Você está na página 1de 53

Lczt N ~ f f't

MARC. EEMANS
. HET
BESTENDIG VER.BOND
Met een inleidend woord van
URBAIN VAN DE VOORDE
BERNAERTS
Uitgeverij DE PHALANX
BRUSSEL
Lv!. lYe 1it.t
MARC. EEMANS
HET
BESTENDIG VERBOND
Met een inleidend woord van
URBAIN VAN DE VOORDE
BERNAERTS
Uitgeverij DE PHALANX
BRUSSEL
=
BIBUO
THEEK
GENT
MARC. EEMANS
EN DE MET APHYSISCHE DICHTKUNST
Poezie is het zich bezinnen van den Geest over
zelf. Ook de wijsbegeerte is ongetwijfeld zelfbetrachting
van den Geest. maar het denken uit zich in begrippen,
terwijl in de dichtkunst de Geest zichzelf bespiegelt
door middel van het beeld. Misschien zal men deze
bepaling wat a[ te beperkend heeten, maar men late
mij toe het probleem tot zijn essentie te herleiden.
's Menschen geest is de hoogste verworvenheid der
natuur, het uiteindelijk stadium van haar eeuwige
wording, het stadium waarin zij tot bewustzijn komt
van zichzelf. De vegetate wereld, hoorde ik Bierens de
H aan eens zeggen, is de slapende, het dier de
mende God. Dan is de mensch de wakende, waarin
God zichzelf erkent. Het instrument van dit eindeloos
proces van bewuste erkenning is de geest, die, zich
over zichzelf bezinnend, zijn herkomst doorgrondt en
zijn heimwee vertolkt. Zoo is tevens de poezie (en alle
kunst) natuur, daar de geest, haar hoogste kristallisatie,
zi hz If beeldend, noodzakelijk natuur beelden moet.
De wijsbegeerte werkt analytisch in begrippen, want
alleen met begrippen neemt de rede genoegen. De
poezie gaat synthetisch en allegorisch te werk, want
zij richt zich niet tot de rede of het verstand, maar tot
het gevoel. tot de intui'tie, ja tot het geloof in zijn
ruimste beteekenis, alle vermogens der ziel. Beide
v
intusschen, wijsbegeerte en dichtkunst, beoogen
zelfde doel : de kennis der Waarheid, het doorgronden
en ontsluieren van het Wezen. En dat beide menigmaal
nauw met elkaar verwant zijn, menigmaal in elkaar
overvloeien is, waar ze hetzelfde rijk van het Mysterie
betreden, begrijpelijk genoeg en genoegzaam bekend.
Want de begrippen zijn niet uitsluitend voor den
geer weggelegd en de beelden niet uitsluitend voor den
dichter. De figuur van den vindt zijn
oorsprong in de identiteit van het doeleinde, meer dan
van het uitgangspunt. En waar het begrip tekort schiet,
blijft als laatste uitkomst het beeld.
Het beeld, het scheppende. Eindeloos kan men
twisten over de vraag. wat van hooger orde is, het
begrip, of het beeld. Maar dit getwist ware ijdel.
want vergeefsch. W aar het gaat om het erkennen der
W aarheid is het begrip in beginsel ongetwijfeld het
meest aangewezen vermogen. Maar de begrippen zijn
ontoereikend om ons uitsluitsel te geven over het
Wezen der schepping. Van oudsher heeft dan ook de
mensch zijn toevlucht genomen tot een andere categorie
van erkenning om zijn geestelijke onrust tot bedaren
te brengen en zijn wetensdrang te stillen : aan het
beeld vroeg hij deze geestelijke bevrediging en dit -
benaderend - weten. Want wat zijn mythen, dogma's,
religies anders dan bee/den, verbeeldingen, symbolen
waarmee de zichzelf betrachtende geest aan zijn
lijke ervaringen gestalte heeft trachten te geven ? De
geest over zichzelf gebogen luistert naar de stem der
diepten en ziet uit naar de wenken der goden waar
VI
Holderlin van gewaagt. Mysterieuse krachten, waarvan
de geest zelf functie is, streven door hem naar
plooilng en openbaring. De schouwende Geest
ervaart hun drang, hoort hun stem, registreert hun
gebaar, - in oogenblikken van uitzonderlijke
nadiging. In begrippen kan hij zich niet uiten, deze
oerdiepe gewaarwordingen vermag het beperkt verstand
niet te bevatten. Zoodan wordt het woord aangewend
in zijn primitiefste functie, als expressie van
heden waarvan de herkomst verborgen ligt in de
donkerste gebieden der creatie. Oorspronkelijk is het
woord niet begrip, maar voorstelling, maar beeld, en,
zooals Ludwig Klages zegt, symbool, waar het gestalte
geeft aan de spontane belevenis van het mysterie. Het
wezen van het symbool is dan ook vereeuwiging van
eenmaal ondergane, nooit meer terugkeerende ervaring
van het verborgene, is reservaat van de aloude wijsheid
van het menschdom, opgedaan a.h.w. buiten alle
matigheid en causaliteit. Uit een organische vergroeilng
der symbolen ontstaat de mythe, waarin alle religie
ltaar zuiverste en duurzaamste substantie vindt.
R.eligie, wijsbegeerte, poezie, - men kan ze wel de
dri vuldigheid noemen van de centrale eenheid die
d' myth is. Door haar zijn ze met elkaar
d lijk v rbonden, en waren ze in de oudste tijden een.
De priester. de magier, de dichter, - veelal waren de
drie functies in een en denzelfden persoon vereenigd.
De oudste hymnen der menschheid zijn zoowel
ten als gebeden, en de schatkamer tevens van hun
kennis, deze connaissance de Ia deesse , die de
VII
belichaming is van het groot mysterie. In den loop der
eeuwen ontwikkelden zich de godsdiensten beurtelings
bij nagenoeg aile volkeren der aarde tot de groote
cultuurscheppende machten die hun stempel drukten op
aile levensvormen zoo van maatschappelijke als van
zedelijke orde. Schijnbaar stond de lyriek in dienst van
de religie, getuige de vele godsdienstige liederen,
gezangen, sproken, getuige bij uitstek de mystiek van
alle volken, en niet het minst de christelijke mystiek
der middeleeuwen. Geen kunst heeft wellicht zoozeer
als de lyriek van de religie geleefd, haar inspiratiebron
er in gevonden, tot op zekere hoogte een integreerend
deel van den godsdienst geweest. Want ten slotte is
de lyriek de kunst van het woord, en de Geest kan
het buiten ltet woord niet stellen waar het er op
leomt gestalte te geven aan de resultaten zijner
betrachting. Voor de cultureele ontwilekeling der
menschheid is deze slechts van belang voor zoover ze
neerkomt op een scheppend proces. In wezen is de
bezinning van geest steeds religieus, wanneer men de
religie beschouwt in haar mystisch stadium als schepper
van het symbool ; maar dit is juist ook de poezie,
dat religie en lyriek ook in een geevolueerd
kelingsstadium van het geestesleven ailernauwst met
elkaar verwant blijven. Hun beider sfeer is beeld en
symbool, in tegenstelling met de wijsbegeerte die,
schoon ook in den mythos wortelend, in de plaats van
de duistere, maar levende symboliek van religie en
poezie, de klare begripswereld der rationeele kennis
tracht te schuiven. Zoo is het dan ook te verklaren dat,
VIII
I
toen de godsdienst, ......- om ons tot Europa te bepalen,
haar opperheerschappij over de geesten begon te
liezen ten bate van de wijsbegeerte en weldra van de
wetenschap, een tijdlang haar bondgenoot, die haar
spoedig verdrong, ......- zoo is het te verklaren, dat op
dat moment de lyriek de laatste toevlucht werd van
velen, die een te star geworden dogmatiek niet meer
kon bevredigen, terwijl zij zich anderzijds in de kilheid
van een in formules en coordinaten opgeloste wereld
onmogelijk konden thuisgevoelen. Hier hervatte de
poezie haar primitieve zending : tolk te zijn van het
mysterie, voedsel voor den eeuwigheidshonger der ziel.
En zoo bleek het we!, dat de poezie ten tijde van
de zomersche hoogte van het religieuze Leven, feitelijk
slechts schijnbaar in dienst van dit laatste had gestaan.
In beginsel kan religie het stellen zonder een woord
poezie, ze lean volkomen innerlijle blijven en blijft dat
ook bij miljoenen menschen. Van poezie echter kan
eigenlijle slechts sprake zijn wanneer er schepping is,
b lichaming van belevenis en ervaring in het woord.
/ndien dan de poezie eeuwen lang de toile is geweest
r,m hct religieuze gevoel, dan was zij als zoodanig
toe h 11 lkomen zelfstandig, en een waarde sui generis.
I midd leeuwsche mystieke poezie heeft trouwens
ucto nd, dat het religieuze levensgevoel de
kcling van de lyriek volgde, of juister gezegd, de lyriek
was hier de manifestatie zelf van het Godzoeken en
het Godsverlangen. Zander deze lyriek ware de mystiek
voor ons, streng genomen, maar een woord. De poezie
bouwde voort aan de mythe, aan de verhouding van
IX
de ziel tot het Al.
Ongetwijfeld, de poezie die sinds het vastleggen der
religieuze symboliek in dogmatiek in de
behoefte der menschheid heeft voorzien en in haar
beeldenwereld beantwoord heeft aan haar hang naar
communie met het universeel geheim, deze poezie is
vooral aesthetisch geweest . En ze was zelfs veelal
hedonistisch. Ik zal niet beweren, dat ze daarmee haar
eigen wezen heeft verraden, geenszins. Het was
wens begrijpelijk dat ze, in een maatschappij die
zakelijk profane waarden huldigde, ook zelf naar
menten greep die van profane orde zijn. Haar drang
naar vormschoonheid, haar onvermoeide fladderen rond
zinnenstreelende elementen, rond Leven en wereld uit het
gezichtspunt van het tijdelijke gezien, dat alles moge
in functie geweest zijn van een algemeene
heid der geesten op diesseitige )) waarden, in wezen
bleef ze ook toen van een adem van eeuwigheid
huiverd, en beantwoordde ze al of niet bewust aan een
hoogere bestemming. Want de zichzelf betrachtende
Geest, waarin aarde en tijd zich afspiegelden, zag de
betrekkelijkheid en vergankelijkheid van dit alles, zag
de ijdelheid van dit hedonistisch levensgevoel en loste
het in onvergankelijke beelden op. Ben moment
wens, toen v66r en na den wereldoorlog de
heid zwanger scheen te gaan aan instorting en
gang, brak de poezie met alle vormschoon en beeldde
dit Ieven als een gedrocht of een karikatuur, van allen
zin en eerbied voor eigen mysterie ontruimd. Dit was
ten slotte ook een waarschuwing, een wenk der goden.
X
Kon deze houding ten slotte niet gehandhaafd worden,
en moest ze dit ook niet, de waarschuwing had haar
doel bereikt en had bovendien in herinnering gebracht,
dat de lyriek het in laatste instantie ook zonder
schoonheid en zinnenstreelende waarden stellen kan.
Beschouwt men dus de lyriek in haar zuiverste
stantie, dan komt zij ons voor niet enkel als een
leidend verschijnsel van het religieus gevoel. maar
zelfs als met dit laatste veelal identisch. Wat hen
echter, als gezegd, onderscheidt is, dat, terwijl het
religieus gevoel op zichzelf bestaan kan, de lyriek
noodzakelijk tot vormgeving moet overgaan. De lyriek
moet gestalte geven aan zichzelf. In de vroegste tijden
gaf ze expressie aan het religieus gevoel onder den vorm
van beelden en symbolen, was dus letterlijk
scheppend ; later, toen de godsdiensten, gevestigd en
alom aanvaard, het heele geestesleven beheerschten,
was de lyriek en weldra, toen de
ymbolen 6f niet Zanger werden verstaan 6f dogma's
waren geworden, vroeg ze aan de gevestigde religies
h ar rechten terug en bouwde zelf weer voort aan
, 111 n chen verhouding tot het mysterie. En in den
wund h ft ze nooit opgehouden dit te doen. Er bestaat
.,., ud lyri che overlevering, die, alle aesthetiek van
s/' ht s undaire orde achtend, niet afgelaten heeft
zich op /war oorspronkelijke rol in te stellen, nl.
expressie te geven aan haar erkenning van het wezen
der wereld. Zoo bleef ze, van nature met het religieuse
verwant, tevens in communie met de philosophie en
verdient aldus ten volle den naam van metaphysische
XI
lyriek. Daarmee is haar bemiddelende positie tusschen
gelooven en denken aangegeven. Ze is als de brug die
be ide verbindt in de eenheid der mythe. Want is lyriek
veelal identisch met religie, deze laatste is dit niet met
de wijsbegeerte. Heeft het eenmaal een moment kunnen
lijken also{ de religieuze inhoud op de wijsbegeerte zou
zijn overgegaan, m.a.w. also[ de philosophie voor den
mensch een surrogaat van den godsdienst zou kunnen
worden, spoedig bleek toch dat het denken
lijk andere wegen moest betreden. Want religie is
gevoel. Wijsbegeerte is verstand. Beide beheerschen
de totaliteit van het wereldbeeld. en dit is het hun
gemeenzaam element. Maar religie is overgave. Ze is
deemoedige berusting in het mysterie, geloof aan door
het verstand ongecontroleerde waarden. Voor haar
belichaamt zich de onthulling der wereld in het
boo[. De wijsgeerige geest echter streeft naar rationeele
erkenning. en alle onthulling door erkenning
lijkt is van metaphysische, niet van religieuze orde.
Derhalve is wijsbegeerte ook nooit berusting, maar
onvermoeibaar streven en vorschen. daarom heft de
philosophie in laatste instantie de wereld op. reduceert
haar tot een formule. een begrip of een reeks van
begrippen. Niet om niet heeft de wijsbegeerte steeds
de wetenschap ter hulp geroepen. waartegenover de
religie van nature vijandig staat, - en omgekeerd.
Alle pogingen om beide te verzoenen zijn tot
king gedoemd. Men vereenigt niet water en vuur.
( W at niet zeggen wil dat de wetenschap in haar laatste
uitkomsten niet somwijlen zekere religieuze waarheden
XII
op haar manier kan bewijzen, althans benaderend : want
waar het wetenschappelijk onderzoek der natuur ten
slotte 66k naar de waarheid streeft, moet ze wel de
mythische waarheid van het Leven ontmoeten. die
tie{ van alle eeuwen in symbolen uitgebeeld is). In
beginsel intusschen is aan de religie het denken vreemd.
spijt hun gemeenschappelijke bezinning over het wezen
der wereld en hun zin voor de oneindigheid. maar met
de lyriek heeft het daarentegen weer het element der
vormgeving gemeen, dat de religie niet kent. En daarom
juist is de lyriek en we! die metaphysische lyriek
waarvan hierbove sprake. het bindingsteeken tusschen
godsdienst en wijsbegeerte : in de logische
metaphysische lyriek is het lyrisch element relrgteus,
het metaphysische wijsgeerig naar het wezen. Het is
de synthese van beeld en begrip.
Ben typische en onverwachte verschijning van
physische lyriek in de Vlaamsche letteren is dit
tendig V erbond door Marc. Eemans, waarmee wordt
aangesloten bij een aloude en edele traditie, die veelal
verborgen of duizendmaal vertroebeld. in de poezie van
vrijwel alle volken leeft. Zij doet zich hier voor in haar
puursten staat. wellicht, geheel ontdaan van
standigheden en literatuur . Men Iegge deze verzen
niet in de eerste plaats een aesthetischen maatstaf aan.
men waardeere ze als het. gewis niet alledaagsche,
taat van een doorleving van aloude
symbolen, als een vormgeving. in beeld en begrip: van
's dichters verhouding tot den cosmos. Ook de
eeuwsche mystiek is niet v66r alles aesthetisch te
XIII
benaderen ; deze kant van hun expressie van het
wezen der wereld was voor de mystici we[ de laatste
hunner beslommeringen. W aar Eemans voortbouwt
aan de onherleidelijke mythe die eeuwig in wording is
krachtens 's menschen bezinning over het mysterie,
drukt hij zich veelal uit in figuren en begrippen
leend aan de Germaansche godenleer, zooals ze ons
door de Edda's overgeleverd werd. Op het eerste
gezicht moge zulks velen bevreemden, zooniet
hutsen ; men houde echter in het oog dat deze
maansche mystiek (ik meen hier inderdaad ook van
mystiek te mogen spreken) nauwelijks verschillend is
van de christelijke, de muzelmaansche of de Indische,
daar aile mystiek, zooals Harnack vaststelde, ten
hoogste nationaal, nooit naar het wezen te
scheiden is. Zooals de christenmysticus zich bezint
over de Evangelies, de mahomedaan over den Koran,
zoo bespiegelt deze dichter de oeroude mythen van
onze. Germaansche voorouders en geeft op eigen
mamer aan hun eeuwigheidsinhoud gestalte. In deze
lyriek vinden wij dan ook alle thema's en motieven
.deze metaphysische lyriek, die de mystiek in haar
poetzschen vorm is, terug : persoonlijk beleven der
aloude symbolen, extatische opvlucht, overheen hun
betrekkelijken zin en hun vastgelegde beteekenis, naar
de eeuwige essenties dezer mythen, rechtstreeksche
verhouding tot het Bene, terugkeer tot een vereeniging
met den Oergrond van alle dingen. Eemans' bezinning
over het W ezen der wereld neemt veelal den vorm
aan van allegorieen, wat ook weer een procede is dat
XIV
meer voorkomt in het mystiek streven tot ontsluiering
van het W ezen, hoe paradoxaal dit ook klinken moge.
I k sprak hiervoor reeds van het beeld (en een allegorie
is een suite van beelden) als het middel waarvan de
Geest zich in de lyriek bedient tot bespiegeling van
zichzelf. ,_ en dus van de natuur. den oergrond, het
wezen van het Al. Is dit niet zich in een fatalen
loop bewegen ? Want is het Wezen niet juist in het
beeld verhuld en is het niet precies het streven van
alle lyriek (en mystiek) uit het beeld, uit de gestalte, als
divinatorisch de idee, het wezen, den laatsten grand te
openbaren ? Plaatst men hier dus geen nieuw beeld,
,_ een waanbeeld zelfs misschien, in de plaats van het
oude, reeele, dat althans het voordeel heeft in het bereik
der zinnen te vallen ? Hoe kan men in elk geval den
zin der wereld, beeld van Zijnde, door nieuwe beelden
onthullen ? ,_ Deze vraag kan ik aileen beantwoorden
door den zin van het symbool in herinnering te brengen,
het symbool als expressie van een ondergane
ervaring van bovenzinnelijke orde. In elk geval. het
beeld in de mystische lyriek is primordiaal, is de zin
zelf van het onthulde, is, anders gezegd, als de
ling te beschouwen. Dat deze nooit definitief of
l dig kan zijn, nooit het laatste :. uitputten kan, is
nu nmaal ons menschelijk lot.
Het is mij opgevallen, hoe weinig de
physische lyriek van Het Bestendig Verbond :. (de
heele zin van dit werk ligt reeds in den suggestieven
titel} prophetisch van karakter is. Daarmee is deze
mystische poezie nauw verwant met de mystiek van
XV
christelijke inspiratie. Waar Eemans' bespiegelingen
over het W ezen wortelen in de mythische vormen der
Edda's, wijst deze verwantschap wellicht nog eens, op
een tamelijke verrassende manier, op de diepere
eenkomst tusschen Germanendom en Christendom, wat
verklaart dat de Germaansche volken zoo volledig en
harmonisch in de christelijke beeldenwereld zijn
nen opgaan. Want geheel in tegenstelling met b.v. de
Joodsche en Arabische vertolkers van het mysterie, zijn
de christelijke mystici wellicht zieners. maar niet
lijk propheten. Zij zoeken de waarheden van hun religie
niet met nieuwe waarheden te verrijken. Ze trachten de
symbolen enkel te verdiepen, hun laatsten zin te
gronden. En zoo zijn hier ook Marc. Eemans' lyrische
verbeeldingen niet als een soort prophetien te
wen, maar wei, naar mij althans wil voorkomen, als
mystieke bespiegelingen verwekt door 's dichters
soonlijke bejegening van de symbolen, die uit het weten
der qude N oordsche volkeren den diepsten zin der
wereld belichamen.
Aldus beschouwd staan Eemans' gedichten in onze
moderne poezie vrijwel aileen.
Urbain Van de Voorde.
HET BESTENDIG VERBOND
Qurere super nos... :.
Augustinus. Conf. XC.
WIJDING

Você também pode gostar