Você está na página 1de 18

6 Reactievergelijkingen

6.1 Moleculen en atomen 2 3 4 5 Fe H Ca Br 6 Cr Al O Ar 7 chroom aluminium zuurstof argon Si Cu Ni F silicium koper nikkel fluor Fe Pt Ag C ijzer platina zilver koolstof N Na Zn Ca stikstof natrium zink calcium ijzer waterstof calcium broom N Mg Zn Sn stikstof magnesium zink tin Cl I S Ba chloor jood zwavel barium Pb P Hg F lood fosfor kwik fluor A meer dan 100 000 C

Het zwartgemaakte hokje staat voor een goede bewering (groen kleuren). Een stof bestaat uit kleine deeltjes, de moleculen. Alle stoffen bestaan uit dezelfde moleculen. Atomen bestaan uit moleculen. In een kolom van het Periodiek Systeem staan elementen met ongeveer dezelfde eigenschappen. In groep 17 van het Periodiek Systeem staan de halogenen.

8 fluor broom argon xenon chloor 9 opgave 5 opgave 6 blauw (metalen) ijzer, calcium, magnesium, zink, tin, barium, lood en kwik chroom, aluminium, koper, nikkel, ijzer, platina, zilver, natrium, zink en calcium geel (niet-metalen) waterstof, broom, stikstof, chloor, jood, zwavel, fosfor en fluor zuurstof, argon, silicium, fluor, koolstof en stikstof groep 18, edelgassen groep 17, halogenen helium astaat krypton neon jood

Pulsar 2e Nask 2 vmbo-gt 4 uitwerkingen

Noordhoff Uitgevers bv

10 Lithium, natrium en kalium staan in dezelfde groep. Calcium en scandium staan in dezelfde periode. De stoffen in dezelfde groep hebben ongeveer dezelfde eigenschappen. Randy heeft gelijk. 11 De molecuulformule geeft aan welke soorten atomen in een molecuul zitten en hoeveel atomen van elke atoomsoort er in dat molecuul zit. 12 index 13 a Het grijze rondje stelt de atoomsoort koolstof voor.

b De witte rondjes stellen de atoomsoort waterstof voor.

14 CO 15 molecuulformule CH4 C6H12O6 bestaat uit de atoomsoorten C en H het aantal atomen per atoomsoort C: 1 H: 4 de naam van de stof methaan

C, H en O

CO2 NH3 H2O

C en O N en H H en O

C: 6 H: 12 O: 6 C: 1 O: 2
N: 1 H: 3

glucose

koolstofdioxide

ammoniak
water

H: 2 O: 1

16 glucose, koolstofdioxide, waterstofchloride, difosforpentaoxide en water 17 aantal atomen van n soort 1 voorvoegsel

mono
tri

3
4

tetra
di

2
5 18 molecuulformule CO2 N2 CO SO2 SO3 naam koolstofdioxide stikstof koolstofmono-oxide zwaveldioxide zwaveltrioxide

penta

Pulsar 2e Nask 2 vmbo-gt 4 uitwerkingen

Noordhoff Uitgevers bv

19 naam stikstofmono-oxide difosfortrioxide koolstofdisulfide diwatermonostofsulfide 20 1 2 3 4 naam waterstof zuurstof stikstof fluor formule H2 O2 N2 F2 5 6 7 naam chloor broom jood formule Cl2 Br2 I2 molecuulformule

NO P2O3 CS2 H2S

6.1 Test jezelf 1 1 Stoffen bestaan uit moleculen. 2 Een molecuulformule is de beschrijving van een molecuul. Hierin is aangegeven welke atoomsoorten in een molecuul zitten en het aantal atomen van elke atoomsoort. 3 Vaak is in de naam van de stof aangegeven waaruit een molecuul bestaat. a

zilver
I

Ag

Br
broom Pb

Cl

chloor magnesium F
fluor

Ba

Mg

jood Cu
Koper

lood
Al

barium N
stikstof Ca

Na
natrium H

waterstof
O

aluminium

calcium

zuurstof

b geel: jood, broom, chloor, fluor, stikstof, waterstof en zuurstof blauw: zilver, koper, lood, aluminium, magnesium, barium, calcium en natrium 3 4 5 6 naam distikstofmono-oxide distikstoftrioxide stikstofdioxide distikstoftetra-oxide stikstofmono-oxide distikstofpenta-oxide x y molecuulformule C B C

2 2 1 2 1 2

1 3 2 4 1 5

N2O N2O3 NO2 N2O4 NO N2O5

Pulsar 2e Nask 2 vmbo-gt 4 uitwerkingen

Noordhoff Uitgevers bv

6.2 Faseovergangen en scheiden 2 3 vloeibare fase - gasfase Het zwartgemaakte hokje staat voor een goede bewering (groen kleuren). de snelheid van de moleculen de moleculen de atomen de afstand van de moleculen a b c d e B Bijvoorbeeld: Bij de overgang van de vloeibare fase naar de gasfase neemt de snelheid van de moleculen toe. De snelheid wordt zo groot dat de aantrekkingskracht tussen de moleculen geen invloed meer heeft. De moleculen komen dan los van elkaar. Daardoor is afstand tussen de moleculen in de gasfase veel groter dan in de vloeibare fase. verdampen condenseren H2O (g) H2O (l) rijpen H2O (g) H2O (s)

5 6

7 8

destilleren en bezinken en afschenken


Bij scheiden haal je een mengsel uit elkaar. Wat je overhoudt, zijn zuivere stoffen. Bij het scheiden sorteer je de moleculen. De moleculen veranderen niet. B

9 10

voor het scheiden

na het scheiden

Pulsar 2e Nask 2 vmbo-gt 4 uitwerkingen

Noordhoff Uitgevers bv

11 A 12 a Lia moet het mengsel rustig laten staan. Als al het ijzervijzel naar de bodem is gezakt, moet ze het water voorzichtig afschenken. b De ijzerdeeltjes en watermoleculen veranderen niet bij het bezinken. 13 C 14 Als je een jood-alcoholmengsel gaat destilleren verdampen de alcohol moleculen. Het destillaat bestaat uit de alcohol moleculen. Het residu bestaat uit de jood moleculen. De moleculen zijn niet veranderd.
Opmerking: in de praktijk mag je nooit doorgaan met destilleren totdat alle alcohol verdampt is.

15 oplossen

stollen

scheiden

16 Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord. a Bij smelten heb je altijd twee soorten moleculen. b Bij scheiden veranderen de moleculen. c Bij smelten veranderen de moleculen niet. d Smelten is hetzelfde als oplossen. 6.2 Test jezelf 1

1 De moleculen veranderen bij een faseovergang niet. Alleen de snelheid van de moleculen en de afstand tussen de moleculen verandert. 2 Bij scheiden veranderen de moleculen niet. Bij scheiden worden de moleculen gesorteerd. 3 Bij het oplossen gaan de moleculen van de opgeloste stof zich verspreiden tussen de moleculen van het oplosmiddel.

2 De suikermoleculen zitten tussen de watermoleculen. De suikermoleculen en de watermoleculen zijn van elkaar gescheiden. De suikermoleculen zijn netjes gestapeld (vaste stof). De watermoleculen zitten op een een iets grotere afstand (vloeistof) van elkaar. na het scheiden

voor het scheiden 3

Voordat suiker oplost in je mond zitten de suikermoleculen op hun plaats vast. In de oplossing kunnen de suikermoleculen wel langs elkaar bewegen. Tijdens het oplossen veranderen de moleculen niet. De moleculen van opgelost suiker en van vast suiker zijn gelijk.

Pulsar 2e Nask 2 vmbo-gt 4 uitwerkingen

Noordhoff Uitgevers bv

a b c d

De snelheid van de moleculen wordt kleiner. De moleculen van het kaarsvet veranderen niet. De aantrekkingskracht tussen de moleculen wordt groter. De afstand tussen de moleculen wordt kleiner.

a een scheiding b een reactie (een ontleding) Moleculen veranderen niet bij scheiden, bij faseveranderingen en bij oplossen.

6.3 Reacties 2 a b c d e f g waterstof en stikstof ammoniak H2 en N2 NH3 waterstof en stikstof (de beginstoffen) ammoniak (het reactieproduct) ja, want de beginstoffen verdwijnen en daarvoor in de plaats komt het reactieproduct. waterstof en zuurstof water H2 en O2 H2O waterstof en zuurstof (de beginstoffen) water (het reactieproduct) ja, want de beginstoffen verdwijnen en daarvoor in de plaats komt het reactieproduct.

a b c d e f g

4 5

B Het zwartgemaakte hokje staat voor een reactie (groen kleuren). De overige hokjes worden rood gekleurd. Het smelten van ijs. Het rotten van een appel. Het drogen van wasgoed aan de lijn. Het verteren van voedsel. Het verbranden van papier. Het zagen van een stuk hout. IJs wordt waterdamp. Het branden van een lamp. a A b A c De atomen gaan op een andere manier aan elkaar vast zitten. De atomen vormen andere groepjes. D Bij een ontledingsreactie ontstaat uit n stof twee of meer stoffen.

7 8

Pulsar 2e Nask 2 vmbo-gt 4 uitwerkingen

Noordhoff Uitgevers bv

10

9 N2(g) NH3(g) ijzer CH4(g) CO2(g) 10 In ontleedbare stoffen zitten twee of meer soorten atomen. Een andere naam voor een ontleedbare stof is verbinding. Niet-ontleedbare stoffen kun je niet ontleden omdat ze uit moleculen bestaan met maar n soort atomen. 11 twee of meer soorten moleculen moleculen bestaan uit twee of meer soorten atomen moleculen verdwijnen en ontstaan moleculen veranderen niet je sorteert moleculen 12 Koolstofdioxide is een zuivere stof, het bestaat uit n soort moleculen. Je kunt koolstofdioxide daarom niet scheiden. Koolstofdioxidemoleculen bestaan uit twee atoomsoorten Je kunt koolstofdioxide daarom wel ontleden. 13 a b c d e f g twee in de figuren 1, 2 en 4 alleen figuur 3 in figuur 1 en 4 twee wel, want uit twee beginstoffen is n reactieproduct ontstaan. geen, want er zijn geen moleculen veranderd. Dit is mengen. ontleden scheiden niet-ontleedbaar ontleedbaar suiker H2(g) C(s) stikstof Cl2(g)

6.3 Test jezelf 1 1 Ja, de atomen gaan bij een reactie op een andere manier aan elkaar vastzitten. 2 De moleculen van niet-ontleedbare stoffen bestaan uit n soort atomen. De moleculen van ontleedbare stoffen bestaan uit twee of meer soorten atomen. 3 Bij scheiden worden de moleculen van een mengsel gesorteerd. Bij ontleden ontstaat uit n stof twee of meer stoffen. Een ontleding is een reactie, een scheiding is geen reactie.

Pulsar 2e Nask 2 vmbo-gt 4 uitwerkingen

Noordhoff Uitgevers bv

11

Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord. a Tijdens een chemische reactie veranderen moleculen. b Bij een reactie veranderen reactieproducten in beginstoffen. c Scheiden is het sorteren van moleculen. d De moleculen van ontleedbare stoffen bestaan uit twee of meer soorten atomen. e Bij scheiden veranderen de moleculen. f Bij een ontleding ontstaan uit n beginstof altijd twee of meer reactieproducten. g Een scheiding is een chemische reactie. a scheiden stollen ontleden b geen reactie geen reactie wel reactie

6.4 Reactievergelijkingen 2 voor de reactie na de reactie 3 aantal atomen C 1 1 aantal atomen H 4 4 aantal atomen O 4 4

Het aantal atomen voor en na de reactie is altijd gelijk. Voor en na de reactie heb je dezelfde soorten atomen en van elk atoomsoort hetzelfde aantal atomen. a b c d e f twee twee Het aantal atomen per atoomsoort is voor en na de reactie gelijk. vier twee Het aantal moleculen is voor en na de reactie niet gelijk.

Het zwartgemaakte hokje staat voor een bewering (groen kleuren). De overige hokjes worden rood gekleurd. Bij een reactie veranderen de moleculen altijd. Bij een reactie veranderen de atomen. Bij een reactie is het aantal atomen voor en na de reactie altijd gelijk. Bij een reactie is het aantal atomen per atoomsoort voor en na de reactie gelijk. Bij een reactie hergroeperen de atomen zich tot nieuwe moleculen. Bij een reactie ontstaan reactieproducten uit nieuwe atomen. Het reactieschema voor de vorming van ammoniak is waterstof (gas) + stikstof (gas) ammoniak (gas). a De getallen 6, 12 en 6 zijn de indexen. Deze groen kleuren. b Het getal 4 is de cofficint. 4 wordt rood gekleurd.

Pulsar 2e Nask 2 vmbo-gt 4 uitwerkingen

Noordhoff Uitgevers bv

12

a 3 C10H14N2 b C: 30 H: 42

N: 6

8 index cofficint 9 8 O2 het aantal moleculen van een stof het aantal atomen per atoomsoort in een molecuul

10 66 11 a CS2 b B 12 4 1 6 5 3 2 13 Bij de volledige verbranding van propaan heb je altijd zuurstof nodig. Er ontstaan dan altijd koolstofdioxide en water. 14 a 1 waterstof + stikstof ammoniak 2 H2 + N2 NH3 3 atoomsoort voor de pijl na de pijl H 2 3 N 2 1 4 Zet een 2 voor NH3: H2 + N2 2 NH3 atoomsoort voor de pijl na de pijl H 2 6 N 2 2 Zet een 3 voor H2: 3 H2 + N2 2 NH3 atoomsoort voor de pijl na de pijl H 6 6 N 2 2 5 3 H2 + N2 2 NH3 voor de pijl: 6 H en 2 N na de pijl: 6 H en 2 N 6 3 H2 (g) + N2 (g) 2 NH3 (g) b

Pulsar 2e Nask 2 vmbo-gt 4 uitwerkingen

Noordhoff Uitgevers bv

13

15 a C2H6O b 1 alcohol + zuurstof koolstofdioxide + water 2 C2H6O + O2 CO2 + H2O 3 atoomsoort voor de pijl na de pijl C 2 1 H 6 2 O 3 3 4 Zet een 2 voor CO2 en een 3 voor H2O: C2H6O + O2 2 CO2 + 3 H2O atoomsoort voor de pijl na de pijl C 2 2 H 6 6 O 3 7 Zet een 3 voor O2 C2H6O + 3 O2 2 CO2 + 3 H2O atoomsoort voor de pijl na de pijl C 2 2 H 6 6 O 7 7 5 C2H6O + 3 O2 2 CO2 + 3 H2O voor de pijl: 2 C, 6 H en 6O na de pijl: 2 C, 6 H en 6O 6 C2H6O(l) + 3 O2 (g) 2 CO2 (g) + 3 H2O (l) 16 a Niet kloppend, want het aantal H-atomen en het aantal O-atomen voor en na de pijl is niet gelijk. b Wel kloppend, want van elke atoomsoort is het aantal voor en na de pijl gelijk. c Niet kloppend, want in een reactievergelijking mogen alleen maar hele getallen voorkomen. 17 a 2 HCl (g) H2 (g) + Cl2 (g) 3 atoomsoort voor de pijl H 1 Cl 1 4 2 HCl (g) H2 (g) + Cl2 (g) 5 atoomsoort voor de pijl H 2 Cl 2 b 2 CO (g) + O2 (g) CO2 (g) 3 atoomsoort voor de pijl C 1 O 3 4 2 CO (g) + O2 (g) 2 CO2 (g) 5 atoomsoort voor de pijl C 2 O 4 c 2 H2O2 (s) H2O (l) + O2 (g) 3 atoomsoort voor de pijl H 2 O 2 4 2 H2O2 (s) 2 H2O (l) + O2 (g) 5 atoomsoort voor de pijl H 4 O 4

na de pijl 2 2 na de pijl 2 2 na de pijl 1 2 na de pijl 2 4 na de pijl 2 3 na de pijl 4 4

Pulsar 2e Nask 2 vmbo-gt 4 uitwerkingen

Noordhoff Uitgevers bv

14

d 2 P (s) + O2 (g) P2O5 (s) 3 atoomsoort voor de pijl P 1 O 2 4 4 P (s) + 5 O2 (g) 2 P2O5 (s) 5 atoomsoort voor de pijl P 4 O 10 e a en c f b en d

na de pijl 2 5 na de pijl 4 10

18 a 2 H2S (g) + O2 (g) H2O (l) + SO2 (g) 3 atoomsoort voor de pijl na de pijl H 2 2 S 1 1 O 2 3 4 2 H2S (g) + 3 O2 (g) 2 H2O (l) + 2 SO2 (g) 5 atoomsoort voor de pijl na de pijl H 4 4 S 2 2 O 6 6 b 2 C4H10 (g) + O2 (g) H2O (l) + CO2 (g) 3 atoomsoort voor de pijl na de pijl C 4 1 H 10 2 O 2 3 4 2 C4H10 (g) + 13 O2 (g) 10 H2O (l) + 8 CO2 (g) 5 atoomsoort voor de pijl na de pijl C 8 8 H 20 20 O 26 26 CO2 (g) + H2O (l) c 2 C3H8 (g) + O2 (g) 3 atoomsoort voor de pijl na de pijl C 3 1 H 8 2 O 2 3 4 C3H8 (g) + 5 O2 (g) 3 CO2 (g) + 4 H2O (l) 5 atoomsoort voor de pijl na de pijl C 3 3 H 8 8 O 10 10 19 Het zwartgemaakte gezichtje is het juiste antwoord. a Bij de reactie van waterstof met zuurstof heb je per molecuul zuurstof n molecuul waterstof nodig. b Een reactievergelijking is een reactieschema in woorden. c De index 1 en de cofficint 1 laat je altijd weg. d Een reactievergelijking geeft aan in welke verhouding stoffen reageren. e Bij een kloppende reactievergelijking hoef je de cofficinten niet te vereenvoudigen. f Bij het kloppend maken van een reactie verander je de indexen. 20 8

Pulsar 2e Nask 2 vmbo-gt 4 uitwerkingen

Noordhoff Uitgevers bv

15

21 2 C2H6 (g) + 7 O2 (g) 4 CO2 (g) + 6 CO2 (g) 22 a 1 koolstof + zuurstof koolstofdioxide 2 C + O2 CO2 3 atoomsoort voor de pijl na de pijl C 2 1 O 2 2 4 vergelijking klopt 5 6 C (s) + O2 (g) CO2 (g) b 1 zwavel + zuurstof zwaveltrioxide 2 S + O2 SO3 3 atoomsoort voor de pijl na de pijl S 1 1 O 2 3 4 Zet een 2 voor SO3: S + O2 2 SO3 atoomsoort voor de pijl na de pijl S 1 2 O 3 6 Zet een 2 voor S en een 3 voor O2: 2 S + 3 O2 atoomsoort voor de pijl na de pijl S 2 2 O 6 6 5 2 S + 3 O2 2 SO3 voor de pijl: 2 S en 6 O na de pijl: 2 S en 6 O 2 SO3 (g) 6 2 S (s) + 3 O2 (g) c 1 water waterstof + zuurstof 2 H2O H2 + O2 3 atoomsoort voor de pijl na de pijl H 2 2 O 1 2 4 Zet een 2 voor H2O: 2 H2O H2 + O2 atoomsoort voor de pijl na de pijl H 4 2 O 2 2 Zet een 2 voor H2: 2 H2O 2 H2 + O2 atoomsoort voor de pijl na de pijl H 4 4 O 2 2 5 2 H2O 2 H2 + O2 voor de pijl: 4 H en 2 O na de pijl: 4 H en 2 O 6 2 H2O (l) 2 H2 (g) + O2 (g) d 1 glucose + zuurstof koolstofdioxide + water 2 C6H12O6 + O2 CO2 + H2O 3 atoomsoort voor de pijl na de pijl C 6 1 H 12 2 O 8 3

2 SO3

Pulsar 2e Nask 2 vmbo-gt 4 uitwerkingen

Noordhoff Uitgevers bv

16

Zet een 6 voor CO2 en een 6 voor H2O: C6H12O6 + O2 atoomsoort voor de pijl na de pijl C 6 6 H 12 12 O 8 18 Zet een 3 voor O2: C6H12O6 + 3 O2 6 CO2 + 6 H2O atoomsoort voor de pijl na de pijl C 6 6 H 12 12 O 18 18 5 C6H12O6 + 6 O2 6 CO2 + 6 H2O voor de pijl: 6 C, 12 H en 18 O na de pijl: 6 C, 12 H en 18 O 6 C6H12O6 (s) + 6 O2 (g) 6 CO2 (g) + 6 H2O (l) 6.4 Test jezelf 1

6 CO2 + 6 H2O

1 Nee, het aantal atomen blijft bij een reactie gelijk. 2 De index geeft het aantal atomen in een molecuul aan. De cofficint geeft het aantal moleculen aan. 3 Eerst het reactieschema in woorden. Dan de formules opstellen. Daarna de atomen tellen en de reactie kloppend maken. Daarna de fasetoestand achter de molecuulformules zetten. a Voor en na de reactie heb je dezelfde soorten atomen. b Voor en na de reactie heb je van elke atoomsoort hetzelfde aantal atomen. a 40 atomen b C14H20N2 c 7 C14H20N2 1 suiker + zuurstof koolstofdioxide + water 2 C12H22O11 + O2 CO2 + H2O 3 atoomsoort voor de pijl na de pijl C 12 1 H 22 2 O 13 3 4 Zet een 12 voor CO2 en een 11 voor H2O: C12H22O11 + O2 12 CO2 + 11 H2O atoomsoort voor de pijl na de pijl C 12 12 H 22 22 O 13 35 Zet een 12 voor O2: C12H22O11 + 12 O2 12 CO2 + 11 H2O atoomsoort voor de pijl na de pijl C 12 12 H 22 22 O 35 35 5 C12H22O11 + 12 O2 12 CO2 + 11 H2O voor de pijl: 12 C, 22 H en 35 O na de pijl: 12 C, 22 H en 35 O 6 reactievergelijking: C12H22O11 (s) + 12 O2 (g) 12 CO2 (g) + 11 H2O (l)

Pulsar 2e Nask 2 vmbo-gt 4 uitwerkingen

Noordhoff Uitgevers bv

17

5 6

3 FeO (s) + 2 Al (s)


oplossen ontleden destilleren

3 Fe (s) + Al2O3 (s)


indampen wel een reactie mengen verbranden geen reactie filtreren

bezinken 6.5 Atoommassa en molecuulmassa 2

Stoffen bestaan uit moleculen. Deze moleculen bestaan uit atomen. De massa van alle atomen samen bepaalt de massa.
B
Opmerking: je kunt ook atoommassas vinden in tabel 29 (het massagetal) en 31 (het onderste getal)

4 atoomsoort waterstof zuurstof aluminium lood ijzer cadmium 5


stap 1 stap 2 zwavelzuur H2SO4 H: 1,0 u S: 32,1 u O: 16,0 u 2 H: 2 1,0 = 2,0 u 1 S: 32,1 u 4 O: 4 16,0 = 64,0 u 2,0 u + 32,1 u + 64,0 u = 98,1 u difosforpentaoxide P2O5 P: 31,0 u O: 16,0 u 2 P: 2 31,0 = 62,0 u 5 O: 5 16,0 = 80,0 u 62,0 + 80,0 = 142,0 u water H2O H: 1,0 u O: 16,0 u 2 H: 2 1,0 = 2,0 u 1 O = 16,0 u 2,0 + 16,0 = 18,0 u waterstofperoxide H2O2 H: 1,0 u O: 16,0 u 2 H: 2 1,0 = 2,0 u 2 O: 2 16,0 = 32,0 u 2,0 + 32,0 = 34,0 u

symbool H O Al Pb Fe Cd

atoommassa 1,0 16,0 27,0 207,2 55,8 112,4

stap 3

Pulsar 2e Nask 2 vmbo-gt 4 uitwerkingen

Noordhoff Uitgevers bv

18

6 water methaan koolstofdioxide alcohol glucose 7 naam niet-ontleedbare stof waterstof molecuulformule molecuulmassa (in u) molecuulmassa (in u) 18,0 16,0 44,0 46,0 180,0

fluor chloor
broom

H2 F2 Br2 I2
O2 Cl2

2,0
38,0

71,0 159,8
253,8

jood zuurstof
stikstof 8 9 C

N2

32,0 28,0

De massa van alle atomen samen bepaalt de massa. Als het aantal atomen voor en na de reactie gelijk is, is de massa voor en na de reactie dus ook gelijk. De massa verandert tijdens de reactie dus niet.

10 B 11 a 1 fosfor + zuurstof difosforpentaoxide 2 P + O2 P2O5 3 atoomsoort voor de pijl na de pijl P 1 2 O 2 5 Zet een 2 voor P: 2 P + O2 P2O5 atoomsoort voor de pijl na de pijl P 2 2 O 2 5 Zet een 2,5 voor O2: 2 P + 2,5 O2 P2O5 atoomsoort voor de pijl na de pijl P 5 2 O 5 5 Alles met 2 vermenigvuldigen, want alle cofficinten moeten gehele getallen zijn. 5 4 P + 5 O2 2 P2O5 voor de pijl: 4 P en 10 O na de pijl: 4 P en 10 O 6 4 P (s) + 5 O2 (g) 2 P2O5 (s)

Pulsar 2e Nask 2 vmbo-gt 4 uitwerkingen

Noordhoff Uitgevers bv

19

b naam stap 1 stap 2 stap 3 fosfor P P: 31,0 u 31,0 u beginstoffen zuurstof O2 O: 16,0 u 2 16,0 = 32,0 u reactieproducten difosforpentaoxide P2O5 P: 31,0 u O: 16,0 u 2 31,0 u + 5 16,0 u = 142,0 u

c reactievergelijking: 4 P (s) + 5 O2 (g) 2 P2O5 (s) 4 P: 4 31,0 g = 124 g 5 O2: 5 2 16,0 g = 160 g 4 P reageert met 5 O2, dus 124 g fosfor reageert met 160 g zuurstof. d 124 g + 160 g = 284 g. Er ontstaat dan 284 gram difosforpentaoxide. (Als 4 P reageert met 5 O2 ontstaat 2 P2O5. 2 (2 31,0 + 5 16,0) = 2 142,0 g = 284,0 g) 12 De zuurstof uit de lucht weeg je niet mee; de zuurstof in ijzeroxide wel. Het verschil in massa voor en na de reactie is dus de massa van de zuurstof die heeft gereageerd met de staalwol. 13 85 : 17 = 5 Er ontstaat dus 5 zoveel ammoniak. Er is dus 5 14 = 70 gram stikstof nodig en 5 3 = 15 gram waterstof om 85 gram ammoniak te maken. : 17 85 ammoniak stikstof 17 14 1 0,823 85 70

: 17 85 Er is 70 gram stikstof en 85 70 = 15 gram waterstof nodig. 6.5 Test jezelf 1 1 De massa van een stof wordt bepaald door de massas van alle atomen. 2 De massa verandert bij een reactie niet. Het aantal atomen blijft bij een reactie altijd gelijk. D a 1 etheen + zuurstof koolstofdioxide + water 2 C2H4 + O2 CO2 + H2O 3 atoomsoort voor de pijl na de pijl C 2 1 H 4 2 O 2 3 4 Zet een 2 voor CO2 en een 2 voor H2O: C2H4 + O2 2 CO2 + 2 H2O atoomsoort voor de pijl na de pijl C 2 2 H 4 4 O 2 6

2 3

Pulsar 2e Nask 2 vmbo-gt 4 uitwerkingen

Noordhoff Uitgevers bv

20

Zet een 3 voor O2: C2H4 + 3 O2 2 CO2 + 2 H2O atoomsoort voor de pijl na de pijl C 2 2 H 4 4 O 6 6 5 C2H4 + 3 O2 2 CO2 + 2 H2O voor de pijl: 2 C, 4 H en 6 O na de pijl: 2 C, 4 H en 6 O 6 reactievergelijking: C2H4 (g) + 3 O2 (g) 2 CO2 (g) + 2 H2O (l) b beginstoffen reactieproducten etheen zuurstof koolstofdioxide C2H4 O2 CO2 C: 12,0 u O: 16,0 u C: 12,0 u H: 1,0 u O: 16,0 u stap 3 2 12,0 u + 4 1,0 u = 2 16,0 u = 12,0 u + 2 16,0 u = 28,0 u 32,0 u 44,0 u c reactievergelijking: C2H4 (g) + 3 O2 (g) 2 CO2 (g) + 2 H2O (l) 1 C2H4 reageert met 3 O2. 1 28,0 gram = 28,0 gram C2H4 reageert met 3 32,0 gram = 96,0 gram O2. Dus 28 gram etheen reageert met 96 gram zuurstof. d B naam stap 1 stap 2 4 a 12 g koolstof is 12 : 3 = 4 veel als gegeven is. Je wilt 4 zoveel gram koolstof maken. Je hebt dus 4 7 gram = 28 gram koolstofmono-oxide nodig. b De totale massa van de stoffen voor en na de reactie is gelijk aan elkaar. water H2O H: 1,0 u O: 16,0 u 2 1,0 u + 16,0 u = 18,0 u

Examentraining 1 2 D a C b D a 2 H2 (g) + O2 (g) b G a B b CH4S (g) + 3 O2 (g) c D A a B b C25H52 (g) + 38 O2 (g) 25 CO2 (g) + 26 H2O (l) c C: 25 12,0 u = 300,0 u H: 52 1,0 u = 52,0 u De molecuulmassa van C25H52 is (300,0 u + 52,0 u =) 352,0 u 2 H2O (l)

CO2 (g) + 2 H2O (l) + SO2 (g)

5 6

Pulsar 2e Nask 2 vmbo-gt 4 uitwerkingen

Noordhoff Uitgevers bv

21

d C25H52 (g) + 38 O2 (g) 25 CO2 (g) + 26 H2O (l) Uit n molecuul C25H52 ontstaan 26 moleculen H2O. De molecuulmassa van C25H52 is 352,0 u en van H2O is dat (2 1,0 + 16,0 =) 18,0 u. 26 moleculen H2O hebben samen een massa van 468 u. Dus uit 352 gram C25H52 ontstaat 468 gram H2O. Uit 1000 gram C25H52 ontstaat (1000 : 352) 468 = 1329,5 gram H2O 7 8 9 2 PH3 + 4 O2 P2O5 + 3 H2O D aluminiumoxide

10 C 11 2 C2H2 + 5 O2 4 CO2 + 2 H2O De molecuulmassa van C2H2 is (2 12,0 + 2 1,O =) 26,0 u. De massa van twee moleculen acetyleen is 52,0 u. De molecuulmassa van een molecuul zuurstof is (2 16,0 =) 32,0 u. De massa van vijf moleculen zuurstof is (5 32,0 =) 160 u : 52 1 acetyleen zuurstof 52,0 160,0 1 3,08 1 3,08

: 52 1 Dus voor 1,00 kg acetyleen is 160,0 : 52,0 = 3,08 kg zuurstof nodig.

Pulsar 2e Nask 2 vmbo-gt 4 uitwerkingen

Noordhoff Uitgevers bv

22

Você também pode gostar