Escolar Documentos
Profissional Documentos
Cultura Documentos
20-10-2012
Inhoud
Inleiding................................................................................................................................ 3 Eerste scharnierpunt: awakening ...................................................................................... 4 Tweede scharnierpunt: idele kunst .................................................................................. 6 Derde scharnierpunt: humanistische kunst ........................................................................ 9 Vierde scharnierpunt: Moderne kunst .............................................................................. 13 Vijfde scharnierpunt: zinzoekende of reflecterende kunst ............................................... 16 Appendix 1: Relaties tussen kunstenaar, beeld, macht en toeschouwer ......................... 20 Appendix 2: Groter wordende spanningsvelden ............................................................... 37 Appendix 3 Welke waarden bepalen het toekomstige, mondiale wereldbeeld ............. 39
Inleiding
Er zijn in de kunstgeschiedenis een aantal zeer markante momenten aan te wijzen, welke de betekenis van de kunst binnen de samenleving fundamenteel wijzigden. Dit noem ik de scharnierpunten, deuren naar nieuwe wereldbeelden. Men moet daarbij dan wel bedenken dat deze nieuwe wereldbeelden alleen konden ontstaan dankzij fundamentele veranderingen op andere terreinen, zoals de ontwikkeling van o.a. de technologie, van de sociaal-economische verhoudingen en van de machtsverhoudingen, waarin Religie en Staat vaak een dominante rol speelden. Alleen de in mijn ogen belangrijkste scharnierpunten worden hier genoemd. Zo kent het scharnierpunt Idele Kunst een aantal zeer onderscheiden accenten in de wereldbeelden, bepaald door religie of staatsvorm. Soms is de kunst een voorloper in het opsnuiven van de lucht van verandering, zoals ook de wetenschap en de economie dat kan zijn. Maar de kunst vermag toch niet de loop van de geschiedenis te veranderen. De geschiedenis ontwikkelt zich binnen een bepaald gebied meestal lineair. Daar is geen weg terug, hooguit een terugval, welke meestal van korte duur is. Een voorbeeld hiervan is de Duistere Tijd voor de Middeleeuwen en wellicht de avant-gardistische kunst na het Neoclassicisme, maar het is nog te vroeg om daar een uitspraak over te doen en zeker is dat op dit moment een ongehoorde uitspraak. Naar mijn mening moet men oppassen de ontwikkeling van de wereldbeelden te duiden als een steeds toenemende kwaliteit van leven, geluk of zingeving. Creativiteit is altijd een eigenschap van mensen geweest, evenals zijn streven naar welzijn en welvaart. De mens heeft steeds het beste proberen te maken van zijn leefomstandigheden. Door technologische en organisatorische verbeteringen is hij daar aardig in geslaagd. In die zin bestaat de moderne mens niet. Men moet met evenveel respect kijken naar bijvoorbeeld de grotschilder, de Griekse beeldhouwer, de Renaissance schilder, de fauvist, de abstracte kunstenaar of de extroverte Popart media-entertainer of de post-avantgardistische introverte Neo-Geo of welke andere Neo- ook. De scharnierpunten duiden dan ook eerder de veranderende rol van de kunstenaar in de verschillende wereldbeelden aan. Er is daarbij verassend
(te) onderscheiden: de gedachte was breed verspreid (vlg. de betreffende literatuur) dat een dode kon communiceren met levenden en dat de natuur n was met het godenrijk. Informaties hierover zijn te vinden bij primitieve volken, die nog in prehistorie leven of recentelijk leefden. Dergelijke opvattingen worden in onze tijd, echter nog maar door weinigen, gedeeld als gevolg van het verlichte denken. Toch is dit moderne denken niet onomstreden. Het onderscheid tussen de materile fysica en de immaterile fysica (kwantum fysica) was en is voor de massa totaal onbekend. Hier kan een belangrijke ingang liggen voor zowel het begrijpen van de prehistorische mens als van de huidige mens. De overgebleven kunstwerken/artefacten stammen uit tamelijk ver ontwikkelde culturen, waarin de mens wapens en werktuigen van steen, hout of been bezat. Kleine beeldhouwwerken, ingekraste tekeningen en relifs zijn op vroege menselijke nederzettingen gevonden. Opvallende nieuwigheden waren de gepolijste stenen werktuigen, versierd aardewerk en grote megalithische monumenten als menhirs (vb Carnac), dolmens (hunebedden) en cromlechs (vb Stonehenge). De kunstenaar werd natuurlijk niet als kunstenaar gezien of begrepen. De kunstenaar was wellicht een boodschapper of een ziener of een door de goden begenadigde. Men (de leden van de stam, de drude) dachten wellicht dat afbeelden macht geeft over het afgebeelde of dat deze benvloed kan worden. De kunstwerken zijn magische tekens of rituele expressies. De kunstenaar, die natuurlijk geen vermoeden van kunst had, verbeeldde de meest bepalende aspecten van zijn leefwereld: de voortplanting van de mens, prooidieren, het gevecht en waarschijnlijk ook elementen van de mystieke wereld. Dit omvatte de mythen en wijsheden, die mondeling overleverd werden door druden en door begenadigde leden van de stam, zoals de stamoudste en de kruidendokters. De kunstenaar zat met het probleem om met zeer beperkte middelen en werkend in grotten soms zonder goed licht herkenbare afbeeldingen te maken van prooidieren en jagers. Hij moest alles zelf uitvinden, want hij had geen of zeer weinig contacten met andere kunstenaars. Zijn technieken waren zeer primitief, maar vaak zeer effectief. De vroegchristelijke kunst zou ook hieronder geschaard kunnen worden. De drude wordt priester en de vele goden verenigen zich tot de ene, ware
5
God. De kwaliteit van de kunstwerken en ook de functie hiervan binnen de eredienst laten een parallel zien met de voorchristelijke godenverering. De rol van de kunstenaar overstijgt die van de vakman, doordat hij aan hulpmiddelen en artefacten een kwaliteit toevoegt, welke men zou kunnen duiden als symbool voor macht, bezieling, of persoonlijke uitingen van een visie op de leefwereld, op het wereldbeeld van de stam, de groep. De primitieve kunst speelde waarschijnlijk een rol als communicatiemiddel tussen de onder- en bovenwereld. Ik denk dat deze kwaliteit altijd al een kenmerk was van de mens. Het eerste scharnierpunt markeert de overgang naar een wereld, waarin binnen stamverbanden vorm en inhoud werd gegeven aan het leven. Hierin hadden bepaalde individuen de technologische en kunstzinnige gave en ook de vrijheid om deze artefacten te kunnen en mogen verfraaien en zelfs om nutteloze dingen te maken. De mensheid drukte zijn stempel op zijn omgeving en probeerde deze voor het eerst naar zijn hand te zetten. Dit noem ik in de kunst het moment van de awakening, omdat ik het woord primitief niet wil gebruiken. Wie van ons kan met de gereedschappen van toen deze artefacten maken? Wie weet de ongetemtheid van de stier zo in een lijn te vangen? Awakening duidt niet alleen op het wakker worden, het zichzelf bewust worden, maar vooral ook op het bewust worden van een grotere en niette-kennen wereld om ons heen. Dit besef houdt ons nog steeds bezig, ondanks de sussende of dwingende woorden van kerk en staat dat zij met deze wereld in verbinding staan en als intermediair ons de weg willen wijzen.
In het 3e millennium vr Christus werd de kunst van het bronsgieten ontdekt. Door de toegenomen rijkdom in de maatschappij werden er luxeproducten gemaakt, in het bijzonder versierde wapens. Voorbeelden hiervan zijn bronzen helmen, gedecoreerde bijlen, gedetailleerde instrumenten en andere voorwerpen zonder een praktisch doel. In de IJzertijd werd de ontwikkeling van antropomorfe sculpturen in gang gezet. Het vakmanschap van de kunstenaars nam toe, de vraag naar mooie voorwerpen nam waarschijnlijk eveneens toe. Deze waren niet alleen van belang in de godendienst maar ook in de wereldse hirarchie. Wereldse machthebbers en rijken, al dan niet van vermeende goddelijke afkomst, wilden ook mooie dingen, zeker voor na hun dood (zie de inhoud van grafmonumenten). De kunstuitingen en de vakkennis namen sterk toe. Deze overgang is een geleidelijke. Afhankelijk van het cultuurgebied geschiedde deze overgang tussen 5000 tot 3000 jaar geleden. In de klassieke beschavingen werd dit tot zeer verfijnde kunst uitgewerkt. Zie Mijn Visie op de Schilderkunst voor een indruk van deze beschavingen. Met name de Egyptische en de Griekse beschavingen spreken tot onze verbeelding. Kunst was hier in hoge mate aan de goden gerelateerd, maar de mens werd tot symbool van schoonheid. Ook de Etrusken hadden een zeer grote inbreng in de ontwikkeling van de beeldhouwkunst, welke de moderne westerse cultuur mede bepaald heeft. Beeldende kunst werd onderdeel van het dagelijkse leven in de openbare gebouwen, in huis, op de kerkhoven en in de vele tempels en stles. Het wereldbeeld van de groep of de stam werd verruimd tot het volk. Dit vond vooral plaats onder invloed van technologische en organisatorische ontwikkelingen,. Alleen hierdoor kon de mensheid meer grondgebonden worden. Dit hield in dat het land niet alleen voor eigen behoefte bewerkt werd, dat mensen in houten of stenen huizen gingen wonen en dat centrale machtsbases ontstonden. De mens werd geworteld en dit vond vooral plaats in de dalen en deltas van grote rivieren, waar de jaarlijkse overstromingen voor vruchtbare grond zorgden. Dit vond omstreeks 5000 jaar geleden plaats op het Arabische schiereiland en in Egypte en in het verre Oosten bij de Ganges en de Gele rivier. Om de mensheid binnen een dergelijk wereldbeeld te kunnen managen is een centraal bestuur nodig dat gezag kan uitoefenen. Door het centraal gezag konden technologische ontwikkelingen bevorderend worden en konden er
7
grootse zaken gerealiseerd worden. Op bepaalde punten was men tot meer in staat dan thans. Dit gezag werd ontleend aan de goden. Aangezien die niet kunnen regeren werd dit door hun plaatsvervangers op aarde gedaan. Zo ontstonden er rijken, die door religieuze, absolutistische leiders werden bestuurd. Het tweede scharnierpunt was de overgang van artefacten voor de bemiddeling tussen het dagelijkse en het bovennatuurlijke leven naar middelen, welke de schoonheid in brede zin symboliseerden. Dit kon een afstraling van de goddelijke schoonheid zijn, of een afstraling van de macht van zaken of personen, die met deze goddelijke schoonheid vereenzelvigd wilden worden. Het ging daarbij om nabootsing van het schone. Het was in feite een mimetische kunst, waarin vooral het menselijk lichaam (en met name het vrouwenlichaam) als symbool voor schoonheid werd gezien. De kunstvormen werden sterk uitgebreid en de technieken verbeterd. Vooral de portretkunst werd ongevenaard ontwikkeld. De kunstenaar werd een top-vakman en geerd binnen zijn groep. De Romeinse beeldhouwers bereikten een zeer hoge kwaliteit in het weergeven van de menselijke gedaante en vooral van het gelijkende portret. De figuratieve kunst, zowel de beeldhouwkunst en de schilderkunst, bereikte een hoogtepunt, dat tot nu toe niet echt overtroffen is. De vraag blijft voor wie de kunstenaar deze objecten maakte, voor de godenverering of voor de maatschappelijke elite. In de praktijk zal dit accent wel verschoven zijn totdat de Romeinse keizer zichzelf als God of liever als Plaatsvervanger van God op aarde liet afbeelden. Keizer Constantijn maakte hierop geen uitzondering toen hij het Christendom officieel tot staatsgodsdienst van het Romeinse Rijk verhief. Hij zag de paus eerder als zetbaas dan als een boven hem gestelde plaatsvervanger van God. Hijzelf was toch een directe afstammeling van god? Dat liep uiteindelijk allemaal anders, al bleef de Tsaar van Rusland deze positie koesteren. Heel veel later nam het volk het gezag van de goden over. Dit leverde de volksrepublieken op in de communistische en fascistische wereldbeelden. In al deze gevallen was de feitelijke macht niet in handen van de mensen, het volk maar van door de goden gesanctioneerde machthebbers. De rol van de kunstenaar is in al deze wereldbeelden het weergeven van het idele, het schone in voor het volk herkenbare en vakkundig gemaakte
8
beelden. Het gaat daarbij om het idee van het goddelijke, de goddelijke macht of de door de goden aan de machthebber gegeven macht. Kunst staat ten dienst aan dit goddelijke. Daarom noem ik dit idele kunst. Het is duidelijk dat dit wereldbeeld heel veel nuances kent. De overgang in Europa van de kunst uit de Duistere Tijd, sterk gelijkend op die uit de vroegste kunst, naar de klassieke, idele kunst van de Grieken en Romeinen geschiedde zeer geleidelijk in de periode van omstreeks 1200 tot 1500. Er was echter een verschil. Door het Christendom was het met de vrijheid, welke zo kenmerkend was voor de Grieks-Romeinse cultuur met zijn vele goden, gedaan. Door de macht van kerk en staat kwam de kunst onder het protectoraat van kerk en staat, die een politiek correcte kunst afdwongen, dus een kunst gericht op n God, de Christelijke God. Zo werd de idele kunst in Europa vrij snel opnieuw genstitutionaliseerd binnen het wereldbeeld en binnen de opleidingen in de academies. De kunstenaar was eerder een goed vakman, die ondersteunend werkte voor de kerkelijke en wereldse machthebbers. Hij mocht zeker geen eigen interpretatie geven en werd ook niet meer gezien als door God begenadigd. Hij maakte schone kunst volgens het ideaal van de klassieken, waarin vooral het vrouwelijk naakt het symbool was van schoonheid, maar in een wereld waar de machtsverhoudingen onderhorigheid afdwongen. Zo was de Renaissance geen vernieuwing maar eerder een bevestiging van oude gezagsverhoudingen en wereldbeelden. Al met al verschilde dit wereldbeeld niet veel van dat van duizend of meer jaren eerder.
Door de herontdekking van de klassieken in de Renaissance werd de klassieke stijl herontdekt en verder toegepast en uitgewerkt in zowel kerkelijke als meer wereldse opgaven in de Barok, het Manirisme en het Neoclassicisme. De kunst werd genstitutionaliseerd en de vrijheid van de kunstenaar werd beperkt door de regels van de scholen van o.a. Florence en Veneti, de toenmalige wereldcentra van handel en cultuur. In feite was dit geen scharnierpunt in de kunst, omdat het een voortzetting was van de Grieks-Romeinse kunst. Het was eerder een cultureel-politieke omwenteling in West-Europa van de duistere tijd, via de feodale tijd met zijn dogmatische autoriteitsgeloof naar een Nieuwe Tijd, welke meer verlichte was. De leer van de kerk werd door het humanisme, welke uiteindelijk in de Verlichting (van ongeveer 1650 tot 1800) resulteerde, naar het niveau van de mens gebracht. De moderne tijd kan niet begrepen worden zonder kennis van de Nieuwe Tijd Het belang was vooral gelegen in de verschuiving van het primaat van het geloof (gevoel) naar de rede. Het humanisme vroeg aandacht voor de menselijkheid in het hiernumaals, in tegenstelling tot de vervulling van al het goeds en de vereffening van alle schuld in het hiernamaals. Het humanisme staat niet voor menselijkheid, maar eerder voor de vrijheid van de mens om alles te onderzoeken. Dit sloeg de poten weg onder de letterlijke interpretatie van geloofswaarheden en stukken. Hierdoor kon de empirische, kritische wind gaan waaien door het westen, met alle gevolgen van dien. Een van die gevolgen was de toenemende discrepantie tussen het Westen en de rest van de wereld, welk tot op heden voortduurt. Autocratie was en bleef de norm, eerst door de kerk en later door wereldse machtshebbers. De kunstenaars werkten steeds meer als vaklieden, georganiseerd in gilden en gecontroleerd door de academies en de raden van toezicht (o.a. de kerk, de feodale heersers, de Salons), die erop toezagen dat er politiek correcte kunst gemaakt werd. Wij kennen de vele authentieke kunstenaars niet, die gevallen zijn in hun queeste. Er werd steeds mooiere kunst gemaakt volgens de geldende schoonheidsidealen. Maar zonder de bezieling door de goden van de Grieken en de Romeinen (die keizer Constantijn door die ene, ware god van de Christenen had vervangen) kon de faade niet stand houden.
10
Deze kunst werd steeds minder echt, het werd een faade welke de schone schijn weerspiegelde. Kunstenaars werden ofwel geprostitueerd door de elite ofwel zij hadden geen bestaansgrond. Tegen de bijna goddelijke perfectie van de renaissancekunst, die maar een kort tijdsbestek besloeg, rebelleerde de creatieve geest van toenmalige kunstenaars als Rafal en Michelangelo. Zij luidden het Manirisme in met kunstenaars als Bronzino, Giovanni Battista Rosso, Tintoretto en El Greco. Het Manirisme is een kunststroming van de al te verfijnde pose, van virtuoos toegepaste schildertechnieken, van toespelingen vol esprit; maar ook van mateloze erotiek, van discrepanties en wanverhoudingen in de vorm, van gesmoorde vertwijfeling en heimelijke angst. Nederland beleefde in de 17-e eeuw zijn Gouden Eeuw. De Barok was voor de Nederlanden en voor Duitsland een hoogtepunt. De clientle van de Nederlandse kunstenaar was zeer verschillend van die van hun buitenlandse collegas. Dit had invloed op de onderwerpen die men hier koos en op de stijl van schilderen. Populaire genres waren: historiestukken, portretten, landschappen en stadsgezichten, stillevens, genrestukken, allegorische voorstellingen vol met symbolische betekenis (bijvoorbeeld schedel, zandloper en een uitgedoofde kaars als symbool voor de sterfelijkheid). Afbeeldingen hadden ook vaak onder de oppervlakte een dubbele lading. Veel doeken werden niet in opdracht vervaardigd, maar via veilingen en kunsthandelaren afgezet. De Nederlandse identiteit is hier merkbaar. Dit leidt tot mijn persoonlijke interpretatie van die Nederlandse identiteit: Romeins-Christelijke achtergrond (met accenten op het humanisme en hier daar op het Joods fundamentalisme). Gezagsgetrouwheid, individuele vrijheid, compromisbereidheid en samenwerking in publieke werken (o.a. polders) zijn enige kenmerken hiervan. Verder is er een aangeboren gevoel voor koopmanschap en meningsvrijheid. De overgang van de middeleeuwen naar de Renaissance in de Nederlanden wordt toegelicht in de PowerPoint presentatie: De nieuwe tijd door de ogen van Rudi Fuchs. De Nieuwe Tijd, waarin kerk en staat gebroederlijk de macht uitoefenden, werd een doodsklap toegebracht door de Franse Revolutie. Deze werd mogelijk gemaakt door het verlichte denken van humanisten, en natuurlijk de daadkracht van het volk. Daarna werden de uitgangspunten van deze strijd (gelijkheid, vrijheid en broederschap) en de rationele uitgangspunten van het verlichte denken (de Verlichting) als enig vertrekpunt genomen
11
voor de wetenschappelijke, technische en sociaal-maatschappelijk ontwikkelingen. Hierdoor kon de materiele fysica een grote vlucht nemen in het Westen. Dit was een zeer grote verandering van de voordien geldende opvatting dat alle kennis vanuit het geloof (lees Bijbel, Koran ed.) voortkomt. Aspecten hiervan zijn de opkomst van rationele wetenschappen door toepassing van deductieve ervaringskennis. Als voorbeeld: de ordening van de elementen; het planten- en dierenrijk, maar ook de ontwikkeling van externe krachtbronnen en industrile machines en van de fotografie. Een ander meer negatief aspect was de industrile ontwikkeling met zijn misstanden als menselijke uitbuiting, ongebreidelde verrijking ed. Dit alles benvloedde de situatie van de kunstenaars niet echt. Hun broodheren veranderden weliswaar, maar niet hun opgave. Dit was ook het geval in de Nieuwste tijd, waarin wel het vakmanschap van de academisch gevormde classicisten groeide (en in feite tot op heden voort blijft groeien. Zie http://www.artrenewal.org/ ), maar hun opgave nog steeds dezelfde bleef het dienen van de machthebbers, het tonen van de mooie schijn. Maar er moest uiteindelijk een reactie komen, eerst in de vorm van de realisten en later van de impressionisten en expressionisten.
Maar er waren ook andere ontwikkelingen, eerst in het Romeinse Rijk, later in Europa. De godenwereld werd steeds minder als maat der dingen gezien. De aarde werd een bol en de mens werd zich bewust van zijn eigen lotsbestemming. De zelfbewuste burger nam het roer over van kerk en adel. De rijke burgerij kreeg voor het eerst vrijheden en ook de middelen om hiervan gebruik te maken. Door de zelfbewuste, onderzoekende houding werd de wereld ontdekt en tot wingewest gemaakt. De wetenschappen ontwikkelden zich en de welvaart nam toe. In dit wereldbeeld was het de ondernemende mens die zijn eigen wereld schiep. Kansen waren er om te grijpen. Elk had zijn eigen lot in handen. Wel moest men zich houden aan algemene gedragsregels, aan deugden en waarden, die in de verte nog aan de godenwereld ontleend waren. De rol van de kunstenaar werd anders. Hij bleef de vakman, maar hij kon tot grote hoogte klimmen en waardering krijgen . Hij moest niet meer de
12
goden en de macht van de door de goden aangestelde machthebbers presenteren, maar de praal en de rijkdom van de rijke burgers. Daarbij werd wel aan de bekende godenwereld gerefereerd. Ook de rijke burgers genoten van de glans, die hierdoor werd afgestraald. In allegorische taferelen werden waarden en normen (deugden en ondeugden) overgeleverd, want het volk moest toch weten wat het goede en wat het kwade was. Maar steeds meer werd de schijn van het schone de maat der dingen in vb. de Barok en het Neoclassicisme. Ik noem dit humanistische kunst, omdat de mens de maat der dingen wordt. In dit wereldbeeld kon het humanisme, de Verlichting, de vrije wetenschapsbeoefening en de democratie ontstaan. De technologische ontwikkelingen kregen een enorme impuls en de welvaart nam in brede lagen van de bevolking toe. Door sommigen wordt dit wereldbeeld, waarin de humanistische kunst floreerde, de moderne tijd genoemd. Daar ben ik het wel mee eens, maar dan wel modern in de betekenis van die tijd: nieuwlichterij, onconventioneel, tegendraads, vrijdenkend en vrijbuitend. De mens, de rijke, zelfstandige, getalenteerde mens kreeg de ruimte ten kosten van de massa die niet rijk, zelfstandig of getalenteerd was. Zij ervoeren de keerzijde, de gevolgen: de kolonialisering, de uitbating en de ontwikkeling van het kapitalisme. Daarom benoem ik het wereldbeeld dat als reactie hierop opkwam met de term modern in de betekenis, die de avant-gardisten hieraan gaven: tegen de gevestigde orde, het ik als centrum der dingen, het in vraag stellen van alles.
13
Maar niet alleen voor hen ook voor de voortrekkers van de sociale vernieuwing en van de wetenschap, die nog lang beheerst bleef door de klassieke en traditionele inzichten. Een fundamentele verandering voltrok zich in de periode van omstreeks 1850 tot de eerste wereldoorlog. De schone schijn riep steeds meer spanningen op bij schilders, die hun individuele drijfveren volgden. Het nauwkeurig afbeelden met een hoge mate van schijnvertoon (photoshoppen zouden we nu zeggen) werd minder belangrijk geacht. Men vond dat het meer om de impressie of de expressie, de structuur of om elementaire zaken als vorm en kleur moest gaan. Dit tijdperk was een voorloper van de Moderne Kunst (niet te verwarren met de moderne levensstijl na de Verlichting), welke de 20-ste eeuw beheerste. Voor 1850 werd de (schilder-)kunst gedomineerd door het classicisme, volgens de regels van de academie. Er was in de Nieuwste Tijd na de Verlichting wel een aanpassing in de vorm van het Neoclassicisme, dat de schijnwereld zelf tot schone schijn verhief. Voor 1850 kende de schilderkunst in sterke mate een eenheid van stijl. Na 1900 waren er geen regels meer, werd het classicisme, het figuratief schilderen en zelfs de ezelskunst (het op een ezel schilderen) door de officile kunstwereld in de ban gedaan. De menselijke figuur kwam op schilderijen niet meer voor. Elementaire vormen en kleuren waren genoeg. De schilderkunst versplinterde in ontelbare richtingen. De kunst uit de periode na 1900 wordt meestal aangeduid met Moderne Kunst. De afstand tot de mimetische, klassieke weergave was onoverbrugbaar groot geworden. Schilders werden niet langer klassiek opgeleid, in feite was het tijdperk van de volledige individuele interpretatie van de kunst, de Moderne kunst, aangebroken. In de Belle Epoque was er natuurlijk ook behoefte aan schilders, die de high society portretteerden. Voorbeelden zijn de Italiaan Boldini, zie Count Robert de Montesquiou, en Jacques-Emile Blanche. Het Salon was natuurlijk nooit weggeweest. Maar na 1914 moest deze heimelijk worden georganiseerd en de avantgarde nam het roer over. De avant-garde zou de dienst gaan uitmaken en geen avant-garde meer zijn maar vervallen in klassieke leerstellingen. De invloed van de moderne tijd,
14
de fotografie, de moderne communicatiemiddelen zouden het nut en de noodzaak van de schilderkunst in vraag stellen en op het eind van 20-ste eeuw is deze vraag nog steeds niet definitief beantwoord.
De overgang van mimetische kunst naar abstracte kunst zie ik als vierde scharnierpunt. Deze overgang vond relatief recent plaats in de periode van omstreeks 1850 tot 1914. De overgang was een logisch gevolg van de Verlichting (met de industrile revolutie), de techniek (met o.a. de ontwikkeling van de fotografie) en de rol van de kunstenaar (van vakman werkend in opdracht naar een individualist, die voor eigen zaak/risico werkte). Dit tijdperk vormt de laatste fase van de Nieuwste tijd (zie Mijn Visie op de schilderkunst) en is de overgang naar de Moderne Kunst, die zijn essentie vond in de abstracte kunst. Van de 20-ste eeuw. Het wereldbeeld van de Verlichting kantelt van accenten op de vrijheden van het individu naar accenten op de gelijkwaardigheid van individuen en verantwoordelijkheden voor duurzame ontwikkelingen. Het uitbreken van twee vernietigende wereldoorlogen verandert daar niets aan, versterkt deze ontwikkeling zelfs. De globale samenleving is een feit geworden onder invloed van de ontwikkeling van globale communicatietechnieken en financieringssystemen. De welvaart is voor grote groepen in veel regios enorm toegenomen; Dit alles heeft bestaande gezagsverhoudingen sterk gerodeerd en het hedonisme meer ruim baan gegeven. De kunstenaar nam afstand van zijn rol als verlengstuk van machthebbers als kerk, staat en bourgeoisie. Er werd ook afstand genomen van de academische ezelskunst en er werd gezocht naar expressie in individuele uitdrukkingsvormen, waarbij vorm en kleur het wonnen van de inhoud. De abstracties namen vormen aan dat het bestaansrecht van de schilderkunst in vraag werd gesteld. Ondanks het feit dat kunstenaars in geen enkel tijdperk zo intensief over de betekenis van hun kunst hebben gedebatteerd is de betekenis van hun kunst voor de toeschouwers meestal duister. Aangezien deze kunst niet zonder meer begrijpbaar is kregen de kunstmakelaars, die zich opwierpen als betekenisgevers (als kenners). een dominante rol. De kunstenaar is niet langer gericht op schoonheid maar eerder op een persoonlijke expressie in een persoonlijke stijl, vaak vanuit een vaak confronterende houding. Hij was/is vooral bezig was met het aanreiken van
15
een eigen rationale, vanuit een eigen visie op de werkelijkheid en in een eigen stijl. Als zodanig zou de moderne kunst als een individuele kunst in tegenstelling tot de vroegere collectieve, humanistische kunst gezien kunnen worden In die zin zou men kunnen spreken van lart pour lart, maar dan wel heel ernstig, tot de dood er op volgt. De moderniteit, het internationale, hedonistische karakter en de voortdurende gejaagdheid en verandering zijn gevolgen van het verlichte denken, of liever de notie van het verlichte denken, de schijn van de schijn, van de westerse mens. Ik zie dit toch als een scharnierpunt en noem dit moderne kunst, omdat ik vind dat eindelijk de kunstenaar zelf modern is geworden, representant van zichzelf, vrij van conventies en commentaar gevend op het wereldbeeld in plaats van dit te ondersteunen. Deze moderniteit heeft de wereld veroverd en is niet meer beperk tot de regio van West-Europa en Amerika. Het is als zodanig meer dan een reactie op het eerdere wereldbeeld. Zeker als ook het post-modernisme hieronder geschaard wordt.
Het Verlichtingsdenken is naar mijn mening doorgeschoten in zijn afwijzing van alles wat niet rationeel verklaard kan worden. Naast de materiele wereld bestaat er een immaterile wereld, welke voor onze samenleving en voor elke mens persoonlijk evenzo belangrijk is. Binnen het kamp van de Verlichting waren er twee stromingen die in bepaalde opzichten tegenover elkaar stonden. De ene stroming stelt dat alle echte kennis door waarneming ontstaat (dit wordt het empiricisme of het positivisme genoemd) en de andere stroming stelde dat echte/betrouwbare kennis alleen door denken bereikbaar is. (dit is de richting van het rationalisme). Deze dualistische zienswijze, die al vanaf Plato stamt, wordt door de huidige, of liever de wetenschap van voor het tijdperk van de kwantummechanica, verworpen. Maar zeer veel mensen hebben deze dualistische ervaring wel en vanaf de tijd van de grotschilders zijn beide aspecten van de geest of het bewustzijn onderkend. Inspelen op beide niveaus zou via een kunstwerk gerealiseerd kunnen worden. Het is tijd dat zowel de schone kunst (met zijn mimese of nabootsing, maar ook zijn schijn) en de abstracte kunst (resulterend in een emotieloos minimalisme) zich verenigen in een zinzoekende kunst, welke het materiele overstijgt. Omstreeks de jaren 80 ontstaan er weerstanden tegen de ontwikkelingen na de Tweede Wereldoorlog. Deze waren niet alleen sociaal-economisch en politiek maar vooral ook cultureel. De abstracte kunst was de maat der dingen en had zijn leer gevestigd in scholen, musea, kunstcircuits etc. Maar er ontstond een weerzin tegen de leer, tegen het conceptuele minimalisme en nihilisme. De figuratie keerde terug. Ik vind dat kunst nu meer dan ooit een rol heeft te spelen in het geven van inzicht en in de orintatie van de mens in zijn wereld. Dat wil niet zeggen dat de kunstenaar maatschappelijk gengageerd moet zijn en nog minder of hij daarin een eigen positie inneemt. De orintatie van de mens in zijn wereld zal letterlijk moeten worden opgevat. De mensheide bestaat uit ontelbare groepen en subgroepen, welke langs allerlei lijnen zijn opgedeeld. Kunst, evenals andere cultuuruitingen, zal onherroepelijk langs deze lijnen worden gelegd en worden beoordeeld. Niemand kan weten, behalve dan voor de sociaal correcte kunst welk kunst waar, hoe zal worden ontvangen. Niet de kunstenaar brengt de zin aan of duidt deze noch wijst hij de weg in deze wereld. Nee, de kunstenaar zou bij de toeschouwer juist het
17
omgekeerde moeten bereiken: de toeschouwer moet zijn eigen bestemming ontdekken en zijn eigen weg. De claim welke gelegd wordt door religies, evangelisten, goeroes etc. op kennis van de immaterile bovenwereld kan ten dele gegrond zijn, maar dat geldt dan ook voor eenieder, die een buitenlichamelijke ervaring heeft gehad (en dat zijn er verrassend veel). Kennis is een verkeerd woord evenals claim, de toegang tot deze wereld kan niet worden geforceerd. Deze wereld is niet toegankelijk voor onderzoek. Kunst zou een rol kunnen spelen bij transcendente ervaringen. De kunstenaar zou een manier moeten vinden om beide werkelijkheden te verenigen en contacten met zowel de materiele, natuurlijke wereld, waarvan men zich direct bewust is, als met de bovenwereld van de mythen, het geloof en het onbewuste te maken. Ik zie een scharnierpunt in het toelaten van immaterile verklaringsgronden voor zaken die wij niet kunnen kennen maar wel kunnen voelen. De rol van de kunstenaar is die van bemiddelaar, die middelen aanbiedt om een transcendentie bij de toeschouwer op te wekken. De kunstenaar zal moeten proberen zo veel als mogelijk is zaken/problematieken begrijpbaar en herkenbaar voor te stellen, zonder de mogelijkheid tot transcendentie te blokkeren. De toeschouwer krijgt een actievere rol in de beleving en interpretatie van het kunstwerk. Men zou kunnen zeggen zonder toeschouwer is er geen kunstwerk. Dit betekent dat een kunstwerk door verschillende toeschouwers heel verschillend beoordeeld kan en mag worden. Een eerste aanzet voor een dergelijke kunst is te zien in de PowerPoint presentatie: Zinzoekende Kunst Voor de ondersteuning van deze visie wordt verwezen naar Bijlage 2, waarin een samenvatting van het boek Oneindig bewustzijn van Pim van Lommel wordt gegeven.
Het wereldbeeld van de Nieuwe Tijd, dat overging in dat van de Moderne Tijd was een overgang van individuele vrijheden naar vrijheden binnen een verantwoordelijksstructuur. De verantwoordelijkheden omvatten de zorg voor de naaste, voor het milieu en voor het beheer van schaarse
18
grondstoffen. De eerste is goed uit de verf gekomen, sommigen zeggen te goed, waardoor het ten koste gaat van individuele ondernemingslust en verantwoordelijkheid voor het eigen lot. Voor een betere verdeling van de welvaart, vooral ook voor ons nageslacht, ligt er een grote, cruciale taak om de verschillende wereldbeelden in de verschillende regios zodanig op elkaar af te stemmen dat de zorg voor een duurzame ontwikkeling en het beheer van schaarse grondstoffen beter geregeld wordt. Als dit lukt ligt er mooie toekomst voor de meerderheid van de wereldbevolking in het verschiet. Zo niet dan zal de rampspoed groot zijn. De goden zullen ons daarbij niet kunnen helpen. Religies en doctrinaire Gezagsdragers zullen daarbij niet kunnen helpen, integendeel zij zijn eerder obstakels op de weg naar een wereldvrede. Het Westen heeft de omslag gemaakt van een ideel wereldbeeld naar een humanistisch wereldbeeld, dat is bijgesteld naar een Modern wereldbeeld. Dit Moderne wereldbeeld heeft veel aantrekkingskracht. Het mist echter de noodzakelijke cohesie om op mondiaal niveau te kunnen werken. Ik zie taken voor de media, voor de internationale rechtsorde, voor wereldorganisaties maar ook voor de kunst om deze cohesie te versterken. Het nieuwe wereldbeeld lonkt. De deur staat een beetje open, het scharnierpunt dient zich aan. Dit noem ik de overgang van de moderne/abstracte kunst naar zinzoekende of reflecterende kunst. De centrale waarden zullen zijn: betrokkenheid; de complexiteit van het bestaan; harmonie, liefde en schoonheid; . De kunstenaar zal moeten proberen zo veel als mogelijk is zijn themas en opgave begrijpbaar en herkenbaar voor te stellen Ook deze kunst is confronterende kunst maar de toeschouwer krijgt hierin een actievere rol. Hier ligt een duidelijk onderscheid met de (post-)moderne kunstenaar, die toch vooral vanuit zichzelf naar de wereld keek en minder in schoenen van de toeschouwer ging staan.
19
Appendix 1: Relaties tussen kunstenaar, beeld, macht en toeschouwer Verklaring van begrippen
Kunstenaar Dat is diegene die de BEELDEN maakt. Dit behoeven geen kunstwerken te zijn. Het kunnen ook artefacten zijn of in de natuur gevonden voorwerpen. De kunstenaar kan aangestuurd worden door de HOGERE MACHT, of door DE LAGERE MACHT of door innerlijke drijfveren. Hij kan ambachtsman zijn, bezeten of gewoon als mens zijn ding doen. Beeld Een beeld kan een tekening, schilderij, standbeeld of een abstracte voorstelling zijn. Het beeld hoeft niet als kunstwerk herkend of erkend te worden. Een beeld is niet de werkelijkheid. Het roept een rele, surrele of abstracte werkelijkheid op bij de TOESCHOUWER. Macht Hogere Macht Dit is een opperwezen, een God, een bovenaardse macht, een Hoogste of Laatste of een Ordenend Principe. De Hogere Macht is per definitie niet in een beeld te vangen. Vaak ook is dit verboden door de LAGERE MACHT. Lagere Macht Dit is een aardse machthebber zoals een koning, dictator, religieuze leider. De machthebber zegt meestal deze macht te ontlenen aan de Hogere Macht. Hij stelt zich op als bemiddelaar tussen de mensheid (TOESCHOUWER) en de hogere macht. Als deze machthebbers hun macht aan het volk ontlenen, dan claimen zij te handelen uit naam van het Volk. Voorbeelden zijn nationaalsocialistische od communistische Leiders. Ook dan is het Volk de TOESCHOUWER. Toeschouwer Dit is degene die naar het beeld kijkt en dit interpreteert en erdoor bewogen wordt, soms in de richting van het hogere, van de schoonheidsbeleving, maar meestal in de richting van de onderwerping aan de macht.
Relaties:
20
A afhankelijkheidsrelatie of inspiratie B wederzijdse benvloeding C bewogenheid toeschouwer Innerlijke drijfveer, vaardigheden krachtveld binnen schema
Ingangen Het BEELD is een ingang naar een wereld van ervaringen, inzichten en emoties. De vraag is hoe deze beeldtaal kan worden verstaan? De Kunstenaar werkt vanuit zijn kennis en kundigheden en inspiratie en/of dwang aan een BEELD. Waarom doet hij dat? -vanuit een eigen behoeftebevrediging -om een Hogere Macht te dienen -in een opdracht van een Lagere Macht -voor de TOESCHOUWER (om hem te leren, te behagen, of onder druk te zetten?) De rol van het BEELD veranderd in de loop van de geschiedenis. Elk wereldbeeld heeft zijn eigen beeldtaal waarin aspecten als schoonheid, symboliek, representatie ed . verbeeld worden. Voor elk van de scharnierpunten wordende relaties weergegeven. Bedenk daarbij dat het om een scfhema gaat. De werkelijkheid is veel complexer. Toch kan in de schemas de verschuiving van het krachtveld tussen de KUNSTENAAR, het BEELD, de MACHT en de TOESDCHOUWER zichtbaar gemaakt worden.
21
KUNSTENAAR BEELD
TOESCHOUWER
Scharnierpunt 1: AWAKENING
PRIMITIEVE EN RELIGIEUZE KUNST
100000 5000 vC
DEZE KUNST KAN ALS BEZWERING OF ALS EERBETOON BEZIEN WORDEN MAAR LATER STEEDS MEER ALS LERING EN TOEEIGENING VAN MACHT
Kunstenaars worden genspireerd door een hogere macht. De hogere macht wordt als onderdeel van het leven en de natuur ervaren. De toeschouwer is letterlijk een toe-schouwer bij een voor hem onbegrijpelijk fenomeen. De rol van het BEELD: Godsbesef krijgt vorm
kunst representatie kunst is datgene wat als instrument kan dienen in de communicatie met de Hogere Macht totem, afbeelding als mythisch beschermend symbool. Kunst speelt een rol als bemiddelaar tussen mens en natuur/god Binnen de religies (o.a. vroeg-christelijk) spelen iconen een belangrijke rol. Deze iconen bevatten veel symboliek. Hun boodschap is een plek/altaar te zijn waar de mens dichter bij zijn god kan komen. de afbeeldingen/beelden moeten passend voor het doel (communicatie met de Goden) is lid van de groep met bijzondere gaven. Zijn werk wordt niet altijd begrepen/gewaardeerd. Hij zeker geen vrijgestelde, die zich aan de kunst mag weiden. herkenbare afbeeldingen van mensen en dieren (figuratief) met ook herkenbare boodschappen. gebruik van abstracte symbolen en tekens, welke door de groep of de drude/priester gekend en genterpreteerd worden.
schoonheid kunstenaar
verbeelding
22
HOGERE MACHT
KUNSTENAAR
BEELD
TOESCHOUWER
5000vC 1600 nC
De Lagere Macht grijpt de macht en onttroont de Hogere Macht maar blijft toch als rechtvaardiging zijn macht hieraan ontlenen. Kunstenaars staan in hun dienst en ontlenen inspiratie aan de godenwereld. De toeschouwer dient gemponeerd en genstrueerd te worden. De rol van het BEELD: Goddelijke schoonheid weergeven en de mens vergoddelijken
kunst representatie kunst is een verbeelding van het goddelijke in het menselijke en in het menselijk handelen vb in de vorm van de afbeelding van de menselijke figuur (vooral de vrouw) afbeeldingen ondersteunen het goddelijk gezag van de heersers en dienen ook ter lering van de onderdanen. De boodschap is de goddelijke mens staat dicht bij de goden en hou deze in ere. kunst moet imponeren. De menselijke figuur is de maat der dingen, met name de vrouwelijke figuur. is een begenadigd persoon en krijgt eigen status en waarschijnlijk ook de vrijheid/mogelijkheid en zich aan zijn werk te weiden.. Hij verwerft een enorme vaardigheid, welke tot op heden niet wordt overtroffen accent op mimesis, gelijkende portretten en figuren symbolen voor de door de goden gegeven macht
schoonheid kunstenaar
verbeelding
23
HOGERE MACHT
KUNSTENAAR BEELD
TOESCHOUWER
1600-1900
EN ALS VERBEELDING VAN HET MYTHISCHE en LEGENDARISCHE maar ook van de mooie schijn van culturen
De elites wilden een meer menselijke/humane kunst, mede onder invloed van het humanisme. De Barok was de kunstvorm van onze Gouden Eeuw. Er kwam weer ruimte voor begenadigde, genspireerde kunstenaars, die eerst in opdacht van Kerk en Staat en later in opdracht van de elites, mochten werken. De toeschouwer dient gemponeerd te worden. De schone schijn staat centraal. De rol van het BEELD: verschuiving van God naar de mens in de schijnwereld van de burgerlijke elites
kunst representatie kunst is datgene wat volgens de regels der kunst, opgesteld door de school/academie is gemaakt. kunst moet de positie van de (bijna nog uitsluitend wereldse) Leiders ondersteunen door hun boodschap/dictaat uit te dragen en door de toeschouwers te imponeren met de rijke kunstobjecten. De kunstobjecten vertonen een schijnwereld, vaak gebaseerd op de Griekse godenwereld of de bijbel. De smaak van de elites bepalen de afbeeldingen. Deze smaak wordt vooral bepaald door de Griekse mythologie en de grandeur van de eigen familie en woonomgeving. is vooral een vakman (artisan), die een gewaardeerd lid van de samenleving is. Maar hij moest zich wel aan de regels houden van de gilden/academie en politiek correct werken. gelijkend en herkenbaar naar de (schone) natuur; verbeelden van de wereld van de mooie schijn of utopie symbolen voor de deugden en ondeugden/zonde/misdrijf
24
HOGERE MACHT
KUNSTENAAR
BEELD
TOESCHOUWER
LAGERE MACHT
Eindelijk nam de kunstenaar het heft in eigen hand en verbeeldde de werkelijkheid op zijn eigen wijze. Hij zette de Lagere Macht aan de kant en maakte beelden, die meestal niet werden begrepen door de toeschouwers. De Lagere Macht had hierop geen greep, maar de kunstmakelaars sprongen in dit vacum en formuleerden hun eigen, abstracte dogmas. De Toeschouwers waren nog niet gewend aan hun eigen rol en hadden aanvankelijk weinig begrip voor deze kunst. De rol van het BEELD:
kunst representatie kunst is datgene wat in een museum staat, of liever er door de kunstmakelaars in gezet is. kunstenaars representeren alleen zichzelf. Hun boodschappen zijn meestal onherkenbaar. Kunstmakelaars claimen de enige kenners te zijn van die boodschappen en hebben zo het moderne publiek in gijzeling genomen. Zij herkennen echter slechts de voortdurende vernieuwing van de presentatie, welke uitstekend past bij de moderne tijd en de moderne media, en maken dit tot de kern van de boodschap. schoonheid wordt niet meer normatief of collectief bepaald het is een individuele ervaring, welke echter door de media (en de kunstmakelaars) wordt benvloed. hij (de avant-garde kunstenaar) maakt zich los van de traditie en gaat zijn eigen gang; lart pour lart. Innerlijke drijfveren bepalen zijn stijl en themas. Het presenteren van zijn boodschap gaat boven het ontwikkelen van het klassieke ambacht. het accent op mimesis verdwijnt geheel; de figuur verdwijnt vaak ook of blijft alleen als een beeldelement over de abstractie verschuift van symbolen naar kleur en vorm de boodschap wordt onherkenbaar, zelfs vaak bewust gelimineerd
schoonheid kunstenaar
verbeelding
25
TOESCHOUWER
LAGERE MACHT
Elk BEELD kan kunst zijn Kunst ontstaat in Relatie met de TOESCHOUWER
De tijd van zingeving door religieuze of wereldse leiders is voorbij. Kunst behoort tot het privdomein van elke kunstenaar en van elke toeschouwer. Dit leidt tot een kluwen van stijlen en themas, waar geen kunstrichting meer raad mee weet, al zullen alle richtingen in een eclectisch vuurwerk aan bod blijven komen. De moderne media maken dit mogelijk. Dat betekent niet dat beelden geen boodschappen van de maker overbrengen. Het beeld verwijst naar en is een richting aanwijzer voor het vinden van de/een boodschap. De tijd van zingeving, van religieuze experimenten en ervaringen, is wellicht eerst nu pas aangebroken. De rol van het BEELD:
kunst kunst is vervoering van of op zijn minst communicatie met de toeschouwer. Zonder de toeschouwer is er geen kunst. Het beeld, gemaakt de kunstenaar, biedt zich aan de toeschouwer aan en vraagt om reactie: Dit ben ik. En in reactie: Dit ben Ik. (vlgs de Duve: kunst in de derde persoon) De afbeelding representeert niets, maar kan alles presenteren Er is geen expliciete boodschap maar de toeschouwer wordt uitgedaagd over relaties en betekenissen na te denken en zelf impliciete boodschappen te achterhalen. schoonheid is een individuele ervaring van de toeschouwer, vaak als gevolg van een bepaalde interpretatie van een afbeelding van Gogh kende een hoge mate van schoonheid toe aan zijn aardappeleters. Dit kwam niet over! de kunstenaar zal zijn eigen weg moeten vinden. Door het oude ambacht te ontwikkelen, door figuratief te werken en door een eigen schoonheidsideaal na te streven kan hij zich tot de toeschouwer wendend wellicht diens aandacht weten te vangen. streven naar herkenbare beelden van werkelijkheden/issues/problemen (put uit het historisch archief!) streven naar het in schoonheid door gebruik te maken een lichte toets bij zware onderwerpen (endurable lightness of being) gebruik maken van alom gekende symbolen om veel doelgroepen te bereiken (Niet voor niets is de Chinese en Japanse kunst zo populair, zelfs nu ze de wereld van de strip in plastic vangt)
representatie
schoonheid
kunstenaar
verbeelding
26
Deze ordeningen heb ik in schema 3 gekoppeld aan wereldbeelden of staatsvormen. Daarbij onderscheid ik de op gezag gebaseerde theocratien, monarchien en dictaturen enerzijds en democratien en hedonische samenlevingen anderzijds. In schema 4 koppel ik dit aan de open en gesloten samenleving en de relatie tussen kunst, cultuur en macht. Geloven, stellen, ordenen en scheppen zijn de vier ingangen naar deze staatsvormen. Vervolgens heb ik in schema 5 een aanduiding gegeven van de plaats van de klassieke en de romantische orde in deze schematiseringen. Dit is van belang voor de huidige discussie over modernisme en postmodernisme, over de Verlichting en over de wijze waarop deze ordening zich vermengd met de ordening naar open en gesloten samenlevingen. Uiteindelijk breng ik in schema 6 de wijze van verbeelding hiermee in relatie. Het lijkt. alsof we een volledig omgang hebben gemaakt en dat we nu weer bij het begin zijn aanbeland. Dit is gezichtsbdrog, een gevolg van de wijze van schematiwsering en de verschillende kunststromingen Ik schema 7 geef ik voorbeelden van schilderijen uit elk van deze wereldbeelden. In schema 8 plaats ik de vele kunststromingen binnen deze ordening.
28
De ingang naar waarneming sluit aan bij hoe wij de wereld zien: -alleen datgene wat ik zie bestaat -er bestaat meer dan dat Ook is van belang of men zelf vrij is in zijn waarneming en de interpretatie hiervan: -moet ik me aanpassen aan het gezag? -mag ikzelf bepalen wat ik als waarheid zie? -
VRIJHEID
GEZAG
NIET-ZINTUIGLIJKE
WAARNEMING
29
Statische ordening
Kennis wordt door het gezag gelegitimeerd -klassieke wetenschap -eenduidigheid van begrippen -eenheidstaal -de Wet is/bestaat -pragmatisme
LEERPROCESSEN in Vrijheid
Gevoelens en emoties
Creatieve processen
Scheppen is de motor van de vernieuwing -dubbelzinnig karakter van begrippen -er bestaan geen Wetten -idealisme -eclecticisme
-mystiek -God is de Wet -transcendentie -Kennis door Herinnerezoektocht naar het religieuze onbewuste oneindig bewustzijn
Dynamische ordening
Emotionele ordening
WERELD VAN DE IMMATERIELE ZAKEN Metafysica: onzichtbaar, onpeilbaar, abstract, geloofservaringen Geloofservaringen staan boven de rationaliteit
30
DE MENS C
MENS CENTRAAL
Sociaalddddddd Democratie
Verlichte samenleving
Mens als burger Verantwoordelijke mens
Sociaal-paradijs op aarde
Mens als vazal Mens als onderdaan
Hedonische samenleving
Mens als tourist op zoek naar geluk en genot
GOD CENTRAAL
Theocratie kloosters
31
Ordening centraal:
-democratisch overleg -stabiele omgeving -privacy -burgerrechten
OPEN SAMENLEVINGEN
Scheppen centraal:
-complexe omgeving -dynamiek -identiteit -serendipiteit
GESLOTEN SAMENLEVINGEN
Geloven centraal:
-hirarchie o.b.v. goddelijke uitverkiezing -
KLASSIEKE ORDE
OPEN SAMENLEVINGEN
GESLOTEN SAMENLEVINGEN
ROMANTISCHE ORDE
33
Humanistische kunst
Pracht en praal van de academische kunst
Moderne kunst
individuele kunst
5 Zinzoekende kunst
34
Awakening
Primitieve kunst
35
MODERNE KUNST
AVANT-GARDES MAGISCH REALISME SURREALISME EXISTENTIELE KUNST ART BRUT
SOCIALISTISCH REALISME EXPRESSIEF REALISME DESIGN DE STIJL, BAUHAUS CONSTRUCTIVISME ARTS AND CRAFTS NEO-CLASSICISME CLASSICISME ROCOCO BAROK MANIERISME
POSTMODERNE KUNST
KLASSIEK MODERNISME ULTRA-MODERNISME META-MODERNISME
ZINZOEKENDE KUNST
36
Er kunnen nogal wat kanttekeningen gezet worden bij deze indeling. Maar geen enkele indeling kan kloppend worden gemaakt. Zie het als een illustratie.
VERLOOP TIJD
tijdas
materialistische consumptiecultuur af tegen het oorspronkelijke, waarachtige en diepzinnige van de niet- westerse, 'primitieve' cultuur. Het verfoeilijk expansionisme van de westerse, kapitalistische, 'onwaarachtige' consumptiecultuur zal, aldus deze cultuurcritici, de echte', niet-westerse cultuur voorgoed vernietigen. Er worden intellectuele pogingen ondernomen om het verval van de Europese cultuur (maar ook van de overige culturen op onze aardbol) te stuiten.
38
Fukuyama, F. (1992) Het einde van de geschiedenis en de laatste mens. Uitgeverij Contact, Amsterdam Sorokin, P. (1957) Social and Cultural Dynamics. Transaction Publishers, New Brunswick
39
meer dan 25 jaar gesproken over duurzame ontwikkeling. Het blijft volgens van Egmond echter onduidelijk wat er dan wel ontwikkeld zou moeten worden. Voor een duurzame samenleving met voldoende toekomstperspectief is wl een doelstelling nodig. Die doekstelling mag, zie Habermas, niet ontleend worden aan een religie zoals vb. het Christendom of de Islam, noch aan een sociale stroming zoals vb. communisme of het fascisme. De tijd van de grote verhalen is volgens de postmodernen voorbij. Van Egmond merkt op dat desondanks niet vergeten mag worden dat hierdoor aan mens en samenleving een richting en een bestemming werd meegegeven. De vraag is hoe deze richting en bestemming thans kan worden geformuleerd. Welk Verhaal kan een bindende werking hebben? Habermas lijkt geen bezwaar te hebben tegen een leidend mens- of wereldbeeld, als dat maar de actuele uitdrukking is van wat er aan waardeopvattingen onder de mensen leeft. Hij stelt: Deze waardeopvattingen kunnen alleen in een communicatief proces, waarin de publieke opinie zichzelf vormgeeft, ontdekt worden. Het is een gemeenschappelijk goed dat niet zonder meer gegeven is, maar slechts toegankelijk is in het gemeenschappelijk zoeken ernaar. Er moet dus gezocht worden naar een gemeenschappelijk mens- en wereldbeeld, waarin deze waarden kunnen worden gerealiseerd. De sublimatie hiervan zou dat Verhaal kunnen zijn. Van Egmond ziet als maatschappelijke doelstelling de realisatie van dat mens- en wereldbeeld. Dat beeld ziet hij als een de stip aan de horizon, waarop gemeenschappen zich kunnen richten. Op die manier wordt de gemeenschappelijke toekomst voorstelbaar, waar de Brundtlandcommissie het over had. Dat gemeenschappelijke slaat dan vooral op het feit dat 6 9 miljard mensen op het ruimteschip Aarde tot elkaar zijn veroordeeld om een modus te vinden om te overleven, liefst in gelukkige omstandigheden. . De vraag spitst zich dan toe op wat zijn de waardeopvattingen, die door de meerderheid der mensen worden gedeeld? en Welke wereldbeelden zijn in staat deze waarden te cultiveren. Van Egmond verwijst voor de waarden naar het boek Een Vorm van Beschaving3. Hij merkt op dat de materie zeer complex is , maar gaat er niet dieper op in. Ik mis een duiding van hoe er gemeenschappelijke
3
N.D. van Egmond (2010) Een vorm van beschaving. Uitgeverij Christofoor, Zeist
40
waarden op het globale niveau kunnen worden ontdekt, beschreven, begrepen en beleefd kunnen worden. Hij stapt mijns inziens te snel over naar het mens- en wereldbeeld. Het mensbeeld is de interpretatie, waarmee de mens zijn eigen rol binnen het wereldbeeld probeert te begrijpen en betekenis te geven. Wereldbeelden en mensbeelden liggen in elkaars verlengde. Het gaat daarbij om het totale perspectief op mens, maatschappij en wereld. Van Egmond onderscheidt drie ingangen naar het wereldbeeld: enqutes, religieuze of filosofische inzichten en ervaringen, het Laboratorium van de geschiedenis. De waardeorintaties die uit de enqutes naar voren komen kunnen statistisch worden gezien als combinaties van twee paren tegengestelde basiswaarden. Deze twee paren basiswaarden vormen de verticale en de horizontale as van het integrale mensbeeld, zoals dat is weergegeven in figuur 3a . De verticale as beschrijft het contrast tussen een meer geestelijke en een meer materialistische houding. Deze as komt vrijwel overeen met die welke ikzelf als uitgangspunt heb genomen namelijk zintuiglijk waarneembaar en niet-waarneembaar. Van Egmond verwijst daarbij naar de geest-lichaam complementariteit van Plato, Idealisme versus Materialisme van Hegel, Geest versus Materie van Steiner, Zijn versus Hebben van Fromm en Idee-gericht versus Zintuiglijk van Sorokin. De psycholoog Jung benoemt deze as als Archetypisch-spiritueel versus Instinctief-materieel. Hierbij doet het er op zich niet toe of de geestelijke kwaliteit van de mens van bovenaf op de mens toekomt, of van onderop. Ikzelf heb me vooral op de menselijke vermogens, op het van onderop, gericht. Ik ga daarbij uit van hoe wij de wereld kunnen zien: -alleen datgene wat ik zie bestaat -er bestaat meer dan dat Van Egmond beschrijft de horizontale as in termen van het contrast tussen het deel en het geheel. Op het hogere schaalniveau van het wereldbeeld komt dat overeen met orintatie op de regionale schaal versus die op de mondiale schaal. Voor het mensbeeld werkt de horizontale relatie uit als de tegenstelling tussen individueel en collectief, tussen ik en de Anderen. Ik heb deze as ingedeeld naar mag ikzelf bepalen wat ik als waarheid zie? versus ik moet me aanpassen aan het gezag: vrijheid versus gezag, ook wel ratio versus geloof.
41
Op het niveau van kennis (beliefs) werkt Ven Egmond deze tegenstelling uit als subjectief versus objectief. Dit kan verwarrend overkomen: ik/subjectief /vrijheid versus de ander/objectief/gezag. Dit valt echter mee. Onder vrijheid verstaat Van Egmond dat de waarheid subjectief is, en er dus veel waarheden naast elkaar kunnen bestaan. Iedere ik mag zijn eigen waarheid hebben. Onder gezag verstaat Van Egmond dat er n objectieve en universele waarheid is, die wordt opgelegd Van Egmond merkt op dat het Westen aanvankelijke georinteerd was op n universele waarheid, terwijl het Oosten gericht was op meerdere waarheden, die tegelijkertijd naast elkaar kunnen bestaan. Daar valt wat voor te zeggen, maar het dekt niet de huidige situatie, die in bepaalde gebieden eerder andersom is. Dit toont wel aan dat de wereldbeelden per tijdsperiode en per regio sterk kunnen verschillen. Zoals ik verderop zal toelichten is dit een fundamenteel probleem van de huidige tijd: de botsing van wereldbeelden binnen bepaalde regios. We beleven een scharnierpunt, een overgang naar een globale samenleving, een samenleven op moeder aarde.
42
AFB. 3.1: Hoofdindeling gerelateerd aan schema van Klaas van Egmond
ZINTUIGLIJKE WAARNEMING Materialistisch, werelds
De ingang naar waarneming sluit aan bij hoe wij de wereld zien (vertikaal): -alleen datgene wat ik zie, meet bestaat -er bestaat meer dan dat En ook hoe wij de wereld mogen zien, of wij vrij zijn in onze waarneming en de interpretatie hiervan (horizontaal): -moet ik me aanpassen aan het gezag? -mag ikzelf bepalen wat ik als waarheid zie? Dit valt ten dele samen met geloof en ratio Niet-zintuiglijk Zintuiglijk Geest Lichaam complimentariteit Idealisme Materialisme Geest Materie Zijn Hebben Idee-gericht Zintuiglijk Archetypisch-spiritueel Instinctief-materieel.
De ingang ratio en geloof sluit aan bij de vermogens van de mens: -cognitief: waarnemen, leren -spiritueel: geloof, intutie, religieuze ervaring -creatief: scheppen; kunst
43
Van Egmond geeft een beknopte beschrijving van de vier kwadranten: In het rechtsonder kwadrant wordt de idealistische, immaterile sociale houding betrokken op het uniforme / universele, wat (ook in de enqutes) correspondeert met een grote maatschappelijke betrokkenheid op de ander en de gemeenschap. De identiteit wordt hier ontleend aan een collectieve doelstelling, die als universeel geldig wordt gezien en vanuit een idele inspiratie wordt geformuleerd door wereldbeelden als de STAAT of de KERK. De geestelijke inspiratie die in het linksonder kwadrant individueel tot uiting komt in de kunst, neemt in het rechtsonder kwadrant op collectief niveau de vorm aan van cultuur. Dit kwadrant geeft het absoluut idealisme weer zoals dat door Hegel tegenover het subjectief idealisme (linksonder) werd gepositioneerd. In het kwadrant rechtsboven worden tegengestelde kenmerken gevonden. Hier gaat het niet om de gevoelsmatige emotie maar juist om de orintatie op zuiver rationele en materieel-wereldse aspecten in de als objectief beleefde wereld. Ambities en uiterlijk gerichte prestaties zijn daarbij de belangrijkste drijfveren. In dit eenzijdig materialistische wereldbeeld wordt het bestaan van een idealistisch-geestelijke kwaliteit ontkend. Voor zover een geestelijke kwaliteit wordt ervaren, is die een product van de menselijke hersenen. De hersenen met hun vele honderden miljarden hersencellen vormen de onboard computer om in de wereld te overleven, waarbij de software is ontwikkeld en getest door het proces vannatuurlijke selectie. De mens bestaat uit materie en door deze materie worden emergente, dat wil zeggen geestelijk lijkende functies voortgebracht. Er hoeft dan niet van het bestaan van een boven de mens uitgaande intelligentie te worden uitgegaan. Deze situatie deed zich in het Westen voor na de Verlichting. De duiding van het kwadrant rechtsboven wordt door mij meer op basis van het gezag bepaald. Daarin zijn wereldbeelden met een normatieve , technologische en absolute staatsvorm denkbaar, zoals vb. het communisme in Rusland. In het kwadrant linksboven gaat het om de betrokkenheid van de mens op zichzelf en zijn eigen fysieke lichaam. Het vertrekpunt is de subjectieve waarneming en de zintuiglijke ervaring, maar bij een sterkere materile orintatie in de richting van de onderkant van de verticale as leidt dit tot de
44
hedonistische of zelfs egostische houding die Fukuyama en Sorokin zo typerend vinden voor de (post-)moderne mens. In het kwadrant linksboven zie ik de opkomst van de democratische staatsvormen als gevolg van de Verlichting. De individuele vrijheid en het hedonisme zijn vooral ook kenmerken van de wereldbeelden in het kwadrant linksonder, waar persoonlijke kunst en spiritualiteit beleefd mogen worden. In het kwadrant linksonder, als combinatie van de geestelijke pool en de individuele ik-orintatie, staat de individuele persoonlijke ontwikkeling centraal. Die ontwikkeling is betrokken op de idele, religieuze of artistieke beleving (in de meest brede zin en betekenis). Kunst, als de meest individuele expressie van de meest individuele emotie, is een kwaliteit die typisch is voor het linksonder kwadrant. Spiritualiteit, als de individuele beleving van het geestelijke is in dit kwadrant eveneens een karakteristieke waarde. Dit kwadrant komt overeen met wat Hegel subjectief idealisme noemt. Vanuit deze waarden, vermogens en kwaliteiten ontstonden er in de prehistorie ontwikkelingen richting Kerk en Staat, zie Figuur 3.2. We zijn nu weer in een vergelijkbare situatie terecht gekomen. De vraag is waar deze waarden en kwaliteiten ons nu heen zullen voeren. KERK en STAAT willen we niet, maar wat dan? In grote trekken komt de indeling van Van Egmond overeen met de indeling en de gevolgtrekkingen, die ikzelf gemaakt heb. Door uit te gaan van vrijheid en gezag in plaats van deel en geheel kan ik mijn inziens de historie beter duiden. Vrijheid en gezag wisselen elkaar zowel in de tijd als naar regio steeds weer af. Het is geen eendimensionale ontwikkeling. Schemas blijven slechts schemas. Het is onmogelijk het beeld van de mens- en wereldbeelden te vangen in een tweedimensionaal schema, zeker niet voor alle regios en tijdsperioden tegelijkertijd. Van Egmond stelt terecht dat het schema kan worden genterpreteerd op het individuele schaalniveau van Ik en de Anderen, maar ook het hogere schaalniveau van de Regio versus Mondiale Gemeenschappen. Mijn benadering was meer vanuit de individuele kunstenaar, die naar de grotere, hem omvattende werkelijkheid kijkt, dus vanuit het Ik en de Toeschouwer. Zie ook de schemas in de afbeeldingen 3, 4 en 6 uit het voorgaande, die het verband met de samenlevingsvorm en de kunst leggen,.
45
Van Egmond probeert in een tweede schema een verband te leggen tussen de verschuiving van het integrale wereldbeeld en de accenten in de verschillende kwadranten. Dit lijkt een logische rondgang, welke globaal overeenkomt met afbeelding 8, waarin een dergelijke rondgang voor de kunst is gemaakt. Ook hier moet natuurlijk bedacht worden dat de wereldbeelden per regio sterk kunnen verschillen. Dit heb ik in de figuur 3.2 aangeduid.
46
Modernisme Postmodernisme
WETENSCHAP TECHNOLOGIE
Europa 19 eeuw China
e
KAPITAAL
Amerika Europa 20 ste eeuw Japan Vrijheid / rato Ik Diversiteit Individueel Regionalisering
democrati een
STAAT KERK
Subjectief Idealisme
Primitieve godsdiensten Kunstenaarskolonies Silicon Valley Vrijdenkers
Vrijheid Korsmit ratio Van Egmond Deel Regionaal Ik Subjectief
Primitieve samenlevin gen
47
Het schema dat Van Egmond presenteert geeft een handvat voor de beschrijving van de geschiedenis van de Westerse wereld gedurende de laatste 2000 jaar. Men kan argumenteren over de exacte locatie van de wereldbeelden, maar de verschuivingen zijn duidelijk. In paars zijn een aantal regios aangeduid waar het wereldbeeld een ander tijdpad vertoond. In feite zou dit op regionaal/lokaal niveau moeten worden uitgewerkt. De conflicten worden dan duidelijk. De vraag is hoe de nieuwe wereldorde er uit zal zien, binnen de verschillende regios, als de waarden en kwaliteiten linksonder meer algemeen geldend worden. Van Egmond geeft daar zijn visie op: De ene, eerst door de kerk en later door de wetenschap geclaimde waarheid wordt niet meer geaccepteerd. Kennis is altijd subjectief en iedere waarneming vergt een standpunt. Kerk en wetenschap hebben hun autoriteit verloren en Grote Verhalen zijn verdacht geworden. De nieuwe autoriteit is het financile systeem, het KAPITAA, waar individueel materieel gewin de enige maat der dingen is geworden. Materieel gewin, fysieke gezondheid en veiligheid, luxe en comfort zijn de typerende waarden voor het individualistisch materialistische wereldbeeld. De samenleving is decadent geworden. Het hedonisme viert hoogtij. Het enige wat dan over blijft is obsessieve betrokkenheid op het eigen fysieke lichaam. Deze waarden, die op zich nog als wezenlijk menselijk kunnen worden gezien, ontaarden al spoedig in consumentisme, hedonisme en verlies van integriteit onder de buiten-proportionele druk van totale commercialisering. Dit is een nogal pessimistisch verhaal over de ontwikkeling van het huidige, westerse wereldbeeld. Zijn oproep naar krachten die het midden zoeken ontkent dat deze in de huidige tijd meer dan ooit aanwezig zijn. Het spirituele wordt sterker evenals de roep om duurzaamheid, social justice en barmhartigheid. Het lijkt me dat de schematisering Van Egmond parten speelt. Dichotomie bestaat niet, er is altijd een mix van waarden en vermogens. Het assenstelsel kan alleen gebruikt worden als een denkmodel. Van Egmond maakt eerst een versimpeling van de vele mogelijke wereldbeelden, vervolgens verworden deze tot karikaturen. Dit zou dan onder invloed van middelpuntvliedende krachten zijn, die de middelpuntzoekende krachten, die krachten die het wereldbeeld bevestigen en versterken, overvleugelen. Dit beeld ontkent dat er altijd vele wereldbeelden tegelijkertijd aanwezig zijn, maar dat machthebbers telkens weer hun
48
macht kunnen uitoefenen om hun wereldbeeld tot het dominante te maken, vb. de kerk, de staat, de kapitaalbezitters of de media. Natuurlijk zullen deze machthebbers steeds stellen dat dit gebeurt in het belang van het volk. Te stellen dat de huidige hedonistische samenleving het einde van de geschiedenis is, is wel erg kort door de bocht. De wereldbeelden, die in de kwadranten worden beschreven, zijn niet vanuit het midden ontstaan, maar vanuit een spanningsveld, waarin bepaalde waarden overheersten. Als er al krachten zouden zijn die het midden zoeken, dan zou ik willen weten welke dat zijn. Dat zijn in elk geval andere waarden of krachten dan die in het voorgaande worden geduid. Die zijn immers allemaal dichotoom. Ik mis ook voorbeelden van wereldbeelden die zich in het midden positioneren. Daarbij besef ik dat het midden een theoretisch concept is. Ik ben het oneens met Van Egmond dat er op mondiaal niveau n wereldbeeld zou kunnen ontstaan. De Wereldbeelden zullen per regio altijd blijven en mogen verschillen. Zijn oproep om het christelijke wereldbeeld als uitgangspunt te nemen klinkt vreemd. Nog vreemder is zijn opmerking over overleefd rentmeesterschap. Hier spreekt een wetenschapper, die een politiek correcte interpretatie geeft van dit begrip en geen recht doet aan de inherente betekenis van dat begrip. Ik kan me overigens zeer goed vinden in zijn visie dat de belangrijkste compenserende, middelpuntzoekende kracht de liefde is, ofwel de empathie voor het tegenovergestelde. Ook zijn oproep tot duurzaamheid in brede zin, ondersteun ik van harte. Waarom dit geen rentmeesterschap mag heten is me een raadsel. Ik geloof niet dat er alleen vanuit de christelijke, West-Europese waarden en normen een beweging in de richting van het midden mogelijk is en daarmee een herstel van de balans tussen materile en immaterile kwaliteiten en een afname van de eenzijdige en onverantwoordelijke druk op grondstoffen en milieu. Ik denk niet dat we hiermee tot mondiale waarden en normen kunnen komen, laat staan tot globale wereldbeelden. Ik zou dat wel willen, graag, maar het zal niet lukken. We zullen dieper moeten graven. Onze empathie zal ook de oosterse wijsheid en duurzaamheiddoctrines van primitieve volken moeten omvatten. Kunstenaars zijn ons hierin al lange tijd voorgegaan. Van Egmond stelt dat het huidige kapitalisme even fundamentalistisch is als de eerdere institutionele wereldbeelden met hun accent op religie (kerk en
49
inquisitie) en op materialistisch collectivisme (communisme en fascisme). Middelen worden tot doelen verheven en de drijfveren zijn (dus) pervers geworden. Hij stelt daartoe een ander wereldbeeld voor met accenten op de realisatie van welvaart, welzijn en geluk. Dit lijkt mij aardig in de buurt te komen van wat de hedonistische samenleving en ook de rijken in alle andere samenlevingen nastreven. Om dit wereldbeeld met een accent op meer welzijn, welvaart en geluk te realiseren ziet Van Egmond een noodzaak om een duurzame politiek te bedrijven middels een collegiaal bestuur en middels beteugeling en sturing van de financieel-economische kaders. De uitwerking door Van Egmond, ik denk in de geest van het Sustainable Finance Lab, een denktank van economen die zich richt op het begrijpen van de financile crisis, is erg gericht op de bestaande situatie in de Westerse wereld. Ik mis de waarden die in andere culturen besloten liggen. De oplossing wordt gezocht in een sterkere overheid, die verantwoordelijk is voor de commons, voor publieke kwaliteiten als infrastructuur en bedrijven, en voor het beheer van de fysieke schaarste zoals milieu, natuur en grondstoffen en voor het recht van geldschepping en voor het tegengaan van speculatie in grond en grondstoffen en het bevorderen dat het bedrijfseigendom naar evenredigheid komt te liggen bij de productiefactoren kapitaal, arbeid en kennis. Zowaar een zware taak voor een overheid, die in collegiaal overleg moet besluiten. Ik ben het volledig eens met deze instrumenten om een betere wereld vorm te geven. Maar ik mis de onderliggende waarden. Alleen vanuit deze waarden zullen deze instrumenten als vanzelfsprekend ervaren en aanvaard worden.. Ik verwijs naar Sloterdijk Wie kan afzien van de koningsmoord krijgt op een dag, als toegift bij de veroverde macht, de dode koning gratis.4. Mutatis mutandis wie kan afzien van het vechten tegen de bierkaai krijgt op een dag als toegift bij de veroverde waarden en spirituele lading hiervan een nieuwe orde gratis. . De vraag is natuurlijk welke waarden en spirituele lading dit kunnen bewerkstelligen. Ik ben het eens met Van Egmond dat we in een fase zijn aanbeland, waarin het wereldbeeld niet eenduidig beschreven kan worden. De machtsstructuur wordt bepaald vanuit individuele bedrijven en instellingen, waarop overheden weinig vat hebben. De technologische ontwikkelingen maken een meer hedonistische lifestyle mogelijk. Als gevolg ontstaan er grote verschillen in lifstyle tussen de verschillende regios en binnen elke regio. Dit leidt tot spanningen op zowel lokaal als mondiaal niveau.
4
50
Ik koester niet de hoop van Van Egmond dat het op basis van gedeelde inzichten over het mensbeeld mogelijk zal zijn om op den duur tot een min of meer gedeeld mens- en wereldbeeld te komen. Ik denk ook dat het onmogelijk zal blijken om voor de verschillende maatschappelijke deelterreinen een concrete duurzaamheids-agenda op te stellen. Ik geloof ook niet dat we moeten streven naar een sterkere, meer controlerende overheid als oplossing van de geschetste problemen. Nog nooit heeft een sterkere overheid tot meer geluk onder zijn onderdanen geleid. Nog nooit is een collegiaal bestuur slagvaardig genoeg gebleken om op nieuwe trends in te spelen, laat staan deze te ontwikkelen. Ik denk hierbij aan de parallel met peer review in de wetenschap. Er worden niet veel ontdekkingen gedaan vanuit de peers. Vaak zijn zij een obstakel voor vernieuwing. Nee, verandering zal vanuit waarden en spiritualiteit moeten komen. Daarbij denk ik totaal niet aan religie of godsdienst, maar veel eerder aan kunst en mythe. Ik geloof in de kracht van waarden, van overtuigingen en van toekomstbeelden. Deze moeten geschetst en overgedragen en tenslotte gemplementeerd worden. Als het eerste voldoende draagkracht binnen een regio heeft dan kan elke overheid die toekomstbeelden dichterbij brengen. Zonder draagkracht zal het geen enkele overheid lukken. Een voorbeeld is het door privaat kapitaal gedreven Chinese Wirtsschaftswunder, dat binnen een communistisch systeem kon ontstaan. Ook van Egmond erkent dat we in een overgangstijd zitten, een scharnierpunt naar een ander wereldbeeld. Ik deel veel van de analyses in het stuk van Van Egmond . Maatregelen op het niveau van overheid en bestuur worden genoemd. Maar de onderliggende waarden voor een nieuw wereldbeeld wordt niet uitgewerkt. We zitten in een scharniertijd. We gaan naar een nieuw wereldbeeld. Ik heb in het essay van Van Egmond gezocht naar aanknopingspunten voor mijn Opgave voor de Schilderkunst en mijn Manifest5, maar deze niet gevonden. Met de genoemde waarden voel ik me verwant. Maar ze zijn naar mijn mening te zeer vanuit een christelijke invalshoek geformuleerd. Liefde, naastenliefde of duurzaamheid zijn begrippen welke gecombineerd moeten worden met begrippen uit de wetenschap als externe effecten, entropie of . Maar deze zullen ook met begrippen uit oosterse en andere religies als .. in verband moeten worden gebracht. Deze begrippen zullen gentegreerd moeten worden en opnieuw in meer algemene termen
5
51
moeten worden gedefinieerd, zodat er algemeen gedragen waarden mee benoemd kunnen worden. Alleen zo kan er een mondiaal draagvlak voor deze waarden, en het bijbehorende begrippenkader, ontstaan. Er is dus behoefte aan een nieuwe terminologie, welke als Nieuwe Waarde of Nieuw Verhaal de ontwikkeling naar een nieuw wereldbeeld kan dragen. Ik denk dat zingeving, als overkoepelende Waarde, centraal kan staan in het verkondigen van dit Nieuwe Verhaal, omdat het positieve lading heeft. Ik zie als elementen van dit Verhaal de eenwording van de regios op gebieden als informatie, handel, mensenrechten, infrastructuren voor geld en transport, grondstoffen en emissies, . Kunst kan daarbij een rol spelen. Ik heb deze benoemd als zinvolle kunst. Misschien moeten we ons richten op de jeugd, op onderwijs. Via kunst en cultuur kunnen kinderen leren om met behoud van hun eigen inbreng zich tegelijkertijd te voegen in een groter geheel merkt Van Egmond op. Dat zou een begin kunnen zijn. Dat grotere geheel van algemene waarden zou kinderen over de gehele wereld middels kunst kunnen worden aangeboden. Als het met Barbie lukt en met Kuifje en met Bommel en Nijntje dan moeten er toch aanknopingspunten te vinden zijn om de boodschap van zingeving aan ons handelen in een globale wereld, of op onze aardkloot, of moeder aarde aan kinderen over te brengen. Natuurlijk zal dit op alle niveaus moeten worden uitgedragen en ondersteund. Die algemene waarden onder de koepel van zingeving aan ons handelen in de wereld zouden een basis kunnen zijn voor wereldbeelden, die op vele plaatsen worden aangereikt. Dat zou op zijn beurt in elke regio kunnen worden ingevuld in een wereldbeeld dat mede afgestemd is op hun eigen waarden en cultuur. Als dit wereldbeeld voldoende gedragen wordt, dan zal het voor een regering niet moeilijk zijn om dit te faciliteren. Als het goed is zullen de verschillende wereldbeelden in de verschillende regios voldoende cohesie hebben om mondiale rampen te voorkomen. De vraag is dan welke waarden worden algemeen ondersteund en hoe kunnen deze gevisualiseerd worden? Dit heb ik uitgewerkt in Mijn Ontwerpopgave. Dit is mijn invulling van zingeving aan mijn werk.
52