je als je de gaskraan dicht doet. d Als je een vlam uitblaast, dan verminder je de zuurstoftoevoer. e Een steekvlam in een barbecue kun je doven met een branddeken. f Een benzinebrand kun je doven met poeder.

g Als je blust met koolstofdioxide, dan wordt de zuurtoevoer verminderd.

4.3 Brandstoffen en verbrandingsproducten 2 3 1 benzine a N,O b C,O 2 spiritus 3 aardgas 4 kaarsvet 5 diesel

Pb,O

H,O

Mg,O

Al,O

S,O

a C,H (l) b waterdamp: H,O (g) daarna wordt de waterdamp water: H,O (l) c C,O (g) aardgas, benzine, kerosine Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord. a LPG is een koolwaterstof. Als je LPG verbrandt, dan ontstaat LPG-oxide. b Waterstofoxide is een andere naam voor water. c De kommaformule van LPG is C,H. d Brandstoffen worden voor energiewinning gebruikt. a koolstof, zuurstof b koolstofdioxide c C,O (g) a stap 1: zuurstof koolstofdioxide stap 2: zuurstof - koolstofdioxide stap 3: C,H; zuurstof: O ; koolstofdioxide: C,O ; water: H,O stap 4: C,H + O C,O + H,O Stap 5: Links: C, H en O; rechts: C, H en O b vakken met LPG of C,H dezelfde kleur; vakken met zuurstof of O dezelfde kleur; vakken met koolstofdioxide of C,O dezelfde kleur; vakken met water of H,O dezelfde kleur.

5 6

Noordhoff Uitgevers bv

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 4

1 waterstof en zuurstof; waterdamp 2 waterstof (gas) + zuurstof (gas) 3 H (g) , O (g) , H,O (g) 4 H (g) + O (g) H,O (g) 5 Links: H en O; rechts: H en O

water (gas)

10 a koolstof (vast) + zuurstof (gas) koolstofdioxide (gas) C (s) + O (g) C,O (g) b propaan (gas) + zuurstof (gas) water (gas) + koolstofdioxide (gas) C,H (g) + O (g) H,O (g) + C,O (g) c slaolie (vloeibaar) + zuurstof (gas) water (gas) + koolstofdioxide (gas) C,H,O (l) + O (g) H,O (g) + C,O (g) 11 C,O (g) + S,O (g) water = H,O (l) waterdamp = H,O (g)

12 ijs = H,O (s) 13 a vloeibaar b opgelost

14 a Omdat het naast het element O niet 1 maar 2 andere elementen heeft. b alcohol (vloeibaar) + zuurstof (gas) koolstofdioxide (gas) + water (gas) c C,H,O (l) + O (g) C,O (g) + H,O (g) 15 a / b

c kaarsvet (g) + zuurstof (g) C,H,O (g) + O (g) Noordhoff Uitgevers bv

koolstofdioxide (g) + water (g)

C,O (g) + H,O (g)

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 4

16 k o o l w a t e r s t o f x f r e a c t i e s c h e m a v e r b r a n d i n g s e e

4.3 Test jezelf 1 a Bij een verbranding ontstaan oxiden. b Hoe je reactieschema's opstelt voor een verbranding staat in bron 2. c (s) = vast; (l) = vloeibaar; (g) = gasvormig; (aq) = opgelost in water Zwavelzuur bevat naast O niet n maar twee symbolen. aluminium (vast) + zuurstof (gas) Al (s) + O (g) Al,O (s) a b c d aluminiumoxide (vast)

2 3

benzine, LPG of diesel aan de voorkant van de auto uitlaatpijp benzine (vloeibaar) + zuurstof (gas) + water (gas) C,H (g) + O (g) C,O (g) + H,O (l)

koolstofdioxide (gas)

5 6

Pb,S en Pb,S,O vast; gasvormig; opgelost in water

4.4 Aantonen van verbrandingsproducten 2

a Een reagens is een stof die je gebruikt om een bepaalde stof aan te tonen. b wit kopersulfaat

Noordhoff Uitgevers bv

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 4

a b c d

helder kalkwater koolstofdioxide; C,O (g) Ontstaat bij de verbranding van aardgas koolstofdioxide? Nee, want helder kalkwater is een reagens op koolstofdioxide. A blazen bij Q zie tekening hiernaast nee Dan zuig je lucht door het heldere kalkwater en gaat er geen uitgeademde lucht doorheen. Je zult dan geen troebeling waarnemen.

a b c d e

a Onderzoeksvraag: Ontstaat bij de verbranding van aardgas koolstofdioxide? Onderzoeksplan: Zet de brander aan. Houd een erlenmeyer boven de brander en vang de gassen op. Voeg helder kalkwater toe en kijk wat er gebeurt. b Het heldere kalkwater wordt troebel. c Bij de verbranding van aardgas ontstaat koolstofdioxide. a b c d B, D, C, E, F, A B geen enkele Bij de verbranding van butagas ontstaan koolstofdioxide en water. wit kopersulfaat water om de waterdamp te laten condenseren helder kalkwater koolstofdioxide: C,O(g) troebeling

a b c d e f

9 o n d e r o w k a l k k o o l s t o f e r z o e k s v r a a g n d e r z o e k s p l a n a w a t e r g d i o x i d e n k o p e r s u l f a a t

Noordhoff Uitgevers bv

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 4

4.4 Test jezelf 1 a Water toon je aan met wit kopersulfaat. Het kopersulfaat wordt dan blauw. b Koolstofdioxide toon je aan met kalkwater. Het kalkwater wordt dan troebel en wit. c Onderzoeksvraag en onderzoeksplan bedenken; plan uitvoeren; resultaten en conclusie opschrijven. d Of de formule van een brandstof C,H is, onderzoek je door de stof te verbranden. Je probeert daarbij water en koolstofdioxide aan te tonen. a Hij doet enkele druppels alcohol op een horlogeglas waarop wit kopersulfaat ligt. b Het witte kopersulfaat blijft wit. a b c d De waterdamp condenseert tot water. Het witte kopersulfaat wordt blauw. ja troebeling van het kalkwater

Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord. a Je toont water aan met blauw kopersulfaat. b Als de formule van een stof C,H,O is, dan is de stof verbrand. c Als je zuurstof verbrandt, dan ontstaat waterdamp . d Na het onderzoeksplan bedenk je de onderzoeksvraag. e Terpentine en benzine kun je van elkaar onderscheiden met behulp van wit kopersulfaat. f In de lucht die we inademen, zit minder koolstofdioxide dan in de lucht, die we uitademen.

4.5 Verbranding, milieu en gezondheid 2 a

b edelgassen c In ingeademde lucht zit 21% zuurstof en in uitgeademde lucht 16%. In ingeademde lucht zit 0,03% koolstofdioxide en in uitgeademde lucht 4%. Noordhoff Uitgevers bv

10

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 4

koolstof (vast) + zuurstof (gas) koolstofdioxide (gas) + water (gas) + koolstofmonooxide (gas) + roet (vast) C (s) + O (g) C,O (g) + H,O (g) + C,O (g) + C (s) a Koolstofmonooxide heeft geen kleur en ook geen geur. b 1 Er was geen afvoer naar buiten toe; de verbrandingsgassen konden niet weg. 2 Er was geen verse luchttoevoer, waardoor er onvolledige verbranding plaats vond. c aan een gele vlam

5 koolstofdioxide koolstofmonoxide

bijna niet giftig maakt kalkwater troebel

zeer giftig maakt kalkwater niet troebel

6 7

1 gele vlam 2 er ontstaat roet Anders staan de monteurs de hele dag in de schadelijke uitlaatgassen. Het zwartgemaakte hokje staat voor een juiste zin. Koolstofdioxide is een brandbaar gas. In de uitlaatgassen van een auto zit koolstofmonooxide. Bij de volledige verbranding van papier houd je koolstof over. Koolstofmonooxide is een giftig gas. Een volledige verbranding is verbranding met onvoldoende zuurstof. Bij gele vlammen ontstaat roet. a C,O en H,O en S,O b C,O en S,O

10 a / b C,O (g); N,O (g); S,O (g) c koolstofdioxiden d Door de groei van industrie en vervoer. Hierdoor is er meer verbranding van koolwaterstoffen. e stikstofoxiden f door mestinjectie, het gebruik van naverbranders in ovens, het gebruik van katalysatoren in autos, het gebruik van zwavelarme brandstoffen

Noordhoff Uitgevers bv

11

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 4

11

a Het gebruik van zwavelarme brandstoffen kan bijna niet beter. b de procentuele afname en toename 12 Deze stoffen tasten de luchtwegen aan. 13 a Zwaveldioxide en stikstofoxiden lossen op in regendruppels en vormen zwavelzuur en salpeterzuur. b 1 Bossen worden aangetast. 2 Planten en dieren sterven. 3 Aantasting van gebouwen en beelden. 14 zwavelhoudende brandstoffen zoals: steenkool, bruinkool en sommige aardolieproducten 15 C,H (l) geeft bij verbranding alleen C,O (g) en geen zwaveloxiden. 16 Bij de verbranding van waterstof ontstaat alleen wateroxide, water. 17 a temperatuurstijging, broeikaseffect b 1 toegenomen uitstoot van C,O (g) 2 natuurlijke ontwikkeling c nee d in de laatste 20 jaar 18 a chloorfluorkoolwaterstoffen b Cl, F, C, H c CFKs breken de ozonlaag af. 19 In zonlicht zit UV-straling, deze soort straling vergroot de kans op huidkanker.

Noordhoff Uitgevers bv

12

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 4

20 a het verwijderen van zwavel b Op het land wordt de concentratie zwaveloxiden gauw te hoog; op zee is meer ruimte. Daarom blijft de concentratie zwaveloxiden op zee laag. 21 a erin: onverbrande verbrandingsgassen en ongebruikte zuurstof eruit: koolstofdioxide en water b C,H (g) + O (g) H,O (g) + C,O (g) 22 a allerlei kleine deeltjes die in de lucht zweven b voor een deel natuurlijk, voor een deel door roet en PAKs c hart- en luchtwegaandoeningen, luchtwegklachten 23 a de maximaal aanvaardbare concentratie (een bepaalde hoeveelheid per m3 lucht) b eigen antwoord c eigen antwoord d In 2004 was de concentratie fijnstof bijna overal (veel) lager dan in 2002. e 1 Er zijn meer roetfilters in de uitlaten van dieselautos gemonteerd. 2 In 2002 was het gedurende een lange tijd droog. De gemiddelde maximum temperatuur was in de zomer van 2002 (22,4 C) hoger dan in 2004 (21,4 C). De gemiddelde minimum temperatuur was 14,0 C resp. 13,0 C.
Zie bijvoorbeeld http://wxgr.nl/Grn/weer_02.htm en http://wxgr.nl/Grn/weer_04.htm.

4.5 Test jezelf 1 a Anders ontstaan roet en het giftige koolstofmonooxide. b Zwaveldioxide en stikstofoxiden veroorzaken luchtverontreiniging. Zwaveldioxide en stikstofoxiden tasten de luchtwegen aan en veroorzaken zure regen. De toenemende uitstoot van koolstofdioxide versterkt mogelijk het broeikaseffect. c Cfks (chloorfluorkoolwaterstoffen) tasten de ozonlaag aan. Dat is schadelijk voor de gezondheid, omdat dan meer schadelijke UV-straling de aarde bereikt. d Door brandstoffen te ontzwavelen en door een katalysator in de auto te gebruiken, ontstaan schonere verbrandingsproducten. e door roetfilters in dieselmotoren in te bouwen a C,H,O(s) b koolstofdioxide en water (C,O en H,O) c omdat teer roet bevat en roet wijst op koolstof dat niet kon verbranden. Dus is er een onvolledige verbranding.

Noordhoff Uitgevers bv

13

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 4

a koolstofdioxide, water en zwaveloxide (C,O (g), H,O (g) en S,O (g)) b Bij verbranding ontstaan C,O (broeikaseffect) en S,O (aantasting luchtwegen, zure regen). C onverbrande gassen Cfks stikstofoxiden zwaveldioxide motoren zure regen ozonlaag autokatalysator

4 5

Examentraining 1 2 zuurstof en ontbrandingstemperatuur roet = vast; vlammen = gasvormig; vonken = vast C A C A C A B

3 4 5 6 7 8 9

10 C 11 a Dan is de vlam goed zichtbaar. b De hoeveelheid koolstofdioxide wordt groter. De hoeveelheid zuurstof wordt kleiner. 12 a Zit er koolstofdioxide in de bubbels van sinas? b - Verwarm de sinas zodat het gas vrijkomt. - Vang het gas op in een omgekeerde erlenmeyer. - Zet de erlenmeyer op tafel en voeg helder kalkwater toe. - Schud de erlenmeyer. c Door de koolstofdioxide wordt het heldere kalkwater troebel.

Noordhoff Uitgevers bv

14

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 4

13 a Anders had het echtpaar het gas wel geroken en zich in veiligheid gebracht. b Aan aardgas is een geurstof toegevoegd. c Koolstofmonooxide verlaagt de zuurstofopname in het bloed, waardoor er kans op verstikking is. d Wanneer de vlam te weinig zuurstof krijgt, ontstaat een onvolledige verbranding. e stikstofoxiden N,O (g) en zwaveloxiden S,O (g) 14 a b c d koolstofdioxide B wit kopersulfaat C

Noordhoff Uitgevers bv

15

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 5

5 Productieprocessen
5.1 Producten 2 a afhankelijk van de keuze van de leerling b De eis dat het product niet schadelijk mag zijn voor de gezondheid. a in de Warenwet b bijvoorbeeld welke conserveringsmiddelen in een product mogen zitten en hoeveel ervan B Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord. a Suiker kan bederven. b In vruchtenjam zit het conserveringsmiddel suiker. c In huishoudjam zit maximaal twee keer zoveel suiker als vruchten. d In huishoudjam zit het conserveermiddel zwaveldioxide. e Elk product heeft dezelfde producteisen. a Ja b In vruchtenjam mag maximaal 1,4 keer zoveel suiker als vruchten zitten. In de aardbeienjam zit 1000 g / 750 g = 1,33 keer zoveel suiker als vruchten. Dus mag deze jam vruchtenjam heten. A
de totale massa = 100 g, massa% suiker = 20 g / 100 g x 100% = 20%

4 5

7 8

a massa% = b massa% = 500 530 x 100% = 94,3% massa gevraagde stof massa totaal x 100%

a B 1,5 x 100% = 2,5% 60 b 11 massa% betekent: 11 gram van de 100 gram : 100 60 massa%zout = pindas vet 100 11 1 0,11 : 100 In 60 g pindas zit 6,6 g vet. 60 6,6 60

Noordhoff Uitgevers bv

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 5

10 a vruchtensap appelsap zwarte bessensap bosvruchtensap vlierbessensap totaal aan vruchtensap b D


1,5 L = 1500 mL; 1500mL 300 mL = 1200 mL

vol% 8

aantal mL in 1,5 liter spa-fruit

120 90 60 30 300

6 4 2 20

11 drank whisky tequila rum 12 a drank jenever bier wijn sherry aantal mL alcohol per glas inhoud fles in mL 750 1000 600 aantal mL alcohol 304 380 480 vol% alcohol in %

40,5 38 80

14
(40 x 35) / 100

12,5
(250 x 5) / 100

13
(100 x 13) / 100

14
(70 x 20) / 100

b In elk glas zit wel ongeveer evenveel alcohol.

5.1 Test jezelf 1 a De eisen waaraan een product moet voldoen, zijn afhankelijk van het gebruik. Bij een juist gebruik mag een product geen gevaar opleveren voor de gezondheid. b Het massapercentage bereken je met de volgende formule. mgevraagde stof x 100% massa% = mtotaal c Het volumepercentage bereken je op de volgende manier. V gevraagde stof x 100% volume% = Vtotaal

Noordhoff Uitgevers bv

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 5

2 product tandpasta voorbeelden van producteisen De tandpasta moet goed schoonmaken. De tandpasta moet de tanden sterker maken. De tandpasta moet goed ruiken en smaken. De tandpasta moet gemakkelijk uit de tube komen. drinkwater Drinkwater moet kleurloos en geurloos zijn. Drinkwater moet helder zijn. Drinkwater mag geen vieze smaak hebben. In drinkwater mogen geen schadelijke bacterin zitten. kunststof kerstboom De kunststof kerstboom moet gemakkelijk op te zetten zijn. De kunststof kerstboom mag niet licht ontvlambaar zijn. metalen speelgoedauto De metalen speelgoedauto mag geen scherpe hoeken of randen hebben. De wielen van de metalen speelgoedauto moeten goed draaien. De deuren van de metalen speelgoedauto moeten open kunnen. lamp De lamp moet voldoende licht geven. De lamp moet een mooie vormgeving hebben. De lamp moet je kunnen dimmen.

3 massa%vet = 4 C 5 Het volumepercentage alcohol in breezer is 6%. In 100 mL Breezer zit dus 6 mL alcohol. Dit is de volumeverhouding. : 100 Breezer alcohol 100 6 1 0,06 : 100 330 330 19,8 330 70 450 x 100% = 15,6%

In een flesje Breezer zit 19,8 mL alcohol.

Noordhoff Uitgevers bv

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 5

5.2 Een productie voorbereiden 2 In een recept voor een productieproces staat: - hoe een product wordt gemaakt, - welke grondstoffen je nodig hebt en - welke afvalstoffen ontstaan tijdens de productie.

bier mout gerst hop suiker grondstof tussenproduct eindproduct

4 5

C moutbereiding extractie brouwen gisten

1 de druk 2 de temperatuur 3 het gebruik van een katalysator a waterstofperoxide (vloeibaar) (gas) b H,O (l) H,O (l) + O (g) c ontleding katalysator water (vloeibaar) + zuurstof

8 9

Een katalysator is een stof die de reactie versnelt, maar niet wordt verbruikt.

De voorbereiding van een productieproces Wat wil je maken? Hoeveel wil je maken? Welke stoffen heb je nodig? Welke handelingen moet je uitvoeren?

De voorbereiding van een appeltaart bakken appeltaart n bloem, boter, ei, zout, suiker, appels Het deeg maken door de grondstoffen te mengen. Het bakblik invetten en bekleden met deeg. De appels schillen, klokhuizen verwijderen en in partjes snijden. De partjes door de suiker halen en in het bakblik doen. Het bakblik met mengsel in de oven zetten. De taart bakken bij een temperatuur van 170 C. bloem + boter + ei + zout + suiker + appels appeltaart eierschaal, appelschillen en klokhuizen Je kunt je snijden aan het mes. Je kunt je handen branden aan het hete blik. Er zou brand kunnen ontstaan.

Welke reactie treedt op? Welke afvalstoffen ontstaan? Zijn er gevaren bij het productieproces

Noordhoff Uitgevers bv

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 5

10 A 11 1 Je hoeft dan minder te zuiveren. 2 Je hebt minder grondstoffen nodig. 12 a B b

:6 stikstof waterstof 28 6 :6 4,67 1

17 79,3 17 17

Delen door 6. 28 : 6 17 = 79,3 17 kg waterstof reageert met 79,3 kg stikstof. 13 a Dit betekent dat 112 gram ijzer reageert met 96 gram zwavel. b : 112 200 ijzer zwavel 112 96 1 0,857 200 171,4

: 112 200 Je hebt 171,4 kg zwavel nodig als je 200 kg ijzer wilt laten reageren. c : 96 ijzer zwavel 112 96 1,17 1 200 234 200

: 96 200 Bij berekening b zie je dat voor 200 kg ijzer ruim 170 kg zwavel nodig is. Voor 300 kg ijzer is dat ruim 1,5 x 170 = 255 kg zwavel. Dat is meer dan er is. Daarom ga je alle zwavel laten reageren. Je hebt 234 kg ijzer nodig om te laten reageren met 200 kg zwavel. Je hebt over: 300 233,3 = 66,7 kg ijzer. De overmaat ijzer is dus 66,7 kg. 14 Bij overmaat van een grondstof in een productieproces heb je te veel van een stof en moet je meer zuiveren. Het productieproces wordt hierdoor duurder.

Noordhoff Uitgevers bv

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 5

5.2 Test jezelf 1 a Een productieproces is de manier waarop een product wordt gemaakt. b Een productieproces wordt benvloed door de temperatuur, de druk en de aanwezigheid van een katalysator. c Bij de juiste massaverhouding verspil je geen grondstoffen en hoef je minder te zuiveren. d Voor het uitrekenen hoeveel je van elke grondstof moet nemen, gebruik je een verhoudingstabel. Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord. a Wat wil je maken? b Welke reactie vindt plaats? c Welke handelingen moet je uitvoeren? d Welke mensen heb ik nodig tijden de productie? e Welke stoffen ontstaan bij een reactie? f Welke gevaren kunnen optreden bij het productieproces? 1 Je hoeft minder grondstoffen te gebruiken. 2 Je hoeft minder te zuiveren.

4 ijzer : zwavel = 112 : 96 stikstof : waterstof = 28 : 6 zilver : chloor = 108 : 35,5 waterstof : zuurstof = 4 : 32 5 6 28 g reageert met 6 g 2 g reageert met 16 g 112 ton reageert met 96 ton 216 mg reageert met 71 mg

Overmaat betekent dat n van de beginstoffen te veel is. a 140 kg koperoxide reageert met 21 kg koolstof. : 80 koperoxide koolstof 80 12 1 0,15 140 140 21

: 80 140 b 30 kg koolstof reageert met 200 kg koperoxide. : 12 koperoxide koolstof 80 12 6,67 1 30 200 30

: 12 30 c De stof koolstof is in overmaat. d Van deze stof heb je 30 21 = 9 kg te veel.

Noordhoff Uitgevers bv

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 5

5.3 Een productie schematisch weergeven 2 blok aanvoer van stoffen stappen in het productieproces afvoer van stoffen 3 a+b grondstoffen mengen deeg bakken hete cake afkoelen afgekoelde cake pijl

4 schoon water geschilde aardappelen schone aardappelen gesneden aardappelen

aardappels schillen

wassen

snijden

schillen olie voorgebakken patat

vies water

grondstoffen voorbakken

afbakken

afgebakken patat

afgewerkte olie 5 a bauxiet b In 100 g bauxiet zit 50 gram aluminiumoxide. : 100 1 500 000 bauxiet aluminiumoxide 100 50 1 0,50 1 500 000 750 000

: 100 1 500 000 Uit 1500 ton bauxiet kun je 750 000 kg aluminiumoxide halen.
Een andere manier van berekenen is: 50% van 1 500 000 kg = (50/100) x 1 500 000 kg = 750 000 kg aluminiumoxide.

Noordhoff Uitgevers bv

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 5

a Aluminiumoxide los je op in gesmolten kryoliet. b B a aluminiumoxide b Al,O Al + O a en c (en vraag 9)

aluminium + zuurstof

b 1 Er zit veel koolstof in cokes. 2 Er zit veel ijzeroxide in ijzererts. 9 Zie de tekening in de uitwerking van vraag 8.

10 1 giftig 2 kleurloos 3 geurloos 11


zuurstof

ruw ijzer

verhitten

vloeibaar ruw ijzer

verbranden

vloeibaar staal

afkoelen

vast staal

walsen

staalplaat

koolstofmonooxide

Noordhoff Uitgevers bv

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 5

12 a A
Het massapercentage is ook een massaverhouding. In 100 g schroot zit 10 g ijzeroxide. : 100 260 000 schroot ijzeroxide 100 10 : 100 1 0,1 260 000 26 000

260 000

Een andere manier om het uit te rekenen is: 10% van 260 000 kg = (10/100) x 260 000 kg = 26 000 kg aluminiumoxide.

b : 26 ijzeroxide koolstof 26 9 520 000 1 0,346 520 000 90 000

: 26 520 000 Je kunt met 520 000 kg ijzeroxide 90 000 kg koolstof uit ruw ijzer verwijderen. 13 a Oud ijzer wordt gerecycled. Hierdoor spaar je grondstoffen uit. b Ruw ijzer bestaat uit ijzer en koolstof. Als je teveel zuurstof inblaast, reageert behalve koolstof ook ijzer met zuurstof. Je krijgt dan weer ijzeroxide.

5.3 Test jezelf 1 a In een blokschema geef je een productie schematisch weer. b Aluminium maak je door elektrolyse van opgelost aluminiumoxide. Aluminiumoxide komt uit het erts bauxiet. c In een hoogoven wordt uit ijzererts ijzer gemaakt door verhitting met cokes.

2 1% koolstof 5% koolstof zeer hard gemakkelijk te bewerken 3 4 5 staal ruwijzer moeilijk te bewerken breekbaar walsen gietijzer

Een blokschema is een schematische weergave van een productieproces. C 1 koolstof (s) + zuurstof (g) koolstofdioxide (g) 2 koolstofdioxide (g) + koolstof (s) koolstofmonooxide (g) 3 ijzeroxide (s) + koolstofmonooxide (g) ijzer (s) + koolstofdioxide (g)

Noordhoff Uitgevers bv

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 5

Het zwartgemaakte hokje staat voor een goede bewering (groen kleuren). In een blokschema stelt een pijl een stap uit het productieproces voor. Bij de productie van aluminium wordt aluminiumoxide opgelost in heet water. Bij de productie van aluminium maak je gebruik van elektrolyse. Cokes bevat veel koolstof. De temperatuur is boven in een hoogoven het hoogst. Bij de productie van staal uit ruw ijzer is extra veel zuurstof nodig. Bij de productie van staal uit ruw ijzer ontstaat koolstofdioxide. Staal kun je beter bewerken dan ruw ijzer. Gietijzer is een ander woord voor staal.

5.4 Een productie testen 2 3 4 5 6 Je moet eerst kijken of het productieproces wel lukt. C C In plaats van een proeffabriek wordt in een fabriek een testproductielijn gemaakt. Voorbeelden van eisen aan een productieproces: 1 Je moet een goed recept hebben. 2 Je moet zo min mogelijk grondstoffen gebruiken en afvalstoffen produceren. 3 Het proces moet zo snel mogelijk verlopen. 4 Het proces moet veilig zijn. 5 Het proces moet zo goedkoop mogelijk zijn. 6 Het product en het productieproces moeten milieuvriendelijk zijn. 7 Het product moet aan de producteisen voldoen. 8 Het product moet van constante kwaliteit zijn.

7 productie-eis Het productieproces moet snel verlopen. De kleur van de balpen. Het productieproces moet milieuvriendelijk zijn. Het aantal dat geproduceerd moet worden. Het proces moet veilig verlopen. belangrijk niet zo belangrijk

Noordhoff Uitgevers bv

10

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 5

Voorbeelden van mogelijke oorzaken zijn: 1 Het recept is niet goed. 2 De handelingen zijn niet op de juiste manier uitgevoerd. 3 De massaverhouding van de grondstoffen is niet goed. 4 De temperatuur was niet goed.

10 D 11 C 12 Je haalt de laatste fouten eruit. 13 a, b en c Eigen antwoord.


Kijk niet alleen naar het eindproduct, maar ook naar hoe het proces verlopen is.

14 a en b

Voorbeelden van goede antwoorden zijn: doelgroep jongeren (12-18 jaar) 1 scooter 2 mobiele telefoon bekend maken door / in: 1 showroom 2 folders / internet

kleine kinderen (0-7 jaar) 1 barbiepop 2 auto bekend maken door / in: 1 speelgoedbrochure 2 televisie

ouderen (40-50 jaar) 1 auto 2 huis bekend maken door / in: 1 tijdschriften / folders / televisie 2 makelaarskrant / internet

Noordhoff Uitgevers bv

11

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 5

5.4 Test jezelf 1 a Opschalen betekent groter maken b Bij het testen ga je na of de productie goed verloopt. c Bij de evaluatie wordt het product en de productie beoordeeld. Je evalueert om de laatste foutjes eruit te halen en van de gemaakte fouten te leren. d Een product wordt bekend door reclame. Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord. a Bij het opschalen maak je het product in een steeds grotere hoeveelheid. b Bij een grotere hoeveelheid gaat de reactie sneller. c Een laboratorium heet ook wel een testproductielijn. d In een recept staat hoe je een product maakt. e Als je minder grondstoffen gebruikt, is dat slecht voor het milieu. f Als het product een constante kwaliteit heeft, betekent dat altijd dat het product goed is. g Een evaluatie van een productieproces doe je om van je fouten te leren. h Je kunt een product bekend maken door reclame te maken. E Voorbeelden van goede antwoorden zijn: 1 Het brandstofverbruik is te hoog. 2 De auto komt niet door de verschillende tests heen. 3 De auto wordt te duur, omdat het product aanpassen te kostbaar wordt. Het zwartgemaakte hokje staat voor een goede bewering (groen kleuren). Reclame maken. Een fabriek bouwen. Een enqute onder de klanten houden. Laboratoriumonderzoek. Evaluatie van het productieproces. Testen in een testproductielijn.

3 4

5.5 Een product onderzoeken 2 Eigen antwoord. Op een etiket staat wat in het product zit en hoelang het product houdbaar is. In een bijsluiter staan behalve de ingredinten en houdbaarheid ook nog de werking, de bijwerkingen en hoe je het product moet gebruiken. a A b citroenzuur

Noordhoff Uitgevers bv

12

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 5

a b c d C

paracetamol A E-485 verdikkingsmiddel

5 6

E Onderzoeksvraag maken. V Lijst benodigdheden maken. A Werkwijze maken. L Materialen verzamelen. U Proef uitvoeren. A Waarnemingen en resultaten noteren. T Resultaten verwerken in een tabel en een grafiek. I Geef de conclusie. E Onderzoek evalueren. Het woord dat gezocht wordt, is: EVALUATIE Het zwartgemaakte hokje staat voor een goede reden (groen kleuren). Doet het product waarvoor het gemaakt is? Voor welke leeftijd is het product geschikt? Verkoopt het product goed? Welke stoffen zitten in het product? Is het product goed voor het milieu? Is het product veilig? Van welke kleuren kun je het product maken? Hoe lang is het product houdbaar? Is het productieproces goed verlopen? Zitten stoffen die op het etiket staan in het product? B a Hoeveel suikers zitten in 100 mL AA-drink? b Volgens het etiket: 12,5 g per 100 mL. c In het product zitten minder suikers dan op het etiket staat, namelijk 11 g.

8 9

10 Anders kun je niet een betrouwbaar antwoord geven. 11 poster, website, verslag, spreekbeurt, PowerPoint-presentatie 12 a Bijvoorbeeld of het verslag er netjes uitziet, het taalgebruik, of er plaatjes zijn gebruikt. b Bijvoorbeeld of er duidelijk en hard genoeg wordt gesproken, of er alleen wordt voorgelezen, kijkt degene ook de klas in, praat degene op n toon. 13 Eigen antwoord.
Eis een goede argumentering.

Noordhoff Uitgevers bv

13

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 5

5.5 Test jezelf 1 a De samenstelling van een product staat op het etiket of de bijsluiter. b De samenstelling van een product onderzoek je door een productonderzoek uit te voeren. c Een conclusie is altijd het antwoord op de onderzoeksvraag. d De belangrijkste onderdelen van een presentatie zijn de onderzoeksvraag, de werkwijze, de resultaten en de conclusie. Bij de evaluatie van een onderzoek bekijk je op welke manier de onderzoeksvraag is beantwoord. Het zwartgemaakte hokje staat voor een goed onderdeel (groen kleuren). houdbaarheid bereidingsvoorschrift fabrikant ingredinten streepjescode hoeveelheid naam van het product a Additieven zijn stoffen die worden toegevoegd aan voedingsmiddelen om het product te verbeteren. b eiwit kleurstof voedingsstof water additief conserveermiddel bindmiddel c Je ziet dat aan de letter E die voor de stof staat. 4 5 Bij een productonderzoek onderzoek je de samenstelling van een product. a een antwoord op de onderzoeksvraag b je onderzoeksresultaten

Noordhoff Uitgevers bv

14

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 5

Examentraining 1 a C b B c B d : 100 sojabonen sojaolie 100 18 : 100 500 000 000 1 0,18 500 000 000 90 000 000

500 000 000

De fabriek kan jaarlijks 90 miljoen kg sojaolie produceren. e Nee, de hexaan kan door destillatie weer teruggewonnen worden. De hexaan kan daardoor opnieuw worden gebruikt. 2 In 40 g koffie zit 52 mg cafene. 40 g = 40000 mg massa% = mgevraagde stof mtotaal 52 40000 x 100%

massa% =

x 100% = 0,13 %

Het massapercentage cafene in deze koffie is 0,13%. In cafenevrije koffie mag maximaal 0,10% zitten. Deze koffie voldoet dus niet aan de norm van de Warenwet voor cafenevrije koffie. 3 a een smelttraject. Je hebt te maken met een mengsel van kunststoffen. Een mengsel heeft altijd een smelttraject. b een onvolledige verbranding. Er ontstaat onder andere koolstofmonooxide c D

Noordhoff Uitgevers bv

15

Pulsar-Nask 2 Vmbo gt-3 Uitwerkingen Hoofdstuk 5

11 12 13 14 15 16 17 18 19 10 11 12 13 14 15 16

procent katalysator productieproces gerst en hop blokschema bauxiet hoogoven gietijzer opschalen additieven conserveringsmiddel evaluatie conclusie etiket beginstof massaverhouding

Noordhoff Uitgevers bv

16

Você também pode gostar