Você está na página 1de 164

Vroeg of laat komt er voor alle ouders en opvoeders het moment waarop ze ontdekken dat hun kind een

eigen wil heeft, een eigen kracht bezit en machtig genoeg blijkt te zijn om hen uit te dagen. Het kind trotseert de ouders en weet hen zelfs zover in het nauw te drijven dat ze hun toevlucht nemen tot een gedragslijn die ze eigenlijk niet willen volgen. Ze worden boos, gaan dreigen, slaan zelfs. Het is gedaan met de vrede in het gezin. Zijn de ouders vanaf nu de vijanden van hun kind? Is de vriendschap voorgoed verbroken? Deze problemen en hoe ze op te lossen bespreekt Dreikurs op heldere, voor de leek zeer toegankelijke wijze in dit boek. Erik Blumenthal heeft in de praktijk de oplossingsmethode van Dreikurs toegepast. Hij biedt hier - toegelicht met talloze voorbeelden uit die praktijk op systematische wijze de ouders de mogelijkheden om het gedrag van hun kind te doorzien, dit gedrag te vertalen en daar zo op in te spelen dat het kind het vertrouwen in de ouders terugkrijgt. Pas dan kan er een eind komen aan de machtsstrijd, kan de vriendschap tussen ouders en kinderen terugkeren. Het boek is als zodanig een noodzakelijk vervolg op het eveneens bij Contact verschenen Kinderen dagen ons uit van Rudolf Dreikurs. Een belangrijk boek voor al die ouders die het niet meer zien zitten, er niets meer van begrijpen. Een boek voor velen dus.

WAT MOET JE NOU MET ZON KIND?

OUDERS EN KINDEREN VRIENDEN OF VIJANDEN?


RUDOLF DREIKURS ERIK BLUMENTHAL
De auteur van Kinderen dagen ons uit schreef een nieuw boek waarin hij vooral de reacties van de ouders op het gedrag van hun kinderen benadrukt.
Copyright 1973 by Ernst Klett Verlag, Stuttgart Oorspronkelijke titel: Eltern und Kinder - Freunde oder Feinde? 1973 Translation Copyright @ 1976 by Uitgeverij Contact bv, Amsterdam Vertaling van M. J. Kettmann Omslagontwerp Ans Bockting Illustratie Hans Bockting Typografie Rick Vermeulen Druk Van Boekhoven-Bosch bv ISBN 90 254 1055 3

INHOUD 2 WOORD VOORAF 6 INLEIDING 7 1 HET DOELBEWUSTE KIND 10 EERSTE DOEL: AANDACHT 1. a) Aandacht trekken [Ik wil gezien worden!] Actiefconstructieve methodes Het voorbeeldige kind Het overdreven conscintieuze kind Wijsneuzige uitspraken Actiefdestructieve methodes De clown Opdringerigheid Het wandelende vraagteken Het enfant terrible Het wispelturige kind Passiefconstructieve methodes Charme IJdelheid Passiefdestructieve methodes Schuchterheid Onzelfstandigheid en slordigheid Gebrek aan concentratie en doorzettingsvermogen Genotzucht en oppervlakkigheid Angst en vrees Eetmoeilijkheden Spraakstoornissen HET DOELBEWUSTE KIND 32 TWEEDE DOEL: SUPERIORITEIT DERDE DOEL: VERGELDING VIERDE DOEL: TERUGTREKKING 2. Superioriteit verwerven [Ik wil tonen, wie de sterkste is] Ongehoorzaamheid Eigenzinnigheid Woede-uitbarstingen Slechte gewoontes [duimzuigen, neuspeuteren, nagelbijten] Zelfbevrediging, masturbatie, onanie Onoprechtheid Treuzelen Vergelding [Ik zal jullie ook pijn doen]

b)

c)

d)

3.

4.

Stelen Geweld en ruwheid Bedwateren

Terugtrekken [Ik wil alleen gelaten worden] Traagheid Domheid Ongeschiktheid Verbeten passiviteit HET DOELBEWUSTE KIND 54 Ziekelijk gedrag en hulp van de deskundige Nerveuze stoornissen Psychose Psychopathie Hulp van de deskundige Verandering van doel bij het oudere kind DE PRINCIPES VAN DE EFFECTIEVE OPVOEDINGSMETHODES 65

4 1.

Eerste principe: orde De sfeer in liet gezin De verschillende huiselijke rechten en plichten Consequentie Standvastigheid Tweede principe.- vermijd strijd Beheerst gedrag Aanpassingsvermogen Het wekken van belangstelling Het vertrouwen winnen van het kind Ontspanning geven in een kritiek ogenblik Zich terugtrekken Derde principe: bemoediging Waardering Aanwijzingen en lering Wederzijds vertrouwen Je mag in plaats van je moet Zich moeite getroosten Samenzijn met andere kinderen DE EFFECTIEVE OPVOEDINGSMETHODES 80

2.

3.

EERSTE METHODE: OBSERVEREN 1. a) Observeren De toestand van het kind Sociale onzekerheid Minderwaardigheidsgevoel en ontmoediging

b)

De strijd om de superioriteit Het geweten De samenstelling van het gezin De situatie van de ouders Het minderwaardigheidsgevoel van de ouders De ouders zijn het slachtoffer Wat weten ouders van opvoeden? Opvoeding en opvoeders De moederrol De vaderrol De positie van de grootouders DE EFFECTIEVE OPVOEDINGSMETHODES 97

TWEEDE METHODE: OVERWEGEN DERDE METHODE: ZICH INSTELLEN VIERDE METHODE: HANDELEN 2. Overwegen Liefde Vreesachtigheid Verwachtingen Eisen Het generatieconflict Overerving Gemeenschapsgevoel De levensstijl Zich instellen Handelen [en niet praten] Natuurlijke en logische gevolgen Psychologische onthullingen De gezinsraad SPECIALE SITUATIES 117 Voorbereiding voor de geboorte Eerste ervaringen De borstvoeding Ontwenning Vroege spieractiviteit Opvoeden tot zindelijkheid Eerste onafhankelijkheid Het leven in de wereld van de volwassenen Het kinderlijke spel Zich aankleden Leren praten Zich wassen Eetgewoontes Helpen in huis

3. 4.

Onttroning van het kind Samenzijn met andere kinderen Naar school Kinderziektes Ongelukken en medelijden Verandering van de uiterlijke situatie Tegenspoed Ruzie in het gezin Ongevraagde opvoeders Seksuele voorlichting Kinderen moeten in overeenstemming met hun leeftijd behandeld worden De puberteit Het losmaken van de binding met de ouders DE MEEST VOORKOMENDE OPVOEDINGSFOUTEN 140 Verwennen Liefdeloosheid Overmatige liefde Het onthouden van liefde Vreesachtigheid Bang maken Overmatige controle Overmatig toespreken Verwaarlozing Doordrijven Beloftes afdwingen Beheers je Represailles Blinde gehoorzaamheid eisen Vitten en mopperen Berisping Kleineren Draconische strengheid Vernedering Lichamelijke straffen

TENSLOTTE 162

WOORD VOORAF
Dit boek is een vervolg en een aanvulling op het zo beroemd geworden werk van dezelfde schrijver: Kinderen dagen ons uit. Bij het werken met ouders, zowel in de opvoedkundige adviesbureaus en in de priv-praktijk als tijdens cursussen en leergangen over kinderopvoeding, die de medeauteur op vele plaatsen in binnen- en buitenland gaf, bleek telkens weer dat de ouders een enigszins systematische behandeling van de stof wensten. Een andere vraag die regelmatig opdook, was of deze eigentijdse opvoedingsmethodes ook voor het oudere kind golden. De medeauteur heeft nu door een reeds eerder door prof. Dreikurs geschreven bestseller The Challenge of Parenthood te bewerken aan deze wensen trachten te voldoen. Bij de praktijkvoorbeelden werd meer aandacht besteed aan het oudere kind om te laten zien dat weliswaar met zekere beperkingen en wijzigingen - de methodes zowel voor het jongere als voor het oudere kind gelden. Voorts is gebleken, dat het vormen van studiegroepen voor ouders de beste manier is om met de nieuwe opvoedingsmethodes bekend en vertrouwd te raken. Want deze vereisen in vele opzichten een andere mentaliteit dan voorheen. Om het werk in dergelijke groepen te ondersteunen, werd een werkschrift voor ouderstudiegroepen toegevoegd, dat als basis voor het werk in deze studiegroepen voor ouders goede diensten kan bewijzen. Erik Blumenthal

INLEIDING
Beste ouders, men spreekt heel veel over de problemen, waarvoor kinderen hun ouders stellen. Is het U duidelijk, dat we ons in werkelijkheid zorgen maken over U? Ouderschap is een opgave voor U, maar U als ouders bent ook een opgave voor ons. Ik zeg dit in mijn hoedanigheid van psychiater. Mijn zwaarste beproeving zijn ouders, die mij vragen hun kinderen te genezen! Als ik ze adviseer, word ik heen en weer geslingerd tussen sympathie en verontwaardiging: sympathie omdat ouders ongelukkig zijn en lijden, verontwaardiging omdat ik zie wat ze hun kinderen aandoen. Dit boek dat ik opdraag aan U met Uw moeilijke taak, zal de tegenstrijdige gevoelens tonen, die ik met de meeste praktiserende psychologen gemeen heb. Velen van hen gaan tot het uiterste: sommigen geven de moeders de schuld, die hele generaties verwennen zodat ze voor de menselijke samenleving ongeschikt worden; anderen beschouwen de meeste ouders, vooral de moeders, als zielszieke mensen, die een behandeling nodig hebben. Het is moeilijk om een evenwicht te vinden. Ik moet U om verontschuldiging vragen, als ook ik niet altijd de juiste uitdrukking vind zonder U daarbij behoorlijk op Uw tenen te trappen. U moet inzien dat het gevaarlijker is via het schrijven van een boek adviezen te willen geven, dan via een persoonlijke consultatie met een clint. In het persoonlijke gesprek merk ik direct, als ik de gevoelens van een clint kwets en kan ik mijn fout onmiddellijk herstellen. U kan ik echter niet zien als U dit boek leest en ik kan dus niet ingrijpen als het U stoort. Ik kan U alleen maar vooraf met klem de verzekering geven dat ik Uw gevoelens niet kwetsen wil. Mocht U door het lezen van dit boek ontmoedigd worden, dan zou het beter geweest zijn het nooit te schrijven. Ontmoediging kan geen positieve gevolgen hebben. Helaas bestaat er geen garantie, dat een lezer van een boek datgene begrijpt, wat de schrijver wil zeggen. Ik wilde U voorlichting en bemoediging geven, omdat ik weet dat U dit bij Uw enorme taak van het opvoeden van kinderen het meest nodig hebt. Een boek is echter passief en U zult er datgene in vinden en uithalen, waartoe U bereid bent. De optimistische lezer zal in dit boek zonder moeite de bevestiging van zijn optimisme vinden; ontmoedigde en pessimistische ouders kunnen echter - geheel tegen mijn bedoeling misschien alleen maar een hernieuwde rechtvaardiging van hun zwartkijkerij vinden. Observeert U alstublieft tijdens het lezen Uw eigen emotionele reacties. U bent echter - en met U bedoel ik altijd moeders en vaders - niet alleen voor de psychiater een probleem. U bent het grootste probleem voor de hele menselijke samenleving. U verkeert meer dan elke andere groep burgers in de sleutelpositie, welke voor de ontwikkeling van een volk beslissend is. U bent de brug tussen verleden en toekomst. In andere tijden, toen de vooruitgang en de menselijke samenleving zich slechts langzaam voortbewogen en er van generatie op generatie maar weinig veranderingen waren, was de taak van de ouders betrekkelijk eenvoudig. Wat ze van hun ouders hadden geleerd, werd aan hun kinderen doorgegeven. Tegenwoordig leven we in een beslissende periode van de menselijke samenleving. De intermenselijke relaties, de morele waarden en de gewoontes van het dagelijks leven veranderen heel snel. In Uw functie als ouder staat U met het ene been in het verleden en stapt U met het andere de toekomst binnen. Geen wonder dat U heen en weer geslingerd wordt zonder te vermoeden wat de schuld is van Uw gevoel van onbehagen. De gevolgen van deze moeilijke situatie beleeft U dag in dag uit met Uw kinderen. Maar waarschijnlijk weet U niet hoe karakteristiek Uw dagelijkse opwinding en beproevingen zijn voor onze hedendaagse cultuur en haar snelle veranderingen. Het ouderschap leidt tegenwoordig maar al te vaak tot teleurstellingen. Meer dan wat ook zou U Uw kinderen gelukkig willen maken en ze op een succesvol en aangenaam leven willen voorbereiden en toch weet U niet, hoe vaak U Uw kinderen schade berokkent door ze te onderdrukken in plaats van te leiden. Laat ik meer in details treden. De sociale en culturele veranderingen die zich voor onze ogen afspelen zijn van zeer grote betekenis. Ze wijzen op het eind van een culturele periode die vijf- of zesduizend jaar geleden begon en ze duiden op het aanbreken van een nieuw tijdperk, dat wij het atoomtijdperk noemen. Vanzelfsprekend zal de ontdekking en het

gebruik van atoomenergie de ontwikkeling van nieuwe vormen van samenleven en van onze hele sociale organisatie en beschaving versnellen. Het meest karakteristieke en fundamentele element van de nieuwe tijd schijnt echter met het begrip democratie verbonden te zijn. Sinds het begin van onze cultuur heeft de mensheid het ideaal van de democratie als basis voor harmonisch samenleven nagestreefd. Deze droom is echter nooit in vervulling gegaan. Nu pas kunnen we de mogelijke realisering ervan vermoeden. De basisgedachte van de democratie is de erkenning van een totale sociale gelijkwaardigheid van alle menselijke wezens. Is deze trap van beschaving bereikt, dan wordt er een nieuwe maatschappij geboren. U zou kunnen vragen: Wat heeft dit allemaal met het probleem van ons ouders te maken? Ouders bevinden zich in moeilijkheden omdat ze in een net van verwarring gevangen zijn, dat karakteristiek is voor de huidige culturele overgangstijd. Alle menselijke relaties vertonen dezelfde verwarring. We zouden in vrede en harmonie willen leven, maar falen dagelijks in onze poging, Machteloos keren we ons van de ene methode naar de andere en in plaats van onze conflicten op te lossen, creren we nieuwe. Dit geldt evenzeer voor de huiselijke, als voor de internationale betrekkingen. De conflicten tussen de naties, de rassen, de religies, de generaties en tussen ouders en kinderen zijn met dezelfde verwarring en dezelfde tegenstellingen belast. De problemen die U met Uw kind hebt, vertonen een opmerkelijke overeenkomst met de problemen tussen de Verenigde Staten en Rusland, tussen blanken en kleurlingen, tussen werkgevers en werknemers, tussen mannen en vrouwen - overal waar de ene groep vreest zijn macht te verliezen ten koste van de andere. De problemen zijn overal hetzelfde, evenals de fouten die we maken. Het opvoeden van kinderen is een zinvolle toepassing van het menselijke samenleven. Omdat wij praktisch beginnelingen zijn in de kunst van het samenleven bent U als ouders net zo radeloos als Uw tijdgenoten op andere gebieden van de menselijke relaties. De juiste manier om kinderen op te voeden stemt overeen met de manier om met succes onze medemensen te behandelen. De methodes van de opvoeding kunnen op dezelfde wijze op de conflicten van welke menselijke relatie ook worden toegepast. U zult ongetwijfeld hebben vastgesteld, dat democratie de enige bevredigende vorm van samenleven is. U keurt de dictatuur af, U wilt niet gecommandeerd worden en U gelooft in de rechten van de kleine man. Hoe zit dat echter bij U als vader of moeder? Ik heb veel werkelijk liberale mannen gezien, die thuis uitgesproken dictators zijn en hun vrouw en kinderen de wet stellen. Hun opvoedingsmethodes zijn waarschijnlijk nog dezelfde, als die welke al eeuwen geleden door hun voorvaderen werden toegepast en op beloning en straf berustten. Het zal U nauwelijks zijn opgevallen, dat zulke methodes uitgaan van een onverstandig, dom, onbetrouwbaar en minderwaardig wezen, dat met corruptie en dreigementen getemd moet worden. En toch is het de weg die de meeste ouders inslaan. Alhoewel deze methodes in vroeger tijden, toen ze in overeenstemming waren met de algemene menselijke relaties, succes gehad kunnen hebben, moeten ze nu falen. Tegenwoordig zijn er geen keizers en koningen meer, geen dictators en tirannen die hun onderdanen als onwetende, hulpeloze schepsels behandelen, die met ijzeren vuist geregeerd moeten worden. We weten dat de mensen tegenwoordig heel goed voor zichzelf kunnen zorgen, als men hun de gelegenheid daarvoor geeft. Wij willen tegenwoordig democratie. Dit boek doet een poging U te laten zien, hoe de democratie in Uw huis gevestigd kan worden, hoe U Uw kinderen op het leven in een democratie kunt voorbereiden, waar ze verantwoording op zich kunnen nemen zonder beheerst of gedwongen te worden. Velen van U hebben al geprobeerd de kinderen vrijheid en zelfbeschikking toe te staan. Omdat U echter van Uw ouders de in een geest van vrijheid effectieve opvoedingsmethodes niet geleerd hebt, hebt U de neiging vrijheid met wanorde, zelfbeschikking met toegevendheid en onafhankelijkheid met bandeloosheid te verwarren. U faalt, omdat Uw methodes de aan het samenleven ten grondslag liggende voorwaarden verwaarlozen. Als U met Uw opvattingen van vrijheid en zelfbeschikking geen succes hebt voelt U zich genoodzaakt het weer met de oude methodes van gezag, strengheid en geweld te proberen. De meeste ouders van

tegenwoordig schommelen tussen toegevendheid en onderdrukking met de daaruit voortvloeiende schade voor hun kinderen. We kunnen ouders niet de schuld geven van hun ontoereikendheid. Niemand heeft ze geleerd wat ze moeten doen; zij zijn zelf het slachtoffer van onze verwarring en conflicten. Zij moeten als een van de belangrijkste, nationale problemen worden beschouwd. Als wij opvoeders, psychologen en psychotherapeuten onze plicht om hen met voorlichting en advies te helpen niet vervullen, kunnen het probleem en de uitdaging van vandaag uitgroeien tot de dreiging van morgen. Pas sinds kort heeft de psychologie het gebied van de opvoeding en het onderwijs betreden. Voordien was dit gebied uitsluitend in handen van religieuze leraren, opvoeders en filosofen. Dit waren de mannen die ethische principes en opvoedingsmethodes bestudeerd en gemotiveerd hadden. De psychiater werd zich pas van het opvoedingsprobleem bewust bij de behandeling van storingen en moeilijkheden van volwassenen. Op grond van conflicten in het latere leven ontdekte hij de schadelijke belevenissen uit de kinderjaren en de onvoldoende scholing. Hij onderkende de psychologische processen en motieven achter het storende gedrag. Hij ontdekte de innerlijke reacties van kinderen en volwassenen op invloeden van buitenaf. Door psychologische onderzoekingen weten wij thans wat kinderen voelen als zij aan de normale opvoedingsmethode worden blootgesteld en hoe hun ervaringen tot storend gedrag leiden. De hedendaagse psycholoog kan U helpen Uw kind te begrijpen. De door hem voorgestelde opvoedingsmethodes berusten op de waarneming van psychologische reacties van normale kinderen. Wij houden ons niet bezig met morele waardebepalingen en baseren ons niet op ethiek en opvoedingsfilosofie. Wij interesseren ons slechts voor datgene, wat kinderen voelen en waarom ze zich ongepast gedragen. En wij willen dat ook U dat weet. Misschien kunnen wij U ook helpen Uw eigen reacties te begrijpen en de oorzaken van Uw eigen gedrag ten opzichte van het kind. Ziet U dit boek in dit opzicht als mijn poging U te helpen - U te stimuleren om de problematiek ouders en kinderen te bestuderen. De opvoeding van kinderen is tegenwoordig een grootse opgave, bijna een kunst. Zonder de wil en de poging om de werktuigen van dit handwerk te beheersen, mag U niet op succes hopen. Het zou natuurlijk het beste zijn zon boek te lezen, voordat Uw kind geboren is. Ik hoop dat in een niet al te verre toekomst dergelijke boeken op de middelbare scholen gebruikt zullen worden, om jonge mensen bij te brengen hoe ze kleine kinderen moeten begrijpen en behandelen. In een wijder perspectief zal een dergelijk opvoedingsprogramma als een verplicht onderdeel van de algemene kennis moeten worden beschouwd, niet minder belangrijk voor het individu dan de kennis van het alfabet. Dit boek is echter speciaal voor diegenen geschreven die zich al midden in de ellende van het ouderschap bevinden. Wij kunnen niet verhinderen dat wij fouten maken met onze kinderen en speciaal onze tijd maakt het onze kinderen onmogelijk zonder problemen op te groeien. Ongeacht het aantal moeilijkheden dat U met Uw kinderen hebt en ongeacht de betekenis die U aan die moeilijkheden toekent, is er steeds de mogelijkheid om het beter te doen. Het is nooit te laat Uw methodes en Uw instelling ten opzichte van Uw kind te herzien het is echter ook nooit overbodig. Uw kinderen worden nooit engelen, maar U kunt altijd betere ouders worden dan U geweest bent. Tot dit doel wil dit boek een bijdrage leveren. Uw dr. Rudolf Dreikurs 1972

HET DOELBEWUSTE KIND

EERSTE DOEL: AANDACHT De negen jaar oude Willi was een flinke jongen. Hij had zijn vader vier jaar geleden verloren en hij was er in geslaagd de steun en toeverlaat van zijn moeder te zijn. Heel vroeg al hielp hij haar niet alleen bij het werk in huis, maar bekommerde hij zich ook om zijn zusje, de drie jaar jongere Maria. Al op deze jonge leeftijd kon zijn moeder elk probleem met hem bespreken, en speelde hij werkelijk de rol van het gezinshoofd. Het enige terrein, waar Willi niet zo uitblonk, was op school. Hij had nauwelijks vrienden en niet veel belangstelling voor het werk in de klas. Dat hoeft ons niet te verbazen, als we bedenken, dat Willi op school niet dezelfde buitengewone positie genoot als thuis. Men kan zich gemakkelijk voorstellen wat voor een kind Maria was. Ze was zo ongehoorzaam, dat haar moeder niets met haar beginnen kon en daarom onze hulp zocht. Maria was slordig, onbetrouwbaar, luidruchtig, een rustverstoorster en er altijd op uit anderen te ergeren, een echt klein nest. Haar moeder kon niet begrijpen, hoe haar twee kinderen zo verschillend konden zijn. Het was niet gemakkelijk voor haar, de relatie te zien tussen de flinkheid van Willi en het falen van Maria. We hadden met beide kinderen samen het volgende gesprek: Allereerst vroegen we aan Maria, of ze dacht dat haar moeder haar graag mocht. Geheel volgens de verwachting schudde ze als antwoord ontkennend haar hoofd. Hierop legden we haar uit, dat haar moeder erg veel van haar hield. Maar omdat zij, Maria, dit niet geloofde, gedroeg ze zich zo, dat haar moeder voortdurend boos op haar moest zijn. Misschien geloofde ze, dat haar moeder haar alleen dan aandacht schonk, wanneer ze zich slecht gedroeg. Als ze nu eens zou proberen zich anders op te stellen, zou ze merken, dat haar moeder ook van hr hield. Daarop vroegen we aan Willi, of hij wilde dat Maria een goed, lief meisje was. Hij riep direct neen! We vroegen hem waarom? Hij werd verlegen, zocht naar een antwoord en zei tenslotte: Ze kan toch niet lief zijn. Toen legden we hem uit, dat we haar misschien konden helpen; en dat ook hij daarbij zou kunnen helpen. Samen zou het ons misschien lukken, van haar een lief meisje te maken. Zou hij dat fijn vinden? Een beetje onzeker zei hij, dat hem dat wel leek. Ik zei hem eerlijk dat ik niet geloofde, dat hij dat echt meende: ik was er zeker van, dat zijn eerste neen eerlijker en dichter bij de waarheid was geweest. Maar waarom wilde hij dan niet dat ze lief was? Misschien kon hij me dat vertellen. Hij dacht een poosje na. En toen gooide hij eruit: Omdat ik de beste wil zijn. Elk storend gedrag van het kind is tot de leeftijd van tien, twaalf jaar uitsluitend op n van de vier doelen gericht die hierna worden besproken. Met de beginnende puberteit komen, zoals we nog zullen zien, ook andere doelen aan de orde. De doelen komen overeen met de voorstelling die het kind heeft van zijn relaties tot anderen in de groep. Het probeert: ten eerste aandacht te trekken, ten tweede zijn superioriteit te tonen, ten derde zich te wreken, te straffen of af te rekenen, ten vierde zijn onvermogen te demonstreren, om alleen gelaten te worden. Het doel van een kind kan van geval tot geval veranderen. Het kan het ene moment er op uit zijn aandacht te trekken en het volgende bezig zijn zijn superioriteit te bevestigen of vergelding te zoeken. Het is meestal mogelijk op grond van het gedrag van het kind te zeggen of zijn op een bepaald moment overheersend doel aandacht, superioriteit of vergelding is of dat het probeert elke daad en iedere verantwoording te vermijden door zijn omgeving en zichzelf zijn onvermogen te bewijzen. Het kan om deze doelen te bereiken zijn

10

toevlucht nemen tot verschillende methoden, en hetzelfde gedragspatroon kan voor verschillende doelen benut worden. Bij de meeste kleine kinderen is het mechanisme van aandacht trekken aan het werk. Het is het resultaat van de methode volgens welke de kinderen in onze cultuur worden opgevoed. Kleine kinderen hebben heel weinig gelegenheid door nuttige bijdragen sociaal te kunnen functioneren. Er is zo weinig, dat hen in staat stelt een bijdrage te leveren tot het welzijn en de behoeften van het gezin, omdat de grotere kinderen en volwassenen al het nodige al doen. De enige manier waarop een klein kind zich geaccepteerd voelt en zich een deel van het gezin weet, is de hulp van oudere gezinsleden te ondergaan. Hun bijdragen bepalen zijn waarde en sociale positie. Als gevolg daarvan zoekt het kind de bevestiging van zijn waarde door voortdurend geschenkjes, bewijzen van genegenheid of tenminste aandacht te verwachten. Omdat al deze zaken zijn gevoel van eigenwaarde, zijn zelfvertrouwen en onafhankelijkheid niet vergroten, heeft het kind voortdurend nieuwe bewijzen nodig om zich niet verloren en afgewezen te voelen. Het zal zo lang mogelijk proberen op sociaal aanvaarde manier te verkrijgen waar het behoefte aan heeft. Als het echter het vertrouwen in de eigen vaardigheid om sociaal constructieve middelen aan te wenden verliest, zal het elke mogelijke methode proberen om anderen naar zijn pijpen te laten dansen of aandacht te verkrijgen. Onaangename ervaringen zoals vernedering, bestraffing of zelfs lichamelijke pijn spelen daarbij geen rol, zolang het hoofddoel maar bereikt wordt. Kinderen laten zich liever slaan dan onopgemerkt te blijven. Als een kind genegeerd wordt en met onverschilligheid behandeld wordt, voelt het zich volledig buitengesloten, afgewezen en denkt het geen plaats in de groep te hebben. Het verlangen naar aandacht kan via constructieve methodes bevredigd worden. Het kind is van nature geneigd constructief te zijn zolang het denkt, dat het daarmee resultaten kan behalen. Als zijn verlangens echter buitensporig worden of als zijn omgeving weigert met zijn eisen rekening te houden, kan het kind ontdekken, dat het door storend op te treden meer aandacht krijgt. Dan begint de strijd. Een tijdje kunnen de ouders de uitdaging nog onderdrukken zonder zich al te veel op te winden of te ergeren. Aangename en onaangename periodes houden elkaar nog in evenwicht: de wens van het kind, dat zijn ouders zich met hem bezig houden, wordt vervuld en een min of meer verdraaglijk evenwicht wordt in stand gehouden. Het ogenblik kan echter komen, waarop de ouders besluiten, het kind te temmen om het te verhinderen ergernis en storingen te veroorzaken. Dan verandert het kind zijn doel en komt met zijn ouders in de strijd om de macht en superioriteit op een dood punt. Het kind probeert zijn ouders te bewijzen, dat het doen kan waar het zin in heeft en dat ze niet bij machte zijn hem dat te verhinderen. Of het kan hen louter passief tonen, dat ze hem hun wil niet kunnen opleggen. Als het daarmee succes heeft, heeft het een overwinning behaald; als de ouders hun wil doorzetten, heeft het verloren; maar het zal de volgende keer met krachtiger wapens terugkomen. Deze strijd is feller dan zijn strijd om de aandacht. Het slechte gedrag van het kind wordt openlijker getoond, zijn daden zijn vijandiger en de daarmee gepaard gaande emoties heftiger. Deze strijd tussen ouders en kinderen om superioriteit en heerschappij kan een punt bereiken, waarop de ouders elk middel aangrijpen om de delinquent in het rechte spoor te krijgen. De strijd en de haat kunnen van beide kanten zo hevig worden dat er geen aangename belevenissen meer overblijven en er geen saamhorigheidsgevoel, vriendelijkheid of samenwerking meer is. Het kind richt zich dan op het derde doel; het heeft zijn hoop op aandacht verloren; zijn pogingen macht te verkrijgen schijnen ook kansloos; het voelt zich volledig buitengesloten en onbemind en vindt er alleen nog maar bevrediging in anderen te kwetsen en zijn eigen gekwetst-zijn te wreken. Dat schijnt hem nog het enige doel. Ik speel het toch tenminste nog klaar, dat ze me haten, is zijn wanhopig uitgangspunt.

11

In groepen waar het nog persoonlijke superioriteit en macht bereiken kan, kan het kind minder heftig en wreed handelen dan in die, waar het denkt elke positie verloren te hebben. Kinderen van dit type zijn het meest verbeten en boosaardig; ze weten, waar ze het meeste kwetsen kunnen en buiten de kwetsbaarheid van hun tegenstanders uit. Geen enkel blijk van macht en gezag maakt nog indruk op ze. Ze zijn weerbarstig en negatief. Omdat ze van het begin af aan ervan overtuigd zijn dat niemand ze graag mag, dagen ze iedereen, met wie ze in aanraking komen, uit hen af te wijzen. Ze beschouwen het als een overwinning als men ze erg onbehoorlijk vindt; het is de enige triomf die ze behalen kunnen, de enige waar ze nog naar streven. Een passief kind zal zich niet op de open strijd richten. Als zijn vijandigheid met succes onderdrukt wordt, kan het zodanig ontmoedigd worden, dat het op geen enkele waardering van welke aard ook nog hoopt. Tot net zulke conclusies kan een kind komen dat het noodzakelijk vindt aandacht of macht te willen, maar zich niet in staat voelt deze te verkrijgen. Dan geeft het ontmoedigd op en weigert verder mee te doen en samen te werken. Het schijnt geen zin te hebben iets, wat dan ook, te ondernemen omdat dat alleen maar nederlagen en mislukkingen met zich meebrengt. Die nederlaag is voor het kind het grootste gevaar en het doet zijn uiterste best haar te vermijden door zichzelf en anderen zijn onvermogen te bewijzen. Het gebruikt zijn onbekwaamheid als schild, zodat van hem niets verlangd of verwacht wordt. Op die manier probeert het verdere pijnlijke en ontmoedigende ervaringen uit de weg te gaan. Onaangepaste kinderen kunnen of actief of passief zijn en in beide gevallen constructieve of destructieve methodes toepassen. De keuze van de methode hangt af van het feit, of het kind zich ervan bewust is door een groep mensen geaccepteerd of afgewezen te worden: zijn vijandigheid zal zich steeds in destructieve handelingen uitdrukken. Dit gevoel er-bij-tehoren of er-niet-bij-te-horen is een beslissende factor voor het overgaan van constructieve methodes op destructieve. Actief of passief gedrag geeft de graad van moed weer, waarover het kind beschikt. Passiviteit berust altijd op persoonlijke ontmoediging. De combinatie van de twee paren factoren leidt tot vier typen van gedragspatronen: a actiefconstructief b actiefdestructief c passiefconstructief d passiefdestructief Deze volgorde komt overeen met het verloop van de slechte aanpassing in de praktijk. Veel ouders en opvoeders hebben de neiging het gedrag van een actiefdestructief kind veel erger te vinden dan dat van een passiefconstructief kind. Dat is echter niet zonder meer juist. Als de antisociale houding van het kind nog niet zo ver ontwikkeld is en het kind zich alleen maar slecht gedraagt om de aandacht van de volwassenen op zich te vestigen, kan het er betrekkelijk eenvoudig toe gebracht worden zijn destructieve methodes in constructieve om te zetten; maar het is buitengewoon moeilijk een passief kind in een actief kind te veranderen. Het passiefconstructieve kind is minder onaangenaam; het heeft echter meer hulp nodig om zelfvertrouwen en moed te ontwikkelen. Aandacht trekken [doel 1] is het enige doel, dat door alle vier de gedragspatronen bereikt kan worden. [Om die reden worden de verschillende gedragspatronen die dienen om aandacht te trekken in vier groepen verdeeld en afzonderlijk besproken, terwijl de andere gedragspatronen slechts onder de rubriek van de doelen 2, 3 en 4 voorkomen, zonder een splitsing in actieve en passieve methodes.] Actief- en passiefdestructieve methodes kunnen aangewend worden om superioriteit [doel 2] of vergelding [doel 3] te bereiken, terwijl het demonstreren van onvermogen [doel 4] natuurlijk alleen passiefdestructieve methodes toelaat.

12

Een korte bespreking van de vier typen van het gedrag, dat dient om aandacht te trekken draagt er hopelijk toe bij dit probleem duidelijk te maken. De actiefconstructieve methode lijkt zeer veel op het gedrag bij medewerking en conformiteit. Het verschil is dat in dit geval het goede gedrag van een kind slechts het doel aandacht en erkenning te verwerven dient; het kind heeft geen werkelijk belang bij het goede gedrag. Het zal onmiddellijk op slecht gedrag overgaan als het de gewenste aandacht of waardering niet krijgt. Dan kan het actiefdestructieve methodes toepassen. Dit gedragspatroon kan lijken op het patroon dat gevolgd wordt om doel 2 te bereiken en verschilt er alleen maar van door het ontbreken van heftigheid en vijandigheid. Het kind zoekt nog steeds alleen maar aandacht, en het storende gedrag houdt direct op als dit doel bereikt is. Het kind dat zijn macht wil tonen is niet met alleen maar aandacht tevreden; het wil graag zijn eigen wil doorzetten. Een zeer interessante groep gedragspatronen vormen de passiefconstructieve methodes om aandacht te trekken. Veel ouders en leraren herkennen het optreden van de kinderen van deze groep niet als slecht gedrag. Hun beminnelijkheid, hun charme en hun gehoorzaamheid doen de waarnemer de ontmoediging over het hoofd zien die achter hun passiviteit en afhankelijkheid schuilgaat. In onze op mannen gerichte samenleving worden van vrouwen juist deze passiefconstructieve patronen verwacht. Daarom treft men het passiefconstructieve mechanisme om aandacht te trekken vaker bij meisjes dan bij jongens aan. Wij hebben er reeds op gewezen, dat men vaak de fout maakt de ontmoediging van de passiefconstructieve kinderen, die in vergelijking tot die der actiefdestructieve kinderen groter is, over het hoofd te zien. Het passiefconstructieve kind is minder onaangenaam, heeft echter meer hulp nodig om zijn zelfvertrouwen en moed te ontwikkelen. Een kind dat aandacht tracht te verkrijgen via passiefdestructieve methodes, kan heel gemakkelijk in de vierde groep der totaal ontmoedigde kinderen eindigen. Hier volgen enige algemene principes voor de behandeling van de verschillende groepen en typen. Kinderen die naar aandacht hunkeren, moeten leren onafhankelijk te worden door te beseffen dat bijdragen en niet nemen de juiste weg is om een sociale positie te verwerven. Bij alle vier de wegen om aandacht te trekken zou de poging moeten worden gedaan de kinderen te helpen actiever te worden en destructieve methodes in positieve te veranderen, tot het kind in staat is de behoefte aan bijzondere aandacht te overwinnen. Op de kinderen die op macht en superioriteit uit zijn, zou geen macht en dwang uitgeoefend moeten worden, waartegen ze immers met succes gerebelleerd hebben en zich blijven verzetten. Het is nodig hun waardigheid en zelfs hun macht te erkennen om zo hun zelfvertrouwen te versterken, zodat ze niet langer hun macht hoeven te demonstreren. Ze moeten leren dat macht uitoefenen minder bevrediging geeft dan nuttig zijn. Kinderen die willen straffen en zich wensen te wreken zijn er meestal van overtuigd, dat niemand ze mag of ooit zal mogen. Om hen te helpen vraagt veel tijd; men moet hun laten zien, dat ze gewaardeerd worden. Kinderen die ontmoedigd zijn, moeten langzamerhand hun capaciteiten en mogelijkheden leren zien. De verschillende gedragsproblemen van kinderen betekenen niet noodzakelijkerwijs het streven naar een en hetzelfde doel. Zo kan bijvoorbeeld luiheid bij alle vier de doelen gebruikt worden. Dit kan dienen om aandacht en hulp te krijgen of de superioriteit te bewijzen door te weigeren plichten te vervullen, of het kan als wraak tegenover eerzuchtige ouders dienen die erdoor gekwetst worden. Luiheid kan echter ook als verontschuldiging gebruikt worden, als het hopeloos lijkt het een of ander te bereiken. In de volgende uiteenzettingen worden de verschillende soorten van slecht gedrag zo precies mogelijk beschreven, geheel in overeenstemming met het speciale doel waarvoor ze meestal worden toegepast. Maar het feit dat een bepaald probleem onder een bepaalde titel verschijnt, betekent niet dat het in andere omstandigheden of voor andere doelen niet ook gebruikt zou kunnen worden.

13

In dit gedeelte wordt aan de verklaring van de relaties tussen het kind en ouders en broers en zusjes de grootste waarde gehecht als de basis voor het begrip van zijn gedrag. Voor een beter overzicht wordt veel, hoe kort ook, herhaald, speciaal met betrekking tot de mogelijke techniek om de afzonderlijke problemen op te lossen; deze korte aanwijzingen gelden natuurlijk ook voor problemen met soortgelijke psychologische mechanismen. DOEL 1: AANDACHT TREKKEN IK WIL GEZIEN WORDEN! A. ACTIEFCONSTRUCTIEVE METHODES HET VOORBEELDIGE KIND Veel kinderen aan wie ouders en leraren slechts plezier beleven, zijn in werkelijkheid niet zo volmaakt als ze wel lijken. Ze geven zich veel moeite hun goed zijn te tonen om op die manier waardering te oogsten. In bepaalde omstandigheden komt hun gebrek aan goedheid aan het licht. Ze onderhouden vaak slechts een zeer armetierige sociale relatie tot kinderen van hun eigen leeftijd; als ze niet kunnen schitteren, voelen ze zich verloren. Hun pogingen om volmaakt, correct en superieur te zijn worden vaak door zeer eerzuchtige en perfectionistische ouders aangewakkerd. Soms moedigen ze zulke karaktertrekken aan, doordat ze dit bijzondere kind tegen de broers en zusjes uitspelen. De concurrentie met broers en zusjes werkt vaak de ontwikkeling van dit streven naar applaus in de hand. Om zijn superioriteit over een jonger broertje of zusje te handhaven of om ouderen te evenaren en zo mogelijk te overtreffen, probeert het kind om goed, betrouwbaar, attent en vlijtig te zijn. Ook is het steeds tot medewerking bereid door elke mogelijke verantwoording op zich te nemen. Het kind zelf en de ouders merken nauwelijks hoe zijn volmaaktheid het andere kind benvloedt, doordat het dit tot moedeloosheid en slechte aanpassing laat afglijden. De deugd van het voorbeeldige kind wordt maar al te vaak bereikt ten koste van een probleemkind. Voor veel kinderen is het niet genoeg goed te zijn; neen, ze willen beter zijn dan anderen. En ze houden inderdaad met hun inspanningen op, als ze niet beter kunnen zijn, zoals dat met Willi op school het geval was. Als we met succes het moeilijke kind helpen, dan wordt het zogenaamde brave kind in het algemeen moeilijk, soms voor het eerst in zijn leven. Daarom is het niet voldoende het probleemkind aan te pakken. De hele relatie moet verbeterd worden. Willi heeft net zoveel aanmoediging nodig als Maria. Want ook hij is niet zeker van zijn positie en is bang die te verliezen. Zijn poging om goed te zijn vormt slechts een compensatie voor de diepere twijfel aan zichzelf. Heel vaak compenseert een jonger kind het feit dat het minder jaren telt en zwakker is, door zijn goede gedrag te gebruiken als middel tot superioriteit, om zo bij de ouders in de gunst te komen. Meisjes compenseren soms de privileges en grotere kracht van hun broers door zeer plichtsgetrouw te zijn en zich verantwoordelijk te voelen. Dit schaadt hun mannelijke concurrenten, die dan onbetrouwbaarder en egocentrischer worden, omdat ze met het brave gedrag van hun zusje niet kunnen concurreren. Een dergelijke braafheid van een meisje kan haar eigen geluk en haar vaardigheid met anderen om te gaan in gevaar brengen, omdat ze, zonder zich dat bewust te zijn, anderen het gevoel geeft dat ze slecht zijn. Ze kan zichzelf tot voetveeg maken van iedereen die maar op haar trappen wil. Dit geeft haar een bijzonder aureool van morele superioriteit. Op die manier kan ze een martelares worden, waarbij ze steeds haar eigen leed met de fouten van anderen verontschuldigt. Omdat haar slechte aanpassing zelden tijdig wordt onderkend, wordt er niets ondernomen om zulke brave meisjes te helpen. HET OVERDREVEN CONSCINTIEUZE KIND

14

Een kind is vaak overdreven gewetensvol om waardering te verkrijgen en een morele superioriteit ten opzichte van andere kinderen te tonen. Achter het overdreven geweten verstopt zich het verlangen naar bijzondere aandacht - gewoonlijk blijft dit verlangen, deze drang, voor iedereen verborgen en is ook het kind zelf zich er niet bewust van. Zolang de aandacht en de waardering verkregen worden en zolang de ouders tegemoet komen aan het verlangen van het kind naar verdere waardering en bevestiging heerst er vrede en eensgezindheid. Vroeg of laat echter zal een dergelijk gedrag van het kind een probleem worden f omdat de ouders zich er niet langer naar willen richten f als broertjes en zusjes of vriendjes zich verzetten tegen de aandacht die dit kind krijgt. Dit overdreven geweten kan dan op een actiefdestructieve manier gebruikt worden om nog meer superioriteit en macht te verkrijgen, zelfs over de ouders. Ongewone eerzucht en het vermogen te rationaliseren [zijn handelingen achteraf verstandelijk te motiveren] kunnen een kind ertoe brengen dit streven als supergewetensvol te camoufleren. Het doet alles wat men van hem verlangt, maar op zon manier dat het tegendeel bereikt wordt, waarop de ouders, tegen wie het conflict gericht is, vaak in nutteloze woede uitbarsten. Met genegenheid en goede wil wordt echter alles vergoelijkt. Het kind brengt zijn ouders met zijn mateloze en dwangmatige pogingen om alles bijzonder goed te doen tot razernij. Het is geen viespeuk - verre van dat! Het wast zijn handen dertig maal per dag en verbeuzelt zo zijn tijd. Het komt om dezelfde reden te laat aan tafel, moet zijn huiswerk onderbreken en komt te laat op school. De overdreven netheidliefde verbergt zijn strijd tegen de netheid. Het is niet lui, integendeel, het werkt de hele dag zo hard, dat men het altijd moet zeggen op te houden of naar bed te gaan. Dan is het natuurlijk niet klaar voor de volgende dag en haalt een onvoldoende. Zoals elke verborgen vorm van vijandigheid bevordert deze houding de ontwikkeling van een neurose. Men zou zich door het vijandige karakter van dit gedrag niet van de wijs moeten laten brengen of tot strijd moeten laten verleiden door te proberen zich met geweld met de aangelegenheden van het kind te bemoeien. Aandringen en vermanen, om nog maar te zwijgen van dreigen, hebben of geen succes of verhevigen de strijd om de macht alleen maar. Het is noodzakelijk de oorzaken van de vijandige houding van het kind te onderkennen. Meestal vindt deze haar oorsprong in overmatige verwenning en/of sterke druk van de zijde van de ouders. Het kind heeft noch het geloof in zichzelf noch het vertrouwen in zijn omgeving. Zo benadrukt het zijn goede bedoelingen en verontschuldigt het zijn fouten. Marietje is elf jaar en een overdreven conscintieus meisje. Haar ouders, die zeer liefdevol en zorgzaam zijn, waren erg op hun enig kind betrokken. Ze letten op haar stemmingen, lazen elke wens van haar gezicht, volgden haar waar ze ook ging en zorgden er stipt voor, dat ze zich niet te veel inspande. Het was alleen maar natuurlijk dat ze zich vanuit een gezonde impuls tegen deze overdreven bezorgdheid verzette. Omdat ze haar ouders oprecht vereerde, kon ze haar verzet niet openlijk uiten. Ze maakte ze echter erg verdrietig doordat ze alles heel ernstig opvatte en over al haar fouten en vergissingen diep in de put zat. Tengevolge hiervan maakte ze nog meer fouten, door het simpele feit dat ze niet in staat was haar fouten te verontschuldigen. Alles wat men van haar verlangde, werd tot een probleem; en spoedig waren haar ouders het moe van haar ook nog maar iets te verlangen. Ouders kunnen prikkelbaar en zelfs streng zijn als ze zich tegen de overdreven gewetenskwellingen van hun kind verzetten. In dit geval geeft een kind niet toe aan de druk, noch laat het zijn morele opvattingen en goede wil varen; maar zijn innerlijke weerbarstigheid zal naar een dieptepunt van volledig innerlijk isolement gedreven worden. In zijn gedrag kan het dan wel op een bijzonder koppig en hardnekkig kind lijken; het onderscheidt zich toch van een openlijk rebellerend kind door die nadruk op zijn goede bedoelingen. Dergelijke psychologische mechanismen liggen vaak aan een dwangneurose ten grondslag. WIJSNEUZIGE UITSPRAKEN

15

Veel kinderen vallen op door het vermogen zich op ongebruikelijke en vermakelijke manier uit te drukken. Wat ze ook te zeggen hebben, het is steeds alleraardigst. Ouders hebben de neiging met deze wijsneuzige en vrolijke opmerkingen van hun kinderen ten overstaan van hun kennissen een beetje op te scheppen, zonder eraan te denken of het kind bij hun gewichtigdoenerij aanwezig is of niet. Het kind is natuurlijk blij met zijn heldendaden en begint nu wijsneuzige opmerkingen in serie te plaatsen. Zolang het kind klein is, kunnen zijn woorden een bepaalde charme hebben of het nu door het frappante taalgebruik of het nog onbedorven scherpe waarnemen komt. Maar langzamerhand wordt het neuswijze optreden een bron van ergernis en het vermaken een kwelling. In plaats van echter nu het kind uit zijn moeilijke positie te verlossen, waarin het zich door zijn onervarenheid heeft gemanoeuvreerd, in plaats van het op een aardige manier weer tot zichzelf te brengen en zijn zucht naar waardering in aanvaardbare banen te leiden, beginnen de ouders te berispen en te mopperen. Het is bijzonder noodlottig het kind kletsmeier te noemen, want zijn ontwikkeling zal dan zeer zeker in deze richting gefixeerd worden. De neiging hebben veel te babbelen komt voort uit een verlangen naar waardering. Het verraadt angst. Natuurlijk is deze neiging bij die kinderen het duidelijkst, die het moeilijk vinden zich op meer constructieve manier te laten gelden. De welbespraaktheid van vrouwen is waarschijnlijk hierop terug te voeren. Praatzucht, een bijzondere vorm van dezelfde fout, heeft eveneens tot doel het gevoel van eigenwaarde te versterken. Het is heel moeilijk kleine kinderen ervan te weerhouden vertrouwelijkheden eruit te flappen, want ze weten veel te goed dat ze opzien baren als ze juist datgene vertellen wat niet gezegd mag worden. Men moet deze verleiding begrijpen en een kind voor dergelijke wandaden niet te streng straffen. Men kan het kind echter gemakkelijk tot een beheerste zwijgzaamheid opvoeden als men deze eigenschap als een grote aanwinst en als bewijs voor een zekere volwassenheid van het kind voorstelt. Op die manier kan een kind ontdekken dat zwijgen beter is om na te streven dan spreken. Vermaningen zonder meer en vooral straf zullen nooit de diepere achtergrond van de spraakzaamheid bereiken. B. ACTIEFDESTRUCTIEVE METHODES DE CLOWN Eerzuchtige kinderen, die op het terrein van werkelijke, nuttige prestaties ontmoedigd zijn, kunnen de meest merkwaardige middelen gebruiken om zichzelf op de voorgrond te plaatsen en aandacht te trekken. De achtjarige Erwin had een zusje, dat drie jaar ouder was dan hij. Ze was energiek en flink, leerde gemakkelijk en zag er met haar elf jaar al heel volwassen uit. De jongen was tenger en klein, maar zeer agressief. Hij had altijd het laatste woord en was een echte opschepper. Op school was hij buitengewoon onrustig en onoplettend en stoorde de klas met zijn grimassen en fratsen, dikwijls tot vermaak van zijn vriendjes. Hoe reageerden de ouders op deze pogingen aandacht te trekken? Zij onderkenden zijn eerzucht niet en probeerden meestal zijn klaarblijkelijke streven naar waardering te onderdrukken. Dergelijke pogingen waren natuurlijk vergeefs, want het kind was werkelijk ontmoedigd en vernedering versterkte slechts de lage dunk die hij van zichzelf had. Hij deed alsof hij helemaal geen eerzucht bezat, door zich nauwelijks in te spannen om iets te leren en onderging straf en berisping op school met klaarblijkelijke onverschilligheid. In werkelijkheid was hij bijzonder eerzuchtig; zijn eerzucht richtte zich echter niet op nuttige prestaties. Deze weg was voor hem door zijn zusje geblokkeerd. Zij had Erwin naar de achtergrond geschoven. Erwin moet ontdekken dat hij niet altijd in het middelpunt van de belangstelling hoeft te staan om voor de superioriteit van zijn zusje een compensatie te zoeken. Zijn overdreven hoge dunk van haar en de twijfel aan zijn eigen plaats worden door de ontevredenheid die hij overal wekt, met zijn misplaatste pogingen om zich te doen gelden, nog versterkt. Men moet hem daarom laten zien, dat hij niet alleen naar zijn prestaties gewaardeerd wordt, maar ook, dat men van hem houdt. Tot nu toe had hij zich alleen dan belangrijk gevoeld, als het hem lukte anderen te ergeren. Deze

16

gewoonte kan veranderd worden. Om hem dit af te leren is het onderwerpen aan onverbiddelijke orde net zo nodig als het geven van aandacht en belangstelling, wanneer hij zich behoorlijk gedraagt. OPDRINGERIGHEID Ontelbaar zijn de trucs waarmee kinderen proberen indruk op anderen te maken. De merkwaardige ideen waarop ze dan komen, zijn vaak verbazend en vermakelijk. Onschuldige ouders, die geen idee hebben van de motieven welke achter een dergelijk gedrag liggen, zijn vaak totaal verbluft, als bijvoorbeeld hun vierjarige jongen [de jongste in het gezin] op het idee komt, zijn soep met een mes te snijden! De neiging van het kind om aandacht te trekken neemt vaak de vorm aan van ouders in verwarring brengen. Op deze manier bereikt het dat men zijn aanwezigheid niet vergeet en houdt het het hele gezin in zijn ban. Het onderbreekt de gesprekken van zijn ouders en belet zijn moeder met kennissen te praten. De acht jaar oude Trudy, verwend en de op n na oudste, vond het niet goed dat haar moeder in haar aanwezigheid ook maar iemand anders aandacht schonk. Als haar moeder met iemand wilde praten, legde Trudy haar hand op de mond van haar moeder of maakte serieuze gesprekken onmogelijk. Ze klemde zich dan om de hals van haar moeder en overdekte haar met kussen. Op school werkte ze echter zo hard, dat men haar minder te waarderen karaktertrekken graag over het hoofd zag. Ze was de lieveling van haar onderwijzer en de beste leerlinge van de klas. Ze wist dat ze op school met haar trucs geen succes zou hebben. HET WANDELENDE VRAAGTEKEN Een kind kan niet alleen door voortdurende en misplaatste uitingen van genegenheid ergernis wekken, het kan ook door vragen stellen opvallen. Men kan er gemakkelijk achterkomen of het kind vraagt om iets te leren of alleen maar om de aandacht op zich te vestigen. Een oprechte vraag moet serieus worden beantwoord; dit is echter volstrekt verkeerd als de vragen alleen maar een middel zijn om de aandacht van de ouders gevangen te houden. Dergelijke vragen zijn gemakkelijk herkenbaar, want het kind stelt voortdurend dezelfde vragen. Het wacht vaak niet eens op antwoord, voor het met de volgende vragen komt. Ouders slagen er vaak niet in dit spelletje te doorzien. Ze geven altijd antwoord, soms dezelfde antwoorden een paar keer achter elkaar. Als hun geduld ten einde is maken ze het kind ernstige verwijten. Het kind is dan over deze plotselinge wending van het gesprek verbaasd en werkelijk gekrenkt. In het huis van een vriend was ik eens getuige van de volgende scne: de moeder nam haar driejarige dochtertje op schoot en las haar voor uit een prentenboek. Op elke bladzij onderbrak het meisje haar moeder met vragen als: Wat doen die mensen? en Wat doet die hond hier? En iedere keer antwoordde de moeder geduldig. Na een paar bladzijden bemoeide ik me ermee en vroeg: Wat doen die mensen? en het meisje antwoordde correct! Ik bleef stil terwijl de volgende bladzij gelezen werd en het kind weer verschillende vragen stelde die de moeder weer geduldig beantwoordde. Bij de volgende bladzij stelde ik de vragen en gaf het kind antwoord. Bij de daaropvolgende bladzij vroeg het kind en antwoordde de moeder en zo werkten we het hele boek door. Toen de moeder het boek uit had, merkte ik op dat ik plezier beleefd had aan dit spelletje. De moeder vroeg heel verbaasd: Welk spelletje?Ze had van de hele gang van zaken niets gemerkt. Dit voorval is niet zo grappig als het lijkt. Het laat zien hoe weinig ouders de trucs van hun kinderen doorhebben, waardoor ze hun neiging aandacht te trekken versterken. Dit meisje riep drie of vier keer nadat ze naar bed gebracht was om water, om het potje, een zakdoek

17

en nog veel meer en de ouders deden net zo lang mee totdat ze boos werden. Dit is het gebruikelijke droevige einde van dergelijke spelletjes. Men zou van een kind geen zinloze vragen moeten tolereren. Als men goed luistert, is het niet zo moeilijk, deze van serieuze vragen te onderscheiden. Men moet er echter rekening mee houden, dat kinderen hun geestelijke horizon soms zeer plotseling kunnen uitbreiden en dan natuurlijk een groot aantal serieuze vragen hebben. Toch blijft het mogelijk onderscheid te maken tussen het gedachteloze en het weloverwogen stellen van vragen: het eerste wordt gekenmerkt door de stereotiepe vorm of de algehele zinloosheid van de vraag. Het eeuwige waarom? van kinderen kan voortkomen uit een gezonde weetgierigheid; veel vaker echter is het een uiting van de behoefte aan aandacht. Zelfs wanneer men dit laatste onderkent, zou men niet verwijtend moeten reageren. Men kan het kind erop wijzen dat het zijn vragen waarschijnlijk zelf niet serieus neemt. Dit kan in alle vriendelijkheid gebeuren. Het zal spoedig met zijn vermoeiende vragen ophouden, wanneer het daarmee het gewenste doel niet bereikt. Wil men toch op zulke vragen ingaan, dan moeten de antwoorden onlogisch zijn, daar het kind ze zelf al kent. Men kan er een spelletje van maken. Het is vaak al voldoende, wanneer men afspreekt elkaar om de beurt vragen te stellen, eerst het kind, dan wij. Of men kan net zulke vragen stellen als het kind doet of we verzinnen een idioot verhaal als antwoord op zijn eenvoudige vraag. Al deze spelletjes moeten echter alleen gespeeld worden om het kind duidelijk te maken waarom het deze vragen stelt en om te laten blijken, dat we bereid zijn de gewenste aandacht te schenken. Als we op een gegeven moment geen tijd hebben, beloven we het later te zullen antwoorden. Men schiet er niets mee op als men logisch antwoordt om het kind gerust te stellen of als men Ik weet het niet zegt, terwijl men wel beter weet. Het helpt ook niet als we tegen het kind gaan schreeuwen of proberen het de mond te snoeren. Al deze reacties zullen het kind er alleen maar toe brengen ons nog meer lastig te vallen. We stellen nog eens met nadruk, dat vragen die uit de behoefte aan kennis voortkomen, nooit genegeerd of belachelijk gemaakt mogen worden. Dit kleineren leidt ertoe, dat het kind zijn vertrouwen verliest en dwingt het om andere informatiebronnen aan te boren of kan zelfs zijn geestelijke ontwikkeling belemmeren. Een kind dat objectief en serieus een vraag stelt, is in het algemeen ook in staat een eenvoudig antwoord te begrijpen. Men moet het nooit zeggen dat het te klein is om het te begrijpen. We moeten natuurlijk wel bereid zijn de werkelijke betekenis van de vraag te ontdekken. Als men nu maar niet meer beantwoordt dan met de vraag bedoeld wordt, zal men daarmee de grenzen van het bevattingsvermogen van het kind niet overschrijden. Een volwassene zal misschien de kinderlijke vraag als niet te beantwoorden beschouwen. Hij zal denken dat het het begrip van het kind te boven gaat, omdat de volwassene ook aan alle overige vragen denkt die bij een volledige beantwoording passen. Het kind vraagt echter niet verder dan zijn begrip reikt. [Dit geldt natuurlijk alleen voor de serieus gestelde vragen.] Behalve de zakelijke en opdringerige vragen zijn er nog de zogenaamde retorische vragen: Is dat waar? - Geloof je dat echt? -Meen je dat? - Denk je?. Elk verklarend antwoord op zulke vragen is onjuist en misplaatst. Toch gebruiken prikkelbare en vittende ouders dergelijke vragen vaak om norse of tenminste onvriendelijke opmerkingen te maken. HET ENFANT TERRIBLE Het vermogen om iets nu net op het verkeerde ogenblik te zeggen of te doen, kenmerkt het enfant terrible. Zijn doel is het om in alle omstandigheden de aandacht op zich te vestigen en hij heeft op de meest eenvoudige manier succes: hij overtreedt namelijk de ongeschreven wetten van tact en fatsoen wanneer hij maar kan. Vaak zijn deze kinderen door hun intelligentie, geestigheid en charme waarmee ze optreden bijzonder aantrekkelijk. Het is hun tactiek om niets te doen dat uitdrukkelijk verboden is, maar binnen de grenzen van wat is toegestaan zo ver mogelijk te gaan.

18

Frans was acht jaar en een echt enfant terrible. Hij had zijn ouders verloren en werd door twee oudere broers en een oudere zus met meer goede wil dan gezond verstand opgevoed. Hij werd tussen hun welwillende toegevendheid en hun onbeholpen strengheid heen en weer geslingerd. Maar hij wist hoe hij ieders aandacht moest trekken. Eens berispte zijn broer hem ernstig, omdat hij gelogen had en hij kreeg een preek over de noodzaak om de waarheid te spreken; dat had verrassende gevolgen. De volgende dag kwam een ver familielid op bezoek; Frans zei hem direct dat men over hem niet zo aardig had gesproken. De verwijten van zijn broers en zuster die hierop volgden pareerde hij met de geniale opmerking dat je toch altijd de waarheid moest zeggen. En in het vervolg kon niemand hem van zijn eerlijkheid afbrengen. Het hele gezin beefde als er iemand op bezoek kwam; ze wisten dat Frans met buitengewone handigheid wel iets zou weten te vinden om te vertellen, dat pijnlijk, maar wel waar was. Natuurlijk beperkt een enfant terrible, dat die naam verdient, zich niet tot pijnlijke opmerkingen alleen. Het past zijn trucs in eindeloze variaties en met opvallende vindingrijkheid toe. Men kan zon kind niet gemakkelijk veranderen om de eenvoudige reden dat het slim en handig is. Toch zijn de gevolgen van zijn gedrag op latere leeftijd zelden zo erg als gekwelde ouders denken, want deze kinderen zijn geslepen genoeg om precies te weten hoe ver ze gaan kunnen. Toch zou men er iets aan moeten doen. Natuurlijk gaat dit alleen als de ouders het conflict met het kind beindigen en zijn begrip en genegenheid winnen, want deze kinderen zijn intelligent genoeg om het doel van hun gedrag te onderkennen. Het is niet eenvoudig ze de gevolgen [zie hoofdstuk VI] zelf te laten ondervinden omdat ze - zoals we daarnet bij Frans zagen - zo gewiekst zijn dat ze de onaangename consequenties van hun handelwijze in hun eigen voordeel gebruiken. Toch kunnen er wel gelegenheden gevonden worden, waarbij hij wel degelijk de onaangename gevolgen ondergaat. Ten eerste staat men het kind veel te vaak toe, dat het met zijn praktijken succes heeft. De ouders berispen het wel, maar lachen toch om zijn streken. Dit spoort hem natuurlijk tot nog meer en nog grotere heldendaden aan. Visite en andere buitenstaanders die slechts af en toe en met plezier van dergelijke scnes getuige zijn, oefenen een bijzonder slechte invloed uit. Het is daarom verstandig het kind bij gasten weg te houden. Men moet het alleen zeggen: Denk je, dat je je vandaag als tante X komt goed gedragen kan? Zullen we het proberen? Als het kind zich nu niet goed gedraagt, kan men het een volgend maal bij de gasten vandaan houden. Later kan men het dan opnieuw met hem proberen. Intussen moet men pogingen aanwenden het kind voor zich te winnen. Allereerst moet men de situatie begrijpen, die wellicht voortvloeit uit rivaliteit met een oudere broer of zuster. Men moet ook vermijden dat het kind te veel aandacht krijgt of dat men zijn eerzucht prikkelt, welke slechts onze eigen ijdelheid dient. HET WISPELTURIGE KIND Ook deze karaktertrek dient een bepaald doel. De veertienjarige Annelies is voortdurend met zichzelf in de weer. Ze wisselt steeds van kleren, vriendinnen, bezigheden en belangstelling en heeft zeer snel genoeg van alles. Korte tijd is ze heel goed in wiskunde, dan legt ze zich weer op geschiedenis toe. Ze verslindt het ene dikke boek na het andere en stopt dan even plotseling weer met lezen. Ze demonstreert voortdurend hoe begaafd ze is - wat ze allemaal wel zou kunnen als - ze er zich maar langer mee zou bezighouden. En hier volgt de reden, waarom ze zo handelt. Annelies staat in de schaduw van een heel flinke en conscintieuze oudere broer. Klaarblijkelijk is zij de meest begaafde van hen beiden. Maar hij bereikt meer en is standvastig. Dus probeert Annelies te laten zien wat ze volgens haar capaciteiten zou kunnen. Ze kan het echter niet opbrengen haar belofte waar te maken. Ze is niet alleen bang voor teleurstellingen, maar roept ze zelf ook op. Zij laat net als bij haar boeken en interesse de teleurstelling ook optreden in haar

19

persoonlijke relaties. Ze ziet niet in, dat de teleurstellingen niet van buiten af komen, maar uit haar eigen innerlijk voortkomen. Een wispelturig kind weet het doorzetten niet op waarde te schatten. Zijn eerzucht is er niet op gericht iets te bereiken, ook niet als het beweert of mocht denken dat het succes kan hebben omdat zijn moed beperkt is, geeft dit kind het vlug op en begint weer met iets anders. Zijn aanvankelijk overdreven enthousiasme verraadt zijn pessimisme. Het gunt zich de tijd niet, omdat het ervan overtuigd is dat anders zijn beperktheid aan het licht komt. Er is geen reden om aan te nemen dat wispelturigheid is aangeboren. Een dergelijke veronderstelling is een excuus dat het kind zelf verzint, misschien veroorzaakt door verkeerd genterpreteerde straffen door familie of speelkameraadjes. Men kan alleen hulp bieden wanneer het kind inziet, welk doel het eigenlijk nastreeft en wanneer het zijn gedrag wijzigt. [Zie hoofdstuk VI] Met oudere kinderen kan men deze zaken open bespreken; maar wanneer het kleine kinderen betreft kan de verbetering slechts uit begrip van de situatie voortkomen. Men moet hem bemoedigen en hem helpen zijn doelen te veranderen, maar niet voortdurend achter hem heen zitten om hem tot doorzetten te dwingen. Het kind heeft er belang bij met zo weinig mogelijk inspanning zoveel mogelijk te bereiken. In plaats van te willen uitblinken of gemakkelijke en snelle resultaten te boeken, moet het de bevrediging ontdekken die in het werk of in de inspanning zelf ligt, zonder daarbij uit te zijn op succes. C. PASSIEFCONSTRUCTIEVE METHODES CHARME Vooral als ze klein zijn, vinden kinderen vele eenvoudige methodes om zonder inspanning aandacht te trekken. Ze hoeven alleen maar om zich heen te kijken en daar strekt iedereen de handen al naar hen uit. Koketteren en zich laten bewonderen behoort tot de trucs waarmee ze iedereen vangen. Ze buiten hun zwakte en hulpeloosheid uit om anderen voor hun karretje te spannen. Ze doen dit echter zo charmant dat niemand het als een bezwaar ziet. Ze verstoren en ergeren nooit, omdat ze dan hun macht zouden verliezen. Vaak kan men enige berekening constateren; terwijl ze de schijn wekken zich slechts voor de ander te interesseren, zijn ze in feite volledig met zichzelf bezig. De neiging tot het afhankelijk zijn van de aandacht van anderen, leidt op den duur tot gestoorde relaties. Zolang ze maar kunnen behagen is alles goed. Wanneer een situatie dat echter niet toelaat, houden ze met hun goede manieren op. Ze kunnen zich dan allereerst destructief opstellen om aandacht te krijgen. Heeft dit geen succes, dan kunnen ze gemakkelijk tot een derde groep kinderen gaan behoren. Deze kinderen hebben een overdreven verlangen naar liefde, hetgeen er zelfs toe leiden kan dat ze zich helemaal onbemind wanen. Vele dusdanig afhankelijke kinderen veranderen in vijandige en wrede wezentjes als ze ontdekken dat hun charme geen effect meer heeft; bijvoorbeeld wanneer ze door een nieuw broertje of zusje van hun troon worden gestoten. IJDELHEID Kinderen die slechts om hun verschijning bewonderd worden en niet om hun daden, komen makkelijk in de verleiding ijdel te worden. IJdelheid komt voort uit het vermogen bewondering te wekken zonder dat daar iets voor gepresteerd is. De ijdelheid van kinderen wordt aangewakkerd doordat volwassenen prijzende opmerkingen over hun uiterlijke verschijning maken. Als deze waardering door het kind voor de basis van zijn sociale positie binnen het gezin aangezien wordt, dan neemt zijn ijdelheid vaste vormen aan. Het is voor aantrekkelijke kinderen een gevaar, dat ze leren meer op hun uiterlijk te vertrouwen en op de indruk die ze maken dan op hun prestaties en inspanning. Daaruit kan gemakkelijk gebrek aan vertrouwen in eigen capaciteiten voortvloeien. Dat maakt hen alleen nog meer afhankelijk van de waardering van anderen en vergroot hun ijdelheid. Dit moet echter tenslotte tot conflicten leiden, want hun eisen worden groter, terwijl hun inzet steeds

20

geringer wordt. Het doen verdwijnen van overmatige ijdelheid is een zeer moeilijke opgave. Wie niet weet dat een overdreven verlangen zich te laten gelden uit sterke minderwaardigheidsgevoelens voortkomt, zal proberen het in zo sterke mate ijdele en verwaande kind door vernedering terecht te wijzen. Dit zal het minderwaardigheidsgevoel van het kind alleen maar versterken en de drang tot aanmatiging of andere vormen van zichzelf op de voorgrond plaatsen vergroten. IJdele kinderen kunnen het niet verdragen in iemand anders hun meerdere te erkennen en zullen daarom elke situatie waarin zij niet kunnen schitteren uit de weg gaan. In geval van overduidelijke ontmoediging kan het ijdele kind daarom voor elke activiteit in aanwezigheid van anderen terugschrikken. Zo is ieder ijdel kind bang als het niet zeker kan zijn van succes. Men moet het masker van verwaandheid leren doorzien, evenals het masker van onverschilligheid. Een kind kan op school niets leren maar desondanks eerzuchtig zijn. En precies zo sluit het volledig verwaarlozen van de eigen kleren en de eigen verschijning de ijdelheid helemaal niet uit. Zulke kinderen zijn er eenvoudig mee gestopt, te proberen een goede indruk te maken. Het interesseert ze niet of ze er alleen maar net zo netjes uitzien als de anderen. Als ze niet uitblinken en zich niet kunnen laten gelden, geven ze daar niets om of ze proberen zelfs met hun vuile gezicht op te vallen. Een dergelijke onverschilligheid wordt klaarblijkelijk door ijdelheid ingegeven. Het kind zou de gangbare normen met betrekking tot het uiterlijk wel accepteren, als het maar niet zo bezorgd was over de indruk die het wil maken. Hoe kunnen we ijdelheid overwinnen? Hoofdzakelijk door haar niet te belonen. De meeste ouders roepen ijdelheid in hun kinderen juist op door zoveel waarde te hechten aan wat de mensen ervan zeggen. Veel ouders verwachten dat hun kind een goede beurt zal maken, of doordat ze er behoorlijk uitzien of door hun charme. Ze kleden het daarom bijzonder leuk aan, maken ook veel drukte over hun kleding en zijn blij met zijn succes. Maar deze bewondering wordt niet door een presentatie van werkelijke waarde gesteund. Omdat het kind zich aanstelt, hecht het ook overdreven waarde aan de mening van anderen, zulks ten koste van zijn gevoel van eigenwaarde. Als het geen indruk kan maken meent het dat het niet meer meetelt. Maar ook zijn succes geeft het geen echt zelfvertrouwen. Het gemak waarmee het door zijn uiterlijk waardering kan oogsten, leidt er vaak toe weinig waarde te hechten aan echte prestaties. Het hoeft niet te leren, niet ijverig te zijn en ook geen andere bijzondere bekwaamheden te ontwikkelen. Ook wanneer ijdelheid gepaard gaat met nuttige en waardevolle activiteiten, brengt zij onmiskenbaar een gevoel van onvolmaaktheid met zich mee. Niemand verlangt naar een slechte reputatie, tenzij hij meent op andere wijze niet meer mee te kunnen tellen. Wie altijd haantje de voorste wil zijn, wordt voortdurend door de gedachte gekweld dat hij het misschien eens niet meer zal zijn, omdat iemand anders hem de loef zou kunnen afsteken. Ouders die van hun kinderen verwachten dat ze iets bijzonders zijn, leggen bij hun kinderen de kiem voor hun angst te zullen falen. Het ijdele kind wil alleen maar indruk maken omdat het in de voortdurende angst leeft niet tot dat bijzondere in staat te zijn. Deze opvatting - de gedachte namelijk alleen via anderen iets te betekenen - wordt even sterk door het schuchtere als door het verwaande kind gehuldigd. Belachelijk gemaakt te worden beschouwen ze allebei als het ergste dat je kan overkomen. Het ijdele kind heeft echter nog de moed constructieve middelen tegen dit gevaar in te zetten, terwijl het vreesachtige kind het liefst de situatie zou willen ontvluchten en alleen door zwakte en onvermogen naar waardering streeft. In beide gevallen moet het leren aan de mening van anderen niet zon verschrikkelijk belang te hechten en zijn eigen waarde in zichzelf en in zijn prestaties te vinden. Het moet ontdekken dat zijn eigen waarde in zijn eigen aandeel schuilt, in plaats van in de uiterlijke indruk die het maakt. Het kind lijdt aan een foutieve opvatting over datgene wat voor mensen waarde heeft; zijn eerzucht moet niet onderdrukt maar in juiste banen geleid worden. D. PASSIEFDESTRUCTIEVE METHODES SCHUCHTERHEID

21

Thea is tien jaar en een schuchter kind, precies het tegenovergestelde van haar drie jaar jongere broertje. Hij zit vol leven, is kordaat en altijd bereid alles aan te pakken; zij is snel verlegen en terughoudend. Als haar iets gevraagd wordt geeft ze geen antwoord. Ze blijft het liefst thuis bij haar moeder en gaat nooit zonder haar uit. Ook op school trekt ze zich terug en ze heeft maar n goede vriendin. Heel typerend is de houding van moeder als de een of ander met Thea praat: Waarom geef je geen antwoord aan de dokter? Kijk niet naar de grond! Sta rechtop! Als het meisje iets gevraagd wordt, geeft de moeder voor haar antwoord. Ze kan eenvoudig niet op het antwoord van het kind wachten. Zo groot als ze is, probeert het meisje zich achter de rok van haar moeder te verbergen. Wat betekent dit gedrag? Thea ondervindt hevige concurrentie van haar jongere broertje. Ze voelt dat men door hem niet genoeg aandacht meer aan haar besteedt - en niet alleen omdat hij een jongen is: hij is sneller, levendiger, handiger en flinker. De jongen wordt door zijn ouders aangemoedigd zijn oudere zusje te overtroeven. Toen hij klein was werd het meisje gedwongen hem in alles toe te geven. Alles wat hij deed was leuk en verstandig. Zij, die vroeger als enig kind verwend was, werd nu koppig en wrevelig. Ze leerde heel gauw haar afhankelijkheid en onhandigheid als middel te gebruiken om niet alleen verdere verantwoordelijkheid ten opzichte van haar broertje te vermijden, maar ook om haar moeder te dwingen meer belangstelling voor haar te tonen. Natuurlijk was er een schaduwzijde, dat is waar; ze moest immers voortdurend preken over haar onhandigheid en gebrek aan capaciteiten aanhoren. Maar intussen slaagde ze er in de aandacht van haar moeder op zich te concentreren. Vele vreesachtige kinderen volgen hetzelfde voorbeeld. [We moeten echter wel onderscheid maken tussen deze kinderen en die, welke ontmoedigd of eigenlijk gentimideerd zijn.] Door hun gedrag dwingen ze andere mensen zich met hen bezig te houden en hen te helpen. Het kost tijd en moeite van hen een antwoord te krijgen. Hun gedrag is onaangenaam en storend; toch kan men ze niet negeren. Alleen al door hun nietsdoen vallen ze op. Hun ontmoediging kan aan eerzucht gekoppeld zijn, want anders zouden deze kinderen niet langer proberen aandacht te trekken maar zouden ze het in elk opzicht laten afweten en zich in een totale en stompzinnige passiviteit terugtrekken. Schuchtere kinderen zijn bang voor spot. Met behulp van hun angst proberen ze elke situatie te vermijden waarin ze een actieve rol zouden moeten vervullen. Toch verlangen ze van iedereen dat men aandacht aan ze besteedt. Deze manier van doen leidt soms tot ernstige neurotische symptomen, zoals bijvoorbeeld de angst voor blozen [erythrofobie]. Mensen die hieraan lijden, vermijden vaak alle maatschappelijke verplichtingen maar spelen het met behulp van hun blozen desondanks klaar in het middelpunt van de belangstelling te staan. De moeder van Thea demonstreert hoe je een schuchter kind niet moet behandelen. Het kind dwingt ons tot voortdurend opletten en bescherming geven; want dit is het doel van de schuchterheid. Maar men kan zich niet veroorloven op deze verlangens in te gaan. De angst van het kind voor activiteit en verplichtingen kan slechts door systematische bemoediging worden overwonnen. Dit proces is bijzonder gecompliceerd als het om kinderen gaat die zich achter een scherm van onvermogen verbergen om de eisen van het leven te ontlopen. Als ze geprezen worden, willen ze het of niet geloven of voelen zich gevleid, in ieder geval vrezen ze des te sterker een volgend maal te zullen falen. Een dergelijk kind heeft erg veel tijd nodig om zijn zelfvertrouwen te herwinnen en er is een systematische aanpak voor nodig. Bemoedigende, stimulerende woorden zijn zelfs niet genoeg. Het kind heeft een concreter bewijs van vertrouwen en waardering nodig. ONZELFSTANDIGHEID EN SLORDIGHEID Afhankelijke kinderen - die vaak slordig zijn - leggen ernstig beslag op hun omgeving. Ze hebben altijd iemand nodig die ze zegt wat er gebeuren moet en die tenslotte alles voor ze doet. Kinderen worden onzelfstandig, als ze met geweld beroofd worden van hun natuurlijke verlangen naar onafhankelijkheid. Wanneer ouders niet in de capaciteiten van hun kinderen

22

geloven, of wanneer ze het onaangenaamheden willen besparen of misschien door hun bescherming aan persoonlijke betekenis willen winnen, dan kan dit een kind ertoe brengen, elk verlangen naar zelfvertrouwen op te geven. Hoe handiger een moeder is, des te meer is ze geneigd alle huiselijke plichten en verantwoordelijkheden op zich te nemen en des te waarschijnlijker zal haar kind afhankelijk worden. Men moet nooit iets voor een kind doen als het dat zelf kan. Als een kind eraan gewend is dat men zich met hem bezighoudt en het met zorgen omringt, dan moet men met een dergelijke gang van zaken ophouden. Natuurlijk moet men dan niet ongeduldig worden. Is het kind door gebrek aan oefening onhandig, dan heeft het enige tijd nodig om zich handigheid te verwerven. Intussen kan men het bemoedigen en aansporen, maar men moet het noch door ongeduld noch door verkeerd gerichte sympathie van welke verplichting dan ook ontslaan. Het zijn niet altijd de ouders alleen die voor het ontbreken van het zelfvertrouwen van het kind verantwoordelijk zijn. De achtjarige Trudy kan zelf niets. Als ze werkelijk een opdracht uitgevoerd heeft, dan is dat slecht gebeurd. Ze doet alles verkeerd om daardoor van voortdurende hulp verzekerd te zijn. Als het gezin uit wandelen gaat, komt zij achteraan en moet geroepen en uiteindelijk opgehaald worden. Ze kan zichzelf aankleden, maar niet behoorlijk. Zelfs het eten moet voor haar geprakt worden. Als ze water voor zichzelf inschenkt, giet ze er gewoonlijk naast. Ze is vluchtig, slordig en lui. Kortom ze heeft iemand nodig die op haar let en haar knechtje is. En die heeft ze ook! Haar moeder is zakenvrouw en heeft weinig tijd voor haar. Trudy heeft echter een vier jaar ouder zusje, dat haar met alle mogelijke zorgen omringt. De twaalf jaar oude Annie is serieus, intelligent en zeer flink voor haar leeftijd. Ze knapt niet alleen haar eigen zaken op - omdat geen enkele volwassene enige aandacht aan de kinderen besteedt maar ook die van haar zusje. En ze wil niet van deze extra last bevrijd worden. Eens toen ze allebei in een vakantiekamp waren, kon men Annie er niet van weerhouden haar jongere zusje voortdurend te betuttelen. Ze wilde steeds bij haar zijn, mopperde en wond zich de hele dag op, zoals ze dat thuis gewend was. Zo verstoorde het aardige en vlijtige meisje de stemming in het kamp even erg als haar onhandige en zich slecht gedragende zusje. Men kan gemakkelijk zien om welke reden Trudy zich zo heeft ontwikkeld. De rivaliteit tussen beide zusjes leidde tot een merkwaardige verdeling van offensieve en defensieve middelen. Annie mag dan door haar flinkheid de beste zijn, maar Trudy krijgt de meeste aandacht. Het ene kind probeert de waardering op actieve wijze door nuttige prestaties te verkrijgen, het andere kind door passiviteit en onhandigheid. Het is niet voldoende alleen Trudy aan te moedigen. Dat moet men natuurlijk doen als men betere prestaties van haar verlangt. Maar zij wil nu juist prestaties uit de weg gaan, omdat dit haar dan de middelen zou ontnemen zich ten opzichte van haar flinkere zusje te handhaven. Vooruitgang kan men slechts boeken als men beide kinderen benvloedt. Hun sterke rivaliteit moet afgezwakt worden; alleen dan wordt het mogelijk het mechanisme van aandacht trekken voor beide kinderen tot staan te brengen. Ze moeten leren samen te werken en niet elkaar tegen te werken. Want het ontbreekt beiden aan saamhorigheid. Het is typerend en gemakkelijk te begrijpen dat ook Annies relaties tot anderen niet erg geslaagd zijn. Ze heeft geen echte vriendinnetjes omdat zij de superieure positie die ze nastreeft niet toestaan. Zo moeten beide meisjes leren hun rol in het leven op de juiste wijze te vervullen. Het is echter niet altijd noodzakelijk de gehele stijl van leven te veranderen om een kind van een enkele ongewenste karaktertrek te bevrijden. Een zeker gevoel voor orde en netheid kan bij elk kind worden aangekweekt. Het is voldoende als we geen nalatigheid toestaan. Het menselijk organisme is van nature op orde en regelmaat ingesteld. Slordigheid wordt allereerst als truc of kunstje ontwikkeld. Het kind ziet er voordeel in als het niet op tijd opstaat, zich niet wast of zich niet zelf aankleedt, als het te laat aan tafel komt, weigert zijn speelgoed op te ruimen of op vastgestelde tijden niet naar bed gaat. Op deze wijze behaalt het overwinningen in de strijd met vader en moeder en verzekert zich zo van de aandacht die het graag wil hebben. Om het kind van dergelijke gewoontes af te helpen, is het nodig de strijd te vermijden en de consequenties hun werk te laten doen. (Zie hoofdstuk

23

VI) Maar de ouders moeten zelf ordelijk zijn, anders zal het kind al gauw de eigen fouten tegen hen gebruiken. GEBREK AAN CONCENTRATIE EN DOORZETTINGSVERMOGEN Het onvermogen van een kind om te werken wordt zeer vaak aan de een of andere geestelijke of lichamelijke zwakte toegeschreven, die het het kind onmogelijk maakt zich voor wat langere tijd ononderbroken aan een taak te wijden. Een dergelijke veronderstelling is absoluut een vergissing, ook al schijnen de ervaringen van angstige ouders en andere mensen hen in het gelijk te stellen. Er zijn altijd mensen die de neiging hebben hun eigen fouten of die van hun kinderen aan nervositeit of een andere lichamelijk bepaalde zwakte toe te schrijven. Dit leidt dan weer precies als bij de al te snel veronderstelde aangeboren geesteszwakte ook in gevallen van gebrek aan intelligentie, tot een versterking van de klachten. Linda is vijftien jaar en enig kind, nerveus en zwakjes. Ze zit op de middelbare school en heeft daar grote moeite, hoewel ze intelligent is. Ze is zo gauw moe dat ze na schooltijd de rest van de dag vaak in bed doorbrengt. Het is zelfs moeilijk voor haar tijdens de les te blijven opletten. En als ze de een of andere onaangename opgave heeft of er dreigt een tentamen dan krijgt ze het helemaal op haar zenuwen. Van tevoren kan ze eten noch slapen. Soms wordt ze zo ziek als ze zich aan een tentamen moet onderwerpen, dat ze in bed moet blijven. Al op de lagere school kon ze het niet verdragen rustig te zitten en haar handen stil te houden. Vroeger had ze eens een klas moeten overdoen en om die reden had men aanvankelijk besloten haar niet naar de middelbare school te sturen. Maar met huilbuien en smeken slaagde zij erin haar zin te krijgen, vooral omdat al haar vriendinnetjes er ook heen gingen. Ze komt echter slechts met de grootste moeite met haar werk klaar en heeft voortdurend hulp nodig. Haar ouders en de doktoren veronderstelden een zwakheid van gestel. Maar wat was de werkelijke oorzaak van deze toestand? Tot op de leeftijd van vier jaar had Linda zich goed ontwikkeld; ze was energiek en levendig. Toen veranderde ze totaal. Haar ouders hadden een zeer slecht huwelijk, haar moeder besteedde daarom weinig tijd aan haar en liet haar over aan de zorgen van een kindermeisje. Desondanks was ze wat Linda betreft zeer eerzuchtig. Het meisje zag er nooit leuk genoeg uit. Ze kocht de mooiste kleren voor haar en kleedde haar aan als een prinses. Linda hechtte veel waarde aan haar uiterlijk. Ze kon wel een dag lang zeuren en huilen als ze schoenen kreeg die haar niet bevielen. In het algemeen had men medelijden met haar, omdat haar vader haar en haar moeder zo slecht behandelde en hen tenslotte verlaten had. Haar familie kocht voor haar wat ze maar wilde. Als ze langs een etalage kwam en iets zag wat ze hebben wilde, bleef ze staan en brulde tot ze het kreeg. Over het algemeen gedroeg ze zich echter goed en drong haar wil anderen niet op. Ze kende verschillende middelen om datgene wat ze hebben wilde ook te krijgen. Tot ze tien jaar was moest het kindermeisje haar aan- en uitkleden. Linda was zeer meegaand en omdat ze zich bij iedereen aanpaste, gelukte het haar wonderwel iedereen aan zich ondergeschikt te maken. Ook nu nog speelt ze het vrolijke kleine ding en loopt ze in sokjes en met haarstrikken rond. Niemand is zo hardvochtig dat hij haar iets weigert. Ze kiest altijd oudere of heel kleine speelkameraadjes uit. En zelfs de jongere meisjes bemoederen haar direct, wat ze genadig toestaat. Maar ze geeft er duidelijk de voorkeur aan met volwassenen te spelen. Haar moeder had haar ervan afgebracht met andere meisjes vriendschap te sluiten door te beweren dat ze haar alleen maar slechte gewoontes zouden bijbrengen. Daarom speelt ze het liefst alleen. Sinds haar vierde jaar buit ze haar zwakte systematisch uit om zich te laten bedienen. Ze moest tot eten gedwongen worden - en viel prompt af. Ze raakte op lange wandelingen uitgeput. Toen ze eens buiten waren en ze al te groot was om door haar familieleden te kunnen worden gedragen, moesten ze iemand huren om haar naar huis te dragen! Ze kon in huis niets doen; alles was te zwaar voor haar en ze bleef altijd ver bij de keuken vandaan. Ze was nooit in staat handarbeid te verrichten; ze raakte te snel vermoeid. Ze wilde steeds iets voor haar moeder maken, maar kreeg het nooit af. Lindas moeder schonk haar geen aandacht als ze niet ziek was. En de

24

laatste jaren werd ze vaak ziek. Als er op school een proefwerk op handen was, was dat zoals we gezien hebben al genoeg om haar aan het bed te kluisteren. In welke mate haar goede gedrag slechts lege schijn is en alleen maar een middel vormt om indruk te maken, kan men aan de volgende bijzonderheid zien. Haar schoolboeken liggen overal in haar kamer over haar bureau en boekenplanken verspreid - net zoals ook haar overige boeken slordig door elkaar liggen. Ze leest er nooit in, alleen als iemand haar kamer binnenkomt; dan schijnt ze erg in een les of in een aan zichzelf gestelde opgave verdiept, die ze echter nooit zal afmaken. Hier herkent men duidelijk de trucs die een eerzuchtig kind toepast, dat het moeilijk vindt door nuttige prestaties waardering te oogsten. Lindas grenzeloze eerzucht is overduidelijk, alhoewel niemand in haaromgeving er een vermoeden van heeft omdat ze nooit welke prestatie dan ook geprobeerd heeft te leveren, noch op school noch ergens anders. Ze was er voortdurend op uit deze prestaties te vermijden. Haar schijnbare zwakheid van gestel verschafte haar het meest geschikte alibi en bovendien kwam het tegemoet aan haar verlangen bemoederd en verzorgd te worden. Net als Linda proberen veel kinderen zich te verschuilen achter hun zwakke gestel en gebruiken het als middel om van hun ouders hun slaven te maken. Ze worden dan met het oog op hun zwakke constitutie van iedere verantwoordelijkheid ontslagen. Maar wanneer wij proberen deze kinderen te dwingen zich aan te passen, zullen we spoedig ontdekken dat deze zwakte sterker is dan onze kracht. Geen enkele dwang of druk kan het kind ertoe brengen mee te werken. Zijn eerzucht, de enige drijfveer achter al zijn handelingen, moet in andere banen geleid worden. Het vroegere verwennen moet door een systematisch geheel van gezamenlijk optreden verdwijnen. Tot nu toe was het kind het voorwerp van alle zorg geweest en het had deze situatie volledig uitgebuit. Nu moet het een medewerker worden. GENOTZUCHT EN OPPERVLAKKIGHEID De vijftien jaar oude George is een oppervlakkige, onbeheerste jongen die slechts bij het moment leeft. Hij is enig kind en werd in zijn eerste levensjaar aan de zorgen van een tante toevertrouwd, omdat zijn ouders geen tijd voor hem hadden. Deze tante had een dochter die drie jaar ouder was dan George, maar ze trok de jongen voor om hem het ontbreken van een eigen thuis zoveel mogelijk te doen vergeten. Hij kreeg altijd het grootste stuk van de pudding en meer snoep dan waar hij recht op had. Later kreeg hij meer zakgeld en mocht langer uitslapen dan haar eigen dochter. Zij kreeg alleen boterhammen met boter mee naar school, terwijl George altijd worst op zijn brood had. Alleen hij werd bij zijn huiswerk geholpen. Tot zijn achtste jaar waste zijn tante hem terwijl haar dochter zich al zelf moest wassen toen ze nog maar net de babyleeftijd ontgroeid was. Ondanks deze voortrekkerij bestond er tussen beide kinderen geen openlijke strijd. Het meisje paste zich aan de situatie aan; haar flinkheid en onafhankelijkheid boden haar enige compensatie voor het feit dat haar moeder haar verwaarloosde. Ook zij probeerde George te bemoederen, want hij had er langzamerhand slag van gekregen dat op te roepen. Hij was een leuk jongetje en wist zich bemind te maken (passiefconstructieve methode om aandacht te trekken). Niemand kon hem weerstaan. Hij buitte alle mensen met wie hij in contact kwam uit tot het uiterste en kon heel charmant geld uit de zakken van familieleden en bekenden kloppen, dat hij dan prompt in snoep omzette. Ook op school kwam hij in de gunst van zijn juffrouw en werd haar uitgesproken lieveling. Hij raakte vaak in een moeilijk parket, maar niemand kon lang boos op hem zijn en zijn wandaden werden hem gauw vergeven. Toen hij op de middelbare school kwam, verging het hem voor het eerst anders. Zijn gebruikelijke methodes waren niet langer effectief. Er werd echt werk van hem verlangd en hij was daar niet op voorbereid. Op de basisschool had hij alleen maar tienen gehaald, maar slechts met moeite kon hij de eerste klas van de middelbare school tot een redelijk einde brengen. Het was in die tijd dat hij van passiefconstructieve methodes op passiefdestructief gedrag overging.

25

Het is zonder meer duidelijk dat Georges totale persoonlijkheid bepaald werd door de situatie van zijn prilste jeugd en door de manier waarop hij deze situatie het hoofd probeerde te bieden. Het zou zinloos zijn zijn oppervlakkigheid en hebberigheid op zichzelf te beschouwen en daarop een strategie te ontwikkelen om hem te veranderen. Hij is zeer eerzuchtig, maar zijn streven is erop gericht zoveel mogelijk van andere mensen gedaan te krijgen. Alleen als hij daarmee succes heeft, voelt hij zich belangrijk. Van werken houdt hij niet. Hij doet geen pogingen zich te beheersen, omdat hij dan datgene wat hij denkt gedaan te kunnen krijgen van anderen en van het leven zelf, zal moeten prijsgeven. Het plezier in actief bezig zijn heeft hij nog niet ontdekt. Tijd en inspanning zijn voorwaarden voor succesvolle prestaties, en dat zijn dingen die George zich nog nooit getroost heeft. Hij denkt niet aan later, hij wil alles direct. Daarom kan hij noch spanning noch uitstel verdragen en buit hij deze als middel uit om zich voor het moment van grotere voordelen te verzekeren. Hij loopt van thuis weg als hem toevallig iets niet bevalt en maakt schulden bij vrienden, als zijn familieleden hem het verlangde geld niet willen geven. Door zijn achterbakse hulpeloosheid brengt hij anderen zover, dat zij oogsten wat hij gezaaid heeft. Door zijn gebrek aan beheersing of discipline bereikt hij altijd wat hij wil. De grootste hinderpaal bij het corrigeren van het gedrag van George zijn de familieleden. Zijn vooruitgang hangt af van het feit, of ze tot een verstandiger opstelling te bewegen zijn. Toen men probeerde hem in een tehuis te plaatsen, liep hij weg en werd direct weer door zijn familie opgenomen. In aansluiting hierop maakte hij iedereen het leven zuur en er was niemand die hem de consequenties liet voelen, als hij de bedoelde gang van zaken smadelijk negeerde. En toch is dat de enige manier om hem uiteindelijk de ogen te openen. Uit de houding van zijn omgeving zal George natuurlijk opmaken dat hij de juiste methodes heeft gevonden om zich te laten gelden. En als zijn familieleden niet kunnen ophouden naar zijn pijpen te dansen zullen ze een wanhopige strijd beginnen met dreigementen, scheldpartijen, vernederingen en dwang die zijn verzet en rebellie tegen orde alleen maar weer zullen doen toenemen. Hij wil dan niet meer alleen maar aandacht en dienstbaarheid, maar macht en misschien zelfs wraak. Standvastigheid van de kant van de familieleden en voortdurende bemoediging - dat zijn de methodes die een verandering van zijn levenspatroon teweeg kunnen brengen. Men kan die mensen genotzuchtig noemen, die naar goedkope en snelle successen streven, omdat ze te weinig waarde hechten aan de toekomst. Het komt hun twijfelachtig voor iets te zullen bereiken, als ze dat op een bepaald moment niet direct kunnen krijgen. Dit ontbreken van geloof in de toekomst is karakteristiek voor genotzuchtige kinderen. Ze kunnen niet sparen. Waarom zouden ze ook? Morgen zal onaangenaam genoeg zijn, waarom dan vandaag bederven. Daarom is het voor hen onbelangrijk dat het plezier van nu het onbehagen van morgen inhoudt. Ze beschouwen dat als onvermijdelijk. Het zijn kinderen die zich bedreigd voelen door broers en zusters die beter slagen in het leven. Of kinderen die door inconsequente ouders verwend zijn. Natuurlijk is er een zekere hoeveelheid koppigheid aanwezig, als het kind probeert tegen alle orde in zijn genot na te jagen. De stiekem gekochte snoeperijen, de uit de provisiekast gegapte jam, de chocola die voor een hele week bedoeld was in een keer opeten - dit alles is niet alleen lekker, maar betekent ook een kleine overwinning op de volwassenen zonder dat het kind zich daarvoor behoeft in te spannen. Genotzucht en ontmoediging liggen altijd dicht bij elkaar. Zo demonstreert de genotzucht van een kind dat zijn psychisch evenwicht verstoord is en dat het hulp nodig heeft. Maar - het zij nog eens gezegd - hulp is niet hetzelfde als toegevendheid. ANGST EN VREES Toen we hierboven het overdreven gewetensvolle kind bespraken, wezen we op het probleem van de neurose. In het middelpunt van alle neurotische verschijnselen staat de angst. Terwijl echter grote angst bij volwassenen als ziekelijk beschouwd wordt, vindt men die bij kinderen heel natuurlijk. Hij treedt van tijd tot tijd bij elk kind op. Alleen als de angst heel sterk is, wordt hij als ongewoon ervaren. Angst is de uitdrukking van hulpeloosheid. Wie

26

altijd het gevoel heeft dat hij zwak is, vreest niet alleen dreigende gevaren; zijn angstgevoel zoekt ook onbestemde en onbekende bedreigingen. Misschien zijn de angstreacties aangeboren herinneringen aan een primitief levenspatroon; want de primitieve mens leeft inderdaad onder de voortdurende dreiging van gevaren, waarvan enkele onbekend, andere weer voor het primitief bevattingsvermogen onbegrijpelijk zijn. De geciviliseerde mens leeft onder normale omstandigheden beschermd in een gemeenschap. Maar het kind ervaart toch zijn hulpeloosheid en dit gevoel neemt in zijn overgevoeligheid de vorm aan van angst; en omdat we begrip voor zijn hulpeloosheid hebben, reageren we op zijn angst. Hier ligt de kern van het probleem. Het kind leert zijn aangeboren angstreacties uit te buiten en zijn persoonlijke doelen te bereiken. Hoe meer de ouders onder de indruk komen van de angstgevoelens van het kind [hetzij als gevolg van overdreven liefde en sympathie, hetzij omdat ze onder hun eigen angsten lijden], hoe sneller ze bereid zijn zich aan zijn gedragspatroon te onderwerpen. Door de angst kan het kind zich tot een tiran ontwikkelen, die buiten orde en wet leeft. Een vreesachtig kind is bang voor eenzaamheid en duisternis en onthult door zijn angst zijn karakteristieke zwakheid en de oorzaak ervan. Alleen een verwend kind gedraagt zich zo. Het vindt het het ergste als men hem alleen laat, omdat het zich niet in staat voelt zonder de hulp van volwassenen te leven. Niets is verschrikkelijker dan alleen te zijn, want dan moet het volledig zichzelf vertrouwen. En precies zo is het in het donker op zichzelf aangewezen. Soms geven de ouders zelf hun kind de argumenten in handen, die het tegen ze gebruiken kan; ze laten het voor straf alleen of maken gebruik van de spookachtige boeman of enge sprookjes om op die manier de angst voor de nacht en de duisternis tevoorschijn te roepen. De typische kinderangst wordt vaak opgeroepen door de weigering van het kind om naar bed te gaan. Veel kinderen willen niet naar bed. Dat komt omdat ze of - al is het maar tijdelijk - de aanwezigheid en zorgzaamheid van hun ouders niet willen missen of omdat ze de minachting niet verdragen wanneer ze niet net zo lang mogen opblijven als de ouders of oudere broers en zusters. Naar bed gaan en het daarmee verbonden alleen zijn in het donker wordt zo tot een steen des aanstoots. In dit geval blijkt de angst een sterk wapen, waaraan slechts weinig ouders weerstand kunnen bieden. De graad van afhankelijkheid waartoe de ouders door deze truc gebracht kunnen worden is vaak ongelooflijk. Een kind wil niet alleen naar bed. De deur moet open blijven, minstens op een kier om het licht door te laten dat het contact symboliseert met de anderen. Langzamerhand worden de eisen groter: de deur naar de kamer ernaast moet open blijven; er moet een lamp blijven branden; een volwassene moet in de kamer blijven tot het kind inslaapt; moeder moet bij zijn bed blijven zitten en zijn hand vasthouden, als ze loslaat begint het kind onmiddellijk te huilen. Zelfs in zijn slaap merkt het dat moeder probeert weg te gaan, het wordt wakker, huilt en houdt haar tot diep in de nacht aan zijn bed. Kinderen die de noodzakelijkheid van het naar bed gaan hebben aanvaard, nemen hun toevlucht tot enge dromen en nachtelijke angstaanvallen om in het bed van de ouders te kruipen en zo de gevreesde eenzaamheid te vermijden. Ook overdag blijkt de angst een zeer effectief middel. De twaalf jaar oude Paul buit zijn angst uit om het hele gezin te beheersen. Het is een nakomertje met twee oudere broers. Iedereen verwent en verzorgt hem; maar hij leeft in voortdurende angst. s Nachts moet de deur open blijven; s avonds kan hij niet alleen in een kamer zijn. Hij vermijdt elke situatie waarin hij alleen zou moeten zijn. Hij is bang om aan zijn huiswerk te beginnen, is bang als de andere jongens vechten en doet met zwemmen en gymnastiek niet mee. Steeds als zijn moeder probeert hem alleen te laten ontstaan er hevige scnes. En zo is het hele gezin steeds bezig hem te kalmeren, hem te helpen de weg voor hem te effenen. Zijn moeder kwam bij me om advies, maar niet uit bezorgdheid om de angst van het kind. Ze vroeg om een verklaring, zodat hij niet aan de zwemles hoefde deel te nemen; de arme jongen kon namelijk de avond ervoor nooit slapen! Dat hij zou kunnen leren op eigen benen te staan, op zijn eigen krachten te vertrouwen en zijn moeilijkheden zou kunnen overwinnen - dat was iets waar zijn moeder nooit opgekomen zou zijn. En nooit zou Paul uit eigen beweging hiertoe een poging ondernomen hebben, want hij houdt van de beschermende sfeer waarin hij leeft, hoewel hij dit met zijn angsten duur betalen moet.

27

Paul is echter tamelijk conservatief in de keuze van zijn middelen. Ernst is veertien jaar en heeft het beter klaargespeeld zijn ouders op te voeden. Ze moeten hem op de minuut af zeggen hoe laat ze thuis zullen komen, want de onzekerheid kan hij niet verdragen. Hij verbergt zijn tirannieke egosme achter overdreven uitingen van liefde voor zijn ouders. Hij leeft in de voortdurende angst, dat hun iets zou kunnen overkomen. Daarom staat hij op hun stiptheid. Blijven ze langer weg dan ze gezegd hebben, dan moeten ze voortdurend opbellen om hem te verzekeren dat met hen alles in orde is. En niemand merkt dat Ernst niets anders dan hun aandacht wil. Welke stappen kunnen nu tegen deze overdreven angst van kinderen worden ondernomen? Geweld is natuurlijk nutteloos. De beste manier is om de angst te negeren. Het kind zal natuurlijk deze tactiek met alle middelen bestrijden en in alle staten van opwinding geraken. Als het kind nog klein is, kan men het eenvoudig toestaan uit te razen om zo te kalmeren. Men moet het de genegenheid, liefde en zorg geven welke het wenst en ook nodig heeft, maar niet onder de druk van de angst. In moeilijke gevallen kan het nodig zijn de deskundige om raad te vragen. Soms kan men ook succes hebben als men aan de eerzucht en trots van het kind appelleert, door het uit te leggen dat angst een truc van kleine kinderen is en dat het beneden zijn waardigheid ligt deze uit te buiten. Men moet zijn aandacht in ieder geval niet op het verschijnsel zelf richten, maar men moet de diepere oorzaken opsporen. De hulpeloosheid van het kind komt gewoonlijk voort uit zijn gevoel van afhankelijkheid van volwassenen. Men moet het passende gelegenheden bieden om een hogere graad van zelfvertrouwen te bereiken. Observerende ouders kunnen constateren dat de angst sterker wordt, wanneer een kind voor een probleem wordt geplaatst. Het moet daarom leren moeilijke situaties op te lossen. En hier is de angst van de ouders gevaarlijker dan die van het kind. Ook zijn neiging zichzelf tot middelpunt te maken en tot elke prijs zijn wil door te zetten, moet afgeleerd worden. Wat minder toegevendheid is hiertoe het beste middel, zoals hiervoor al vaker benadrukt werd. Het feit dat de angst van het kind op veel te grote toegevendheid berust, wordt duidelijk wanneer het zijn angst in een vreemde omgeving volledig kwijt is, omdat men daar namelijk niet speciaal rekening met hem houdt. Strengheid versterkt zijn gevoel van hulpeloosheid alleen maar. In dit geval kan de noodzakelijkheid van het onderdrukken van zijn angsten leiden tot diepere storingen, welke gewoonlijk van neurotische aard zijn. EETMOEILIJKHEDEN Geen enkel kind zal bij het eten moeilijkheden veroorzaken als zijn ouders niet proberen het tot eten te dwingen. Eetmoeilijkheden beginnen als vader of moeder aan het eten van het kind overdreven belang hechten. Dit kan al heel vroeg gebeuren, als moeder bijzonder bezorgd is om het gewicht van het kind of wanneer het kind ziekelijk is of gedurende een ziekte ernstig afgevallen is. Dan wordt er een druk op het kind uitgeoefend, die aanvankelijk slechts gering is, maar tenslotte in geweld en hevige dwang ontaarden kan. Dwang bij het eten remt het vermogen en de bereidheid voedsel tot zich te nemen. Hij verstoort het normaal functioneren van de maag en maakt dat het kind het eten vies vindt. Bovendien reageert een kind waarop druk wordt uitgeoefend in het algemeen met verzet. Als dit verzet zich op het eten richt, versterken ouders die zich om de voeding te veel zorgen maken, hun druk. Hun wanhoop kan hen razend maken, maar zal nooit de bereidheid van het kind tot eten vergroten. Sterker nog, het kind krijgt de indruk dat het eten niet voor zijn eigen welzijn, maar voor dat van zijn ouders bedoeld is. Zo heeft het kind in het eten steeds een wapen bij de hand, dat tegen de ouders gebruikt kan worden, vooral wanneer het kind zich veronachtzaamd of tekort gedaan voelt. Dat kan het

28

geval zijn wanneer zich een nieuw broertje of zusje aankondigt, of wanneer het kind van een ziekte opknapt en de ouders hun aandacht wat verminderen. Een meisje van twee jaar bood bij iedere vorm van voeding zon heftige weerstand, dat niet alleen de moeder maar ook de huisarts zich zorgen maakte. Het kind kreeg bij elke maaltijd hevige huilbuien en zou, wanneer men niet had ingegrepen, dagenlang niet gegeten hebben. Men kon de diepste oorzaak van deze groeiende afkeer van eten achterhalen. Men had haar moeder destijds geadviseerd zich aan vaste voedingstijden van het kind te houden [wat een goede raad was], maar welke methode paste zij toe? Als het kind op de vastgestelde tijd sliep, maakte zij het wakker. Weigerde het de fles, dan liet ze niet - wat ze had moeten doen - het kind met rust tot de volgende voeding, maar perste de fles in het mondje. Toen het meisje de eerste lepel vruchtensap weigerde, ging haar moe er nog drastischer te werk; zij hield het kind de neus dicht, wachtte tot het zijn mond open deed om te ademen en wrong dan de lepel in de naar lucht happende mond. Is het een wonder dat dit meisje zon afkeer van eten ontwikkelde? Alle eetmoeilijkheden verdwijnen binnen een paar dagen of weken, als de ouders de natuurlijke impulsen van het kind de vrije loop laten. Die zijn in elk kind aanwezig. Laat het gerust honger hebben en na zekere tijd zal het om eten vragen. Als men dit eten op regelmatige tijden aanbiedt, zal het zich automatisch aanpassen. In plaats van zich aan dit eenvoudige recept te houden, gedragen ouders die moeilijkheden met het eetgedrag van hun kinderen hebben, zich in het algemeen zodanig, dat elk normaal kind een eetprobleem zou worden. Eerst proberen ze het met overreding. De maaltijd wordt een tragedie. Moeder waarschuwt het kind voor de treurige gevolgen van het niet-eten. Zij voert het kind en praat op hem in. Zij vertelt verhaaltjes of geeft goede raad, doet beloftes of dreigt met straf. Tenslotte wordt ze boos; ze begint te mopperen of te schreeuwen en gebruikt zelfs geweld om het eten in de mond van het kind te stoppen. Zon moeder kan uit pure liefde een furie worden en ze merkt nooit hoe het kind zich in allerlei bochten wringt tot het tenslotte het eten uitspuugt dat er zo moeizaam ingeperst werd. Nu geeft de moeder of toe en vindt goed dat het kind dan maar niet eet of ze maakt speciaal eten klaar waar het kind van houdt. Er zijn moeders die een groot deel van de dag besteden aan het klaarmaken van eten dat een kind lekker vindt en eten wil. Of de moeder wordt hard en besluit - opdat het kind eraan wennen zal - bij de volgende maaltijd hetzelfde eten voor te zetten, natuurlijk met hetzelfde resultaat. En toch zouden zowel de ouders als het kind zich deze strijd kunnen besparen. Ten eerste is het feit of een kind nu eet of niet geen onderwerp voor een toespraak en geen aanleiding voor opwinding. De ouders zouden op de gezonde instincten van het kind moeten vertrouwen. Het lijdt geen honger als men er zich niet mee bemoeit. Met onze bezorgdheid geven we het een bevrediging die veel groter is dan de lichamelijke gevoelens van voldaanheid. Denk maar eens aan alle aandacht die het kind op zon manier van ons krijgt! Het is zelfs in staat ons te overwinnen en volkomen hulpeloos te maken en dat alleen maar omdat het niet eet. Het kind mikt liever op dit sociale winstpunt dan dat het zich zorgen maakt om zijn lichamelijk welbevinden. Geen kind dat bij een overvloed aan eten aan zijn lot wordt overgelaten zal slecht gaan eten en eetmoeilijkheden op zo grote schaal ontwikkelen zoals kinderen vaak doen van wie de ouders zich om hun lichamelijke ontwikkeling zorgen maken en ze tot eten dwingen. De eerste stap om de eetgewoonten van een kind te verbeteren is het met rust te laten. Er moet met geen woord over gesproken worden; er moet niet worden gezegd dat het zijn bord moet leegeten of moet opschieten. Maar het is niet voldoende alleen maar rustig te blijven. Een bezorgde moeder kan heel duidelijke taal spreken zonder iets te zeggen. Als men aan tafel zit, het kind aanstaart en zo de eigen spanning, wanhoop, vrees en woede verraadt, dan schenkt men het evenzo verkeerde aandacht en roept men zijn koppigheid op. Ten tweede moet het kind de natuurlijke gevolgen van zijn weigering om te eten ondervinden. Als het niet eten wil wat het voorgezet krijgt, moet men het kind toestaan het te weigeren. Maar men moet niet uit toegevendheid, medelijden of angst het iets anders ervoor

29

in de plaats te eten geven. Eet het niet, dan moet het tot de volgende maaltijd wachten; geen hapjes, geen snoepjes of een boterham met boter, niet eens een glas melk buiten de normale etenstijden! En bij de volgende maaltijd moet het hetzelfde eten krijgen als de andere gezinsleden [en niet de rest van de vorige maaltijd!]. Verwende kinderen kunnen zich verwaardigen dat te eten wat ze lekker vinden. Als zij met dergelijke eisen hun zin krijgen, zien de ouders of het belang van orde niet in of ze kunnen eenvoudig hun overdreven toegevendheid niet opgeven. We hebben al uitgelegd waarom het zo belangrijk is dat het kind leert alles te eten. Het is niet moeilijk een kind ertoe te bewegen ook iets te eten wat het niet lekker vindt als zijn afkeer niet op organische overgevoeligheid [allergie] berust. Als het niet tegelijk met de anderen klaar is, moet het bord worden weggezet en moet hem tijdens deze maaltijd niets anders meer gegeven worden. Als men het aan bepaald eten wil wennen, kan men het zo regelen dat er aan het eind een geliefd toetje wacht. Het kind moet weten wat er komt, maar men moet ervoor oppassen dat men het niet zo meedeelt dat het als beloning of straf gevoeld kan worden. Dreigementen zoals als jij je spinazie niet opeet, krijg je ook geen ijs zijn volkomen misplaatst. Eventuele mededelingen moeten terloops gedaan worden. Men moet echter voet bij stuk houden en alle beloftes, aanvallen of andere trucs doorzien, waarmee het kind probeert ons week te maken. Ons medegevoel met het kind mogen we wel uitdrukken, maar we mogen er niet aan toegeven. Ook moet men zich niet van de wijs laten brengen als het kind zich inspant om het eten weg te slikken, wat het kind niet graag doet, maar wat het doet omdat het het anders niet wegkrijgt. Zodra het kind het eten haast niet door zijn keel krijgt, moet men zijn bord weghalen en zeggen, dat het blijkbaar geen honger heeft en zich geweld aan moet doen; de gevolgen moeten echter in ieder geval weer dezelfde zijn. Kleine Fred was op een etentje uitgenodigd. Hij was duidelijk een zeer slechte eter. Alle andere kinderen waren al klaar, maar Fred had nog bijna zijn hele kop chocolademelk en zat met lange tanden een belegde boterham te eten. Zijn oma, die met hem was meegekomen, zei dat het vaak een uur duurde voordat hij zijn melk op had. Ze probeerde hem toe te spreken: Schaam je je niet, Fred? Alle anderen zijn al klaar, schiet eens een beetje op! De gastvrouw vroeg haar of ze even de kamer uit wilde gaan en zei toen tegen de jongen: In ons huis hoef je niet te eten als je niet wilt. Geef mij je kopje maar en je boterham! En ze deed alsof ze echt van plan was alles weg te nemen. Meteen tastte Fred toe en nam een enorme hap. Nu had hij zijn mond vol, maar kon het eten niet wegkrijgen; zijn gebrek aan oefening zat hem dwars. Dus hield de gastvrouw voet bij stuk. Neen Fred, dat heeft geen zin. Ik zie toch dat je geen honger hebt, dus zal ik het weg moeten halen als je geen zin hebt. Meer zei ze niet. Binnen vijf minuten was de chocola op en het brood naar binnen, tot grote verbazing van oma die maar niet begreep hoe dit kunststukje gelukt was. Een geval uit een zomerkamp: een jongen van veertien jaar had aan een gezwel in zijn buik geleden en moest het afgelopen jaar verschillende operaties ondergaan. Op het ogenblik ging het goed met hem, maar hij kon niet eten. Hij braakte zodra hij iets at, had te weinig gewicht en verhongerde bijna. Op deze eerste dag in het kamp lustte hij de soep niet. Er werd hem duidelijk gemaakt, dat hij die niet hoefde te eten, maar dat hij er niets anders voor in de plaats kreeg. Desondanks weigerde hij te eten. Toen het vlees werd rondgedeeld, kreeg hij honger maar hij kreeg niets. Hij zei in opperste verbazing: Maar ik wil eten! Blijkbaar had men hem nog nooit iets geweigerd, als hij wilde eten. Men zei hem vriendelijk doch duidelijk, dat men met hem meevoelde, maar dat men van de regel niet kon afwijken. Nu bemoeiden een paar andere kinderen zich ermee. Ze zagen hoe ondervoed hij was en toen hij begon te huilen, vroegen ze of hij niet toch wat te eten kon krijgen. Iedereen zat ermee in. Maar nu toegeven zou betekenen de veldslag verloren hebben. Op deze dag at hij helemaal niets, maar na een paar dagen at hij alles en hield hij op met braken. Dit bevestigde de diagnose van de behandelende arts, dat de eetmoeilijkheden en het braken een psychische oorzaak hadden en waarschijnlijk het gevolg waren van overdreven

30

bezorgdheid en het eindeloos gepraat van zijn ouders, wier angst maar al te goed te begrijpen was. SPRAAKSTOORNISSEN Af en toe optredende storingen in het spreken zijn tijdens de ontwikkeling van een kind bijna normaal en moeten niet als ziekelijk beschouwd worden. Het zogenaamde natuurlijke stotteren kan echter tot ernstige storingen aanleiding geven als de ouders er zich met waarschuwingen, vermaningen en straf mee gaan bemoeien. Ook de taal kan zo een middelpunt van een conflict worden, doordat het kind de inspanningen van zijn ouders gaat trotseren. Het stotteren is speciaal tegen het contact met anderen gericht; het schaadt de relatie met anderen. In zijn relatie tot die anderen verlangt het kind speciale veiligheden. Stotteren treedt vaak op in aanwezigheid van mensen voor wie het kind bang is. Soms ligt er echter overdreven eerzucht aan ten grondslag. Het kind is niet zozeer bang voor de mensen zelf, maar is eerder bang om zichzelf in een onaangename situatie te brengen. Stotteren is een teken van angst om te mislukken; maar tegelijkertijd demonstreert het een verzet, dat bezorgdheid en aandacht opwekt. Stotteren kan een deskundige behandeling eisen, toch is het vaak minder een probleem van spraakoefeningen dan van een algemeen opnieuw aanpassen. Ouders kunnen helpen door aan de storing geen aandacht te schenken en - wat nog belangrijker is - alle mogelijke methoden toe te passen om de vijandschap van een kind en zijn minderwaardigheidsgevoel te doen afnemen. Een opvallende spraakstoornis komt heel duidelijk voort uit overdreven toegevendheid en verwenning; het is namelijk een soort pseudo-stomheid. Het kind gedraagt zich als een doofstomme, terwijl hij het niet is. Soms valt het moeilijk te constateren of het kind werkelijk doofstom is of niet. Het spreekt of luistert nooit. Het vindt het niet nodig iets te zeggen, omdat zijn familieleden al zijn wensen vervullen die het met gebaren en gezichtsuitdrukkingen kenbaar maakt. Een adequate behandeling van de ouders leidt altijd tot overwinning van de stomheid en maakt dan ook een definitieve diagnose mogelijk. Dezelfde mechanismen kunnen ook een gebrekkig spraakvermogen bij kleine kinderen oproepen. Ze spreken heel onduidelijk, zodat niemand behalve de gezinsleden ze verstaan kan. Hun gebrek aan deelname en relatie tot anderen gaat hand in hand met een algehele luiheid. Zulke kinderen doen nergens enige moeite voor. Ze verlangen - en met succes - dat anderen al het nodige doen. Ze lopen langzaam en slepen met hun voeten; ze kleden zich niet zelf aan en moeten nog gevoerd worden - allemaal dezelfde trucs om op passiefdestructieve wijze aandacht te verkrijgen. Al lijken ze ook verveeld en apathisch, ze zijn intussen handig genoeg om te weten dat ze niet meer moeten doen, omdat alles immers voor ze gedaan wordt. Waarom zouden ze zich onnodig inspannen als ze zoveel weldadige aandacht krijgen wanneer ze niets doen? Als het lukt een overmatig beschermende moeder of een ouder zusje, dat door haar zorg voor de baby waardering oogst - af te remmen, dan zal het kind al gauw bijtrekken en al die bezigheden opnemen, welke het voorheen afwees. Onduidelijk spreken is slechts het teken voor een kunstmatige zuigelingenleeftijd. Als men de uitspraak van een kind wil verbeteren, moet men alles negeren wat het niet duidelijk zegt. Het is niet raadzaam zijn fouten te verbeteren of te willen dat het een woord op de juiste manier nog eens zegt. Dat betekent alleen maar een verkeerd soort aandacht, welke het kind zal aansporen zijn fouten te koesteren in plaats van ze op te geven. Het zal zijn spraak alleen verbeteren als het zelf de indruk heeft, dat het nut voor hem heeft. Het voordeel van juist spreken wordt hem duidelijk, als het niet meer mogelijk is zich op een andere manier verstaanbaar te maken.

31

HET DOELBEWUSTE KIND

TWEEDE DOEL: SUPERIORITEIT DERDE DOEL: VERGELDING VIERDE DOEL: TERUGTREKKEN Steeds wanneer de pogingen van een kind mislukken, om zijn sociale positie te vestigen door het wekken van aandacht, komt men in een nieuwe fase van de sociale betrekkingen. Meestal ontstaat dan een strijd om de superioriteit. Doordat het kind in staat is te doen wat het niet mag en omgekeerd dat weigert te doen, wat men van hem verlangt, daagt het ons uit en probeert het binnen de groep zijn positie te versterken. Het begrip macht is natuurlijk geen uitvinding van het kind. Als gevolg van het feit dat het zijn ouders, familie en kennissen observeert, ontdekt het kind dat macht een sociale positie verschaft en een eind kan maken aan veel problemen. Wie steeds de macht over anderen bevecht, viert triomf en wordt voor bekwaam en superieur aangezien. De hele atmosfeer van onze gezinnen, die toch een wezenlijk onderdeel van onze samenleving zijn, bevordert de strijd om heerschappij en superioriteit. Wanneer andere methodes die worden toegepast bij het streven een deel van de sociale groep te worden, mislukken, dan duikt de strijd om de superioriteit op als de volgende stap naar sociale erkenning. DOEL 2: SUPERIORITEIT VERWERVEN [IK WIL LATEN ZIEN, WIE DE STERKSTE IS] ONGEHOORZAAMHEID Ongehoorzaamheid is een typisch middel in de strijd van een kind om superioriteit. Deze strijd verstoort de medewerking en de noodzakelijke orde. Steeds wanneer het probleem macht zich voordoet, stopt een kind ermee zich verder nog aan te passen. Zo is ongehoorzaamheid als uiting van opstandigheid het meest gebruikte wapen in de kinderhand. De ongehoorzaamheid treedt in samenhang met een groot aantal andere fouten op, die onderling sterk verschillen. Men moet echter niet vergeten dat elk gezond kind af en toe verzet pleegt. Kinderen die altijd zwijgend gehoorzamen zijn niet goed opgevoed, maar gentimideerd. In hun geval treedt verzet dan ook niet als zodanig herkenbaar naar buiten: hun gebreken zijn van geheel andere aard. Een kind is niet pas ongehoorzaam, alleen omdat het niet alles precies zo doet zoals het dat doen moet. Als men moet dwingen tot orde en netheid, laat het kind hier al zien in welke mate het geen zin heeft te gehoorzamen. Sommige kinderen doen dan consequent het tegendeel van wat ze moeten doen. De zesjarige Jaap is een hele zorg voor zijn moeder. In plaats van zich aan te kleden rent hij in zijn blootje rond en weigert met spelen op te houden als het tijd is om te eten. Hij trekt er zich niets van aan als men hem iets vraagt en als men zegt dat hij binnen moet komen, holt hij juist de tegenovergestelde richting in. Zijn moeder is volkomen radeloos. Jaap is enig kind. Zijn vader is zwakjes en door zijn nerveuze klachten maakt hij het leven van de moeder extra moeilijk. Zij is een flinke en werkzame vrouw, maar ze kan de nervositeit van haar man slecht verdragen. Uiteindelijk geeft ze hem in alles zijn zin en houdt het huishouden slechts met grote moeite gaande. Haar pogingen Jaapje goede manieren bij te brengen stuiten op hevig verzet van haar man, die erg op het kind gesteld is en het voor elke narigheid wil behoeden. Hij trekt steeds partij voor de jongen, tegen de moeder. Als het kereltje het een of ander wil, stemt zijn vader direct toe, zonder rekening te houden met de bezwaren die moeder oppert; en Jaap heeft geleerd uit deze situatie zijn voordeel te trekken. Hij doet wat hij wil, want hij staat onder bescherming van zijn vader en vlucht onmiddellijk naar hem toe als zijn moeder probeert op enigerlei wijze strak en consequent op te treden. De moeder denkt dat ze de toegevendheid van vader met strengheid moet compenseren, wat echter de opstandigheid van het kind alleen maar vergroot. Het levenspatroon van deze

32

jongen kan men begrijpen, als men zijn positie ziet als n tussen twee oorlogvoerende despoten. Door zich nu met een van beide partijen te verbinden en de andere te trotseren probeert hij zijn positie in het gezin veilig te stellen. Hij kent geen andere overwinningen, dan die op zijn moeder. Zijn ideaal is niet prestatie en persoonlijke waarde, maar overwinning door verzet. En hij maakt van het machtige wapen dat de ongehoorzaamheid is, net zo vaak als de omstandigheden toelaten. Zelfs als zijn moeder hem iets vraagt dat hij onder andere omstandigheden best graag zou doen, doet hij toch precies het tegenovergestelde. Zijn basisvergissing is de opvatting dat alleen koppigheid superioriteit en prestige veilig kan stellen. Zijn positieve prestaties laten dan ook zeer te wensen over. Zo kan hij zich slechts met moeite zelf aankleden, is slordig, heeft geen zelfvertrouwen en stottert vaak. De grootste fout van de ouders is natuurlijk de ongelooflijke toegevendheid van vader, hoewel ook de flinkheid van de moeder een rol zou kunnen spelen bij het falen van vader en zoon. Ongehoorzaamheid treedt vaak in combinatie met verwenning op, want elke daad van ongehoorzaamheid berust altijd op een niet goed te praten toegevendheid van een van de ouders. Ook de moeder verwent en beschermt Jaap ongetwijfeld te veel - waarschijnlijk uit consideratie met de ziekelijke vader en diens prikkelbaarheid of misschien ook wel omdat ze graag te veel verantwoording op zich neemt. In ieder geval heeft de jongen nooit meegemaakt dat zijn moeder voet bij stuk hield. In plaats van te proberen door te zetten, geeft ze nieuwe bevelen: Jaap, doe dit, ga daarheen, laat datl En als Jaap niet de minste aanstalten maakt deze bevelen op te volgen, herhaalt ze ze. Omdat dit niet helpt, begint ze tegen hem te schreeuwen of ze geeft hem een draai om zijn oren. Tenslotte laat ze hem doen wat hij wil, omdat ze niet langer ruzie met hem wil maken. Deze houding van de moeder is karakteristiek voor de ontwikkeling van de ongehoorzaamheid. Behalve verwennen spelen ook puur technische vergissingen in de opvoeding een rol bij het ontstaan van ongehoorzaamheid, zoals inconsequent zijn bij het geven van opdrachten, weifelende toon, heftige, agressieve of vernederende opvoedingsmethodes en uitingen van ongeduld wanneer men niet eens op de uitvoering van een bevel wacht enz. De rampzaligste vergissing bestaat echter toch in de herhaling van de eis. Elk verlangen waaraan het kind niet voldoet, vergroot zijn algehele ongehoorzaamheid. Het is slechts zelden noodzakelijk bijzondere bevelen te geven, namelijk alleen wanneer gehoorzaamheid absoluut nodig is. Maar als men eenmaal iets zegt, moet men dat niet herhalen; want woorden zijn nutteloos en daden moeten hun plaats innemen. Het spreekt vanzelf dat hiermee niet het gebruik van geweld bedoeld wordt. Steeds als het kind niet op een opdracht reageert, kan en moet men de natuurlijke gevolgen zelf hun werk laten doen. Dit kan heel vreedzaam geschieden. Speciaal in het geval van een zeer gewillig kind moet men het geven van de opdracht uitstellen tot het er de tijd voor is - de tijd namelijk dat men bereid is op de ongehoorzaamheid met een logische consequentie te antwoorden. Zulke gelegenheden doen zich vaker voor, dan ouders die niet graag overleggen, zich kunnen voorstellen. In elk geval moet men het opstapelen van bevelen en eisen vermijden. Een kind moet eerst leren daarop te letten. Als het bij twee of drie gelegenheden ontdekt heeft dat wij in staat zijn onze opdrachten te laten uitvoeren, zal het eerder geneigd zijn naar onze woorden te luisteren. Een jongetje van twee of drie jaar staat voor een etalage en wil daar niet weg. Zijn moeder en vader zijn doorgelopen en roepen hem en mopperen op hem. Maar het joch is er niet toe te bewegen daar weg te gaan. De ouders zijn wanhopig. Vader komt terug en praat hard en op scherpe toon. Het kind doet alsof het niets hoort. Tenslotte is het geduld van vader ten einde. Hij grijpt de jongen en begint hem weg te trekken. En nu begint pas het echte toneel. Het kind biedt hevige weerstand; het huilt, schreeuwt en gaat op de grond liggen. Moeder en vader sleuren het zeer opgewonden weg. Een hele groep mensen komt er omheen staan en kiest partij voor of tegen de ouders, totdat de vader de jongen oppakt en zich met hem van het slagveld verwijdert, bepaald niet als de stralende overwinnaar.

33

En toch is het zo gemakkelijk zon kind tot de orde te roepen! Opwinding en lawaai zijn overbodig. Als de ouders verstandig geweest waren, hadden ze het kind na diens eerste weigering gezegd: Wil jij graag de etalage bekijken? Goed, maar jammer genoeg hebben we geen tijd en dus zul je daar alleen moeten blijven; wij gaan naar huis! Had de jongen gezien dat het hun werkelijk ernst was en dat ze hem echt verlieten, dan was hij ze waarschijnlijk direct gevolgd. Maar aangenomen dat hij vroeger zo inconsequent was behandeld, dat hij zijn ouders niet serieus kon nemen, maar er integendeel van overtuigd is dat ze zoals altijd wel zullen toegeven, dan hoeven ze alleen maar de volgende hoek om te lopen en hem vanuit hun gunstige positie voorzichtig gade te slaan. Als zij verdwenen zijn, zal hij ze waarschijnlijk achterna hollen. Er zijn situaties waarin het niet zo gemakkelijk is logische gevolgen te ontdekken. Vooral wanneer er andere mensen bij zijn is het niet het juiste ogenblik om op te voeden (maar aan de andere kant moeten we niet uit angst voor een pijnlijke situatie het kind vrij spel geven, want dan zal het van onze angst leren gebruik te maken). Als de gelegenheid gunstig is, kan men een ongedurig kind de keuze laten of stil te zitten of alleen in de kamer te blijven, omdat men op deze manier zijn aanwezigheid eenvoudig niet verdragen kan. Precies zo kan men optreden als het kind tijdens de maaltijd onrustig is en zich niet behoorlijk gedraagt; dan zit er voor het kind niets anders op dan alleen te eten of aan een eigen tafeltje - omdat het zich nog niet als een volwassene gedragen kan - of misschien zelfs in de keuken, waar het eten kan zoals het wil. We zullen zien dat het onnodig is te commanderen, te mopperen en het risico te lopen hem uiteindelijk toch zijn eigen gang te laten gaan. Men moet echter nooit dreigen met de gevolgen, maar deze eenvoudig toepassen. Bij ongehoorzame, wat oudere kinderen is het soms heel moeilijk voor elkaar te krijgen dat ze een opdracht uitvoeren zonder onredelijk geweld te gebruiken. Hier kan men het beste de negatieve gevolgen laten werken. De weigering om toe te geven kan zelfs tegenover de sterkste jongen gehandhaafd worden. Als hij niet op tijd aan tafel komt, kan hij met de beste wil van de wereld niet eisen dat men voor hem nog eens speciaal opschept. Als zijn moeder de kamer uitgaat, kan hij haar niet tegenhouden. Als hij haar volgt, kan ze het huis uit gaan. Natuurlijk zou het verkeerd zijn hem de kamer uit te sturen, als hij zich niet behoorlijk gedraagt. Dit zou wel eens niet zonder geweld kunnen gebeuren en dan nog kunnen mislukken. Er hangt daarom veel van de situatie af, die we willen scheppen om een kind gehoorzaamheid te leren. Omdat de ongehoorzaamheid van het kind op rebellie en koppigheid wijst, moet de vijandige sfeer gezuiverd worden, voor de fout hersteld kan worden. Bij Jaap hebben we gezien wat voor ernstige fouten de moeder heeft gemaakt. Ze nam nauwelijks de moeite de jongen voor zich te winnen. Het was natuurlijk ook geen eenvoudige opgave met de toegevendheid van haar man te moeten concurreren. Maar ze had beslist manieren kunnen vinden om hem te boeien en zijn vertrouwen te winnen, als ze zich niet gedwongen had gevoeld de zwakte van de vader met de strengheid van zichzelf te moeten compenseren. Als een kind dus niet gehoorzamen wil, dan moet men allereerst voorkomen, dat er een conflict kan ontstaan. Men moet het kind daarom op die ogenblikken meer tijd en aandacht schenken, waarop het juist in een goede stemming is en bereid is tot vriendelijke medewerking. Op die manier zal men het beste kunnen bereiken dat de oorzaken van zijn opstandigheid worden weggenomen. EIGENZINNIGHEID Eigenzinnigheid is een nevenvorm van ongehoorzaamheid. Daarom is veel van wat in het vorige hoofdstukje werd gezegd ook nu van belang. Wat moet onze houding zijn tegenover een kind dat juist in een periode van eigenzinnigheid verkeert? Het kind toespreken, dreigementen en beloftes, zelfs het gebruik van geweld, al deze dingen zijn gewoonlijk nutteloos. Het kind is koppig en onaanspreekbaar.

34

Jurriaan is twaalf jaar oud en heeft af en toe last van eigenzinnigheid. Op een zondag was het gezin van plan in een restaurant te gaan dineren. Vrienden nodigden hen echter uit te komen eten. Jurriaan was woedend. Toen ze bij de vrienden aankwamen, bleef hij buiten op de stoep en was er niet toe te krijgen het huis binnen te gaan. Zijn ouders stuurden zijn oudere broer om hem te halen en de kinderen van de vrienden deden ook wat ze konden, maar alle pogingen waren vergeefs. Jurriaan vertelde me later hoe hij ervan genoten had, dat iedereen zich met hem bemoeide; het was ruimschoots de moeite waard geweest om niet te komen eten. Maar hij werd pas goed kwaad, toen ze met hun pogingen ophielden en het huis in gingen. Pas toen begon hij spijt te krijgen van zijn koppigheid. Jurriaans levenspad was niet over rozen gegaan. Hij stond volkomen in de schaduw van zijn oudere broer. Volgens Jurriaan kon hij zelf niets nuttigs en waardevols doen vergeleken bij de prestaties van zijn broer, wiens superioriteit Jurriaan ook voortdurend werd voorgehouden. Slechts door zijn veelvuldige aanvallen van eigenzinnigheid kon hij de absolute heerser over het gezin worden. Men wist dan niet wat men met hem doen moest. Op zulke ogenblikken was zelfs zijn broer onbelangrijk en hij, Jurriaan, was dan het middelpunt en de spil waar alles om draaide. Eigenzinnige kinderen gebruiken hun gedrag om de mensen tot strijd uit te dagen. En de meeste mensen lopen zo gemakkelijk in deze val. Eigenzinnigheid is een van de vele trucs waarmee kinderen die zich misbruikt of veronachtzaamd voelen de aandacht op zich proberen te vestigen en hun kracht willen tonen. [je krijgt me toch niet zover, dat ik dat doe!] Het beste antwoord is daarom het kind aan zichzelf over te laten. We kunnen het kind geleidelijk aan afwennen die koppigheidstactiek toe te passen, als we de moeite nemen zijn conflicten te begrijpen en zijn ergernis weg willen nemen door onze relatie met hem te verbeteren. WOEDE-UITBARSTINGEN Zeer agressieve en vijandige emoties kunnen symptomen oproepen die ziekelijk werken. Achter deze symptomen ligt echter niets anders dan het verlangen naar macht en invloed. Dit is ook op woede-uitbarstingen van toepassing. Sommige ouders willen dit wel eens aan organische zenuwzwakte of erfelijke aanleg toeschrijven. Woede is echter altijd door een juiste behandeling te genezen; maar ouders die vrezen dat een nerveuze aanleg de oorzaak van de woede is geven het kind op het kritieke ogenblik zijn zin. Wij kunnen gemakkelijk tot een dergelijke opstelling komen als wij zelf of andere gezinsleden slachtoffer van ons temperament zijn. Een erfelijke aanleg veronderstellen wordt dan een vooroordeel. Toch is deze persoon [laten we zeggen de vader] meestal een ontmoedigd mens die af en toe de drang in zich voelt om de tiran te spelen. Door het indrukwekkende optreden van tomeloze emotionaliteit probeert hij te bewijzen dat niemand zich ermee mag bemoeien. En ook al ziet het ernaar uit dat hij zijn gedrag naderhand betreurt, toch verstopt hij alleen maar zijn ware bedoelingen voor zichzelf en voor anderen achter zijn berouw en zelfverwijten. In ieder geval zal het hele gezin zijn zwakke zenuwen respecteren en van iedereen verlangen dat op zulke ogenblikken de eigen rechten en privileges op de achtergrond geschoven worden. Wanneer een kind van zijn vader woede-uitbarstingen meemaakt, kan het soortgelijke middelen beproeven om compensatie te vinden voor een zwakke positie. En het wordt aangemoedigd ermee door te gaan als de andere gezinsleden, geschrokken door zijn gerfde kwaal, aan zijn woede-uitbarstingen precies zo toegeven als ze dat bij de vader doen. De moeder van een jongetje van 4 jaar had grote moeilijkheden met zijn woedeuitbarstingen. Ze was er vast van overtuigd, dat hij dit gebrek van zijn vader had gerfd. Het kind was na de dood van zijn vader geboren; hij kon deze karaktertrek dus niet door nabootsen verkregen hebben. Een nauwkeuriger onderzoek van de omstandigheden bracht het volgende aan het licht: de moeder, die door de dood van haar man sterk was aangegrepen, wijdde zich volledig aan de zorg voor de later geboren zoon, haar enig kind.

35

Uit liefde had ze hem in alles zijn zin gegeven, reeds toen hij nog een baby was. Het was te begrijpen dat hij koppig werd toen er tenslotte een situatie ontstond waarin zij niet meer in alles zo toegevend kon zijn. En hij deed wat alle kinderen in zulke gevallen doen - hij schreeuwde. Omdat zijn moeder toegaf, werd hij steeds emotioneler en driftiger wanneer hem iets geweigerd werd. Plotseling merkte zijn moeder tot haar schrik dat hij precies zoals zijn vader was; en zoals ze vroeger aan al zijn dwingende eisen had toegegeven zo werd ze nu de slaaf van de luimen van haar kind. Met zijn woede-uitbarstingen brak hij elk verzet. Zo had zij als resultaat van haar toegevende zwakte haar kind onbewust zover gebracht dat hij precies dezelfde methodes toepaste die zij met haar onderworpenheid indertijd waarschijnlijk bij haar man ook had opgeroepen. Aanvallen van woede kunnen soms tamelijk schrikbarende vormen aannemen, zoals in het volgende voorbeeld: De vier jaar oude Frank, een enig kind, leed aan ademnood. Na een aanvankelijk woedegehuil bleef zijn adem plotseling weg, hij viel dan op de grond, werd blauw in zijn gezicht en zijn lichaam verkrampte. Men kan zich de schrik van zijn vader en moeder voorstellen, die dan met vochtige doeken in de weer waren, met hem rond zeulden tot het hun tenslotte met kussen en liefkozingen gelukte de jongen te kalmeren. Aan deze aanvallen ging altijd een strijd vooraf, die ontstond als het kind zijn zin niet kreeg. Later beloofden zijn ouders hem natuurlijk van alles, om hem te kalmeren. Ondanks de bedrieglijke aanblik van dergelijke scnes zijn zulke aanvallen nooit echt gevaarlijk. Ze zijn alleen maar de poging van een kind zijn wil door te zetten; en ze hebben in het algemeen onmiddellijk succes. Als men het kind alleen laat en iedereen de kamer uitgaat [hoe ongaarne angstige en geschrokken ouders dit ook doen zullen], zal het kind heel snel vanzelf weer normaal doen. Is het kind ouder dan kan het natuurlijk achter zijn ouders aanlopen, maar zolang niemand het aandacht schenkt, wat het ook doet, zijn zijn pogingen vergeefs. Een nog ouder kind kan dreigen de ramen of meubels te vernielen of ons met voorwerpen te bekogelen, een handelwijze die het door voorafgaande gelegenheden maar al te goed geleerd heeft. Men moet echter goed voor ogen houden, dat gebroken ramen en meubels niet zo belangrijk zijn als een gestoord kind. Het is beter het risico van die ramen maar te nemen en het kind alleen te laten. Als het nodig is, moet men zelfs het huis uit gaan. Twee of drie keer op die manier de nutteloosheid van zijn optreden demonstreren kan voldoende zijn om het kind van de gevreesde aanvallen te genezen. Natuurlijk moeten we intussen niet vergeten om de dieper liggende schade te verhelpen, die door het voorafgaande verwennen is ontstaan en zo de gebreken in het algemene levenspatroon van het kind op te heffen. SLECHTE GEWOONTES [DUIMZUIGEN, NEUSPEUTEREN, NAGELBIJTENI Ongewenste gewoontes worden bevorderd doordat de ouders ergernis wekken met hun gemopper. Vele ervan worden zelfs opgeroepen doordat men er zich mee bemoeit; andere, zoals duimzuigen, waartoe kinderen van nature neigen, worden alleen maar versterkt en duren langer voort. Dat geldt trouwens voor alle slechte gewoontes - die niet allemaal opgenoemd kunnen worden, omdat ze even talrijk en verschillend zijn als de eisen van de ouders. Het is altijd schadelijk als verontruste vaders en moeders bijzondere aandacht schenken aan het een of andere gedrag van hun kind. Zit recht! Draai je tenen naar buiten! Steek je mes niet in je mond! Stop niet alles in je mond! Trek geen raar gezicht! [Het is duidelijk, dat er te veel is om op te noemen.] Deze vermaningen leiden er bijna altijd toe dat het kind de ongewenste gewoonte juist volledig uitbouwt -een proces dat het verzet van het kind tegen de ouders demonstreert.

36

Als die aanwensels eenmaal bestaan, misschien zonder dat we er schuld aan hebben, moet men trachten te ontdekken hoe ze weer weg te werken zijn. We zullen dit bespreken aan de hand van de waarschijnlijk meest voorkomende gewoontes - duimzuigen, neuspeuteren en nagelbijten. Duimzuigen is in principe geen slechte gewoonte, maar een natuurlijke neiging van de zuigeling. Als het kindje langer dan een jaar blijft zuigen, moeten we voorzichtig worden. Het is verkeerd de vingers van een kind met geweld uit zijn mond te trekken of het een tik te geven. Er zijn veel betere methodes, die zelfs een heel klein kind begrijpen kan. Men kan het handschoentjes aantrekken; als het niet bijzonder aan het zuigen is gehecht - omdat we ons er vroeger al zo mee bemoeid hebben - kan dit al voldoende zijn om het het genoegen aan het zuigen te ontnemen. Als het kind aan een punt van een laken of doekje begint te zuigen, moeten we bedenken dat het des te makkelijker is een zogenaamd slechte gewoonte af te leren naarmate we er minder aandacht aan schenken. Is het kind al wat ouder en wil men het het duimzuigen afleren, dan kan men er openlijk met het kind over praten, dat het die neiging heeft zichzelf kleine pleziertjes te verschaffen. Men kan er dan de nadruk op leggen dat dit tenslotte zijn probleem is en niet het onze; het zou echter vervormingen van vinger of tand ten gevolge kunnen hebben en misschien is het daar later wel niet zo gelukkig mee. Zulke uitspraken moet men maar zeer zelden doen, anders doen we eigenlijk weer niets anders dan mopperen. Onze belangrijkste inspanning moet erop gericht zijn, het kind te helpen andere, gezondere bevredigingen te vinden. Het is of protest tegen de ouders of gebrek aan bevredigende bezigheid, als het kind blijft duimen. Daarom is het beter het kind over het duimzuigen te laten heen groeien dan zich er op nutteloze manier mee te bemoeien en zo de gewoonte alleen maar te continueren. Ook neuspeuteren hoort tot die zaken die kinderen van nature nu eenmaal doen. Als het kind van het begin af aan niet weerspannig is, is het voldoende eens vriendelijk met hem te praten, waarbij we er op wijzen hoe naar en onaangenaam die gewoonte is. Als het kind ons vertrouwen heeft dan zal het ons geloven en onze raad opvolgen. Als we echter deze eerste gelegenheid voorbij laten gaan en de gewoonte met boze woorden en handelingen afgewezen hebben, dan moeten we nu een gunstige gelegenheid afwachten om de een of andere pedagogische invloed te kunnen uitoefenen. Staat men met het kind op goede voet, dan kan men in een vertrouwelijk gesprek over de gewoonte praten. Vaak zal het kind ermee instemmen met de zaak op te houden, maar dan toch doorgaan. Zijn koppigheid verdwijnt alleen voor deze ene keer en kan als dagelijkse routine weer de kop opsteken. Verwijt men nu het kind zijn inconsequent gedrag, dan begint de strijd weer van voren af aan. Het is beter te wachten tot de tijd rijp is voor ons volgende vertrouwelijke gesprek. Dan zal het waarschijnlijk zelf zeggen dat het graag van de gewoonte verlost zou worden, maar het eenvoudig niet kan - of het doet het onbewust als het aan iets anders denkt of het kan zich gewoon niet beheersen. Met zulke woorden omschrijft het het verkeerde conflict in zichzelf [zie hoofdstuk VIII: Beheers je]. Dit kan men het kind rustig en onomwonden verklaren door er op te wijzen dat het kind eenvoudig nog niet zover is zn gewoonte op te geven. Men kan met zulke woorden problemen bestrijden en oplossen, die voor de verdere ontwikkeling van het kind en voor de harmonie in het gezin van veel grotere betekenis zijn dan de slechte gewoonte zelf. Deze methode is natuurlijk met oudere en rijpere kinderen gemakkelijker te volgen. Bij jongere kinderen moet men zich waarschijnlijk beperken tot eenvoudige, bemoedigende raadgevingen. Ik weet zeker, dat het je lukt om op te houden, alleen al omdat je je behoorlijk wilt gedragen! Of omdat het niet zo leuk staat. Denk je dat het je lukt morgen de hele ochtend niet in je neus te peuteren? Als het niet direct de eerste dag lukt, komt dat wel de tweede of de derde dag. Deze pogingen van het kind zelf moeten natuurlijk niet verstoord worden, doordat anderen er zich mee gaan bemoeien. Zoals we nog zullen zien [hoofdstuk VI] kan men heel goed gebruik maken van de natuurlijke gevolgen als we kinderen van hun slechte gewoontes willen afhelpen. Die kunnen zelfs bij een zuigeling worden toegepast. Zonder het te kwetsen kan men best zeggen dat men het geen hand kan geven als het net in zijn neus gepeuterd heeft. Voorts kan men anderen

37

adviseren het geen hand te geven als ze zien dat het kind in zijn neus peutert. Wanneer het daar juist mee bezig is kan men opstaan en de kamer uit gaan en zeggen dat men het niet leuk vindt dat te moeten zien. Misschien kan onze fantasie nog andere soortgelijke antwoorden vinden die als onaangename maar logische gevolgen kunnen worden beschouwd. Dergelijke maatregelen moeten wel - als ze eenmaal zijn genomen - blijvend worden toegepast, als we resultaat willen zien. Het is daarom meestal genoeg slechts een van de wegen te volgen. De situatie bij nagelbijten is precies zo. Ook hier moeten opheldering en consequentie elkaar aanvullen. Deze gewoonte verraadt koppigheid, opstandigheid en gespannenheid en is daarom vaak gekoppeld aan andere narigheden. Zulke kinderen zondigen ook op andere wijze tegen de orde. Het lijkt alsof ze hun opgelaaide woede op hun nagels willen koelen. Soms wordt dit chronische verzet op latere leeftijd door extra vriendelijkheid gecompenseerd of overschaduwd, maar het toont zich toch nog steeds in verschillende gebreken of misschien juist door het vasthouden aan het nagelbijten. Bij het nagelbijten moeten we daarom speciaal de algemene houding van het kind onder de loep nemen. Men zou er daarbij wat minder op uit moeten zijn het kind het nagelbijten af te leren, maar er meer naar moeten streven een grotere tolerantie in conflictsituaties aan te brengen. We moeten proberen de bron van alle narigheid op te sporen: verwenning gecombineerd met buitengewone strengheid, een gevoel van verwaarlozing of onderdrukte rivaliteit tussen broers en zusjes enz. Een kind kan aan orde en hygine wennen, als men zijn persoonlijke eerzucht op zijn persoonlijke verschijning richt om uiteindelijk de ijdelheid dan ook nog te overwinnen. Het is echter niet voldoende dat het kind zich over zijn onooglijke vingers schaamt. De innerlijke bereidheid om voor zichzelf te zorgen moet gewekt worden. Dit kan echter niet alleen maar bereikt worden door invloed van buiten af, wat immers de spanning en het verzet zou vergroten. Directe benvloeding is alleen waardevol als ze de innerlijke bereidheid om te veranderen bevordert. We moeten daarom speciale aandacht schenken aan het effect van ons optreden en we moeten ervoor zorgen dat dit de eigenzinnigheid van het kind niet vergroot. We moeten heel duidelijk onze goede wil tonen en ons verlangen hem te helpen. We kunnen bijvoorbeeld voorstellen handschoenen aan te trekken op de wandelingen of als we naar vrienden gaan, omdat die hem anders wellicht geen hand willen geven. We kunnen een pluimpje geven als we zien dat een nagel van n van de vingers iets langer geworden is dan de andere. Soms is het goed - vooral bij meisjes - om de hand door een manicure te laten verzorgen. Maar in ieder geval moeten we eerst alle reden voor vernedering, elke vorm van ergernis en straf gekoppeld aan de behandeling van slechte gewoontes wegnemen. ZELFBEVREDIGING, MASTURBATIE, ONANIE Om deze slechte gewoonte apart te bespreken wordt alleen gerechtvaardigd door het overdreven belang dat overdreven angstige ouders hieraan hechten, terwijl ze zelf meestal voor deze ontwikkeling verantwoordelijk zijn. Want een kind dat goed begeleid wordt, zal maar zelden op te jonge leeftijd vrij lang seksueel met zichzelf bezig zijn. jongens die lang voor de puberteit met hun geslachtsdeel spelen, zijn meestal aan twee soorten belevingen blootgesteld geweest: ten eerste, voortijdige seksuele prikkeling door overdreven bewijzen van liefde door de moeder, speciaal door liefkozingen in bed, kussen op de mond en wederzijdse tederheden [handelingen die zelfs bij driejarige jongens seksuele prikkeling kunnen veroorzaken], en ten tweede, het ouderlijk ingrijpen telkens als het kind betrapt wordt wanneer het met zijn geslachtsdeel speelt. Dan gaat de masturbatie functioneren als middel, waarmee het kind het gezag van de ouder trotseert en de seksuele bevrediging wordt dan een overwinning op beperkende verboden. Het is alleen maar natuurlijk dat elk kind dat pogingen doet het eigen lichaam te ontdekken, aan zijn seksuele organen bijzondere aandacht schenkt. Deze bezigheid blijft onschadelijk, tot de ouders het merken. Als het namelijk eenmaal ontdekt wordt, dan begint de ellende. Hun eigen verkeerde opvattingen over en angsten voor seks kunnen de ouders in de verleiding brengen zich met een bezigheid te bemoeien welke oorspronkelijk onschadelijk

38

was, maar die zij verwerpelijk en verderfelijk vinden. Nu begint de overbekende vicieuze cirkel: vermaningen en klappen leiden tot grotere activiteit bij het kind; dit versterkt de vastberadenheid der ouders; dit veroorzaakt hij het kind weer het hardnekkig handhaven van de gewoonte. Nu pas - slechts als reactie, als gevolg van het conflict wordt die een bron van heimelijke genietingen. Op deze manier worden er via de geslachtsorganen gevoelens beleefd, die anders pas in een veel latere fase van de groei van het kind aan de orde zijn. Nu vervallen de ouders natuurlijk in paniekerige strengheid en nemen ze hun toevlucht tot verschrikkelijke bedreigingen welke de emotionele ontwikkeling van het kind ernstig kunnen schaden. De strijd tegen slechte seksuele gewoontes ontaardt later in een algeheel conflict. Ik heb wanhopige ouders gezien die de handen van hun kind s nachts boven de dekens vastbonden - natuurlijk zonder succes, want elk kind is handig genoeg om iedere maatregel van geweld te saboteren. Ik heb pogingen gezien om de geslachtsdelen van een kind door verband en andere voorzieningen, zelfs pleisters, onbereikbaar te maken! Verbaast het ons dan nog, dat de belangstelling van het kind voor de seksuele functies gevaarlijk toeneemt en het middelpunt van zijn denken en voelen wordt, soms voor de rest van zijn leven? Zulke gewoontes kunnen gemakkelijk worden vermeden als de ouders consequent ervan afzien in te grijpen. Als echter eenmaal de seksualiteit vroegtijdig is geactiveerd, dan kan dit proces nauwelijks worden tegengehouden. Men behoeft zich desondanks geen zorgen te maken. De theorie als zou masturbatie schadelijk zijn, is onjuist gebleken. Zulke handelingen maken het kind niet neurotisch en belemmeren het ook niet in zijn ontwikkeling. Er bestaat een relatie tussen masturbatie en latere nerveuze klachten, maar niet als oorzaak en gevolg. Beide zijn een uiting van een onjuiste houding tegenover het leven en de verantwoordelijkheden die het leven stelt. Masturbatie veroorzaakt nooit nervositeit; als een kind er echter te vroeg en te vaak toe overgaat demonstreert dat de onbeheerstheid van het kind en het feit dat het kind genot zoekt en een verleiding niet kan weerstaan. Dit zijn gebreken die aandacht verdienen en niet het seksuele spel, waaraan het kind zo nu en dan toegeeft. Wanneer men bijzondere aandacht aan deze gewoonte besteedt, roept dat het schuldgevoel van een kind op. Het hieruit voortvloeiende zelfverwijt en de wroeging over de seksuele belangstelling en activiteit belemmeren het kind overigens niet ermee door te gaan, maar ze veroorzaken wel innerlijke spanningen en conflicten die veel schadelijker zijn dan de eigenlijke handelingen.

ONOPRECHTHEID Het probleem van het liegen vertoont dezelfde kenmerken. Een in principe onschuldige kwestie kan door de verkeerde houding van de ouders een ernstig probleem worden, wanneer zij toelaten dat het liegen een wapen wordt in de strijd om de macht. We moeten ons realiseren, dat grootspraak bij kinderen niet altijd verkeerd is. Het kan echter zon aanwensel worden, dat het stiekeme kind liever liegt, dan de waarheid zegt en wel om redenen die gewoonlijk voor de ouders verborgen blijven. Alle kinderen wijken af en toe van de waarheid af. [Is dat bij volwassenen anders?] Er zijn perioden waarin het levendige voorstellingsvermogen van het kind het hem onmogelijk maakt waar en onwaar, werkelijkheid en fantasie van elkaar te scheiden. Deze ontwikkelingsfase openbaart zich bijna zonder uitzondering tussen het tweede en vierde levensjaar. Kinderen met een sterk voorstellingsvermogen en levendige dagdromen kunnen ook later nog een dergelijke periode doormaken. Een kind vertelt niet de waarheid, omdat het zelf in zijn fantasien gelooft, of omdat het wel eens wil zien wat er gebeuren zal, als het het product van zijn verbeelding aan de werkelijkheid toetst. Dergelijke leugens kunnen zelfs als methode dienen om aandacht te trekken. Dit is echter slechts een van de oorzaken van leugenachtigheid van het kind. Het lijdt geen twijfel, dat het kind van het voorbeeld van de volwassen gezinsleden leert en bijvoorbeeld liegt, wanneer het straf of verwijten wil vermijden. Strenge ouders geven voldoende redenen

39

om te liegen. Deze leugens zijn dan de eenvoudige verdedigingsmethodes tegen de machtsoefening. Gewelddadige intimidatie van kinderen lokt leugenachtigheid uit. Veel ouders winden zich verschrikkelijk op, als zij hun kind op een leugen betrappen. Zij zien de leugen van het kind als een ernstige bedreiging van hun macht. Hoe minder zeker zij van hun gezag zijn, des te heviger zal een leugen hen irriteren. Dit is geen kwestie van moraal, want ook de ouders kunnen in hun eigen leven een zekere mate van oneerlijkheid niet vermijden. Angstige ouders geven echter hun bezorgdheid om het verlies van hun gezag niet toe, maar geloven dat het kind ontaarden zal, als zij het ongestraft laten liegen. Zij gebruiken dus steeds grof geschut, als zij het kind op de geringste afwijking betrappen. Niet zelden doodverven zij hun kind als leugenaar en duwen het daarmee een gevaarlijke richting in, waarin het uit zichzelf nooit gegaan zou zijn. Men moet er op letten, dat men een leugen niet al te ernstig neemt. Het is niet nodig daarom boos te worden; ons gezag is niet zo zwak dat het bij de eerste aanval al zou sneuvelen. Leugens maken van een kind geen misdadiger. Natuurlijk moet men het zo opvoeden dat het oprecht is, maar dat wordt nooit met schelden of dreigementen bereikt. Ergernis en boosheid verraden alleen maar onze zwakte. Vele kinderen gaan hoe langer hoe meer tot liegen over, omdat zij hiermee hun ouders in verwarring kunnen brengen. Heeft het kind eenmaal de macht die het met liegen kan bereiken ontdekt, dan liegt het altijd, als het vindt dat het zijn ouders tot wanhoop wil brengen. Zijn liegen vloeit dan niet meer uit bijzondere situaties voort, maar wordt tot doel op zichzelf. Onoprechtheid wordt het wapen in de strijd om de macht tussen kind en ouders. Dit vinden we ook terug in het vloeken. Kinderen voelen zich groot en flink als ze lelijke woorden gebruiken, vooral als ze het effect van hun woorden zien. De veiligste manier om een leugen haar kracht te ontnemen is ze als onbelangrijk en nietszeggend te beschouwen, wat ze in feite ook is. Het kind zal er dan al gauw geen plezier meer in hebben te blijven liegen. Het moet beseffen dat het er niets mee bereikt. Een begrijpend glimlachje zal het het gevoel geven, dat het zich belachelijk heeft gemaakt en het zal zich schamen. Aan de andere kant kan men laten zien dat vertrouwen en waarheidsliefde in zijn eigen belang zijn. We kunnen een kind nooit liefde voor de waarheid bijbrengen als we het niet bewijzen, dat de waarheid praktischer is dan de onoprechtheid. Als het het tegendeel gelooft, dan hebben noch oprechte verontwaardiging en preken, noch ergernis en straf enige zin. Soms kan een leugen van ons kind ons in een situatie brengen waarin we ons voor het moment radeloos voelen. In zulke lastige situaties is het het beste ons te beheersen en ons af te vragen wat we niet moeten doen. [Wat veel gemakkelijker te ontdekken is!] Van die handelwijze hoeven we dan alleen maar afstand te nemen; wat we verder ook doen zal verantwoord zijn. We kunnen ons dus in zon lastig parket door het principe laten leiden het tegendeel te doen van wat het kind van ons verwacht. Deze overwegingen zullen ons steeds op het juiste pad houden. Ze voorkomen dat we boos worden, ons in ons prestige bedreigd voelen en opgewonden en kwaad reageren. Als onze kinderen af en toe met een leugen flink willen doen, kunnen we er op wijzen hoe gemakkelijk het is ons voor de gek te houden; en als ze denken dat ze dergelijke goedkope methodes nodig hebben om zich belangrijk te voelen dan vinden wij dat best. Dat is een veel sterker antwoord, dan het tonen van de diepe indruk die ze met hun leugen op ons maken. Als een goede methode geen vat op ze heeft, kunnen we er een spelletje van maken, waarbij iedereen mag zeggen wat hij wil, of het nu waar is of niet. En ook kunnen wij hen voor de gek houden door ze bijvoorbeeld voor het eten te roepen als het eten nog helemaal niet klaar is, of andere maatregelen treffen die ze niet leuk vinden. Na een tijdje kunnen we hun dan voorstellen misschien nu verder toch maar de voorkeur te geven aan betrouwbaarheid. Als het kind toch blijft draaien en liegen kunnen we ertoe overgaan helemaal niets meer te geloven van wat het zegt. Is een kind alleen maar onoprecht om straf of misnoegen te ontlopen, dan moet men dit zonder boosheid opvangen, want wij zelf zouden waarschijnlijk ook liegen als we voor iemand bang waren. En als het liegt om zichzelf op de voorgrond te plaatsen, dan moeten we zijn zelfvertrouwen versterken door het onze waardering op andere terreinen duidelijk te laten merken, zodat het niet langer zijn toevlucht behoeft te nemen tot smoesjes om indruk te maken.

40

TREUZELEN Treuzelen is op zichzelf geen vergrijp; het heeft echter wel een enorm effect. Het brengt veel ouders tot razernij, wanneer hun kind treuzelt of aan niets begint en voor alles wat het doet, een eeuw nodig heeft. Treuzelen blijkt een machtig wapen, de reactie die het bij anderen teweegbrengt in aanmerking genomen. Het is een uiting van koppigheid. We kunnen hier heel duidelijk de wisselwerking tussen kind en ouders zien in de ontwikkeling van onjuiste gedragspatronen. Want wat doen ouders, als hun kinderen treuzelen? Ze maken verwijten, sporen aan, ergeren zich - kortom ze passen de hele scala van hulpmiddelen toe die voortvloeien uit het verbitterde gevoel van machteloosheid en die uitmonden in een verheviging van de koppigheid en het definitieve vasthaken aan het aanwensel bij het kind. Dit is de oorzaak van totale tijdverspilling. Ze groeit op de bodem van een algemene passiviteit en bloeit op door verkeerde tegenmaatregelen. Hier zien we weer de nutteloosheid van het ouderlijk ingrijpen, als men de motieven van het kind niet kent. Weinig ouders beheersen zich en vragen zich af met welk doel hun kind zich zo gedraagt. Als het kind niet weet wat het zal gaan doen en zijn ouders lastig valt met vragen wat het nu toch doen moet of wanneer het klaarblijkelijk probeert iets te doen maar dat toch steeds uitstelt, voortdurend verward is of zich met onzin bezighoudt, in al die gevallen gaan de ouders er in hun optreden van uit dat het kind ook echt wil doen wat het zegt te gaan doen. Ze proberen het dus te vermanen en dwingen het zijn werk af te maken. Maar dat is niet wat het kind werkelijk wil. Aanvankelijk wilde het alleen onze aandacht, maar in de loop van het gevecht tussen het opjutten door de ouders en zijn verzet zal zijn getreuzel zich er meer op richten zijn eigen macht te demonstreren, zijn ouders tot zijn knechtjes te maken en aan hun druk en gezag weerstand te bieden. Wat kunnen we daaraan doen? Allereerst moet de vicieuze cirkel worden doorbroken. Men mag niet het geduld verliezen! Geen gemopper! Hoe moeilijk het ook is, we moeten leren het kind nuchter gade te slaan, ook als het ons uitdaagt. Afhankelijk van de gelegenheid kan men dan de situatie zich laten ontwikkelen. Als het voornamelijk om ons eigen prestige gaat zullen we natuurlijk in de oude tactiek vervallen; maar we moeten dan niet verbaasd zijn of ons erover beklagen, dat het er niet beter op wordt. Onze eerste opstelling is alweer een negatieve: we moeten een verkeerde tactiek vermijden. Er staan verschillende positieve methodes tot onze beschikking. Omdat treuzelen een teken van koppigheid en conflict is, doet men er goed aan de situatie te ontspannen, de aandacht van het kind af te leiden of het van zijn stuk te brengen. Wanneer men zich niet meer laat ergeren en niet meer op het kind loopt te mopperen zal dit meer dan iets anders het kind tot de werkelijkheid terugbrengen. Het is niet leuk om langzaam te zijn, als iemand zich daar aan ergert! Ook door met het kind te praten of op een of andere manier zijn belangstelling te wekken zal men zijn neiging om te treuzelen verzwakken. In ieder geval is het nodig zijn algemene vijandigheid te verminderen door de situatie in zijn geheel te overzien en het kind uit zijn moeilijkheden te helpen. Op die manier kan tijdverbeuzelarij van een bijna hopeloze situatie in een oplosbaar probleem veranderen. DOEL 3: VERGELDING [IK ZAL JULLIE OOK PIJN DOEN] Een kind dat zich niet rechtvaardig behandeld voelt en de strijd om de macht verloren denkt te hebben, wil zijn ouders vergelden wat ze het hebben aangedaan. Het beschikt over talloze methodes om hen te straffen en zich te wreken, welke het onbewust toepast. Ze verschillen van elkaar in vernietigende werking, maar hebben allemaal gemeen, dat ze grote ergernis teweegbrengen. STELEN

41

De schrik en de wanhoop van ouders na een diefstal door hun kind zijn heel goed te begrijpen, want stelen laat duidelijk zien van hoe weinig waarde het kind het simpelste en meest overtuigende morele principe wel acht. Ouders zijn dan bang dat het kind onverbiddelijk de weg van de misdaad opgaat. Meestal proberen ze het met strengheid, dreigementen en verwijten te benvloeden. Ze kunnen niet inzien hoe weinig effect deze maatregelen hebben en dat deze in vele gevallen de gevreesde ontwikkeling slechts bevorderen en soms zelfs de stoot ertoe geven. Ik heb een jongen gekend die op de herhaalde opmerking van zijn moeder Jij wordt een rasboef en zult op het schavot eindigen heel vreemd reageerde. Hij voelde een bittere haat jegens zijn ouders en was ongelooflijk koppig sinds hij voelde - en met een zeker recht -dat zijn ouders hem ten gunste van zijn broers en zusjes achteruitstelden. Toen hij deze woorden van zijn moeder hoorde, dacht hij: Helemaal niet! Dat genoegen gun ik je niet! Hij zette door en deed tot in details alles wat men van hem verlangde; terwijl hij in zijn binnenste wel vloeken kon. Hij nam alle regels omtrent het mijn en dijn nauwgezet in acht, maar ontwikkelde tegelijkertijd vanuit zijn geheime vijandschap een zeer ernstige dwangneurose. Deze reactie op zulke profetische uitspraken is echter een uitzondering. Er is geen beter middel een kind tot misdadigheid te brengen dan het als misdadiger te behandelen en als toekomstige misdadiger te brandmerken. Als we het willen helpen, moeten we eerst weten door welke oorzaak het het verschil tussen mijn en dijn verloren heeft. Dit gebeurt nooit zonder dieper liggende conflicten; maar de nevenoorzaken van het stelen kunnen heel verschillend zijn. Een kind kan stelen omdat zijn oppervlakkige natuur direct wil bezitten wat zijn hart begeert. Het kan niet wachten en bekommert zich niet om de gevolgen. Toen het nog klein was kreeg het alles wat het hebben wilde en het kan nu niet inzien waarom het nu van deze regel zou afwijken. Toevallige diefstal komt daarom vrij vaak voor bij onbeheerste kinderen, die men te veel heeft toegegeven in het verleden. Het getuigt van een essentieel gebrek aan inzicht, als de ouders nu het bijna te laat is hulpeloos en geschrokken voor het gevolg van hun eigen vergissing staan, een vergissing die het kind heeft begaan door hun gebrek aan standvastigheid. De aanleidingen tot diefstal kunnen heel verschillend zijn. Ouders ontdekken maar zelden de werkelijke oorzaak. Hun verwarring komt voort uit hun gebrek aan begrip. Een kind rekent er niet op dat men begrip voor hem heeft om de eenvoudige reden dat het zelf ook niet weet waarom het zo handelt en het wacht dus koppig op zijn straf. Als we een kind vragen waarom het gestolen heeft krijgen we of een hardnekkig zwijgen of een verbaasd ik weet niet ten antwoord. In het algemeen is het waar, het kind weet werkelijk niet waarom het dit gedaan heeft. Wat het van zijn drijfveren echt weet - dat het snoep, fruit of iets anders wil hebben of geld wil uitgeven - is geen rechtvaardiging en het verwacht via deze bekentenis dan ook geen clementie. Dus zegt het helemaal niets. Het heeft zelfs geen vermoeden van de diepere redenen. Als we het kind echter willen helpen moeten we deze motieven opsporen. We moeten uitzoeken of het stelen het mechanisme was om aandacht te krijgen of om macht en wraak uit te oefenen. Het komt ook voor, dat kinderen stelen en het gestolene onder hun speelkameraadjes en schoolvriendjes verdelen om indruk op ze te maken en mee te tellen. Een al wat oudere jongen gapte waardevolle spullen en verstopte ze thuis. De ontdekking betekende de verachting voor de idealen van zijn strenge vader die nu wel totaal machteloos bleken. Hij kon op deze manier bewijzen dat de dwang die zijn vader, gesteund door de orde in de samenleving, op hem uitgeoefend had zinloos was. De neiging om gezag te verachten is de basis voor een groot aantal criminele handelingen. Deze neiging wordt zelfs bij gezonde en fatsoenlijke mensen waargenomen. Menige keurige burger vindt het leuk om via zijn tramkaartje de trammaatschappij op te lichten. De luttele centen waar het hier om gaat, betekenen voor hem waarschijnlijk helemaal niets, maar hij beleeft een kinderlijk plezier aan het succes. Het over iemand zegevieren - speciaal een ordebewaker - wordt niet altijd als oneervol beschouwd. Deze neiging verklaart ook de vele diefstalletjes die kinderen af en toe plegen. In hun ogen is er geen wezenlijk verschil tussen een appel stelen bij de groenteman en

42

ergens belletje trekken, wegrennen en op de hoek plezier hebben over de woede van de bedrogen burger. Natuurlijk moet men deze streken niet goedkeuren, maar ernstige morele verontwaardiging is zeker niet op zijn plaats. Ze brandmerkt namelijk de kinderlijke handeling als misdaad en kan op de latere ontwikkeling van het kind een verderfelijke invloed uitoefenen. De logische consequentie is het kind de betrokken voorwerpen eenvoudig terug te laten geven. Natuurlijk is een grote diefstal of het herhaaldelijk voorkomen van kleine diefstalletjes op zich voldoende aanleiding om ons ernstig af te vragen wat er gedaan moet worden. Zolang we echter opgewonden en woedend zijn, zijn we niet in staat om het kind te helpen: we zijn dan immers niet zijn vriend en niet bij machte zijn situatie te begrijpen. Ook zou het fout zijn alleen het kind voor het vergrijp verantwoordelijk te stellen. Een groot deel van de verantwoording ligt bij de ouders, de gezinsomstandigheden en alle andere factoren die samen het leefmilieu vormen. In zeer problematische gevallen kan het nodig zijn de hulp van een vakman in te roepen. De gebruikelijke manier om op dergelijke gevallen te reageren met een lawine van ergernis, wanhoop, dreigementen en straf - heeft onder meer het duidelijke nadeel, dat dit de werkelijke situatie van het kind onveranderd laat of zelfs nog moeilijker maakt. Tenslotte merken we nog op dat kinderen een heleboel stelen wat de ouders nooit te weten komen. Hoewel - of omdat - hun ouders geen stap kunnen doen om de misstap weer goed te maken, slagen deze kinderen er tenslotte toch in fatsoenlijke mensen te worden. Is er iemand onder ons, die zich niet dergelijke overtredingen uit zijn jeugd herinnert? Zelfs ernstige vergrijpen hoeven voor de ontwikkeling van het kind geen ongunstige gevolgen te hebben, zolang het maar in het gelukkige bezit van vrienden is die het met genegenheid en begrip uit zijn moeilijke situatie helpen. Het volgende voorbeeld laat zien, dat stelen uit een hele serie motieven kan voortkomen; het toont ook aan hoe moeilijk het is om een kind dat de hoop op waardering en genegenheid heeft opgegeven, weer voor zich te winnen. De zestien jaar oude Danil was de schrik van de buurt. Steeds als er weer eens iets vernield werd, was hij de aanstichter. Hij wist precies hoe en wanneer hij moest toeslaan om zo diep mogelijk te kwetsen. Eens vernielde hij voor een theatervoorstelling alle pianos door ze letterlijk in stukken te hakken. Een andere keer sneed hij s nachts het toneelgordijn aan flarden. Hij vernielde ontzettend veel eigendommen van allerlei mensen. Tot zijn familie kon men zich niet wenden. Hij behoorde tot een grote jeugdbende en was thuis al lang het huis uitgejaagd. De familie kwam door hem in zoveel moeilijkheden - in de buurt, op school, thuis, met de schoolinspectie en de politie - dat ze niets meer met hem te maken wilde hebben. Er werd besloten, dat men hem aan een van onze beste maatschappelijke werkers zou toevertrouwen. De jonge man spande zich bijzonder in Danil voor zich te winnen en hem voor een paar dingen belangstelling bij te brengen. Hij liet hem bij de opbouw van het decor helpen en gaf hem verantwoordelijkheid te dragen tijdens de voorstellingen. Het gelukte hem het vertrouwen van de jongen te winnen en hij verkreeg zijn medewerking. Een hele tijd waren er geen klachten meer over Danil. Op een dag kwam de jonge maatschappelijk werker zeer opgewonden bij me om een voorval te bespreken dat hem radeloos maakte. Hij was met Danil samen ergens aan bezig, toen deze zijn horloge van tafel nam en in zijn eigen zak stak. Hij zag het, maar was er niet zeker van of Danil wist, dat hij het gezien had. In ieder geval wist hij niet wat hij doen moest. Een ding was zeker: het zou fout zijn Danil te beschuldigen. Dus deed hij alsof hij naar het horloge zocht. Danil hielp hem daar vrijwillig bij. Tenslotte gaf onze medewerker het op en zei: Iemand moet het gepikt hebben. Danil werd razend. Wie zou U zo iets aandoen! Ik ga dat uitzoeken en als ik de kerel vind die het horloge gegapt heeft, zal ik hem een pak slaag geven en flink ook! Zo doorzochten ze het hele huis en vroegen aan iedereen of ze het horloge gezien hadden. Tenslotte werd Danil onrustig. Plotseling kwam hij er mee voor de draad: U wist de hele tijd dat ik het horloge had. Waarom hebt U het mij niet afgenomen? En hij gaf het horloge terug. De maatschappelijk werker had juist gehandeld. Het zat hem echter dwars dat hij niet in staat was het gedrag van Danil te begrijpen. Waarom had hij deze truc geprobeerd? Blijkbaar kon Danil nauwelijks geloven dat de man werkelijke belangstelling voor hem had en echt

43

zijn vriend was; hij was al zo vaak afgewezen en niemand mocht hem. Zonder twijfel wilde hij zien of dit vergrijp dezelfde behandeling teweeg zou brengen die hij zijn hele leven al gekregen had. Als de maatschappelijk werker op de uitdaging ingegaan was, dan zou hij zijn horloge hebben teruggevraagd, misschien wel op scherpe toon. De jongen zou ontkend hebben en er zou een strijd gevolgd zijn, eerst mondeling, die dan misschien wel tot lichamelijk geweld geleid zou hebben, als de medewerker geprobeerd zou hebben de jongen te fouilleren. Op die manier zou die jongen weer beleefd hebben, dat zijn twijfel aan vriendschap terecht was en zou hij weer vervallen zijn in zijn relatiepatroon, zoals hij dat gewend was. Deze diefstal was klaarblijkelijk een laatste proef waaraan Danil de maatschappelijk werker onderwierp, die deze glansrijk doorstond. Een beslissende slag in de strijd om Danils rehabilitatie was gewonnen. GEWELD EN RUWHEID Het hardnekkig verzet tegen de orde neemt vaak schrikbarende vormen aan. Soms beperkt het zich tot woede-uitbarstingen, waarna het kind weer zijn goede wil toont en zijn uitbarsting achteraf verontschuldigt. Als deze aanvallen echter vaker voorkomen en wel zonder dat het kind doet alsof het dat eigenlijk niet wilde, dan is het laatste spoor van goede wil verdwenen en treedt de naakte vijandigheid te voorschijn. De onverbloemde ruwheid is wel een gevolg van een mengeling van zwakte en hevige onderdrukking door de ouders. Intelligente kinderen kunnen de meest geraffineerde technieken ontwikkelen om hun ouders daar te kwetsen, waar ze het meest kwetsbaar zijn en kunnen zo een werkelijke bedreiging voor ze worden. Michiel is zeven jaar en lag met griep in bed. Zijn moeder kon zijn wensen niet gauw genoeg vervullen en zo had hij op een en dezelfde dag al drie theeglazen en twee borden naar haar hoofd gegooid. Toen ze bij hem wegging, stond hij met 39 koorts op, kleedde zich aan en ging de straat op. Hij kende de zekerste methode om de zwakte van zijn moeder uit te buiten. De twaalf jaar oude Hans was de schrik van het gezin. Niemand kon hem aan. Hij deed precies waar hij zin in had, stal geld, weigerde naar school te gaan, lag de hele dag in bed en bleef tot n uur s nachts weg, sloeg zn moeder en schold haar uit. Als er echter een vreemde bij was, iemand voor wie hij bang was, was hij een toonbeeld van goed gedrag en had hij een bijzonder talent alles zo onschuldig mogelijk te laten lijken. Het is duidelijk, dat in dergelijke gevallen de schuld bij de ouders ligt, die door hun toegevendheid het kind volledig lieten ontsporen. En het is even duidelijk, dat ze het groeiende conflict niet met vreedzame en vriendelijke middelen aanpakten. Want anders hadden ze het kind wel voor zich gewonnen en zou zijn verzet zich niet tot een dergelijke graad ontwikkeld hebben. Vaak is de wreedheid die men ten opzichte van een kind aan de dag legt, de bron van zijn eigen ruwheid. Die weerspiegelt zijn eigen ervaringen. Een enkele maal komt het voor, dat een kind niet mishandeld is, maar zich desondanks misbruikt voelt. Soms is ruwheid alleen maar een middel om de lust te genieten volledige macht over anderen te hebben. Buitengewone strengheid, vooral slaag, kan weerstand opwekken en wrede impulsen oproepen. Als een van de ouders probeert door toegevendheid de strengheid van de andere ouder op te heffen is het prikkelen van dergelijke impulsen nog waarschijnlijker. Ook verwaarlozing kan dezelfde uitwerking hebben. In beide gevallen voelt het kind zich in zijn verlangen zich te wreken gerechtvaardigd. Voordat enige verbetering in het gedrag van het kind bereikt kan worden moet het conflict beindigd worden, tenminste van de kant van de ouders. Het kind moet zich weer geaccepteerd en bemind voelen, niet gevreesd. Als het niet eenvoudig en niet steeds mogelijk is het natuurlijke gevolg (zie hoofdstuk VI) zijn werk te laten doen, kan het ook voldoende zijn om niets te doen. Het kan een diepe indruk op een kind maken, als het plotseling ontdekt dat het niet langer intimideren en kwetsen kan. Slechts enkele ervaringen van vriendelijke standvastigheid kunnen een kind

44

al schaakmat zetten en het de nutteloosheid van zijn gedrag doen inzien. Vaak zijn ze voldoende om het gezag van de orde weer volledig te effectueren. Een dergelijk resultaat kan men door slaag of andere gewelddadige maatregelen niet bereiken. Als de lichamelijke kracht of ruwheid van een kind zo groot is, dat het onmogelijk is natuurlijke gevolgen op te laten treden, dan moet het kind van zijn ouders gescheiden en in een tehuis geplaatst worden, waar het samen met andere jongens kan zijn. Hoe eerder de ouders tot dit inzicht komen, hoe gemakkelijker het kind zal leren zich aan een behoorlijke levenswijze aan te passen. Soms worden bij vrij jonge kinderen bijzondere wreedheid en ruwheid waargenomen. Het psychisch mechanisme schijnt in deze gevallen enigszins anders te zijn. Hun ruwheid is niet zozeer tegen de ouders en de orde als tegen kleinere zwakkere objecten gericht, zoals dieren, nog jongere kinderen en zelfs dode voorwerpen. Twee factoren schijnen tot zon gedrag bij te dragen. De ene is de zinnelijke opwinding, welke door de geweldpleging wordt opgewekt. Kinderen kunnen zon opwinding aan eigen lichaam ervaren hebben of bij andere kinderen gezien hebben, die geslagen of gewelddadig achtergesteld werden. Soms komt de drang ook van films of van het aanhoren van gesprekken over gewelddadige handelingen. Zinnelijke prikkeling heeft de neiging steeds verder te gaan. Een beleving die eenmaal zinnelijke gevoelens heeft opgewekt, blijft altijd aan dezelfde reactie gekoppeld. Ze wordt steeds opnieuw als middel gezocht om genoegen te verkrijgen. Het zinnelijke verlangen naar ruwheid kan actief of passief zijn [sadistisch of masochistisch]. Kinderen die vaak aan geweld blootgesteld zijn, komen onder de indruk van de door het geweld opgewekte opwinding. Zij zoeken soortgelijke gevoelens door te bijten of te vragen gebeten te worden, door te slaan of door slaag uit te lokken. Ze willen graag lijden of anderen als onderdeel van een zinnelijk spel laten lijden. De psychische factoren en het juiste gedrag om superioriteit te verkrijgen zijn dezelfde als we in het hoofdstuk over seksuele spelletjes besproken hebben. Een andere dynamische factor die bij jongere kinderen wreedheid en ruwheid veroorzaakt, hangt samen met hun algemene levenswijze. Het kan zijn dat ze op anderen indruk willen maken met hun schokkend gedrag [actiefdestructief mechanisme] of hun macht of gezag willen tonen. Ruwheid ten opzichte van andere kinderen is vaak een uiting van manlijkheid. Kijk eens, hoe sterk ik ben. Het verlangen om te bestraffen is heel vaak alleen maar een imitatie van de methodes van de ouders. Als kinderen vader en moedertje spelen, demonstreren ze hun opvatting over het gedrag van hun ouders. Ouders die geschrokken zijn als ze zien hoe hun kind met zijn poppen omspringt, zijn eigen kinderen en leerlingen in het spel, merken niet hoe het kinderlijk gedrag een spiegel is van hun eigen optreden en hoe de relatie van het kind tot anderen alleen maar een afspiegeling is van hun eigen relatie tot het kind. BEDWATEREN Bedwateren kan maar zelden aan fysische oorzaken worden toegeschreven. Het is waar dat het minder goed functioneren van de blaas, de nieren of het ruggenmerg het bedwateren kan bevorderen. Er is echter geen ziekte die als enig symptoom het niet in bedwang houden van de blaas vertoont: De vijf jaar oude Frank begon met bedwateren toen zijn vader hem naar een kinderhuis bracht. Het gebeurde nooit als hij thuis sliep. De elf jaar oude Albert was met zijn zeer strenge vader in een hevig conflict verwikkeld. Toen deze hem scherp de les las over schoolaangelegenheden, hem zijn vrijheid ontnam en sloeg, begon de jongen in bed te plassen. Het doel van het bedwateren was in het geval van de zevenjarige Karel heel duidelijk. Hij kwam voor een vrij lang bezoek bij zijn tante en plaste volkomen onverwacht de eerste nacht

45

al in zijn bed. Toen tante hem vroeg waarom hij dat gedaan had, zei hij dat hij alleen maar wilde zien wat ze doen zou. Als de vijandigheid ten opzichte van de omgeving een zekere graad bereikt heeft, doet een kind verder geen moeite onaangenaamheden te voorkomen. Zijn drang tot vergelding wordt nu en dan achter een masochistische trek van zelfvernedering verstopt. Zulke kinderen zijn vaak ontzettend vuil. Hun gehele koppigheid is gekoppeld aan het zich niet wassen. Ze vertonen een Ehrgeiz nach Unten [Wexberg] en bereiken door de vernederingen die ze ondergaan een soort negatieve roem, want ze zijn werkelijk een verschrikkelijke last voor het hele gezin. Niemand weet iets met ze te beginnen en de wanhoop die ze veroorzaken schenkt hun een speciale bevrediging. Omdat dit conflict de vorm van een lichamelijke ziekte heeft aangenomen, wordt vaak de hulp van een arts ingeroepen. Men moet het kind zijn eergevoel, zijn geloof in zichzelf, en zelfs meer, zijn geloof in de mensen, teruggeven. Tot nu toe gaf men het een gevoel afgewezen te worden zonder dat het merkte dat het dit gevoel vaak zelf uitgelokt had. In veel gevallen lijkt het bedwateren op een nerveus symptoom. Het verzet tegen de orde geschiedt niet openlijk, maar blijft achter goede voornemens verborgen. Deze kinderen willen schijnbaar droog blijven. Ze voelen zich machteloos hun blaas tijdens de nacht onder controle te houden. Vaak zijn het kinderen die altijd precies dat doen wat op een bepaald moment in ze opkomt. Als ze ergens behoefte aan hebben kunnen ze zich niet beheersen, of ze nu in bed liggen of niet. Als ze slapen laten ze zich door niets in hun diepe sluimer storen. Deze veronachtzaming van sociale noodzakelijkheden hebben alle bedplassers gemeen. Ook als men het symptoom alleen zou willen behandelen, is het verkeerd een kind s nachts te wekken. Nog afgezien van het feit dat dit teken van belangstelling de bevrediging, welke het door zijn gedrag verkrijgt, zou doen toenemen kan het niet de zin van de opvoeding zijn via hulp van buiten af de blaasfunctie te reguleren. Een kind moet zijn functies uit zichzelf leren beheersen. Het is in geen geval raadzaam een kind s nachts op het toilet te zetten. Als het s nachts gewekt wordt is het meestal niet helemaal wakker, ook al lijkt dit zo. En om het zijn functies in een toestand van halfslaap te laten uitoefenen, stoort eerder dan dat het een normale beheersing bevordert. Een normale beheersing vereist een volledig wakker zijn; een kind moet in staat zijn, zijn drang te onderdrukken en te beheersen, totdat het wakker genoeg is om voor zichzelf te zorgen. Als de opvoeding in het verleden geen succes heeft gehad, moet deze nu worden ingehaald. Alles wat men doen kan is, het kind van een lamp, pyjama en - als het oud genoeg is - een schoon laken te voorzien, zodat het s nachts voor zichzelf kan zorgen. Natuurlijk heeft het kind aanmoediging nodig. Kinderen die bedwateren zijn meestal zeer ontmoedigd, over zichzelf ontevreden en hebben geen hoop op beterschap. Men moet ze vertellen dat het aan henzelf ligt of ze droog of nat willen liggen, maar dat ze langzamerhand zullen leren voor zichzelf te zorgen. Iedereen leert het, de een vroeger, de ander later. Het is van het grootste belang dat deze instelling niet alleen tegenover het kind wordt geuit, maar ook door de ouders werkelijk zo wordt gevoeld. Zolang de ouders zichzelf schamen, het vies vinden en wanhopen, kan het niet anders dan dat zij een slechte invloed op het kind uitoefenen. Misschien hebben ze een verkeerde genegenheid ten opzichte van het kind, als het nog klein is en bevrijden het van de natuurlijke gevolgen bijvoorbeeld doordat ze toestaan dat het in hun bed slaapt als het zijne nat is. De eerste stap om bedwateren te genezen is volledige kalmte en objectiviteit van de kant van de ouders, die dan met succes kunnen proberen het kind voor zich te winnen en het nieuwe hoop kunnen geven en het serieuze verlangen toch vooral voor zichzelf te zorgen. Het is net zo schadelijk om het te straffen wanneer het nat is, als om het te prijzen als het aardig is. Dat legt te veel nadruk op de waardering van de ouders, terwijl dit geheel zijn eigen zaak behoort te zijn. DOEL 4: TERUGTREKKEN [IK WIL ALLEEN GELATEN WORDEN]

46

Kinderen die het in alle opzichten opgegeven hebben omdat ze zo ontmoedigd zijn dat ze zich niet eens vrijwillig bewegen, komen slechts zelden voor. In de meeste gevallen is er slechts van gedeeltelijke ontmoediging sprake en als gevolg daarvan vermijdt een kind dan ook slechts bepaalde activiteiten. We moeten echter eerst vaststellen of het kind weigert mee te doen om aandacht te verkrijgen, het gezag te trotseren, te kwetsen of zich te wreken of alleen omdat er niets meer is waarop het nog hopen kan. Alleen in het laatste geval zoekt het kind een verontschuldiging en verschuilt het zich achter onvermogen, wat wel kan voorkomen, maar wat zijn omgeving hem heel vaak opdringt. Soms neemt een kind als gevolg van een onjuiste interpretatie van bepaalde gebeurtenissen zijn toevlucht tot tekortkoming en bereikt daarmee dat het op anderen indruk maakt. TRAAGHEID Traagheid is een bijzondere vorm van verwarring. Het kind weigert zijn bijdrage te leveren, weigert zijn medewerking. Iedereen heeft wel eens de neiging lui te zijn. Kinderen kunnen soms zo in hun gedachten, handelen of fantasie opgaan dat ze geen belangstelling vertonen voor de dingen die op hen afkomen. Mopperen of berispen vanwege echte of voorgewende traagheid zal de tegenzin van het kind alleen maar versterken. Er is maar n methode effectief - het wekken van zijn belangstelling. Wanneer die belangstelling er eenmaal is, verdwijnt de traagheid. Is een kind voor wat zijn werk op school betreft bijvoorbeeld zo sterk ontmoedigd, dat het iedere inspanning verder nutteloos vindt, dan ontbreekt hem elke lust iets te doen. Kinderen die linkshandig zijn of om andere redenen van hun onhandigheid overtuigd zijn, vertonen dikwijls de neiging een taak uit te stellen. In deze gevallen is het voldoende om hun belangstelling te wekken. Het kind moet opgewekt worden tot het ontwikkelen van vertrouwen in eigen capaciteiten. Traagheid is daarom altijd een teken dat een kind hulp nodig heeft. Deze hulp moet echter nooit in letterlijke zin, als een soort steun, gegeven worden, door het dus tot werken aan te sporen of - wat nog slechter is - de opdracht voor hem uit te voeren. Dit zal er nooit toe bijdragen dat het kind zijn probleem oplost. De hulp die het werkelijk nodig heeft, bestaat uit gesprekken en praktische ervaringen die zijn zelfvertrouwen versterken en zijn innerlijke bereidheid vergroten zich opgewekt en gnteresseerd aan zijn taken te gaan wijden en de moeilijkheden te overwinnen. DOMHEID De poging van een kind om zijn verplichtingen uit de weg te gaan en zich aan zijn ontmoediging over te geven, kan de indruk wekken dat het dom is. Veel kinderen vestigen deze indruk bijna bewust. Men moet natuurlijk de mogelijkheid van geestelijke minderwaardigheid onderzoeken: zwakzinnigen en kinderen met duidelijke gebreken worden echter zelden dom genoemd. Het domme kind wordt echter zijn fout verweten, omdat men het verder normaal vindt. Zijn domheid is niet altijd natuurlijk. Vaak genoeg verbergt het een aangekweekte geestelijke traagheid. In een park was ik eens getuige van de volgende scne: Een kindermeisje speelde met verschillende meisjes in de leeftijd van ongeveer zes en zeven jaar. Een leuk klein meisje kwam op haar toe gerend en vroeg om een appel. Klagend vroeg ze waarom de anderen, die tevoren elk al twee appels gekregen hadden, er ook nu weer twee hadden, terwijl zij zelf er maar een kreeg. Het meisje nam haar op haar schoot en vroeg: Hoeveel is n en n? Het vrolijke kleine kind keek plotseling bedrukt en Zag er geschrokken uit: de lippen bewogen maar er kwam geen woord. Ik wist niets van dit kind maar we kunnen het probleem wel aanvoelen. Kon het werkelijk rekenen? Als het dat niet kon, hoe wist het dan dat de andere meisjes twee appels gekregen hadden? Blijkbaar was het slechts de formele academische vraag die het niet beantwoorden kon. Dit zou erop kunnen wijzen dat haar domheid slechts een masker was.

47

Waarschijnlijk was ze, sinds ze op school zat, op moeilijkheden gestoten. Zeer verwende kinderen die thuis een makkelijk leventje hebben vinden het vaak heel moeilijk zich op school aan te passen. Ze zijn eenvoudig niet gewend voor zichzelf te zorgen. Ze kunnen met hun schoolvriendjes geen gelijke tred houden en verliezen snel de moed. Ook kinderen die thuis heel veel aandacht gekregen hebben, misschien vanwege hun charme, hun slimheid of een ander voordeel waar geen inspanning voor nodig is, zijn er snel van overtuigd dat het op school opgedragen werk voor hen te moeilijk is. En dan geven ze zich gewonnen en proberen het niet langer. Ouders schrikken gewoonlijk van het falen van hun kind en ontmoedigen het op die manier nog meer. Dan wordt het leerproces een hevige kwelling voor een reeds onwillig kind. Het wordt van zijn vrijheid beroofd, in zijn spel gestoord en zelfs tijdens het eten wordt het geen rust gegund. Steeds weer herinneren zijn ouders het aan zijn lessen en zitten het voortdurend op zijn huid met vragen over zijn vorderingen. Is het een wonder dat het staakt en eenvoudig weigert zich nog met iets bezig te houden dat op schoolwerk lijkt? Ik had eens een patinte, een vrouw met een gemiddeld IQ, die nauwelijks de normale kennis van de vierde klas van de basisschool bezat. Ze was op de hierboven beschreven manier opgevoed en had daardoor de reputatie gekregen dat ze dom was. Maar ze was op geen enkele wijze geestelijk achtergebleven. Het enige domme aan haar was dat ze opvallend mooi was en daarom helemaal op haar lichamelijke aantrekkingskracht vertrouwde. Zo bestaat er een domheid die enkel en alleen door ontmoediging veroorzaakt wordt. Een kind laat het afweten met het leren omdat het denkt dat het toch niets kan begrijpen. Andere kinderen verstoppen zich achter hun domheid. Zij gebruiken domheid als excuus. [Ida Loewij]. Ze spelen de domme, als ze zich aan een verplichting willen onttrekken. Kinderen die op school in een of ander vak niet goed meekomen, raken ontmoedigd; hun ontmoediging kan echter verschillende gevolgen hebben. Overdreven eerzuchtige kinderen, die altijd de eerste viool willen spelen, zullen zich op geen enkele wijze inspannen als ze er niet zeker van zijn daarmee de beste te zijn. Als ze deze zekerheid niet hebben, verliezen ze alle belangstelling en beweren voor dat betrokken vak niet geschikt te zijn en het daarom eenvoudig niet te kunnen leren. Soms passen kinderen zelfs al voor de schoolleeftijd deze truc toe. Het jongetje dat probeerde zijn soep met een mes te snijden is er een voorbeeld van. Zijn ouders klaagden over zijn domheid. Hij wist echter heel goed wat hij doen moest en deed onfeilbaar het tegenovergestelde. Zulke kinderen spelen de domme om hun ouders zover te krijgen, dat ze hun knechtje worden. Ook hier is domheid een middel tot ontvluchten en een kunstgreep om zich van aandacht te verzekeren. Een enig of jongste kind kan de hier beschreven methoden toepassen, wanneer het naar school gaat. Op die manier kan het zijn moeder dwingen, het bij zijn huiswerk te helpen. Als ze niet naast het kind zit, kan het noch schrijven noch rekenen. En de bange en eerzuchtige moeder loopt altijd in deze val. Ze merkt nooit dat het onvermogen en de hulpeloosheid van haar kind in dezelfde mate toenemen, als zij, verrast en gealarmeerd, alle moeite doet het kind aan te moedigen, zijn fouten verbetert en tenslotte de opgaven zelf maakt. Sommige kinderen houden hun hulpeloosheid hun hele leven en zijn nooit in staat een brief of een opstel zelf te schrijven. Hun hersens zijn leeg als ze een pen ter hand nemen. Het is niet eenvoudig het besluit van een kind om op de hulp en steun van zijn moeder te rekenen, te doorbreken. Als zij pogingen doet zich aan de heerschappij van haar kind te ontworstelen zal het ervoor vechten en haar door vleierij proberen over te halen. Houdt ze voet bij stuk en staat ze erop dat het kind zijn werk zo goed het kan zelf maakt - dan zal het waarschijnlijk met elk woord of elke tekening bij haar komen om haar te vragen of het zo goed is. Tenslotte zal het bereid zijn zelf te werken maar alleen als zijn moeder bij hem zit en toekijkt. De situaties waarin het kind probeert van zijn domheid te profiteren zijn legio. Net als de reflex zich dood houden [vaak bij dieren waar te nemen wanneer ze aan hun vijanden willen ontkomen] is er een reflex zich dom houden, welke bij kinderen - soms ook bij volwassenen - kan worden geconstateerd. De ene reflex dient in het algemeen hetzelfde ontvluchtingsdoel als het andere. Want in werkelijkheid doen gezin en omgeving in het algemeen niets om de feitelijke of schijnbare domheid te bestrijden, maar accepteren die eerder als vluchtpoging. Ouders mopperen, bekritiseren en vernederen het kind, maar lopen

48

tegelijkertijd, zonder het te weten, in zijn val. Want tenslotte bevrijden ze het van het werk dat het vermijden wil of ze worden zijn knechtje. Ze moedigen zijn domheid aan door hun kritiek en hun spot, welke een van de hoofdfactoren versterken die domheid veroorzaken, namelijk de afhankelijkheid van het kind en het ontbreken van vertrouwen in zijn eigen capaciteiten. Hoe moet men nu met een dom kind omgaan? Een verandering van de houding van de ouders is vereist. Ze moeten ophouden met mopperen en hem op zijn onvermogen wijzen of de spot met hem drijven of hem met een briljante broer of zus vergelijken. Ze moeten echter ook een einde maken aan hun toegevendheid, die het kind in de gelegenheid stelde zich aan zijn plichten te onttrekken. Met dwang en dreigementen kan dit niet worden bereikt, omdat hierdoor een onaangename opdracht voor een kind alleen maar nog weerzinwekkender wordt. Men moet het de consequenties van zijn plichtverzaking laten voelen. In werkelijkheid voelen de ouders zich bestraft en niet het falende kind. Ze proberen daarom de onaangename consequenties te vermijden. Een kind heeft daarom het gevoel dat het zijn verplichtingen moet nakomen, niet voor zichzelf maar voor het plezier van zijn ouders. Hun bezorgdheid om zijn vorderingen bevrijdt het van zijn eigen verantwoording. Als het op school faalt, straft het zijn ouders. Het is de plicht van de leraren de belangstelling van hun leerlingen te wekken en de ouders moeten zich zo min mogelijk met het huiswerk bemoeien. Ze kunnen echter een grote bijdrage leveren wanneer ze de algemene belangstelling van het kind bevorderen door goede boeken, bezoeken aan musea en dierentuinen, door verhalen uit de natuur en gesprekken die bij zijn leeftijd en ontwikkeling passen. Dan kan het aan de daarbij aansluitende schoolvakken met meer vreugde deelnemen. De achtjarige Roosje is te dom om met andere kinderen te spelen. Ze kan zichzelf niet aanof uitkleden en nog niet eens behoorlijk praten. De helft van de woorden en lettergrepen slikt ze in. Natuurlijk blijft ze op school achter, wordt voor zwakzinnig aangezien en dienovereenkomstig behandeld, hoewel ze het niet is en een I.Q. van 91 heeft. Wanneer het erom gaat haar eigen wil door te zetten is ze zo slim en zelfs scherpzinnig, dat ze een eenmaal verworven voordeel weet te behouden. Ze zit nooit om een antwoord verlegen. Roosje heeft een heel handig zusje, dat anderhalf jaar jonger is dan zij. Dit zusje is haar in elk opzicht voor, maar Roosje compenseert dit door alle aandacht die ze vraagt. Ze heeft zelfs haar eigen kindermeisje en kreeg toen ze leerplichtig werd huisonderwijs. Domheid werpt vaak rijpe vruchten af! Minder gelukkige kinderen worden eenvoudig aan de kant gezet en volledig aan zichzelf overgelaten. Er zijn veel kinderen met een laag I.Q. die in het dagelijks leven achtergebleven schijnen en toch slechts pseudo-zwakzinnig zijn. Ze hebben een broer of zus, meestal in leeftijd net na of voor hen komend, die bijzonder ontvankelijk en intelligent is en uitstekend leert. Zijn superieure capaciteiten ontmoedigen het andere kind zodanig dat dit volledig afknapt. Soms is deze totale berusting te wijten aan een bijzonder flinke moeder of oudere zus, die alles al aanpakt zodat er voor het kind niets meer overblijft om te doen. De juiste behandeling kan voor kinderen van wie de intelligentie twijfelachtig is, zeer veel doen. Ze bloeien soms zeer snel op en presteren wat niemand voor mogelijk had gehouden. Zelfs het I.Q. stijgt, dit tot onbehagen van diegenen die denken dat dit niet veranderen kan. Helaas kan de diagnose welke duidelijk echte zwakzinnigheid en onecht achterblijven van elkaar onderscheidt vaak pas veel later gesteld worden. Dat wil zeggen nadat de ouders geleerd hebben het kind juist te behandelen. Daarom moet een laag I.Q. ouders en leraren er nooit van weerhouden al het mogelijke te doen om een kind te helpen. integendeel, het moet een aansporing zijn betere en meer effectieve methoden toe te passen om van de overige capaciteiten gebruik te maken, zodat het kind een nuttig lid van de maatschappij kan worden. ONGESCHIKTHEID

49

Vaak beschouwt men het als een aangeboren gebrek als een kind de n of andere capaciteit blijkbaar niet heeft. Men kan hiervan zelfs overtuigd raken als elke poging iets aan de gebreken van het kind te doen, mislukt en in het bijzonder als het kind toch zo zijn best doet. Het aanleren van vaardigheden is een ingewikkeld proces. Het vereist enorme oefening en praktische voorbereiding. Helaas verkeren de wetenschappelijke inzichten in alle omstandigheden die het proces van de vorming gunstig of ongunstig benvloeden nog in een beginstadium. Vele vormen van onvermogen en onvolkomenheden zijn het resultaat van niet begrepen vergissingen en verzuimen bij de opvoeding van het kind. Hoe kunnen we een kind stimuleren zijn verborgen mogelijkheden te ontwikkelen? Het is onmogelijk om alle methodes toe te passen. De kwestie wordt nog gecompliceerder omdat dezelfde stimulans bij verschillende kinderen een tegengestelde uitwerking kan hebben. Het voorbeeld van vader en moeder kan voor het ene kind aanleiding zijn hen na te doen en een ander kind dat zich onmachtig voelt ooit dit niveau te bereiken, juist ontmoedigen. Hooggespannen verwachtingen stimuleren het ene kind en remmen het andere. Bezwaren en verboden werken als natuurlijke hindernissen; voor het ene kind vormen ze de aanleiding tot bijzondere inspanning, een ander kind wordt er zo door geremd dat het helemaal niets doet. Tegenstelling of overeenstemming, koppigheid of onderworpenheid, zelfvertrouwen of ontmoediging maken uit of een bepaalde stimulans een constructieve of een destructieve werking heeft. Deze verwarrende verschillen zijn voor het gebrek aan duidelijkheid in de methodes die vaardigheden kunnen bevorderen verantwoordelijk en voor de neiging ten aanzien van bepaalde vaardigheden een overgerfde aanleg te veronderstellen. Om die reden beschouwen veel ouders en leraren en ook enkele psychologen vormen van onvermogen en ook gebreken als het gevolg van een afwezige begaafdheid. Onderzoekingen bij kinderen en volwassenen tonen echter aan dat een opvoeding die tekort schiet gekoppeld aan ontmoediging als de belangrijkste factor moet worden gezien. Men kan altijd het punt in de opvoeding terugvinden waar het kind de moed heeft opgegeven. Sommige kinderen leren nooit de spelling te beheersen. Ze werden namelijk toen ze er op school mee begonnen zo ontmoedigd, dat ze verder alle pogingen opgaven. Anderen geven het op omdat ze niet kunnen schitteren. Kinderen die gewend zijn hun eigen wil door te zetten, willen niet toegeven dat een bepaald woord altijd op dezelfde manier geschreven moet worden. Ze schrijven zoals ze zin hebben, soms zus dan weer zo. Tenslotte raken ze zo in de war, dat ze niet langer proberen er achter te komen hoe een woord geschreven moet worden. Er zijn welopgevoede en zelfs belezen volwassenen, die de spelling niet leerden beheersen omdat hun eerste onderwijzer niet in staat was hun groeiend minderwaardigheidsgevoel met betrekking tot de spelling te helpen overwinnen; en nu als volwassene zijn ze nog altijd bang als ze een brief moeten schrijven. Het onvermogen te rekenen kan tot een toevallige ontmoediging ergens in het leerproces teruggevoerd worden. Vele overdreven beschermde kinderen leren nooit eigen beslissingen te nemen. Ze vinden het moeilijk een of ander wiskundig probleem op te lossen, waarbij besluiten moeten worden genomen. Deze kinderen kunnen uitstekende leerlingen zijn in vakken waar ze op informatieve kennis kunnen steunen. Elke bezigheid echter die zelfvertrouwen en besluitvaardigheid vereist is hun vreemd. Ik wil dit feit illustreren op een gebied dat tot nu toe als het uitdrukkelijke terrein van de natuurlijke begaafdheid is beschouwd; muzikaal talent. Er zijn mensen die in muziek hoegenaamd geen vreugde vinden, voor wie ze zelfs een kwelling is. Ze kunnen monotoon zijn, niet in staat om ook maar zeer eenvoudige melodietjes te zingen - wat algemeen als een teken van het volledig ontbreken van muzikaliteit wordt beschouwd. Maar in een groot aantal gevallen kon worden aangetoond, dat het veronderstelde ontbreken van een muzikaal gehoor niets anders was dan het protest tegen muzikale activiteit als gevolg van ontmoediging - soms vanwege de concurrentie met een ouder zusje of ander gezinslid, dat een uitgesproken muzikaal talent bezat. Zeer dikwijls leidt de typische tegenstelling tussen het eerste en tweede kind tot zulke gebreken. Toen Erik tien jaar was, scheen hij helemaal niet muzikaal te zijn. Men kon hem er niet toe brengen muziek zelfs maar aan te horen en hij was niet in staat om ook maar het meest

50

simpele kinderversje te zingen. Als klein kind had hij enige belangstelling voor muziek getoond, maar later veranderde zijn houding totaal. Zijn vader leidde vaak thuis muzikale bijeenkomsten. De jongen, die als enig kind door zijn moeder werd verwend, kon niet stilzitten terwijl er muziek gemaakt werd en tenslotte moest men hem de kamer uit sturen. Van toen af aan stond muziek hem tegen. Toen hij naar school ging weigerde hij met de anderen te zingen en werd daarvoor bestraft en bespot. Als zijn grootmoeder probeerde hem liedjes te leren, werd hij boos en rende weg. Toen hij tien jaar oud was werden hem de redenen van zijn gedrag zorgvuldig uitgelegd en als gevolg van zijn nieuw begrip kon men hem helpen zijn afkeer van muziek te overwinnen. Met behulp van een begripvolle leraar ontwikkelde hij een goed gehoor en leerde hij mooi zingen. Kinderen die thuis nooit gestimuleerd worden om te zingen, kunnen niet muzikaal lijken wanneer ze bij het klassikaal zingen op school proberen mee te doen en het dan niet kunnen. Terwijl ze door de grotere vaardigheid van hun klasgenootjes reeds terneergeslagen zijn, kan hun ontmoediging door gedachteloze leraren die de spot met hen drijven, gemakkelijk vergroot worden tot tenslotte hun gebrek aan muzikale begaafdheid als een vaststaand feit wordt aangenomen, en dit gebrek weerstaat schijnbaar alle inspanning en praktische pogingen. Later - vaak op tamelijk gevorderde leeftijd kunnen zulke mensen tenslotte tot de ontdekking gebracht worden, dat hun gebrek aan muzikale vaardigheid een legende is en dat ze net als anderen gevoel voor muziek en een bepaalde smaak kunnen hebben. Hun aangeboren onvermogen vindt dan een plotseling en verbazend einde. De natuurlijke voorliefde van kinderen voor muziek wordt door de instelling van ouders die steeds maar willen laten oefenen, vaak verstikt. Eerzuchtige ouders staan er vaak op, dat hun kinderen meer oefenen. En ze zien dan nauwelijks de schade die ze daarmee aan de muzikale ontwikkeling van hun kinderen toebrengen. Ze maken van een kunst die vreugde en enthousiasme moet brengen, een kwellende en moeizame opgave. Vanzelfsprekend kan niets zonder oefening bereikt worden; oefenen vereist echter belangstelling en stimulans. Het is niet voldoende uitsluitend het oefenen vol te houden. De gebruikelijke methode van vermaningen, berispingen, dreigen en straffen wekt uiteraard noch stimulans noch belangstelling of enthousiasme. Het is de taak van de leraar het kind te stimuleren; de ouders moeten bovendien nog aansporen, zonder echter druk uit te oefenen. Ze kunnen grammofoonplaten draaien of het kind meenemen naar concerten; ze kunnen ertoe bijdragen dat het kind goede muziek leert waarderen en ze kunnen zijn vorderingen bewonderen. Natuurlijk kunnen ze het ook dwingen achter de piano te gaan zitten, waardoor echter vaak zijn muzikaal enthousiasme gedood wordt. Als het dan geen zin meer heeft, geven zij - soms ook de muziekleraar - de schuld aan het gebrek aan muzikale begaafdheid. Het conflict tussen ouders en kind en de daaruit voortvloeiende slechte werkhouding van het kind zijn het echter die de juiste vorming verhinderen. Zijn onvermogen is alleen maar het gevolg. Een tamelijk uitgebreide bespreking van de muzikale aanleg leek op zijn plaats, omdat die heel duidelijk demonstreert hoe lichtvaardig de begrippen overerving en aanleg gehanteerd worden. Dergelijke pessimistische veronderstellingen brengen de ouders ertoe de moeilijkheden van hun kind te vergroten, in plaats van het te helpen deze te overwinnen. Met muzikaal talent is het precies zo gesteld als met de andere speciale begaafdheden. Als een kind schijnbaar geen aanleg voor tekenen heeft, of voor wiskunde, talen, opstellen maken, moet men er eerst proberen achter te komen, of, en in welke mate, het kind ontmoedigd is, of het zich verzet tegen de noodzaak van oefening en waarom het zich verzet. Toespreken en aansporen zullen natuurlijk geen beter effect hebben dan mopperen, straffen of - wat erger is - het overdrijven van zijn zogenaamde ongeschiktheid. Dat zal het alleen nog maar verder de weg van de mislukking op drijven. Als wij daarentegen de gebreken die we eens als hopeloos zagen, willen verhelpen zijn de beste middelen het vaste vertrouwen van het kind te wekken, zijn genegenheid te winnen en zo zijn verzet te overwinnen, het zijn vorderingen te laten beleven, zijn zelfvertrouwen te versterken, zijn belangstelling en enthousiasme te wekken en vooral geduldig te zijn tijdens de normale oefeningen.

51

Aan de andere kant is het niet mogelijk opzettelijk buitengewone capaciteiten in het kind te ontwikkelen. Een bijzonder talent ontwikkelt zich alleen met als ondergrond een hooggeconcentreerd en intensief oefenen, en dit kan nauwelijks van buiten af gedwongen worden. Eerzucht zal soms een kind tot bijzondere prestaties aansporen; maar zeer vaak kan ze er de oorzaak van zijn dat het kind elke activiteit uit de weg gaat wanneer zijn moed en zelfvertrouwen niet gelijke tred houden met zijn streven. Men moet in ieder geval zijn instelling ten opzichte van het werk goed in de gaten houden en zijn vorderingen via bemoediging stimuleren. Veel overdreven eerzuchtige ouders zetten hun kind op jonge leeftijd tot ingespannen oefenen aan, hetgeen werkelijk opmerkelijke prestaties schijnt te beloven. Een tijd lang kan het een wonderkind lijken, als gevolg van hun verwachtingen, maar in veel te veel gevallen is het uiteindelijke resultaat ineenstorting en ongeluk. Latere generaties ouders zullen zich misschien van deze methodes die vijandschap opwekken en tot ontmoediging leiden, losmaken en meer succes boeken met het wakker maken van de nog sluimerende mogelijkheden in hun kinderen. VERBETEN PASSIVITEIT Kinderen die volledig passief zijn komen zelden voor. Zelfs kinderen die zich erg vervelen en geen vaardigheden ontwikkelen, of ze nu van lichamelijke of geestelijke aard zijn, vertonen soms actieve deelname. De sterkste indruk van passiviteit wordt door die kinderen gewekt die hun passiviteit bewust als middel tot verzet gebruiken. Zij zijn vanzelfsprekend ontmoedigd en hebben alles wanhopig opgegeven, hun passiviteit is echter zo sterk dat men van een verbeten passiviteit kan spreken. Deze kinderen vertonen ook tekenen van een streven naar macht en speciaal vergelding; hun doelen worden echter slechts door passieve methodes bereikt. Zij brengen ouders - en nog meer hun leraren - tot de uiterste wanhoop. Er kan schijnbaar niets gedaan worden dat hen in beweging brengt. Men slaat letterlijk op de rotsen als men probeert ze te benvloeden of te leiden. De negen jaar oude John werd naar het spreekuur gebracht, omdat hij noch thuis noch op school ook maar een greintje meewerkte. Eigenlijk ondernam hij niets hoewel hij soms opviel door liegen, stelen of spijbelen. Hij wekte meer weerstand door dat wat hij niet deed want hij was lui, heel slordig en vuil, ging half gekleed naar school en kwam bijna altijd te laat. Met bijna alle vakken ging het slecht. Hij maakte geen huiswerk en deed niet de minste poging voor een of ander proefwerk een voldoende te halen. Hij speelde niet eens met zijn broers en zusjes of met andere kinderen. Thuis werd hij geslagen, voortdurend uitgescholden, bedreigt - en streng gestraft - zonder enig effect. Zijn gedrag was de afgelopen twee jaren nog slechter geworden. De beslissende factor in zijn ontwikkeling was zijn n jaar jongere broer, die hem zowel thuis als op school voorbijgestreefd was. Zijn broer was helemaal geen goede leerling, maar hij redde het en het gedrag van John werd erger toen zijn broer in dezelfde klas kwam en later een klas hoger zat. Bij het eerste bezoek op het spreekuur weigerde John de spreekkamer binnen te gaan. De volgende keer kwam hij met zijn moeder binnen, maar bleef bij de deur staan. Noch sommering, noch enige vriendelijke uitnodiging maakte indruk op hem. We lieten hem daar staan en konden aan zijn gezicht zien dat hij belangstelling voor het gesprek had. Tijdens de volgende zitting was hij bereid naast de dokter te gaan zitten, maar hij zei geen woord hoewel hij alles begreep en soms met een glimlach of een klein gebaar antwoord gaf. Toen het voor hem tijd was om de kamer uit te gaan, opdat wij nog met zijn moeder konden spreken, wilde hij niet weg. Hij stond eenvoudig niet op. Hij moest op de stoel naar buiten gedragen worden en liet dit toe zonder verzet. Johns verbeten passiviteit werd langzamerhand overwonnen door methoden die ook gebruikt worden bij kinderen die hun macht demonstreren. De moeder, een gespannen, harde en zeer perfectionistische vrouw die hem zeer vaak straft en hard slaat als hij treuzelt en te laat naar school gaat, leerde zich te beheersen en de consequenties hun werk te laten doen. Johns eerste actieve deelname was bij een jazzband. Het was zijn eerste ervaring van plezierig samenwerken met anderen. Later ging hij ook op dansles. Intussen werd hij op de spreekuren vriendelijker en steeds meer tot medewerking bereid, drukte zich steeds

52

openhartiger en gemakkelijker uit en begon tenslotte zijn best te doen op school. Het was alleen maar natuurlijk dat op dit ogenblik zijn broer moeilijkheden begon te krijgen. De verbetenheid van de strijd tegen de passiviteit als middel is zelfs nog indrukwekkender als ze beperkt is. De zeven jaar oude Hans weigerde met iedereen behalve zijn moeder te praten. Zij verwent hem erg en geeft aan al zijn buien toe. Maar dit is de enige relatie die hij nadrukkelijk accepteert. Op school zegt hij geen woord. Hij heeft schrijven geleerd en beantwoordt de vragen van de onderwijzer heel bereidwillig schriftelijk; hij kan zich door gebaren verstaanbaar maken, zegt echter niets. Uiterlijk past hij zich aan als men met hem spreekt hij zal doen wat men hem zegt, maar hij zal geen vraag beantwoorden. Op het spreekuur staart hij voor zich uit alsof hij niet kan horen wat er gezegd wordt. Hij negeert de communicatie met anderen volledig. Zoals reeds gezegd, is het de vraag of kinderen die hun toevlucht in verbeten passiviteit zoeken ook werkelijk in de vierde groep thuishoren. Hun passiviteit is soms meer dan alleen maar berusting. Men moet in het nietsdoen een element van macht onderscheiden. Dwang, goede woorden of straf maken een kind alleen maar ng vastbeslotener nergens aan mee te doen. Het beste antwoord op zijn gedrag is het op zodanige wijze met rust te laten dat het het onaangename effect van zijn eigen passiviteit beleeft. Zolang het kind zijn ouders onder druk kan zetten en hen tot grotere activiteit en inspanning kan brengen zal het zijn methode alleen maar succesvol en aangenaam vinden.

53

HET DOELBEWUSTE KIND ZIEKELIJK GEDRAG EN HULP VAN DE DESKUNDIGE

Het verzet van het kind kan zich zodanig ontwikkelen dat het abnormaal kan lijken. Men moet echter voorzichtig zijn met het hanteren van de termen ziekelijk of abnormaal bij het gedrag van het kind. In de regel zijn de reacties van het kind niet abnormaal, zelfs wanneer ze ons buitengewoon voorkomen, omdat ze in het algemeen naar de opvatting van het kind slimme en passende reacties op een situatie zijn. Wat echter voor een kind nog als normaal kan gelden, kan ziekelijk zijn voor een volwassene, wanneer de reactie niet meer in overeenstemming is met de werkelijke situatie. Ook als een kind volledig van het normale beeld afwijkt, moet het niet direct ziekelijk genoemd worden, omdat deze aanduiding in het algemeen berust op een gebrek aan inzicht in zijn relaties tot ouders, leraren of tot de maatschappij als geheel. De uitdrukking ziekelijke reactie is slechts gerechtvaardigd wanneer men zekere gedragspatronen beschrijft, die, als ze in het latere leven niet verdwijnen, typische psychopathologische verschijnselen zullen worden. We kunnen bij kinderen de eerste karakteristieke tekenen van deze verschijnselen waarnemen en de levensgeschiedenis van volwassen patinten onthult, dat vaak de eerste symptomen reeds in de vroegste kinderjaren zichtbaar geworden zijn. Dergelijke symptomen bij kinderen zijn geen reden om vrees, angst en pessimisme te rechtvaardigen. Toch behoeven enkele symptomen speciale zorg en aandacht om hun voortduren, hetgeen tot pathologische verschijningsvormen kan leiden, te verhinderen. Ouders kunnen door de genoemde emoties geleid een reeds gestoorde aanpassing schadelijk benvloeden. NERVEUZE STOORNISSEN We hebben reeds typisch neurotische gedragspatronen bij kinderen besproken toen we angst, overdreven eerlijkheid, woedeaanvallen en het gebrek aan concentratie behandelden. Kenmerkend voor elke neurotische stoornis, zowel bij kinderen als ook bij volwassenen, is de neiging goede voornemens te handhaven en de vijandigheid achter symptomen te verbergen, die als alibi gebruikt worden. Waarschijnlijk heeft het kind deze symptomen oorspronkelijk gebruikt om zich tegenover de ouders te verontschuldigen. Zodra het echter zijn eigen verontschuldigingen gaat geloven begint het neurotische mechanisme. Veel nerveuze symptomen kunnen in de vroege kinderjaren optreden. Ze zijn altijd tegen ouders en orde gericht. Op deze manier probeert een kind zekere verantwoordelijkheden af te schuiven en zich van hulp of soms alleen maar van meer aandacht te verzekeren. In verband hiermee wisselen de symptomen met de omstandigheden. Ze volgen vaak het voorbeeld dat het kind ziet en kunnen door toevallige belevenissen worden opgeroepen. De ontwikkeling van een symptoom hangt af van de manier waarop het gezin reageert als het voor het eerst optreedt. Hoe groter het effect is dat het symptoom teweeg brengt, des te groter is ook de waarschijnlijkheid van de verdere ontwikkeling ervan. Het te negeren versnelt het verdwijnen - tenminste in het begin, wanneer het nog geen vaste wortels heeft. Karakteristiek voor een nerveus kind is de spanning waaronder het leeft. Dit komt door de moeilijkheden waarmee het te kampen heeft: conflicten met ouders, broers en zusjes en leraren, dreigende gevaren en buitengewone eerzucht. Zijn hele organisme is onderworpen aan de druk van deze spanning; en zo kan iedere gedachte en elk gevoel, iedere functie van de organen, waarop zijn aandacht zich richt, zich tot een nerveus symptoom ontwikkelen. Na kinkhoest kan de hoestprikkel veel langer blijven bestaan dan voor het verloop van deze ziekte normaal is; een storing van de maag die door ongezond voedsel veroorzaakt is kan aanblijven of herhaald optreden; klachten van de moeder over het hart kunnen voor het kind aanleiding zijn, zijn eigen pols in de gaten te gaan houden en nerveuze hartklachten te krijgen. We moeten er speciaal op wijzen dat de nerveuze stoornissen van anderen door een kind gretig nagevolgd worden. En ook hier weer moedigt de verontrusting van het gezin over een stoornis - die aanvankelijk vaak slechts als slechte gewoonte wordt beschouwd - een

54

kind aan deze voortdurend te laten optreden. Het is onmogelijk ook maar bij benadering een lijst van nerveuze stoornissen te geven welke bij kinderen kunnen optreden. We zullen kort op enkele ervan ingaan. Een directe uiting van spanning is de zogenaamde kramp. Krampen kunnen in elke spiergroep optreden, hetzij over het gehele lichaam, [in welk geval ze vaak abusievelijk als epileptisch of hartaanval beschreven worden], hetzij tot de oogleden beperkt [lidkramp], hetzij in de kaakspieren [kaakklem], de gezichtsspieren [grimasachtige spiertrekking], spieren van de keel en de nek of de schouder-, armen beenspieren. Ze kunnen als geeuwen, niezen, lachen, huilen of als hoestkrampen optreden. Omdat ze soms gekoppeld zijn aan echte lichamelijke klachten, is in ieder geval een onderzoek door een arts wenselijk. Spanning kan makkelijk tot nerveuze stoornissen van de spijsvertering leiden. Nerveuze kinderen kunnen niet eten, als ze bijzonder geprikkeld zijn - voor een reis, voordat ze naar de schouwburg gaan en als er iets onaangenaams dreigt. Ook het naar school gaan kan een aanleiding zijn, en hierdoor kan het ontbijt moeilijkheden opleveren. Misschien heeft het kind een tegenzin in de school, of is het heel eerzuchtig en bang om te mislukken. In ieder geval kan het s morgens niets eten, speciaal niet voor een proefwerk of voor een bijzonder project op school. Als men het tot ontbijten overhaalt, kan een kind maagkramp krijgen of van nervositeit gaan overgeven. De krampachtige samentrekking van de spieren, bij de twaalfvingerige darm aan de onderkant van de maag [pylorospasmus] heeft vaak te maken met geen zin in eten. De spanning van de spijsvertering kan tot diarree of constipatie leiden. Bovenmatige spanning kan storingen veroorzaken in de slaapgewoonte van een kind. Het woelt en huilt en praat soms in zijn slaap. Zijn hersens werken steeds door aan de problemen die zijn leven overdag vullen en roepen emotionele weerstanden op. Of het kan soms helemaal niet slapen, omdat het te zeer met zijn problemen bezig is. Het bloedvatenstelsel reageert snel op spanning, omdat angst en de werking van het hart in een fysiologisch angstmechanisme verbonden zijn. Het gevolg is hartkloppingen, versnelde pols, blozen en bleek zien - ook verhoogde zweetafscheiding samen met angstgevoelens. Kinderen die aan sterke morele druk blootstaan kunnen dwang- en waanachtige trekken ontwikkelen. De genezing bestaat vooral in het geruststellen van ouders en kind. In gevallen van uiterste opwinding kunnen medicijnen soms helpen, maar alleen als afzwakking van het bepaalde symptoom voor enige tijd. Wat vroeger van de gebreken van kinderen gezegd werd, geldt precies zo voor hun nerveuze stoornissen: het is nutteloos alleen het symptoom te behandelen. De persoonlijkheid van het kind en zijn relatie tot zijn ouders moeten worden veranderd. Zijn hele situatie moet grondig worden onderzocht. Ook het negeren van een symptoom draagt bij tot de ontwikkeling van een enkele verschijningsvorm. De algemene gespannenheid wordt er niet door geraakt. In moeilijke gevallen, speciaal bij oudere kinderen, is psychotherapeutische behandeling beslist nodig. Het is echter niet voldoende als we het kind alleen maar uit zijn netelige situatie helpen; de behandeling moet zich ook tot de ouders uitstrekken en hen ertoe brengen een verstandiger houding aan te nemen. PSYCHOSE Het aantal kinderen dat tegenwoordig psychotisch genoemd wordt stijgt voortdurend. Dit kan voortvloeien uit het feit dat men hun verscheidenheid ten opzichte van de duidelijk achtergebleven kinderen tot nu toe niet onderkend heeft. Inderdaad zijn er aanwijzingen dat deze kinderen een normale en vaak zelfs hoge intelligentie bezitten, alhoewel ze zich helemaal als zwakzinnigen gedragen. Omdat hun gedrag hoogst onzinnig lijkt en met het verstand niet bijgestuurd kan worden, worden ze psychotisch of ook wel schizofreen genoemd. Hun geestelijke gesteldheid is echter verschillend van die van volwassen schizofrenen, hoewel ook zij in hun eigen wereld schijnen te leven en door gebeurtenissen in hun omgeving blijkbaar nauwelijks geraakt worden. Hun gescheiden leven van anderen en hun gebrek aan contact zijn vaak niet alleen zichtbaar in hun onwil om te luisteren, maar ook in hun onvermogen tot spreken. Velen van hen zijn volledig stom en velen lijken doof te zijn terwijl geen enkele organische gehoorafwijking te constateren valt.

55

Omdat het wezen van hun psychose zo weinig wordt begrepen en vanwege de slechte naam die een psychose nu eenmaal heeft, worden deze kinderen vaak niet psychotisch maar emotioneel achtergebleven genoemd. Een algemeen verbreide verklaring voor de oorzaak van deze toestand is er nog niet. Enkele deskundigen laten die op een organische minderwaardigheid in de hersenen terugvoeren, speciaal op een gebrekkige ontwikkeling; anderen zien de persoonlijkheid van de ouders, vooral van de moeder, als de oorzaak van dit soort afwijkingen. Onze eigen waarnemingen laten zien dat de ouders van zogenaamd psychotische kinderen zich nauwelijks onderscheiden van andere ouders en inderdaad vaak ook zelf nog enkele normale kinderen hebben. Aan de andere kant wordt de hypothese van een organisch gebrek twijfelachtig als we een volledig herstel en volledige aanpassing waarnemen - tot nu toe weliswaar in slechts enkele gevallen. Het opvallende van deze kinderen is hun vaste besluit een eigen wil te hebben en iedere uiterlijke dwang en eis te minachten. Dit verzet tegen dwang bracht enkele deskundigen tot de hypothese dat de behandeling elke druk moet trachten te vermijden. Onze waarnemingen leiden tot tegenovergestelde conclusies. Toegevendheid versterkt in het algemeen de toestand, terwijl standvastig consequent optreden de zo vaak getoonde heftigheid vermindert. Dit vaste voornemen van het kind om aan het gezag van een autoriteit verzet te bieden, of dat nu door een enkeling of door de eisen van de sociale situatie wordt bepaald, kan ons de sleutel geven tot begrip van deze toestand. Het lijkt erop dat we te maken hebben met een tegenpool van de andere extreme vorm van jeugdig verzet, namelijk de jeugdcriminaliteit. Beide treden praktisch altijd dan op, wanneer het ouderlijk gezag in een democratische omgeving afneemt en de tot dan onderdrukte kinderen de moed vinden openlijk uiting te geven aan hun verzet. Met andere woorden, de kinderpsychose schijnt de sterkste vorm van rebellie van een kind aan te geven, dat geen angst meer voor vergelding en straf heeft - of deze tenminste zonder veel ophef als prijs voor zijn nieuwe vorm van onafhankelijkheid op de koop toe neemt. Deze openlijke rebellie is slechts mogelijk in een tijd van overdreven toegevendheid van de kant van de ouders, wanneer dezen niet meer in staat en van plan zijn op hun kinderen te passen. Misschien heeft het echter een of ander organische tegemoetkoming nodig als het kind zich zonder innerlijke controle door zijn neigingen laat beheersen. Ter voorkoming van een dergelijke geestelijke toestand kan weinig gezegd worden, we kunnen slechts wijzen op de noodzakelijkheid van orde en regelmaat in het gezin. Deze kunnen echter niet meer via geweld bereikt worden, maar vereisen de brede scala van opvoedingsmethoden zoals ze in dit boek beschreven zijn. Het gemakkelijk te kwetsen, zieke en met lichamelijke gebreken behepte kind heeft geen speciale opvoedingsmethoden nodig, maar slechts een wat zorgvuldiger naleving van de opvoedingsprincipes. Aan de andere kant maken alle lichamelijke gebreken het handhaven van de juiste instelling en het juiste optreden moeilijker en vereisen daarom van de ouders een grotere standvastigheid bij het hanteren van de aangewezen methoden. Als de psychotische toestand zich eenmaal heeft ontwikkeld, is deskundige hulp noodzakelijk. Nieuwe medicijnen zijn ontwikkeld, die het kind zo benvloeden dat opvoedingsmethoden meer effect hebben. Deze medicamenten genezen het kind niet, maar maken het alleen handelbaarder; de juiste verdere opvoeding kan dan het beoogde doel bereiken en of volledige of gedeeltelijke aanpassing bewerkstelligen. Onze ervaringen hebben geleerd dat muziektherapie vaak invloed op een kind heeft, als alle andere therapeutische pogingen gefaald hebben. Psychotische kinderen reageren in het algemeen niet op woorden, maar het gebruik van muziek kan betrokkenheid en contact tot stand brengen. Ook het ritme ondersteunt de therapeutische werking van de muziek. Het maakt orde in een zodanige vorm duidelijk, dat het kind er gemakkelijk en bereidwillig op reageren kan. Zoals bij alle moeilijke vormen van machtsstrijd moeten de ouders van een psychotisch kind in staat zijn zich los te maken van de onredelijke eisen van het kind. Het vereist een geweldige moed om aan vaak hevige en boosaardige aanvalslust van deze kinderen standvastig en rustig verzet te bieden. Om hun eigen onafhankelijkheid en eigenwaarde te bewaren, moeten de ouders de geestelijke kracht hebben om voor hun eigen rechten op te komen en niet aan de wil van een ziek kind toe te geven. Verkeerde

56

consideratie en toegevendheid met de redenering rechtvaardigen dat het arme kind ziek is maakt het een kind mogelijk nog zieker te worden en zijn ziekte als een kwelling voor zijn slachtoffers te gebruiken. PSYCHOPATHIE Een psychopaat zoals wij dat opvatten, kan als een persoon gezien worden van wie het geweten zich niet voldoende ontwikkeld heeft en die de normen en waarden van de maatschappij waarin hij leeft, niet accepteert. Dientengevolge is zijn gedrag sociaal storend. Hij beschouwt zonder remming en terughoudendheid zijn eigen belangen als de enige motieven van betekenis. We kunnen drie groepen psychopaten onderscheiden: 1. De toegevers - alcohol- en drugverslaafden, spelers, leugenaars, perverten, zwendelaars, zonderlingen en simulanten. 2. De koppigen -criminelen en misdadigers, immorelen, actieve seksuele misdadigers en prostituees, driftkoppen en ruziezoekers. 3. De geestelijk abnormalen, die niet geleerd hebben recht en onrecht van elkaar te onderscheiden en die een beperkte kennis van goed en kwaad hebben. Ze kunnen toegevend, koppig of helemaal niet aangepast, zonder remmingen en impulsief zijn. Een stout en rebellerend klein kind kan zich als een psychopaat gedragen zonder dit in werkelijkheid te zijn. Het acht zich niet gebonden aan de waarden en normen van de mensen in zijn omgeving. Het kan koppig of genotzuchtig zijn; het kan zijn eigen gang willen gaan en er niet aan willen denken zich aan te passen. Een groot aantal van deze kinderen echter, men kan wel zeggen de grote meerderheid, past zich later aan; zonder de een of andere psychopathische neiging te vertonen. Terwijl ze zich thuis en op school slecht aangepast hebben, lukt het hun tijdens de periode van het opgroeien zich aan de maatschappij als geheel aan te passen nadat ze zich eenmaal van de gezinssituatie die hun aanpassing in de weg stond losgemaakt hebben. Anderzijds kunnen kinderen die vroeger geen duidelijke tekenen van verkeerde aanpassing vertoond hebben, tijdens de puberteit tot openlijk verzet komen als het gezin en de school er zich mee gaan bemoeien of het juist aan de noodzakelijke hulp en bescherming laten ontbreken. De zo wijd verbreide jeugdcriminaliteit is vaak het gevolg van het ontbreken van voorbereiding op het volwassen worden of het niet bij machte zijn van de opvoedende instanties, zoals het gezin en de school, om de opgroeiende jongeren te begrijpen, te accepteren en in de maatschappij te doen opnemen. De generatiestrijd culmineert in het verzet van de jongere en de jeugdige misdadigers zijn vaak alleen maar de voorvechters van dit verzet. Iedere neiging om zich niet aan te passen en er niet bij te willen horen moet bij kinderen gesignaleerd en in de gaten gehouden worden. Deze kan niet door geweld worden onderdrukt of verminderen door toegevendheid. Deze twee methodes, toegevendheid en onderdrukking, welke tegenwoordig bij kinderen met slecht gedrag bij voorkeur worden toegepast, zijn hoofdzakelijk verantwoordelijk voor het grote aantal genotzuchtige en koppige volwassenen. Zolang de scholen deze fout niet kunnen compenseren door de genegenheid van de kinderen te winnen en ze op harmonische wijze in de groep op te nemen en aan de orde aan te passen, zullen zich steeds meer psychopathische persoonlijkheden ontwikkelen, vooral in perioden van voortgezette democratie. De democratische vrijheid en het daarmee verbonden recht op zelfbeschikking bevorderen het afwijzen van de morele opvattingen die door ouders en gezagdragers worden doorgegeven. Hoe meer de kinderen zich gerechtigd voelen de waarden van hun ouders af te wijzen, des te koppiger kunnen ze worden als ze alle morele waarden afwijzen. Het moet nogmaals gezegd, dat een dergelijk voorbijgaand verzet gedurende de puberteit, dat zelfs tot criminaliteit kan leiden, niet noodzakelijkerwijs de definitieve ontwikkeling van psychopathische karaktertrekken moet betekenen. Bestraffing door de autoriteiten en overdreven toegevendheid of verwaarlozing door de ouders echter

57

kunnen de jongere nog verder drijven in de richting van de sociale vijandigheid, totdat terugkeer naar de maatschappij tenslotte definitief geblokkeerd kan zijn. Enkele kinderen ontwikkelen tijdens de puberteit ernstige psychopathische trekken, sommigen zelfs nog vroeger. De prikkeling van de seksualiteit kan koppigheid en onbeheerstheid tegelijkertijd teweeg brengen. Zulke kinderen kunnen volledig oncontroleerbaar worden, omdat geen enkel gezag van ouders of autoriteit sterk genoeg is deze triomf van de koppigheid tegen te houden. Spelen en drinken, vandalisme en elke vorm van oncontroleerbare genotzucht, uitmondend in brandstichting en roof, duiden op de ontwikkeling van een kind dat buiten de sociale orde en buiten de maatschappij der volwassenen vergelding zoekt. Het is niet terecht de ouders alleen voor de toenemende jeugdcriminaliteit verantwoordelijk te stellen. Want wie helpt de ouders tegenwoordig in hun bovenmenselijke taak, hun kinderen behoorlijk op te voeden? Leraren, jeugdinstanties, politie en gerechtshoven moeten evenzeer leren om de jeugdige misdadiger en zijn problemen te begrijpen. Een beter begrip voor diegenen, die al met de justitie in aanraking gekomen zijn, kan bij het voorkomen van jeugdcriminaliteit enorme hulp bieden. De meeste jongeren met psychopathische karaktertrekken zijn zeer eerzuchtig, maar kunnen niet voldoende ruimte vinden voor nuttige prestaties. Ze willen volwassen zijn en bekwaam en bereiken hun doel gemakkelijker door slecht gedrag dan door aanpassing. Het is voor hen eenvoudiger zich groot en belangrijk te voelen door met de ondeugden van de volwassenen te wedijveren, dan door de taken te vervullen die hun in het algemeen weinig waardering in de wereld der volwassenen verschaffen. Als een kind zich eenmaal tegen de volwassenen gekeerd heeft, is het moeilijk het persoonlijk te benvloeden. Het wordt in het algemeen door zijn leeftijdsgenoten gesterkt, die net zo denken en voelen als hij zelf; het kan immers die vrienden uitzoeken van wie de instelling met de zijne overeenstemt. Therapeutisch werken met enkele ouders en kinderen is daarom niet erg effectief; pogingen binnen de groep met behulp van nieuwe activiteiten zijn veel zinvoller. Op die manier kan het mogelijk zijn de sociale waarden en begrippen van de hele groep te benvloeden en te verbeteren. Het is gemakkelijker een hele groep jongeren te benvloeden dan een individu, omdat men leden uit de groep aan zijn zijde kan krijgen, wat een basis biedt voor het opbouwen. Omdat de psychopathische persoonlijkheid door het afwijzen van de sociale waarden van de gemeenschap en door de gerichtheid uitsluitend op het eigen belang gekenmerkt wordt, is het probleem van het geestelijk achterblijven er noodzakelijk mee verbonden. Het is waar dat sommige kinderen door een werkelijk gebrek aan intellectuele vermogens gehinderd worden om de ingewikkelde opvattingen van moraal en normen volledig te begrijpen. Terwijl kinderen met ernstige geestelijke gebreken vaak met opzet ervan weerhouden worden om met andere kinderen in contact te komen en zo anderen en zichzelf schade te berokkenen, kunnen kinderen met slechts een beperkt gebrek aan intelligentie een werkelijk gevaar vormen. Veel zwakzinnige kinderen kunnen als ze goed begeleid worden heel goed leren aan het maatschappelijk leven met succes deel te nemen. Onder de tegenwoordige pedagogische voorwaarden, die in het beste geval nog niet bevredigend genoemd kunnen worden, is het extra probleem van de zwakzinnigheid voor ouders en leraren te veel. In plaats van betere begeleiding krijgen deze kinderen veel minder scholing en soms helemaal geen. Lang voordat ze naar school gaan zijn hun beperkte mogelijkheden door verwenning, overmatige betuttelarij of verwaarlozing reeds verstikt. Het is waar dat de vorming van deze kinderen heel moeilijk is en geen beloning belooft die ook maar vergelijkbaar is met de scholing welke een doorsnee-kind aankan. De maatschappij als geheel betaalt er echter een hoge prijs voor, dat de behandeling en de vorming van achtergebleven kinderen verwaarloosd worden; de rol namelijk, die zij in de criminaliteit spelen. Voor we de uiteenzetting over de meest gestoorde kinderen afsluiten, moeten we nog aandacht schenken aan de omstandigheden waarin ze opgroeien. We kunnen zeggen: hoe meer hulp en steun een kind nodig heeft, des te minder krijgt het ze. Juiste behandeling en aansporing door de ouders, leraren en anderen worden alleen aan hen gegeven die dat het minst nodig hebben, omdat ze al goed zijn aangepast en voor zichzelf kunnen zorgen. Ze worden met

58

alle genegenheid, aandacht en consideratie behandeld, waarop een kind recht heeft. Aan de andere kant krijgt het ernstig gestoorde kind de slechtste behandeling, geen of maar weinig begrip, steun en aanmoediging. Het wordt geslagen, misbruikt, vernederd en tot nog groter verzet en ontmoediging gebracht. Deze behandeling, die zo in tegenspraak is met wat nodig zou zijn, kan slechts door meer kennis van de effectieve opvoedingsmethoden worden overwonnen en door een beter begrip van de persoonlijkheid van elk kind. HULP VAN DE DESKUNDIGE Hopelijk heeft het voorgaande ertoe bijgedragen enkele van de meest voorkomende opvoedingsfouten te signaleren, een beter begrip voor ons kind te krijgen en misschien zelfs onze relatie tot hem plezieriger te maken. Het is echter desondanks mogelijk dat we nog wat meer advies willen hebben, speciaal als ons eigen geestelijke evenwicht een beetje verstoord is of als het gedrag van het kind ons te veel belast. Men zou graag nog wat naders over speciale methoden willen weten die ouders en kinderen tot een wederzijds constructieve relatie kunnen brengen. Gevallen uit de praktijk van een individualpsychologisch geleid consultatiebureau zouden het gebruik van succesvolle methodes kunnen laten zien en ons nog meer begrip kunnen bijbrengen voor datgene wat in dit boek beschreven wordt. omdat dit boek dan echter veel te dik zou worden, heeft men het plan de praktijkverslagen van consultatiebureaus die volgens onze methodes werken in een speciaal boek uit te geven. De meeste ouders weten zo weinig van de kunst met hun kinderen om te gaan, dat het in vele gevallen nodig is hulp van buitenaf te bieden. Ook leraren zijn in de regel niet voldoende geschoold om een kind dat stoort en zich slecht gedraagt, helemaal te begrijpen. Daarom hebben veel kinderen meer hulp nodig dan de school ze gewoonlijk bieden kan. Het feit dat een kind dergelijke hulp nodig heeft is in geen enkel opzicht een teken van een ziekelijke toestand. Een kind wordt pas dan een probleem als ouders en leraren niet weten hoe ze de zaak moeten aanpakken. En dus is het niet alleen het kind dat hulp nodig heeft, maar ook de ouders hebben het advies van een deskundige nodig. Dat ze de moeilijkheden met hun kind niet kunnen oplossen, is niet hun fout en betekent niet zonder meer hun mislukking. Zolang ouders en leraren zelf geen juiste opleiding en vorming hebben, moeten we de noodzakelijkheid erkennen van het oprichten van consultatiebureaus, die de zo nodige hulp bieden. Zulke consultatiebureaus voor de opvoeding helpen zowel ouders en kinderen als leraren. Zij moeten in elke gemeente opgezet worden, binnen het onderwijs maar ook in gemeentehuizen, kerken en andere culturele instellingen in de gemeente. Als adviseurs functioneerden oorspronkelijk meestal psychiaters, omdat men dacht dat de gebreken van het kind en de ongeschiktheid van de moeder om deze te verbeteren, op ziekelijke processen in het zielenleven van de moeder en het kind terug te voeren waren. Tegenwoordig komen we steeds meer tot het inzicht, dat de meeste opvoedingsmoeilijkheden bij normale kinderen optreden en dat de meest gezonde moeder vaak niet weet wat ze met het kind beginnen moet. Vandaar dat de consultatie van ouders en kinderen steeds vaker als opvoedingsproces dan als behandeling optreedt. Dientengevolge treffen we als adviseurs minder psychiaters en veel meer psychologen en pedagogen aan. Er worden tegenwoordig verschillende methodes toegepast. Alfred Adler en zijn medewerkers ontwikkelden een speciale methode voor het gebruik op consultatiebureaus. De voornaamste grondslagen zijn:

1. Onze meeste aandacht is gewijd aan de ouders. Vooral jongere kinderen kunnen
nauwelijks geholpen worden als de instelling van de ouders niet verandert. Dat betekent echter niet dat de ouders aan alles wat een kind verkeerd doet, schuld hebben, zoals men vroeger dacht. De ouders zijn zowel oorzaak als slachtoffer van de gestoorde relatie. Het is vaak het kind dat met zijn gebrekkige opvattingen zijn ouders tot verkeerde handelingen aanzet. Daarom werken wij altijd met ouders en

59

2.

3.

4.

5.

hun kinderen samen. Daarom is het ook duidelijk, dat het kind veranderen zal, als de ouders zich anders gedragen. Zonder actieve bijdrage van de ouders zal het kind niet doorgaan met zijn storend gedrag. Alle ouders die zich tot onze consultatiebureaus wenden, nemen tegelijkertijd aan een groepsbehandeling deel. Hierbij wordt elk apart geval in tegenwoordigheid van de andere ouders heel openhartig besproken. De aanvankelijke remmingen ten opzichte van dergelijke groepsdeelname verdwijnen spoedig, als de ouders bij de eerste zitting de sfeer van wederzijdse hulp en begrip proeven. Vertrouwelijke of pijnlijke zaken worden nooit in de groep ter sprake gebracht, maar in aparte zittingen met de adviseur of maatschappelijk werkster besproken. Het voordeel van de groepsbesprekingen zal iedereen die er aan deelneemt, spoedig duidelijk worden. De meeste ouders krijgen reeds doordat ze de bespreking van de problemen van andere ouders meemaken een beter inzicht in hun eigen situatie; want het is veel gemakkelijker om zakelijk te zijn als we de problemen van andere mensen bespreken en begrijpen. Dezelfde adviseur houdt zich zowel met de ouders als met het kind bezig. Alle problemen van de kinderen zijn uitingen van een gestoorde relatie tussen ouders en kind en ook tussen broers en zusjes. In ieder geval ziet de adviseur zich tegenover een heel op zichzelf staand relatiepatroon geplaatst en moet hij de zaak van twee kanten tegelijk aanpakken. We hebben nog nooit enige bijzondere weerstand van ouders of kind ondervonden, omdat we ons met beiden bezighouden; het is even makkelijk het vertrouwen van beide partijen te winnen als van n van beide. De ervaring heeft zelfs aangetoond, dat het werken met maar n van beide partijen zekere nadelen met zich meebrengt. De duur en het verloop van de behandeling hangen af van de situatie en de ontvankelijkheid van de ouders en het kind; dat kan alleen maar dan juist beoordeeld worden, als de adviseur met beide partijen een nauw contact onderhoudt. De problemen van het kind worden heel openhartig met hemzelf besproken, zonder rekening te houden met zijn leeftijd. Wanneer het kind de zin van de woorden begrijpt, begrijpt het ook hun psychologische waarde. In tegenstelling tot de algemene opvatting vertonen kleine kinderen een verbazingwekkende vaardigheid om psychologische verklaringen te begrijpen en te accepteren. In het algemeen hebben ouders veel meer tijd nodig om de psychologische mechanismen van een situatie te begrijpen; een kind doorziet ze bijna direct, als men ze hem uitlegt. Dit komt niet doordat een kind makkelijker te benvloeden is en daarom gemakkelijker gevangen kan worden met suggestieve opmerkingen; zijn reflex om te signaleren treedt alleen op als een uitleg juist is. Een kind wordt zonder zijn ouders de spreekkamer binnengeroepen en demonstreert door zijn handelingen, zijn gedrag en zijn reacties zijn instelling en de karakteristieke methodes waarmee het greep probeert te krijgen op het leven. Het gesprek is kort en houdt zich rechtstreeks met het kernprobleem bezig; als er een juiste verklaring gegeven wordt, maakt dit gesprek in het algemeen een diepe en blijvende indruk op het kind. Kinderen ervaren de aanwezigheid van volwassenen zelden als pijnlijk; als ze zich echter geremd voelen, laten ze in deze moeilijke testsituatie meer van hun eigenlijke instelling en reacties en meer van de ware aard van hun problemen zien, dan in normale omstandigheden thuis of op school, waar hun werkelijke motieven door compensatorische en vastgelopen gedragspatronen overschaduwd kunnen zijn. Psychometrische tests komen alleen dan in aanmerking, als de diagnose niet duidelijk is of een bijzonder onderzoek noodzakelijk lijkt; zulke tests zijn echter slechts in een beperkt aantal gevallen nodig. Als een kind broers en zusjes heeft, behandelen we het nooit alleen. Elk ander kind in het gezin speelt een belangrijke rol, omdat het probleem van elk kind afzonderlijk nauw met dat van elk ander gezinslid samenhangt. We moeten de gehele groep en de aanwezige relaties begrijpen, de sociogramlijnen van de gevoelsbanden, van de concurrentie en de rivaliteit en we moeten de mening en het gedrag van elk gezinslid

60

apart heel duidelijk onderscheiden. Daarom nodigen we de ouders uit al hun kinderen mee te brengen. Als de kinderen de spreekkamer binnenkomen vragen we ze naast elkaar op de bank te gaan zitten. De manier waarop ze binnenkomen, hoe ze gaan zitten, hun verdeling en houding op de bank, de manier waarop elk van hen aan het gesprek deelneemt, hun gezichtsuitdrukking en andere reacties tijdens het gesprek - het zijn allemaal wezenlijke sleutels tot begrip van de relaties die tussen hen bestaan. De poging om ze allen tegelijk te behandelen is zo belangrijk, omdat iedere verandering die men in het gedrag van een kind teweeg brengt, onmiskenbaar de hele situatie van de groep benvloedt. Het is bijna onvermijdelijk, dat het goede kind dat tot nu toe zijn succesvollere concurrent was, moeilijk gaat worden, als het Probleemkind zich herstelt. In veel gevallen blijkt het kind met wie de ouders de grootste moeilijkheden hadden, niet de rustverstoorder te zijn; een ander kind is er vaak de oorzaak van dat het mislukte. In elk geval kunnen we een kind niet helpen; als we niet een beter evenwicht tussen alle kinderen kunnen vestigen. De verandering in hun relaties moet nauwkeurig gecontroleerd worden om direct de nodige stappen te kunnen doen om de houding van elk kind ten opzichte van de groep te verbeteren. 6. Het voornaamste doel van ons werk is de verandering in de relatie tussen kind en ouders en tussen de kinderen onderling. Alleen dan kunnen we het gedrag van een kind, zijn manier van leven, zijn pogingen zich aan het gemeenschapsleven aan te passen en zijn mening over zichzelf in relatie tot anderen benvloeden. De psychologische behandeling van elk geval berust op de peiling van zijn positie in het gezin en op het onderkennen van zijn doelen. Het eerste gesprek op het consultatiebureau wordt in het algemeen gewijd aan het onderzoek en de verklaring van de psychologische feiten die aan het probleem ten grondslag liggen. [De adviseur beschikt gewoonlijk over een kort verslag van de maatschappelijk werkster.] In de regel wordt zowel de ouders als het kind bij de eerste bespreking verteld, waarom het kind zich zus en zo gedraagt en wat de ouders ertoe bijdragen om zijn moeilijkheden op te roepen of te vergroten. In het algemeen wordt het eerste gesprek al gebruikt om voorstellen te doen die verandering in het gedrag van het kind teweeg kunnen brengen. Wij proberen altijd slechts een probleem tegelijk aan te pakken, waarbij we met dat probleem beginnen dat een eenvoudige oplossingsmogelijkheid biedt. De voorstellen worden altijd zo duidelijk en eenvoudig mogelijk onder woorden gebracht, hoewel de uitvoering ervan nooit zo eenvoudig is, omdat deze een verandering in de bestaande relaties betekent. Het eerste voorstel dat we altijd doen - en waar de lezer ook altijd rekening mee moet houden, voor hij iets anders onderneemt - is, met het kind een wapenstilstand te sluiten. Deze eerste stap is zo belangrijk dat hij een meer gedetailleerde verklaring en uitwerking vereist. Tot nu toe leefden kind en ouders met elkaar op voet van oorlog. Nu moet er een pauze in de strijd optreden. Het is noodzakelijk de ouders ervan te overtuigen dat ze voor het ogenblik het kind eenvoudig zo laten als het is, dat betekent dat het verder nog stout blijft en zijn gebruikelijke fouten houdt. Hier zal geen schade uit ontstaan, omdat het kind zich waarschijnlijk reeds enige tijd al zo slecht gedragen heeft. De ouders moeten intussen leren het kind en zichzelf nauwlettend gade te slaan en wel met een beter begrip voor wat er gebeurt. Allereerst moeten ze zich beheersen. Ze moeten leren inzien dat ze de neiging hebben steeds op dezelfde manier op te treden en ze moeten proberen daarmee op te houden. Ze moeten beginnen met aan zichzelf te werken. Veel ouders zeggen dat ze alles geprobeerd hebben, echter zonder succes. Ze zien in het algemeen de mogelijkheid over het hoofd dat ze zelf kunnen veranderen. Dat is de zin van een wapenstilstand. Zonder dat kan er geen vrede zijn. En het is hun plicht en moet ook hun ernstig streven zijn, met het kind vrede te sluiten. Anders is er geen verbetering van het kind mogelijk. Doordat ze leren zichzelf te beheersen bouwen ze langzamerhand een nieuwe relatie tussen zichzelf en het kind op.

61

We geven toe dat deze eerste stap de moeilijkste is. Weinig ouders slagen erin hun overdreven bezig zijn met het kind te remmen. Als ze het klaarspelen, kunnen we vaak direct goede resultaten constateren. In zulke gevallen kunnen de moeilijkheden na een of twee gesprekken bijna geheel verdwijnen. Zulke directe successen naar aanleiding van het eerste consult zijn zo dramatisch en indrukwekkend, dat een nadere uiteenzetting van het tussenspel tussen ouders en kinderen nodig lijkt. Het hele overdreven bezig zijn van de ouders moeten we in het juiste licht zien. Natuurlijk vloeit het voort uit de bezorgdheid van de ouders het kind te verbeteren en uit hun pijnlijke erkenning dat al hun goede pogingen vergeefs zijn. Het kind daagt de ouders juist uit tot dit overdreven bezig zijn. Het wil dat zijn ouders het voortdurend aandacht schenken [doel I]. Het zal zijn ouders niet met rust laten en steeds wat nieuws verzinnen om vermaand, berispt of zelfs bestraft te worden. Dat alles is hem veel liever dan genegeerd te worden, want - dat is erger dan de dood! Het kind wil zijn ouders tot een strijd om de macht uitdagen, omdat het er vast van overtuigd is, dat het deze strijd zal winnen [doel II]. Het wil echter ook dat de ouders zich gekwetst voelen, omdat de wraak zijn doel is [doel III]. En als het ernstig ontmoedigd is, zal het zijn ouders van de doelloosheid van hun pogingen willen overtuigen [doel IV]. Nu is het wel duidelijk, waarom niets doen zulke dramatische successen oplevert. Ziet het kind dat de ouders op zijn pogingen om zich van hun voortdurende aandacht te verzekeren niet reageren, dan zal het deze pogingen opgeven omdat ze verder geen zin meer hebben. Als het s morgens niet meer drie keer gewekt wordt en zijn moeder het bij het aankleden niet meer helpt, wordt zijn hele onzelfstandigheid zinloos, net zoals zijn getreuzel. En een kind dat koppig is, zal gauw ontdekken dat het daarvoor publiek nodig heeft. Verlaat zijn moeder zwijgend de kamer, dan zal het kind zijn eigen koppigheid spoedig belachelijk vinden - en het zal dit heel snel afleren. Om die reden zijn de wapenstilstand en het negeren door de ouders van het verkeerde gedrag van het kind niet slechts dramatisch en succesvol, maar ook een onvoorwaardelijke conditie voor verdere opvoedingspogingen en het veranderen van de instelling van het kind. Tijdens de volgende gesprekken doen zich nieuwe facetten van het probleem voor, welke direct worden behandeld. Iedere keer wordt de nadruk op een speciaal onderdeel gelegd. Het is nodig dezelfde verklaring en hetzelfde voorstel steeds weer te herhalen. Want tenslotte is het een leerproces en leren vereist systematische herhaling. Geen kind zal lezen en schrijven leren en niemand zal de een of andere vaardigheid verkrijgen zonder dat hem herhaaldelijk gedemonstreerd wordt hoe hij de zaak moet aanpakken. De adviseur moet met de ouders net zoveel geduld hebben als de ouders met zichzelf. Als de ouders er te zeer op gefixeerd zijn zichzelf te verbeteren, zal hun bezorgdheid hun vorderingen in de weg staan. Volgens onze ervaring zijn het procentueel slechts zo weinig ouders die ons om advies vragen en die zo diep gestoord zijn, dat ze een regelrechte psychotherapeutische behandeling nodig hebben, dat wil zeggen hulp voor hun persoonlijke aanpassing aan het leven. Het overgrote deel der ouders heeft slechts lering en leiding nodig; dan kunnen ze hun problemen met hun kinderen zelf bevredigend oplossen. Hun nood, hun opwinding en prikkelbaarheid, zijn vaak het gevolg van het gevoel dat ze gefaald hebben, omdat ze niet weten wat ze moeten doen en omdat ze door het gedrag van hun kind in het nauw gedreven zijn. Als ze beginnen te begrijpen en de verschillende methodes ontdekken, waarmee ze hun problemen kunnen oplossen, verliezen ze hun gespannenheid, hun angst en hun opwinding. De conflicten met hun kind baren hun niet langer zorgen en worden een interessante taak, die ertoe uitnodigt mogelijkheden te onderzoeken en creatief te zijn. Deze instelling ten opzichte van een gespannen situatie is beslist vereist, omdat kinderen altijd zekere moeilijkheden veroorzaken. Waar mensen samenleven zijn er conflicten, omdat alle nauwe menselijke relaties tegengestelde belangstellingen, meningen, wensen en temperamenten met zich meebrengen. Succes of mislukkig hangt volledig af van de reacties van de ouders. We werken meestal met de moeder; ze is de belangrijkste persoon in het leven van het kind, omdat ze het meer dan wie ook benvloedt. Als ze zichzelf niet verandert en onze voorstellen niet aanneemt en toepast, blijft haar relatie tot het kind op een wankel evenwicht berusten. De genezing van

62

het kind beperkt zich er geenszins toe dat bepaalde reacties in het gedrag waar de ouders zich over beklagen, zullen verdwijnen. Slecht gedrag kan soms alleen door directe gesprekken met het kind onderdrukt worden; wanneer echter het eraan ten grondslag liggende evenwicht in het gezin niet verandert, kan er geen blijvende verbetering verwacht worden. VERANDERING VAN HET DOEL BIJ HET OUDERE KIND Tot slot van de hoofdstukken over het doelbewuste kind leggen we er de nadruk op, dat het werken met de vier doelen alleen al daarom lonend is, omdat het na enig oefenen en overleg in het algemeen niet moeilijk is, het doel van het kind bij bepaald gedrag te onderkennen. Daar komt nog bij, dat de vier beschreven doelen bij kinderen tot aan hun puberteit, dus tot aan de leeftijd van tien tot twaalf jaar, op zichzelf staande doelen zijn. Het wat oudere kind zal pas een groot aantal andere doelen nastreven, zoals immers ook de volwassene doet. Dergelijke typisch negatieve doelen van onze tijd zijn bijvoorbeeld: gemakkelijk geld verdienen [door te wedden of te spelen enz.], roken, drinken, avontuur en sensatie beleven, zich voor het andere geslacht aantrekkelijk maken, seksuele genoegens enz. Het is interessant dat het vierde doel bij kinderen, namelijk het zich terugtrekken, het demonstreren van het eigen onvermogen om met rust gelaten te worden, met het ouder worden in het gewone leven een steeds kleinere rol speelt, omdat deze kinderen vaak voor ziek doorgaan of ze door hun teruggetrokkenheid in een inrichting beland zijn. Daarvoor in de plaats wint een ander doel steeds meer aan betekenis, namelijk de verontschuldiging voor eigen tekortkomingen. We kunnen zeggen dat in de puberteit een zekere wisseling van doelen plaatsvindt. Uitdrukkelijke doelen bij kinderen tot aan de puberteit: 1 Aandacht trekken. 2 Superioriteit verkrijgen. 3 Vergelding. 4 Terugtrekken. Doelen van de oudere kinderen [ook van de volwassenen]: 1 Verontschuldiging voor eigen tekortkomingen. 2 Aandacht trekken. 3 Superioriteit verkrijgen. 4 Vergelding. Deze laatste zijn echter geen uitdrukkelijke doelen meer, ook al worden ze bij sociaal storend gedrag bijna altijd als hoofdmotief [motivation] geconstateerd. Het mechanisme van de doelen 2 [aandacht] en 4 [vergelding] is hetzelfde als tot nu toe besproken werd, terwijl de doelen -1 [verontschuldiging] en 3 [superioriteit] vaak ook zonder directe reactie van de omgeving, namelijk tegenover zichzelf worden toegepast. Iemand bekruipt bijvoorbeeld het gevoel van superioriteit, zonder dit anderen te moeten tonen. Of bij de poging van de verontschuldiging voor eigen tekortkomingen ontwikkelt men symptomen die voor verontschuldiging worden aangezien, voor fouten die men niet graag toegeeft of nog vaker voor fouten die men helemaal niet heeft, maar alleen maar denkt te hebben. Een kind dat bijvoorbeeld voor een proefwerk staat en bang is geen voldoende te kunnen halen, kan dan over vermoeidheid, slechte slaap of nare dromen klagen. Een ander kind kan zich niet concentreren, een derde kan niets onthouden. Allemaal scheppen ze daarmee een verontschuldiging voor het geval ze het er bij het proefwerk slecht afbrengen of helemaal niets presteren. Ik zou het zo goed gedaan hebben, als ik me maar beter concentreren kon. Een jong meisje van achttien jaar kwam op ons spreekuur. Ze zei dat ze nerveus was en kribbig, innerlijk onrustig en krampachtig. Ze was enig kind en had een goede verhouding met haar ouders. Met haar moeder was er sinds enige tijd vaker onenigheid dan vroeger. Het

63

bleek dat ze in de examenklas zat en bang was te zullen zakken. In werkelijkheid stond ze er helemaal niet slecht voor. Al gauw doorzag ze zichzelf: als ze nerveus werd, daagde ze haar moeder uit. Daarna had ze altijd gewetenswroeging en kon ze slecht in slaap komen. Ook met het leren ging het dan niet zo goed. Daarmee had ze zich een wonderlijk alibi verschaft, voor het geval het bij het examen verkeerd zou aflopen. De onderkenning van het doel verontschuldiging voor eigen tekortkomingen leidde er in korte tijd toe, dat ze haar moeder minder nerveus maakte, omdat ze zelf rustiger werd. Zonder gewetenswroeging sliep ze ook beter. Ze had het gevoel weer beter te kunnen leren, en ook de op zichzelf onnodige angst voor het examen was kleiner geworden.

64

DE PRINCIPES VAN DE EFFECTIEVE OPVOEDINGSMETHODES

We moeten de psychologische factoren onderscheiden, die de persoonlijkheidsontwikkeling van het kind benvloeden; anders hebben we geen basis voor onze opvoedkundige pogingen. Ons succes bij de opvoeding van ons kind kan volgens de maatstaf gemeten worden, hoe ver zijn gemeenschapsgevoel [zie hoofdstuk VI] ontwikkeld en herkenbaar is. De ontwikkeling van een goed gemeenschapsgevoel moet het hoofddoel van onze opvoeding zijn, als we het geluk van ons kind en zijn lichamelijke en geestelijke gezondheid op het oog hebben. We kunnen dit doel niet bereiken zonder op de volgende principes te letten: 1. Ons kind moet zover gebracht worden, dat het orde en de algemene sociale regels naleeft. 2. We moeten strijd en conflicten met ons kind vermijden. 3. Ons kind heeft voortdurend bemoediging nodig. Deze basisprincipes behoeven een nadere verklaring. 1. De juiste groei van het gemeenschapsgevoel van ons kind vereist, dat het zijn nauwe relaties tot de andere gezinsleden onderkent. Opvoeden is het bevorderen van zijn ontwikkeling als sociaal wezen. Als het kind leert om op orde te letten en de regels van het maatschappelijke spel na te leven, zal het bereid en in staat zijn met anderen samen te werken. De aanpassing van het kind aan het samenleven met anderen is de belangrijkste methode om een gelukkig en harmonisch mens van hem te maken. Hoe belangrijk het principe van de orde is, hebben we in de voorgaande hoofdstukken al meermalen aangetoond. 2. Conflicten met onze kinderen verhinderen de groei van het saamhorigheidsgevoel en schaden de ouder-kind-relatie. Bovendien is elke strijd met het kind zin- en doelloos. Harmonie is de enige basis voor de sociale opvoeding. Niets kan zonder wederzijdse overeenstemming bereikt worden. Op dit punt zullen ouders die zelf in onenigheid en onder dwang opgevoed zijn, vaak bezwaren maken. Is het mogelijk, vragen ze zich af, dat kinderen die in een volkomen vreedzame omgeving opgegroeid zijn voor de strijd om het bestaan toegerust zijn? Naar hun mening is een vredige sfeer in de kinderjaren een verkeerde voorbereiding op het latere leven. Het overtuigendste bewijs van het tegendeel wordt door diegenen geleverd, die in rustige, harmonische gezinnen opgegroeid zijn. In de regel zijn ze voor de strijd om het bestaan niet alleen niet onvoorbereid, maar slagen zij er ook in zich zeer goed te handhaven. Persoonlijke conflicten zijn als voorbereiding voor het overwinnen van de gebruikelijke moeilijkheden niet noodzakelijk. Persoonlijke conflicten vormen alleen maar vijandigheid, ruzie en opwinding en zijn onlosmakelijk met negatieve gevoelens en drang verbonden. Zij zijn het voorspel voor harde woorden en heftige scnes en wekken onenigheid en onverzoenlijkheid. Zij scheppen onderdrukkers en onderdrukten, van wie de afweerhouding in hun huiselijke relaties niet tot de oplossing van een of ander sociaal probleem bijdraagt, maar nieuwe problemen oproept. Zeker moet het kind leren vechten - maar niet tegen ons ouders, die zijn vrienden zouden moeten zijn. Er zijn genoeg mogelijkheden om zijn strijdlust te botvieren. De onbezielde wereld geeft het veel gelegenheid zijn krachten te beproeven, hindernissen te nemen en het overwinningsgevoel te beleven. Later duiken soortgelijke omstandigheden op, bijvoorbeeld in zijn relatie tot speelkameraden en schoolvriendjes. Het kind moet Ieren zijn vijandige krachten achterwege te laten en zich in geval van nood tegen agressieve, kwaadwillende en gehate tegenstanders te weren. Het is echter zeer belangrijk, dat het kind leert zonder strijd tot overeenstemming te komen en geschillen met vrienden bij te leggen. Conflicten in de zin van rivaliteit en het gevoel van zelfbevestiging en triomf over anderen zijn voor de ontwikkeling van het kind niet nodig, ook al legt de huidige maatschappij de nadruk op de competitie. Concurrentie kan niet als onvermijdelijke prikkeling worden beschouwd.

65

Interesse- en meningsverschillen zijn onvermijdelijk, maar ze hoeven niet in onvriendelijkheid en vijandschap te ontaarden. Het kind dat zonder de concurrentiesfeer opgroeit is beter in staat zich in de strijd met anderen te handhaven. Wie belang heeft bij de strijd, kan de concurrentie alleen verdragen als hij wint. Boosaardige en zinloze conflicten kunnen volledig vermeden worden, als de ouders zich met de techniek van de vreedzame opvoeding vertrouwd maken. Omdat ze met deze techniek echter niet vertrouwd zijn, zijn ze net als andere niet goed opgevoede personen meestal niet in staat geschillen of een botsing van belangen op vreedzame wijze, welke op wederzijdse achting berust, op te lossen. Meestal kunnen ze alleen maar strijden of opgeven. Beide methodes leiden echter niet tot het doel, want ze maken overeenstemming onmogelijk. Strijd betekent krenking van de achting voor de ander en toegeven is het veronachtzamen van de eigenwaarde. Beide methodes leiden onvermijdelijk tot nieuwe conflicten, waarin de verliezer verzet pleegt en een nieuwe gelegenheid zoekt, zijn verloren prestige te herstellen. De meeste ouders voelen zich volkomen hulpeloos als ze in een situatie belanden, waarin de belangen van het kind en van henzelf niet met elkaar overeenstemmen. Velen spelen het klaar te vechten en toe te geven tegelijk; of ze strijden aanvankelijk met het kind om tenslotte toe te geven, of ze geven eerst toe en vechten daarna, wanneer het kind zijn succes probeert uit te buiten en nog meer toegevendheid verlangt. De juiste opvoedingsmethodes sluiten strijd en toegeven uit. Alles wat zonder conflict en toegeven kan worden bereikt, is over het algemeen goed, omdat het tot wederzijdse overeenstemming leidt. Compromissen kunnen, maar moeten geen overeenstemming inhouden. Beide partijen kunnen zich onderdrukt en ontevreden voelen. Compromissen betekenen alleen overeenstemming, als een gemeenschappelijke basis gevonden kan worden, die voor beide partijen aannemelijk is. Anders zijn compromissen slechts wederzijdse dwang. 3. Bemoediging is de basis voor iedere constructieve benvloeding in de opvoeding. Omdat het kind zijn leven in volkomen hulpeloosheid begint en tijdens de hele groeiperiode aan een reeks ontmoedigende ervaringen is blootgesteld, heeft het bewuste, bezonnen en systematische bemoediging nodig om zelfvertrouwen, kracht, gemeenschapsgevoel en vertrouwen te ontwikkelen, evenals de bekwaamheid en de vaardigheid om succesvol met het leven te leren omgaan. Het is niet raadzaam tijdens de opvoeding aan een van deze drie principes speciale betekenis toe te kennen, omdat ze alle drie bij elkaar horen. Aanpassing is het doel, vreedzaamheid de techniek en bemoediging de kern van de opvoeding. De meeste opvoedingsprocessen moeten dus alle drie de uitgangspunten in zich verenigen. Dit is reeds op de eenvoudigste detailmethodes van toepassing, bijvoorbeeld het geven van bevelen. Maar nog veel duidelijker op de veelvuldige vormen van disciplinaire benvloeding, die onder de naam autoriteit bekend staan. Er bestaat geen twijfel aan het feit dat kinderen leiding nodig hebben en dat wij, de opvoeders, in staat moeten zijn achting te verwerven en onze doelen zonder ongepast verzet moeten kunnen nastreven, vooral als het kind nog klein en zijn bevattingsvermogen beperkt is. Maar de middelen om gezag te verkrijgen en te houden zijn zeer gevarieerd. Gezag kan door begrip en goede wil verworven worden; of het kan door bruut geweld afgedwongen worden. Het kan op onze persoonlijke superioriteit gebaseerd zijn, of het kan uiting zijn van een orde, die voor alle leden van de groep bindend is en waarvan we zelf ook deel uitmaken. Zo zijn de factoren die bij de opvoeding van belang zijn, buitengewoon gevarieerd en gecompliceerd. op de volgende paginas zullen enkele van de eenvoudigste worden besproken. EERSTE PRINCIPE: ORDE

66

DE SFEER IN HET GEZIN Iedere gemeenschap heeft haar gewoontes en gebruiken en elk gezin is een gemeenschap op zich. Wanneer ruzie en strijd, wanorde en slordigheid, wantrouwen en egosme de sfeer in het gezin bepalen, zal het kind ondanks gunstige aanleg deze gedragingen en gewoontes overnemen. Om die reden hangt het resultaat van de opvoeding voor een groot deel af van de sfeer in het gezin. Als de gedragsregels die thuis heersen niet met die in de maatschappij overeenstemmen, zal het kind op de problemen die het op school, in zijn beroep of in zijn werk, in zijn seksuele relaties en bij zijn intermenselijke contacten tegenkomt, niet goed zijn voorbereid. Het voorbeeld van de ouders is van het grootste belang. Hoe kan het kind een geordend gedrag ontwikkelen als zijn ouders chaotisch zijn? Waarom moet het vlijtig zijn, als er zich in het gezin verder niemand aan een vaste systematische taak wijdt? Hoe kan het zich vriendelijke manieren eigen maken, als scheldwoorden en ruzie thuis schering en inslag zijn? Slechts onder n voorwaarde zal de ontwikkeling van het kind een richting inslaan die precies het tegenovergestelde van dit voorbeeld inhoudt: als het kind vijandig tegenover zijn ouders staat. In dit geval kan een slecht voorbeeld voor een kind aanleiding zijn acceptabele gedragspatronen te ontwikkelen. Het is niet bijzonder dat een eerbiedwaardige, bekwame man of een goede vrouw uit een verlopen gezin komt; dit gunstige resultaat is des te waarschijnlijker als het kind iemand gevonden heeft die het sterkt in zijn stellingname ten opzichte van zijn ouders. Men moet het echter niet van dergelijke gelukstreffers laten afhangen. Hoe beter de sfeer thuis is, des te waarschijnlijker dat het kind een verheugende ontwikkeling doormaakt. De sfeer in het gezin hangt voor een deel van sociale en economische factoren af, deels van de algemene levensbeschouwing van de ouders, deels van hun karakter, het niveau van hun opvoeding en vorming, hun intellectuele en geestelijke belangstelling en ook van de kwaliteit van hun echtelijke relatie. Het is onmogelijk het gehele kader van het gezin te veranderen; enkele belangrijke factoren kunnen echter door begrip en inzicht verbeterd worden. Inventieve ouders kunnen zelfs ongunstige omstandigheden die ze niet kunnen veranderen, zoals bijvoorbeeld ziekte en economische of sociale moeilijkheden, gebruiken als prikkel voor een constructieve instelling. Ouders moeten de weg tot een bevredigende opvoeding van hun kind reeds voor zijn geboorte voorbereiden. Als ze vijandig tegenover elkaar staan zal de sfeer van tweedracht het hele huis doordringen. Vriendelijkheid, wederzijdse waardering en geduld zijn de noodzakelijke voorwaarden voor een succesvolle samenwerking. Van zijn vader en moeder krijgt het kind de eerste indrukken van de mensheid als zodanig; daarom moeten de ouders hun eigen gedrag controleren en het naar vermogen proberen te verbeteren. Ook van de grote wereld buiten het gezin geven zij hun kinderen de eerste indrukken en het is van groot belang welk beeld ze van deze buitenwereld geven; hoe ze over andere mensen spreken, of ze over buren met belangstelling en begrip spreken of dat ze alleen maar kwaadspreken en ze neerbuigend behandelen; of ze proberen rechtvaardig te zijn, of dat ze al te kritisch zijn en slechts bereid zijn van iedereen het slechtste te denken. De meeste vooroordelen van kinderen hebben ze van hun ouders afgekeken. Kinderen zien de wereld door de ogen van hun ouders. Om die reden is de wereldbeschouwing van de ouders zo belangrijk. Het is een bijzonder groot voordeel als zij een heldere, weloverwogen kijk op het leven hebben; elk vast geloof - of het nu religieus [de speciale richting is niet zo belangrijk] of wel wereldlijk is, op ethische of wetenschappelijke basis - is een constructieve kracht. Hoe duidelijker en overtuigender hun wereldbeschouwing is, des te consequenter ze een morele orde zullen naleven en des te gemakkelijker het voor hun kinderen zal zijn om sociale overeenstemming te accepteren. Hun instelling ten opzichte van de problemen van het leven komt in hun gesprekken tot uiting. Wat de kinderen thuis horen, heeft een grote invloed op hun ontwikkeling. We moeten erop letten wat we in aanwezigheid van ons kind zeggen en we mogen nooit zijn bevattingsvermogen onderschatten. Een kind begrijpt bijna altijd meer dan we denken. Misschien begrijpt het een paar woorden niet, maar reeds op jeugdige leeftijd is het in staat

67

de speciale betekenis van de gesprekken tussen volwassenen te begrijpen. We moeten het de wereld op een manier laten zien die in overeenstemming is met zijn geestelijke en intellectuele ontwikkeling. Pessimistische opvattingen die door ons en door onze omgeving geuit worden, zullen de kinderen niet gelukkig en tevreden maken. Het voortdurend spreken over de verdorvenheid van de mensen en de wereld kan voor de kinderen geen prikkel zijn nuttige leden van de menselijke samenleving te worden. We moeten het kind de schoonheid van de natuur en het hoogstaand karakter van de kunst laten zien. We kunnen het de vreugde leren die in de natuur en in het denken en weten ligt. Hij zal zich zeer vroeg voor dergelijke gesprekken interesseren, als we er aan tafel of tijdens een wandeling met hem over spreken. De sfeer in huis zelf, nog afgezien van een of andere speciale opvoedingsmethode, dient als leidraad van het kind bij zijn intellectuele, geestelijke en emotionele ontwikkeling. Die sfeer oefent voortdurend invloed uit op zijn karakter, zijn temperament en zijn manier van denken. We besparen ons veel moeilijk werk bij zijn latere opvoeding, als onze invloed van begin af aan rustig en constructief is. Natuurlijk kunnen we de volmaakte gezinssfeer in onze tijd van onzekerheid, van strijd en van intensieve concurrentie nauwelijks nog vinden. Ouders moeten echter voor de verleiding gewaarschuwd worden het gebrek aan harmonie, de algemene omstandigheden, de grootouders en andere familieleden of elkaar in de schoenen te schuiven. Dit zou een op zichzelf reeds gespannen situatie alleen maar verscherpen en stof leveren voor nieuwe conflicten. We kunnen de omstandigheden slechts veranderen en verbeteren doordat we op ons eigen gedrag letten en op elke manier proberen onze eigen bijdrage te leveren tot dit verbeteren. Economische moeilijkheden, karakterfouten of conflicten tussen de ouders, overvolle woningen, onaangename buren of familieleden, ziekte - elke storing van de huiselijke orde en vrede dus -, kunnen niet als oorzaken van het mislukken van het kind beschouwd worden; ze bieden slechts gelegenheid de kinderen te helpen in hun vermogen moeilijkheden te overwinnen. Overgevoeligheid en ontmoediging, afgunst en haat, afgezien van het feit of deze gerechtvaardigd en begrijpelijk zijn, zullen aan een reeds bestaande moeilijke situatie alleen maar nieuwe noden toevoegen en kunnen aan de ontwikkeling van het kind, meer nog dan de oorspronkelijke schadelijke situaties, afbreuk doen. DE VERSCHILLENDE HUISELIJKE RECHTEN EN PLICHTEN Samenleven met anderen vereist zekere gedragsnormen. Enkele hiervan gelden voor allen in gelijke mate; andere dienen om passende rechten van individuele leden vast te stellen. Waarschijnlijk heeft nog geen enkel gezin ooit zijn regels op schrift gesteld; toch is hun geldigheid door stilzwijgende overeenkomst en gewoonte vastgelegd. Ouders denken vaak dat ze bindende regels bijvoorbeeld voor hygine, orde, eerlijkheid, consideratie en vlijt, hebben opgesteld. Alleen als ze zelf deze regels naleven, zal het kind ze als algemeen geldende verplichting opvatten en als vanzelfsprekend accepteren. Natuurlijk heeft elk lid van het gezin verschillende functies, waaruit verschillende rechten en plichten voortvloeien. Tegenwoordig accepteren kinderen niet meer ongelijkheid zonder meer; ze worden wantrouwend als iemand voorrechten heeft. Hun verzet tegen hun eigen rol rechtvaardigen ze met hun rechtvaardigheidsgevoel; ze worden inderdaad slechts door de concurrentiestrijd en door verzet tegen de bestaande orde geleid. Uit vrees voor zijn eigen vernedering ontkent het kind dat zijn vader en moeder, oudere of jongere broers en zusjes verschillende functies hebben en daarom verschillende verantwoordelijkheden met passende rechten en voorrechten. Er bestaat geen sociale groep waarin alle leden altijd dezelfde voorrechten en functies hebben. Belangrijk is slechts dat een verschil geen sociale ongelijkheid mag betekenen [dit moet door het hele gezin erkend worden, als het kind dat begrijpen moet]. Elk lid van het gezin kan en moet voor zijn speciale functie volledige waardering krijgen; maar iedereen moet onafhankelijk van zijn functie als belangrijk en gewaardeerd lid van de groep tot zijn recht komen. Het is zijn sociaal recht, dat hij voor datgene wat hij is en doet, gewaardeerd en geacht wordt zonder dat er rekening wordt gehouden met wat de anderen zijn en doen.

68

We zijn zo gemakkelijk geneigd dit noodzakelijke recht van elk lid om in zijn functies gewaardeerd te worden, te veronachtzamen. De kostwinner die het gezin onderhoudt, gewoonlijk de vader, heeft bepaalde natuurlijke voorrechten. Dit betekent echter niet dat de functies van de andere gezinsleden minderwaardig zouden zijn. De vrouw en moeder kan niet meer in een tweederangs positie teruggedrongen worden. Haar vele plichten geven haar zekere privileges. Ze heeft een beslissende invloed op de opvoeding en draagt de verantwoording voor het dagelijks leven van het kind. Haar functie geeft haar echter niet het recht op de man neer te zien, alsof zij een koningin of heerseres is. Elke krenking van de sociale positie van een van de gezinsleden leidt tot een verzwakking van zijn functioneren. Hoe minder waardering aan de functie van een gezinslid toegekend wordt, des te slechter zal het lid functioneren. Dit is een andere regel en deze heeft verstrekkende gevolgen voor de opvoeding van de kinderen. Wat zijn de rechten van het kind? We moeten deze kwestie heel ernstig opvatten. Omdat een kind zijn leven en zijn onderhoud aan zijn ouders te danken heeft, zou men kunnen denken dat het tegenover de ouders alleen maar plichten en geen eigen rechten heeft. Men zou echter ook kunnen concluderen dat wij alleen de verantwoording hebben en tegenover het kind in de schuld staan, omdat het door ons en niet door zijn eigen wil op de wereld is gekomen. In ieder geval is het kind een volwaardig lid van het gezin met heel bepaalde rechten en plichten, en wel vanaf de eerste dag van zijn leven, zelfs tijdens zijn aanvankelijke totale hulpeloosheid. Wanneer het van zijn natuurlijke voorrechten wordt beroofd, of er te veel heeft, zal het proberen op meer aanspraak te maken dan het eigenlijk toekomt. Het kleine kind heeft recht op rust, slaap en regelmatige rustperioden. In dezelfde mate als zijn activiteit toeneemt, nemen ook zijn rechten toe. Het is gerechtigd zich in een groeiende graad van vrijheid en onafhankelijkheid te verheugen, zijn eigen initiatieven te ontplooien, zijn krachten te beproeven en de mogelijkheid te hebben met vriendjes van zijn eigen leeftijd te spelen. Ook als het nog heel klein is, moet het de gelegenheid hebben nuttige bijdragen te leveren, in huis te helpen en anderen van dienst te zijn. Het is zijn voorrecht bepaalde beslissingen te nemen die hemzelf betreffen en het heeft een enorme speelruimte nodig bij het kiezen en ontwikkelen van noodzakelijke praktische vaardigheden. Daarvoor heeft het kind een zekere mate van waardering nodig. Als wij zijn daden kleineren, remmen we zijn groei. We moeten goed weten dat het kinderlijke spel net zo ernstig en belangrijk is als het werk van een volwassene. Het is wezenlijk voor zijn ontwikkeling en verbreedt de horizon van zijn ervaringen net zoals de bewuste studie de horizon van de student verruimt. Door het spel verkrijgt het kind bekwaamheid en vaardigheden welke het in zijn latere leven nodig heeft. Hierdoor leert het zijn lichaam en de vorm en betekenis van de hem omringende voorwerpen te gebruiken. Spelenderwijs verkrijgt het lichamelijke en geestelijke handigheid en ontwikkelt het de vaardigheid met anderen te werken en om te gaan. Het is fout om te denken dat het kinderlijke spel amusement is, zoals het spel van volwassenen. Alles wat het kind doet, is een serieuze voorbereiding op het leven. Precies zo moeten we de eerste pogingen van ons kind tot zelfstandig handelen oprecht waarderen - zijn vroege pogingen zichzelf te wassen en aan te kleden en zijn kleding en speelgoed te verzorgen. Zeer belangrijk is de erkenning dat de activiteit van elk kind, onverschillig van welke leeftijd of geslacht, noch belangrijker noch onbelangrijker is dan de activiteit van ieder ander kind. Het verantwoordelijkheidsgevoel van elk kind staat in directe relatie tot zijn rechten en voorrechten. Zowel zijn rechten als zijn plichten zijn met zijn natuurlijke functies verbonden. Slaap en rust zijn bijvoorbeeld niet alleen plichten, maar ook rechten. Het nog jonge kind heeft niet alleen de plicht, maar ook het recht, vroeger naar bed te gaan dan zijn oudere broers en zusjes. [Omdat we allemaal met het gevoel opgegroeid zijn, dat oudere personen het recht hebben Iater naar bed te gaan, zijn we allemaal geneigd langer op te blijven dan goed voor ons is.] Het kind moet zich aanpassen aan wat voor het gezin nodig is. Men kan het niet toestaan de orde in huis te verstoren. Het moet leren de rechten van anderen precies zo te eerbiedigen als zij zijn rechten moeten respecteren. Geven en nemen is de

69

basis van samenwerking; dit vereist een dynamisch evenwicht van de rechten en belangen van elk lid afzonderlijk, die allen tezamen het gezin vormen. CONSEQUENTIE Voordat een kind zich goed kan aanpassen, moet het zich bewust zijn van datgene, wat van hem verwacht wordt. Hoe groter de algemene toepasbaarheid van bestaande wetten is, des te sneller zal het kind hun betekenis begrijpen. Kinderen leren alleen maar door de herhaling van gelijke ervaringen en kunnen daarom bepaalde geboden en verboden alleen maar begrijpen als deze op dezelfde manier altijd en onder alle omstandigheden gelden. Iedere inconsequentie van onze kant maakt het voor het kind moeilijk, begrip te krijgen voor de principes die zijn leven moeten beheersen. Het zal bijvoorbeeld moeilijk zijn het kind ertoe op te voeden voor het eten zijn handen te wassen als we niet zo vroeg mogelijk met deze gewoonte beginnen en er niet consequent de hand aan houden. Een regel moet in alle gevallen waarop deze betrekking heeft, worden toegepast. Als kinderen merken dat een regel altijd bindend en onveranderlijk is, zullen ze deze accepteren en automatisch opvolgen. We moeten daarom bijzonder alert zijn, als het kind voor het eerst tegenover een nieuwe verantwoording staat. Zijn eerste indrukken van de nieuwe situatie zullen de aard van zijn te volgen gedrag sterk benvloeden. Wij kunnen het ons niet veroorloven in het begin toe te geven door van de verkeerde veronderstelling uit te gaan, dat het kind wel langzamerhand zal leren aan de gestelde eisen te voldoen. Want dit betekent voor het kind dat het de taak niet bijzonder belangrijk hoeft te vinden. Een kind went alleen aan orde en netheid door de consequentie van de eenmaal opgestelde regels. Als het na het leren zijn boeken en schriften niet altijd moet opbergen, denkt het dat het deze aanwijzingen niet onvoorwaardelijk hoeft op te volgen. Wanneer men het soms, als er tijd is, toestaat slechts half-gewassen naar school te gaan, heeft het voldoende redenen te denken dat grondig wassen niet belangrijk is. De ene dag staan we erop, dat het kind direct onze kleinste bevelen opvolgt en de andere dag maken we ons niet druk als het na herhaald aandringen nog niet luistert. We vinden het misschien zelfs leuk, als het handig en listig zijn plichten omzeilt. Als dit onze manier is om opdrachten te geven, hoe kunnen we dan verwachten dat het kind ze uitvoert? Wij bestraffen het liegen en prenten het kind in hoe schandelijk onoprechtheid is - en de volgende morgen sturen we het naar de voordeur om een verzekeringsagent te vertellen dat we niet thuis zijn. Tot welke conclusies moet het kind dan komen over het ethische gebod van het niet-liegen? Of het kind maakt in aanwezigheid van gasten een of andere wijsneuzige opmerking. Iedereen lacht erom en wij voelen ons gevleid. Enkele dagen later, terwijl we juist een ernstig gesprek met een kennis hebben, probeert het kind dezelfde truc. Maar hoe merkwaardig, dit keer worden we boos en sturen het de kamer uit. Hoe kan het begrijpen, dat hetzelfde optreden ons in het ene geval amuseert en in het andere ergert? Als wij niet kunnen leren met onze eisen consequent te zijn, kunnen we van het kind nauwelijks verwachten, dat het onze instructies opvolgt. STANDVASTIGHEID Voordat we van een kind iets verlangen, moeten we precies weten wat nodig is. Weten we dat niet, dan kunnen we altijd met het kind overleggen. Wat denk je ervan als we morgen naar oma gaan? of Heb je erg veel huiswerk? In een dergelijk geval moet een bepaalde instructie worden vermeden, omdat het nodig kan zijn deze weer in te trekken. Dit is heel belangrijk, als men met wat oudere kinderen te maken heeft. We moeten altijd zorgvuldig beslissen, of de situatie een bepaalde opdracht vereist of toelaat. Als eenmaal een besluit genomen is, moeten we er beslist op staan dat er gevolg aan gegeven wordt. Reeds de toon van onze stem maakt het kind duidelijk, of het vastberadenheid kan verwachten of niet. Zijn waarnemingsvermogen is heel scherp; en de uitdrukking van ons gezicht, de toon van onze stem, verraden onze gedachten en bedoelingen veel nauwkeuriger dan we denken.

70

Standvastigheid kan echter niet aan de geluidssterkte gemeten worden. Veel vaders en moeders denken, dat ze moeten schreeuwen om gehoor te vinden. Juist het tegendeel is waar. Enorme stemverheffing demonstreert vaak een innerlijke onzekerheid, welke het kind direct waarneemt en in zijn voordeel uitbuit. Een bevel moet beslist zijn, maar het is veel effectiever als het met een zachte stem gegeven wordt. Het is de klank van de stem die de beslistheid van onze bedoeling onthult. Aan de andere kant zijn veel kinderen ervan overtuigd, dat ze niet naar hun ouders hoeven te luisteren zolang ze niet beginnen te schreeuwen. Pas dan wordt het tijd te doen wat ze vragen. Directe bevelen moeten maar heel zelden gegeven worden, willen ze effect hebben. Ze moeten voor echte noodgevallen gereserveerd worden, als er gevaar dreigt en het kind direct reageren moet. In de meeste gevallen is het beter ze te vermijden; het is onmogelijk hun uitvoering met de noodzakelijke zorgvuldigheid te controleren, als ze te vaak gegeven worden. En als het kind ooit voelt, dat het onze instructies niet onvoorwaardelijk moet opvolgen, zal ons woord steeds minder gewicht krijgen. De meeste bevelen kunnen door vriendelijke voorstellen vervangen worden: Zou het niet aardig zijn, als je... Ik zou het leuk vinden, als je.... TWEEDE PRINCIPE: VERMIJD STRIJD BEHEERST GEDRAG Een van de meest principile voorwaarden voor het benvloeden van kinderen is een zo groot mogelijke beheersing. Afgezien van ogenblikken van acuut gevaar. is het onder alle omstandigheden gewenst zich zo min mogelijk met datgene wat het kind doet, te bemoeien en zich niet door het kind tot impulsief gedrag te laten verleiden. Als we deze regel volgen, zal de invloed die wij willen uitoefenen veel groter zijn; en we lopen niet het gevaar de bijzonder belangrijke ontwikkeling van het zelfvertrouwen van onze kinderen in de weg te staan. De beste opvoedingsmethode is die, welke zichzelf zo snel mogelijk overbodig maakt en de snelste omvorming van het kind van een onverantwoordelijk opvoedingsobject tot een onafhankelijk medemens met een gerijpt gevoel voor de eigen verantwoordelijkheid mogelijk maakt. Het kind kan reeds buitengewoon vroeg kleine plichten op zich nemen en ze op eigen initiatief uitvoeren. Dat betekent natuurlijk niet, dat we de kinderen aan hun lot moeten overlaten. Ze hebben liefde, bemoediging en stimulans nodig. We moeten ons nooit voor het kind afsluiten; maar in onze hoedanigheid van opvoeder moeten we ons niet meer dan beslist noodzakelijk is met zijn daden bemoeien. Af en toe moeten we natuurlijk in actie komen, maar die gelegenheden moeten zeldzaam blijven. Zoveel mogelijk moeten we de kinderen door ervaring laten leren. Dat kunnen we alleen, als we leren ons te beheersen. Het is niet onze plicht alles voor het kind te doen. Zulke neigingen spruiten voort uit ongepaste angst of de wens onze eigen gewichtigheid en macht te bewijzen. AANPASSINGSVERMOGEN Steeds terugkerende reactiepatronen zijn altijd impulsief. Ouders die niet nadenken, volgen een bepaalde routine, die ze misschien van hun eigen ouders hebben overgenomen of die bij een bepaalde gelegenheid werd toegepast en nu door sleur wordt volgehouden. Zulke ouders beantwoorden elke ondeugd met dezelfde gebruikelijke vormen van toespreken, preken en mopperen of met het dreigen met lichamelijke straffen. Meestal weet het kind al van tevoren hoe ze zullen reageren. Het leert onze instelling als feit te accepteren en past zich eraan aan met het gevolg, dat al onze vermaningen helemaal geen indruk meer maken. Het voorstel om af en toe onze methodes te veranderen, is niet in tegenspraak met ons vroegere voorstel om consequent te zijn. Sociale eisen en regels moeten goed gemotiveerd, bepaald en duurzaam zijn. Maar onze pogingen ze door het kind te laten respecteren en opvolgen, moeten wisselen. Er is nog een andere reden waarom starre methodes zo vaak mislukken. Ze zijn niet aangepast aan de speciale behoefte van het individuele kind. Zelfs

71

hetzelfde kind kan niet altijd op dezelfde manier behandeld worden. Slechts wanneer we de methodes afwisselen, hun succes en effect in het oog houden en nieuwe methodes beproeven, kunnen we die vinden, welke het kind aanspreken. Dit is voor de details in de opvoeding net zo belangrijk als voor de grotere doelstellingen. We moeten ons immers ook aan de verschillende ontwikkelingsfasen van het kind aanpassen. Zelfs de mate van aandacht die het nodig heeft, is geen vaste grootheid. In de eerste maanden moet zijn rust zo min mogelijk gestoord worden. Later zal het meer aandacht nodig hebben. Na enkele jaren moeten we ons echter weer terugtrekken, want dan heeft het meer kinderen van eigen leeftijd nodig. Gedurende bepaalde perioden van zijn leven is het kind zeer ontvankelijk voor lering; in andere perioden zal het naar onze raad helemaal niet luisteren. Bij bepaalde gelegenheden wil het onze leiding en in andere omstandigheden zal het erop staan, zijn eigen beslissingen te nemen. Een starre houding van onze kant laat geen ruimte voor de steeds wisselende behoeften van het kind. De werkelijk effectieve opvoedingsmethoden passen zich aan iedere bijzondere situatie en aan iedere verandering aan, die het groeiproces van het kind begeleiden. HET WEKKEN VAN BELANGSTELLING Kinderen worden toegankelijker voor onze invloed, naarmate we hun belangstelling kunnen wekken. Dit alleen moet voldoende stimulans zijn om onze methodes af te wisselen. Ouders beklagen zich er vaak over, dat hun woorden het ene oor in en het andere oor uit gaan. En toch moet de dodelijke saaiheid van voortdurend dezelfde instructies, vermaningen en verklaringen onvermijdelijk hiertoe leiden. Het vele en onophoudelijke spreken van de moeder maakt het kind alleen maar doof voor haar woorden. Om die reden hangt ook veel af van de klank van onze stem, waarmee we ons tot het kind richten. Hoe levendiger en natuurlijker onze woorden zijn, des te bereidwilliger zal het kind luisteren. Ergernis vindt slecht gehoor. Veel ouders slaan tegenover hun kinderen een vervelende, saaie of zelfs harde toon aan, die of geen reactie opwekt of een die duidelijk uiting geeft aan de wens van het kind met rust gelaten te worden. Ook de vaak voorkomende neiging tot het bezigen van babytaal verveelt een kind alleen maar; het vindt dit belachelijk, en terecht. Iedereen die met kinderen te maken heeft, ontmoet ontelbare situaties waarin het onmogelijk lijkt met het kind in contact te komen. Het kind is zo eigenzinnig, dat met hem praten geen enkele indruk maakt. Dit zijn de situaties waarin we gemakkelijk onze zelfbeheersing verliezen, omdat we dit gevoel van hulpeloosheid niet verdragen kunnen. Toch is er een handelwijze die we in elke situatie kunnen toepassen, ook als we niet weten wat ons te doen staat. Deze methode kan veel situaties redden, die anders volledig oncontroleerbaar leken. Ze komt er op neer, dat we ons afvragen, wat het kind nu van ons verwacht - en dan precies het tegenovergestelde doen! In elke situatie, ook als het kind ons blijkbaar negeert, rekent het op een bepaalde reactie. Het kan dreigementen verwachten of uitvallen, lichamelijke bestraffing of in veel gevallen alleen maar scheldwoorden of preken. Hier is het op voorbereid en het is vastbesloten niet onder de indruk te komen. We kunnen erachter komen wat het kind verwacht door in de gaten te hebben wat wij zelf geneigd zijn te doen. Onze eigen reacties komen in het algemeen met de verwachtingen van het kind overeen en zijn precies zoals het kind ze wenst en zelfs uitlokt. Als we het tegenovergestelde doen, brengen we het kind in de war en uit zijn evenwicht. Zo wekken we niet alleen zijn belangstelling, maar dwingen het bovendien over zijn eigen houding na te denken. We hebben tenminste een adempauze gewonnen, die ons de tijd biedt na te gaan wat ons nu verder te doen staat. Het kind te prijzen als het straf verwacht, zijn superioriteit erkennen als het onderdrukking verwacht, onverschilligheid als het een uitbarsting van ergernis verwacht en het de vrije hand geven als het verwacht kortgehouden te worden - dit is allemaal een tactiek om de lucht te zuiveren, de spanning van het moment weg te nemen en het kind ontvankelijk te maken voor wat komt. Het is heel vaak mogelijk deze tegengestelde ontspanning te gebruiken voor vriendelijke gesprekken, waarop het kind dan ook gewillig ingaat.

72

Hoe gemakkelijk het is de belangstelling van een kind te wekken en in een bepaalde richting te sturen, blijkt duidelijk uit de volgende kleine fabel. Een man wordt door de dorpsjeugd geplaagd. De kinderen lopen altijd achter hem aan en maken spottende opmerkingen over zijn rode haar. Tenslotte roept hij ze allemaal bij zich en belooft ieder van hen elke dag tien cent als ze uitbundig zullen spotten en schreeuwen. De jongens waren verrast, maar namen het voorstel enthousiast aan. En de volgende dag kreeg elk, zoals beloofd, tien cent. De vijfde dag hield de man plotseling met betalen op. De jongens werden boos en riepen: Als die rooie niet wil betalen - voor niks gaan we niet staan schelden. En zij gingen heen. HET VERTROUWEN WINNEN VAN HET KIND Onze invloed op het kind wordt sterker naarmate we meer zijn vertrouwen wekken. Liefde en tederheid alleen bereiken dit doel bepaald niet. Het kind kan een grote genegenheid voor ons hebben en desondanks onbereikbaar blijven. Pas wanneer het niet meer tegenover ons staat, maar vrijwillig onze leiding accepteert en graag onze wensen opvolgt, hebben we het voor ons gewonnen. Zijn volgzaamheid hangt niet alleen af van zijn geloof in onze rechtvaardigheid, maar ook van zijn vertrouwen in onze goede wil en onze betrouwbaarheid. Elk teken van strijd en macht van onze kant maakt zon samenwerking onmogelijk. Het is heel belangrijk te weten hoe men een kind in kritieke situaties voor zich kan winnen. Wij kunnen, zoals hierboven al gezegd, zijn aandacht trekken door een verrassingsmanoeuvre. Om zijn vertrouwen te winnen is echter meer nodig. De beste middelen die tot onze beschikking staan zijn vriendelijkheid en echte goedheid. Kinderen hebben een heel scherp waarnemingsvermogen. Ze kunnen heel makkelijk onderscheid maken tussen overdreven doen en echte goede wil, en ontdekken gemakkelijk wie hun eerlijke vriend is en wie niet. [Deze constatering gaat altijd op, ook als de uiterlijke schijn ertegen is. We kunnen onszelf altijd als de vriend van ons kind beschouwd hebben, al was in werkelijkheid onze houding tegenover hem vaak onbewust boosaardig en vijandig!] De klank van onze stem moet daarom altijd vriendelijk zijn. Dit is op kritieke ogenblikken noodzakelijker dan ooit. Als wij er niet in slagen bij dergelijke gelegenheden een vriendelijke houding te bewaren, kunnen we nauwelijks hopen de ontwikkeling van het kind te bevorderen. Wat we dan ook doen, het zal zijn vijandschap slechts doen toenemen. Om die reden is het wenselijk berisping of straf te vermijden en het kind de mogelijkheid te bieden te leren van de puur logische onpersoonlijke gevolgen van zijn slecht gedrag. Als wij dit proces volgen, kunnen wij vermijden onszelf in een kwaad daglicht te stellen. Harde woorden stoten het kind onvermijdelijk af. Maar ook pure toegevendheid kan ons het vertrouwen van het kind niet verschaffen. Toegevendheid komt niet over als goede wil, maar als een teken van zwakte. Wij kunnen het kind heel gemakkelijk winnen door onze werkelijke belangstelling voor hem en zijn problemen te tonen - doordat we met hem spelen, hem op wandelingen meenemen, met hem praten of hem verhaaltjes vertellen. Maar onze hele activiteit zal waardeloos zijn, als we er niet van ganser harte en net zo intensief als het kind zelf, aan deelnemen. Zulke pleziertjes schakelen conflicten uit. Ze zijn veel effectiever dan vleien of tederheid, welke zelden vrij zijn van een onaangenaam trekje van bezit of vernedering. Wie altijd een actieve en vriendelijke belangstelling voor het kind toont, kan zeker zijn van aandacht en reactie, als hij die wil hebben. ONTSPANNING IN EEN KRITIEK OGENBLIK Er zijn talloze omstandigheden die het kind prikkelen tot vijandigheid en koppigheid. Het is daarom goed te weten hoe men zulk verzet zonder strijd kan overwinnen. De veiligste methode, speciaal bij nog jonge kinderen, bestaat in het afleiden van hun aandacht. Als het kind hardnekkig is of koppig en niet wil volgen, is het goed snel iets te vinden dat zijn belangstelling wekt. Als het echter bijzonder koppig en weerbarstig is, zal deze eenvoudige methode niet voldoen. Vooral bij wat oudere kinderen kan het onmogelijk zijn hun verzet snel en gemakkelijk te overwinnen. Desondanks zal het niet beslist nodig zijn direct iets te doen.

73

Het oudere kind is gewoonlijk verstandig. In geval van werkelijk gevaar kan het al beter voor zichzelf zorgen; en in andere situaties kunnen we een gelegenheid afwachten die pedagogisch ingrijpen mogelijk maakt. Als kleine Marietje erop staat door een diepe plas te lopen, als ze een of ander scherp voorwerp in de hand heeft, uit het raam hangt of op een stoel klimt, zullen we haar zeker toeroepen direct hier te komen. Als ze daar niet op reageert, kunnen we proberen haar aandacht af te leiden. We kunnen haar nieuwsgierigheid wekken door te zeggen: Kijk eens wat ik hier heb! of door hard te fluiten of plotseling in de handen te klappen - iets wat haar belangstelling wekt. In de meeste gevallen is dat al genoeg om het directe gevaar zonder opwinding te keren. Als het kind echter bijzonder eigenzinnig is, helpt dit natuurlijk niet. In ogenblikken van gevaar kunnen we het ons niet permitteren te wachten, maar ook in noodgevallen moet het mogelijk zijn vriendelijk te blijven. Als het kind klein is, pakken we het eenvoudig op of geven we het een hand en nemen het mee! Helaas wordt een van de meest succesvolle methodes om een situatie te ontlasten maar zelden toegepast. Het is de humor. Velen verwaarlozen hun gevoel voor humor; ze voelen het op de een of andere manier als hun plicht serieus en zo mogelijk verdrietig te zijn en beschouwen een toevallige lach reeds als verlies van hun waardigheid. En toch mag de humor nooit ontbreken als we met kinderen bezig zijn. Wie gevoel voor humor heeft, heeft het veel makkelijker. We kunnen daarmee niet alleen de spanning van anderen, maar ook die van onszelf verminderen. Als we iemand aan het lachen maken, kan hij niet meer echt boos op ons zijn. We mogen de humor echter nooit met grapjasserij verwarren. De humor ligt vaak in de manier van spreken en niet zozeer in de inhoud, als wel in de toon. Humor moet ook nooit hard en snijdend zijn, want dan verliest hij zijn verzoenend effect en verhoogt hij alleen maar de vijandigheid. Het doel is het kind met ons te laten lachen. We moeten echter nooit het kind belachelijk maken. Het is niet gemakkelijk voorbeelden te geven, omdat er zoveel afhangt van de zijdelingse factoren, de klank van onze stem en de manier van spreken. Vaak zal de nadruk op de grappige kant van een situatie en ons eigen plezier daarin al voldoende zijn. Als zich geen directe gelegenheid voordoet, kunnen we een leuk verhaal of een anekdote vertellen. Kleine kinderen kan men ook met de eenvoudigste kunstjes aan het lachen maken - een stukje draad met iets dat daaraan beweegt, een komisch gebaar of een grappige grimas. Hoe knorrig, eigenzinnig of ongehoorzaam kinderen ook mogen zijn, wij kunnen altijd rustig en vriendelijk blijven. Dat is een principe dat alle ouders moeten aannemen. Een vriendelijk woord, een uitdrukking van genegenheid of begrip zullen vaak als wonderen werken en de onderdrukte koppigheid en boosheid van het kind in gesnik en tranen veranderen. Want in vele gevallen zijn brutaliteit, ongehoorzaamheid en eigenzinnigheid slechts pogingen om gevoelens van gekwetstheid, verwaarlozing en eenzaamheid te verbergen. Vaak kan een blijk van onze wil om het kind te helpen de vijandige spanning direct oplossen. Maar het moet eerst in de eerlijkheid van onze wil om het te helpen geloven; helaas ontbreekt vaak dit vertrouwen in zijn eigen ouders. ZICH TERUGTREKKEN Veel kinderen zijn alleen maar om hun ouders ondeugend, of om hen met zich bezig te laten zijn of om hun een nederlaag te bezorgen. Zich terugtrekken, dat wil zeggen zich letterlijk uit de ruimte waarin de situatie zich afspeelt, verwijderen, heeft vaak verbazingwekkende gevolgen. Een groot deel van onze activiteit op het consultatiebureau is erop gericht de moeders te helpen zichzelf te bevrijden van de ongepaste dwang en de eisen van hun kind. Het gedrag van het kind moet veranderen als de moeder weigert een onbewust slachtoffer te zijn. Zogenaamde afhankelijke kinderen zijn gewoonlijk veeleisend. Een werkelijke of voorgewende hulpeloosheid of tekortkoming buiten ze uit om hun moeder tot hun slaaf te maken. Als hun moeder weigert deze rol te spelen, overwint het kind vaak zijn onvermogen of zwakte en begint zich bezig te houden zoals het hoort. Een niet volgzaam kind is gewoonlijk heerszuchtig. Het is er goed op voorbereid iedere dwang te weerstaan en speelt het schitterend klaar in plaats van gehoor te geven aan de wensen van zijn ouders, hen te

74

dwingen zijn wensen te vervullen. Daarom is elke poging om gehoorzaamheid af te dwingen vergeefs; het kind kan echter de nutteloosheid van geweld ervaren, als de ouders ervoor zorgen niet toe te geven. Bij een woede-uitbarsting het kind alleen laten is een van de effectiefste middelen om zulke neigingen tegen te gaan. De ergste aanval van woede is nutteloos als er niemand luistert, schrikt of onder de indruk raakt. Strijd tussen de kinderen is gewoonlijk tegen de moeder gericht. Als zij het opbrengt zich er niet mee te bemoeien of de rechter te spelen en de kinderen te scheiden, leren ze met elkaar om te gaan en hun conflicten zelf op te lossen. Als de moeder zich uit een bepaalde strijd terugtrekt, bij voorkeur door naar de badkamer te gaan, kan ze een grote bijdrage leveren tot de eendracht in het gezin. Een dergelijke tactische terugtocht is vooral aan te bevelen als ze voelt dat het eind van haar wijsheid nadert en ze zich niet langer kan beheersen of het niet langer verdragen kan. Voordat ze haar zelfbeheersing verliest en zich in de strijd mengt, kan ze altijd tussen zich en haar kind nog een scheidende deur brengen. Als ze dan van haar vrijwillige toevluchtsoord terugkeert, kan ze weer vriendelijk en vol warmte zijn. DERDE PRINCIPE: BEMOEDIGING WAARDERING Zoals we hebben gezien berusten de moeilijkheden van een kind altijd op de een of andere vorm van ontmoediging. Misschien waren het zijn ouders of andere personen in zijn omgeving, die het moedeloos maakten; of vruchteloze pogingen de een of andere opgave onder de knie te krijgen, kunnen het ertoe gebracht hebben het geloof in eigen kracht te verliezen. Wat ook de reden voor zijn moeilijkheid is en in welke vermomming deze ook verschijnen mag, het is de plicht van de ouders, dat ze zijn zelfvertrouwen versterken. Bemoediging is voor de ontwikkeling van het kind hetzelfde als wat water voor de plant betekent. Zoals de plant zonder water niet groeien kan, zo kan het kind niet groeien zonder bemoediging. Men moet het laten zien dat het niet zo zwak en onnozel is als het zelf denkt. Het heeft ondanks of juist vanwege zijn onvolkomenheid waardering nodig. Dit moet echter onpersoonlijk en zakelijk geschieden. Dat heb je keurig gedaan... ja, dat is juist! Ik ben blij, dat je dat redt... Het kind moet geprezen worden om wat het gedaan heeft en niet om wat het is, of het nu aardig, leuk, schattig of schrander is. Als een kind zich bijvoorbeeld nog niet helemaal alleen kan aankleden, zou men er op kunnen wijzen, hoe keurig het zijn ene kous aangetrokken heeft en dat het nu zou kunnen proberen ook een schoen aan te trekken. We moeten de poging prijzen of ze nu succes heeft of niet. Of als het op school slecht schrijft, dan kunnen we vast wel in zijn schriften een bladzij of een regel vinden of misschien maar een paar letters, die werkelijk prijzenswaard zijn. Wat voor soort mislukking het kind ook kent, door bemoediging kan er verbetering optreden. Zij is even noodzakelijk voor de ontwikkling van het karakter als voor de morele krachten in het kind. Ook hier heeft het kind waardering nodig als het de juiste weg niet zelf vinden kan. Als een kind zich op de goede manier wil ontwikkelen, moet het moedig zijn. We moeten alles vermijden, wat zijn zelfvertrouwen kan ondermijnen. Toespelingen op de leeftijd van het kind hebben soms een goede uitwerking; ze moeten echter met voorzichtigheid worden toegepast, anders kan het kind het gevoel krijgen dat het niet in staat is te doen wat het eigenlijk had moeten kunnen. Verklarende of kritische opmerkingen moeten heel voorzichtig worden gegeven. Het is niet langer nodig, dat ik je bij het aankleden help enz. We moeten onze woorden steeds zorgvuldig kiezen en opletten, hoe het kind erop reageert - of ze bemoedigend werken of niet. Tenslotte hangt het van het kind zelf af of onze opmerkingen bemoedigend hebben gewerkt of niet. Men kan aan twee kinderen eerlijk vertellen, dat men in hun capaciteiten gelooft. Het ene zal overtuigd raken - en het andere zal alleen maar meer overtuigd zijn dat niemand echt weet, hoe weinig het kan. Op dezelfde manier kan lof schadelijk werken. Veel kinderen voelen zich door lof verplicht meer te presteren dan ze in werkelijkheid kunnen - met als

75

gevolg dat ze dan uiteindelijk nog meer ontmoedigd zijn. En anderen kunnen zo afhankelijk worden van lof, dat ze heel eenvoudig helemaal niets doen, als ze er niet zeker van zijn dat ze weer geprezen zullen worden. AANWIJZINGEN EN LERING Als we het kind een nieuwe taak of verantwoording geven, moeten we er goed op letten dat we ontmoediging vermijden. Het kind leert het best door eigen pogen; immers elke nieuwe vaardigheid is een voelbare stap voorwaarts. Als het kind te zeer geleid wordt, kan het gemakkelijk de indruk krijgen, dat de opgave te moeilijk is en dat we twijfelen aan zijn vermogen om die uit te voeren. Het is raadzaam het kind slechts een beginhulpje te geven en het verder zelf te laten proberen, tot het gewenste resultaat bereikt is. Het tijdstip, waarop we met een kind praten is belangrijk. Gesprekken hebben alleen zin, als het kind bereid is te luisteren. Het is volkomen zinloos iets te zeggen, als iets verkeerd gedaan is, omdat het kind vaak achteraf of nukkig of teleurgesteld is. De beste tijd om met een kind te praten is een rustig, bezonnen ogenblik, als we alleen met het kind zijn, met hem babbelen of wandelen. Ook kort voor het slapen gaan zijn er genoeg gelegenheden tot vertrouwelijke gesprekjes. We kunnen deze gelegenheid gunstig benutten. We mogen echter niet vergeten, dat lering en leiding zonder vriendelijkheid en goede wil volkomen zinloos zijn. Bij deze gesprekjes moeten we vermijden onze superioriteit ten opzichte van het kind te tonen. Wanneer en waarover we ook spreken met hem, we moeten hem steeds duidelijk maken dat de regels voor het gedrag, die hij leren moet, voor iedereen gelden. Hij moet ons als vriend en gelijke beschouwen, die hem wil helpen zijn problemen op te lossen. Elk voorstel zal veel beter overgenomen worden als we zeggen: Kom, dat zullen we samen doen! Deze sfeer van samenwerking moet ons er nooit toe brengen de verantwoording van het kind weg te nemen. Ze moet alleen dienen om de vele kleine noodzakelijkheden een beetje plezieriger te maken. Steeds als een kind een taak onplezierig vindt, zal deze gang van zaken nuttig blijken. Veel ouders verwonderen er zich over, dat hun kind liever naar vreemde mensen luistert dan naar hen. De reden is dat buitenstaanders kinderen eerder als hun gelijke behandelen, wanneer ze met hen spreken. Ouders neigen er echter toe hun superioriteit ten opzichte van het kind te benadrukken. Hoe meer ze dat doen, des te minder zijn de kinderen bereid naar hun raad te luisteren. Echte superioriteit heeft geen prestige-uiting nodig. We kunnen het kind ondanks onze grotere kennis en ervaring toch als gelijke behandelen. En het kind zal des te eerder bereid zijn onze superioriteit te erkennen naarmate zijn aandacht er minder op gevestigd wordt. Als we vastbesloten zijn tot elke prijs superieur te lijken, zullen we in verlegenheid gebracht worden als we een vraag van het kind niet kunnen beantwoorden. Als we dat niet zijn, kunnen we openlijk toegeven dat we iets niet weten. [We moeten het kind nooit bewust een verkeerd antwoord geven, want dat is de zekerste weg om zijn achting te verliezen.] Het zal ons geen schade doen wanneer we persoonlijke fouten en zwakheden toegeven. Het kind ziet ze toch en wel veel scherper dan we in het algemeen verwachten. Al onze pogingen om onze zwakheden te verbergen worden beoordeeld naar wat ze werkelijk zijn, namelijk een extra zwakte. WEDERZIJDS VERTROUWEN Als we onze eigen onvolkomenheden openlijk toegeven, kunnen we een nauwere relatie met het kind opbouwen. Een dergelijke openheid schept groot vertrouwen. Als we toegeven dat we op zijn leeftijd ook niet beter of slechter waren, zal het daarom niet minder van ons houden. Als we eerlijk zijn, zal het ons met een groter vertrouwen belonen dan wanneer we het vertellen wat een engelen wij als kinderen waren. Goede kameraadschap is het beste middel om het vertrouwen van het kind te winnen. Maar het is niet genoeg als het kind ns zo menselijk ziet; wij moeten het in hetzelfde licht zien. Veel ouders miskennen de meest voor de hand liggende sociale rechten van hun

76

kinderen. Ze hebben er geen bezwaar tegen hun beloften te breken of het in hun gestelde vertrouwen te beschamen. Ze letten niet op het voorrecht van het kind ook een zekere terughoudendheid ten opzichte van de ouders te tonen en zijn geheimen naar eigen keus te onthullen of te bewaren. Ze steken hun neus in de correspondentie van de oudere kinderen en krenken hen door hun gevoelens en meningen niet serieus te nemen. Desondanks zijn ze dan verbaasd en gekrenkt als hun kinderen hen niet meer vertrouwen. Ook wij zouden iemand die ons zo behandelde niet meer vertrouwen. Een kind is een mens zoals wij en heeft gevoeligheden die niet anders zijn dan die van volwassenen. Ouders kunnen vertrouwen niet eisen of afdwingen; het moet verdiend worden. Als een kind zijn ouders niet als zijn vrienden beschouwt, is niemand anders daar schuldig aan dan zijzelf; en ze moeten niet verbaasd zijn als ze ontdekken, dat hun invloed slechts oppervlakkig is en dat het kind zich tot anderen wendt om raad, die het wel als volwaardig medemens behandelen. Ouders denken vaak dat het het beste voor hun kind is als zij alles weten, wat het denkt en doet. Hoe meer we erop staan, dat het kind openhartig tegen ons is, des te minder zullen wij dit doel bereiken. Als ons aanhoudende gevraag als nieuwsgierigheid wordt opgevat, zal het innerlijke leven van het kind meer dan ooit een gesloten boek voor ons blijven; en als we niet ophouden langer aan te dringen, kunnen we het tenslotte tot huichelarij en liegen brengen. Het onthullen van de meest persoonlijke gevoelens en gedachten is een daad van het intiemste vertrouwen. Alleen als we onze kinderen met de juiste tact en met discretie behandelen, zullen ze ons in vertrouwen nemen. Als gevolg van hun verkeerde methodes en instelling weten maar weinig ouders wat er in het innerlijk van hun kinderen omgaat. We moeten in het oog houden, dat het vertrouwen wederzijds moet zijn. Het kind heeft bewijzen van ons vertrouwen nodig. De meest waardevolle uiting van ons vertrouwen is ons respect voor de betekenis van het kind als menselijk wezen. Er zijn veel momenten om dit vertrouwen te tonen. Reeds voordat het kind de schoolleeftijd bereikt, kan het veel nuttige taakjes in huis toevertrouwd - niet opgedragen! - worden en kan het in velerlei opzichten nuttig zijn voor de andere leden van het gezin. We kunnen het boodschappen laten doen en berichten naar onze vrienden laten brengen. Als het ouder is, moeten we duidelijker tekenen van ons vertrouwen geven. We kunnen belangrijke kwesties met hem bespreken en misschien zijn mening en advies vragen. Op die manier maken we van ons kind een vriend en winnen we allemaal bij dit wederzijds vertrouwen. Ons vertrouwen in het verstand van ons kind en in zijn betrouwbaarheid kan iedere dag opnieuw getoond worden. Dat is de zin van de openheid, die we hebben aanbevolen. We hoeven niet te aarzelen om het kind veel van onze zorgen en problemen mee te delen; anderzijds mag ons vertrouwen nooit een last voor hem zijn. Een kind tot onze vertrouweling maken betekent weer iets anders. Zijn ontwikkeling komt ernstig in de knoop als het een voortdurend klankbord voor onze klachten moet zijn. Dit zou betekenen, dat het kind misbruikt werd door ouders die zelf niet in staat zijn hun eigen leven te regelen en vrienden te winnen bij wie ze hun hart kunnen uitstorten. Dit is geen bewijs van vertrouwen in het kind, maar een teken van verwarring en eenzaamheid van teleurgestelde ouders, die de eerste de beste gelegenheid aangrijpen om hun zorgen van zich af te praten, zonder eraan te denken welke schade ze daarmee berokkenen. JE MAG IN PLAATS VAN JE MOET Vroeger werden beloning en straf als de basismethodes in de opvoeding gezien en ouders konden het zonder deze niet stellen. Het zijn noodzakelijke en succesvolle middelen in een autocratische maatschappijvorm, waar het erom gaat de onderworpenen in toom te houden. In een democratisch systeem zullen beloning noch straf blijvend succes hebben. Het zijn uitingen van willekeurig ouderlijk gezag. Het kind kan zich uiteindelijk bij de onderdrukking neerleggen; het zal echter tegelijkertijd zijn vijandigheid versterken. Het is waar dat het moet leren zich ondergeschikt te maken - maar niet aan de despotische macht van een enkeling. De enige conformiteit die wij redelijkerwijs mogen verwachten, is de aanpassing aan de sociale noodzakelijkheden, die van iedereen verlangd wordt. De algemene wetten van de natuurlijke en sociale orde zijn sterk en duidelijk genoeg om via de aangename en

77

onaangename gevolgen van zijn gedrag indruk te maken op het kind. Dit is echter alleen mogelijk, wanneer wij, als ouders, ons niet als betuttelaars opstellen. Dat betekent niet dat we volledig passief en onverschillig moeten zijn, vooral niet als er gevaar dreigt. Wij moeten het kind hulpvaardig bijstaan als het probeert vat te krijgen op elke situatie en zich probeert aan te passen. Wij kunnen het succes van deze methode bij onze eigen kinderen steeds opnieuw waarnemen. Laten we op de reacties letten als we tegen ons dochtertje zeggen: je moet de tafel dekken of: Jij mag vandaag de tafel dekken - denk je dat jij dat kan? Het verschil in uitwerking zal duidelijk zijn. Het is trouwens toch goed van het negatieve bevel af te zien. We moeten de juiste gang van zaken benadrukken en niet het onjuiste verbieden. Een beetje vriendelijke bemoediging zal een bereidwillige reactie oproepen, vooral als we op het verschil wijzen tussen de prestatie van het kind en zijn werkelijke capaciteit. Ik ben ervan overtuigd, dat je dat beter kan! Een appl aan zijn gevoel van eigenwaarde en aan zijn verlangen naar waardering zal vaak effectief blijken en het kind naar het gewenste doel leiden. ZICH MOEITE GETROOSTEN Ik ben ervan overtuigd, dat je het kan, maar de hoofdzaak is dat je het probeert! - dit middel om het kind overeenkomstig onze opvoedingsdoelen te begeleiden kan steeds toegepast worden als we zijn gedrag willen verbeteren en het willen helpen slechte gewoontes af te leren of tegen een nieuwe taak opgewassen te zijn. Het is een toverspreuk. Het appelleert aan de initiatieven van het kind; het geeft het het gevoel volwassen te zijn en geeft het daarom de moed zijn inspanningen in de juiste richting te concentreren. Elke fout, elk gebrek, eigenlijk alles wat opvoedkundige invloed nodig heeft, wordt zo tot een oplosbaar probleem. Als wij maar terzijde staan, een vriendelijke houding aannemen en onze bereidheid tot samenwerking tonen, kunnen we elk conflict vermijden. Ook als het gewenste resultaat niet direct wordt bereikt, zijn drastischere maatregelen onnodig. We zijn steeds in staat het kind te bemoedigen en zo onze positie als zijn welmenende vriend te versterken. De aard van de moeilijkheden is onbelangrijk. Misschien gaat het om de ontplooiing van eenvoudige vaardigheden of om de overwinning van karakterfouten en onaangename aanwensels, welke tot ernstige moeilijkheden kunnen leiden. Onverschillig echter hoe lang of moeizaam het proces is we zullen steeds onze vriendelijke houding, door respect en het nadrukkelijk wijzen op elk teken van vooruitgang, hoe klein ook, kunnen bewaren. Deze houding van onze kant helpt zonder enige twijfel om de met conflicten geladen atmosfeer te zuiveren. Vijanden worden bondgenoten, die samenwerken voor een bereikbaar doel. SAMENZIJN MET ANDERE KINDEREN Reeds heel jong heeft het kind speelgenootjes van eigen leeftijd nodig. Ze zijn noodzakelijk voor zijn ontwikkeling, want alleen met andere kinderen kan het zich de gelijke onder gelijken voelen en Ieren zich op de juiste manier aan het sociaal patroon aan te passen. Als het alleen maar in gezelschap van volwassenen verkeert, krijgt het of te veel of te weinig rechten; in beide gevallen is zijn positie onnatuurlijk en het zal zich waarschijnlijk tot een onaangename zonderling ontwikkelen. Ook het samenzijn met een enkel broertje of zusje is niet genoeg, omdat deze kameraadschap maar al te vaak in de relatie van heerser en beheerste ontaardt en aanleiding geeft tot gevoelens van macht of zwakte. Ook het af en toe spelen met toevallige vriendjes op straat is voor het kind niet voldoende. De beste gelegenheid tot vrije en natuurlijke aanpassing aan de orde wordt geboden door een georganiseerde groep kinderen onder ervaren leiding. In ons systeem van kleine gezinnen is het daarom raadzaam onze kinderen vanaf het derde jaar naar een goede kleuterschool te sturen; na het zesde jaar kunnen we hen al aan een zomerkamp laten deelnemen. Omdat we in deze opzet niet nader op de algemene problemen van zulke vakantiegroepen kunnen ingaan, zullen we alleen die kwesties bespreken, die de ouders direct aan gaan. Als we een kleuterschool of zomerkamp uitzoeken, moeten we van tevoren de nodige inlichtingen inwinnen om erachter te komen aan wie we ons kind toevertrouwen. Als we de

78

beslissing eenmaal genomen hebben, hebben we geen recht meer ons met de interne aangelegenheden van deze groep te bemoeien. Als we onze ontevredenheid en onze vrees openlijk uitspreken, kunnen we de aanpassing van het kind gemakkelijk verstoren en het daardoor in zijn ontwikkeling remmen. Iedere kleuterschool of elk vakantiekamp heeft natuurlijk zijn fouten en zou waarschijnlijk beter kunnen zijn. We moeten er echter aan denken dat ons kind nooit in zijn leven volmaakte mensen zal ontmoeten en dat het daarom vroegtijdig moet leren zich met de bestaande onvolkomenheden te behelpen. In ieder geval moeten we nooit onze angst als voorwendsel gebruiken om ons kind speciale voorrechten te geven, omdat dit juist het bereiken van ons doel zou verijdelen. We moeten er ons in het algemeen zo min mogelijk mee bemoeien, wanneer ons kind met andere kinderen samen is. Het moet er zelf achter komen hoe het met anderen om moet gaan en hoe het zijn belangen aan die van anderen moet aanpassen. Vergissingen worden door hun gevolgen duidelijk en de leraar of begeleider van de betrokken groep zal de juiste weg wel vinden om het kind te wijzen hoe het het de volgende keer beter kan doen. In gevallen waarbij zijn spel niet gecontroleerd wordt moeten wij het doen, maar onze opmerkingen voor ons houden tot we met het kind alleen zijn. Maar steeds als we zijn gedrag met hem bespreken, moeten we erop letten dat we hem niet ons eigen egosme, onze vijandigheid tegenover andere mensen, ons wantrouwen, onze prestigezucht of onze vrees of wat dan ook opdringen. Geen van deze eigenschappen zal zijn karakter verbeteren. Het moet leren zijn vriendjes niet als vijanden te beschouwen, maar als kameraden in wier gezelschap het zich gelukkig kan voelen. Hoe moeten we ons ten opzichte van vechtpartijen opstellen? Dit is een vaak besproken kwestie. Waarschijnlijk is niemand er tegen, dat ruzies zo goed mogelijk verhinderd worden en ernstige haatgevoelens zich onder kinderen niet ontwikkelen mogen. Een vechtpartij is echter niet te verhinderen. Kinderen zullen altijd de drang voelen hun krachten te meten en het kind moet erop voorbereid zijn dat het zich kan verdedigen als het aangevallen wordt. Als we het het vechten verbieden, zal het altijd jengelend naar ons toekomen wanneer een ander kind het geslagen heeft. Zolang het nog klein is, kunnen we zijn tegenstanders intimideren en wegjagen; maar wat te doen als het ouder is en niet meer in onze buurt kan zijn om door ons beschermd te worden? Het schijnt in de natuur der dingen te liggen dat het kind in staat moet zijn voor zichzelf te zorgen; en zo moet het ook leren vechten als de anderen. NatuurIijk moet men het van al te ruwe en ongewenste vriendjes weghouden; we kunnen ook zijn vechtersneigingen ontmoedigen. Een vreedzame houding openbaart zich echter niet in de angst voor vechtpartijen, maar in het vermogen andere vreedzame middelen te vinden om geschillen bij te leggen. Angst voor besmettelijke ziekten moet ons er niet van weerhouden het kind naar de kleuterschool te sturen. Thuis is het voor besmetting niet veiliger dan in de klas. Op straat, in de tram of bij bezoeken is het aan precies dezelfde gevaren blootgesteld als op school. We moeten de gevaren niet overschatten. Wie niet waagt, die niet wint. Het is waarschijnlijk voor veel ouders moeilijk hun kind naar een zomerkamp te sturen. Dit waardevolle instituut wordt echter elk jaar populairder. Zoals in zoveel andere gevallen, bevordert ook hier de nood de groei van een goede instelling. Tegenwoordig kunnen ouders zichzelf vaak niet een maandenlange vakantie veroorloven, maar ze zijn wel blij een gelegenheid tot ontspanning te vinden voor hun kinderen. Het aantal zomerkampen wordt voortdurend groter, omdat hoe langer hoe meer ouders eraan wennen een tijdje van hun kinderen gescheiden te zijn. Een dergelijke afwisseling doet beide partijen goed. Ze vermindert de spanning die in het algemeen tussen ouders en kind bestaat. In de herfst zullen beiden een verhoogd saamhorigheidsgevoel hebben en de hernieuwde goede wil elkaar te verdragen; beiden kunnen opnieuw beginnen, met nieuwe moed en verminderde vijandigheid. Als het kind intussen vorderingen heeft gemaakt en als wij tijd hebben gevonden om een beetje na te denken, kan de zomervakantie een keerpunt in de gezinsrelatie worden.

79

DE EFFECTIEVE OPVOEDINGSMETHODES

EERSTE METHODE: OBSERVEREN De laatste tien jaar heeft de medeauteur vooral in Zwitserland en in Duitsland duizenden ouders in ouderconferenties en in ouderstudiegroepen in deze opvoedingsmethoden onderwezen. Daarbij is gebleken dat niet alleen het uiteenzetten van de in het vorig hoofdstuk genoemde drie basisprincipes belangrijk is, maar ook dat de ouders een steun bij de toepassing van de effectieve opvoedingsmethodes nodig hebben. Als beste groepering laten zich de volgende hoofdmethodes indelen. 1. 2. 3. 4. Observeren Overwegen Zich beheersen Handelen en van praten is geen sprake!

Onder deze vier trefwoorden worden in de volgende drie hoofdstukken de belangrijkste factoren besproken, voor zover ze al niet eerder ter sprake gekomen zijn. Als kinderen vanaf hun geboorte op de juiste wijze zouden kunnen worden opgevoed, als er ouders zonder fouten zouden bestaan en de sfeer waarin de kinderen opgroeien volkomen harmonisch zou zijn, dan zouden storend gedrag, aantasting van de orde en gebrekkige aanpassing waarschijnlijk niet voorkomen. Maar omdat deze gunstige omstandigheden nauwelijks bestaan, geven kinderen aanleiding tot een oneindig aantal moeilijkheden. Het heeft weinig zin te praten over wat men in het begin had moeten doen om deze nare situatie te vermijden. Het is veel noodzakelijker ouders en kinderen te helpen een oplossing voor hun bestaande problemen te geven. Wij proberen de methodes aan te geven die bij de opvoeding effectief zijn en we proberen op die fouten te wijzen die de meeste ouders onvermijdelijk maken. Dit kan aanleiding zijn tot zelfopvoeding [Zie E. Blumenthal Wege zur inneren Freiheit - Praxis und Theorie der Selbsterziehung. Rex-Verlag, Mnchen. Er is een officieuze Nederlandse vertaling. AvdH], om vroegere vergissingen te vermijden en methodes toe te passen, die tot nu toe onbeproefd bleven. Men mag echter niet al te snel succes verwachten. Het kind heeft namelijk zijn vijandigheid nog helemaal niet opgegeven. Het is zelfs mogelijk dat het als eerste reactie op ons veranderde gedrag nog moeilijker wordt. Het houdt nog steeds rekening met conflicten, en als we de strijd opgeven zal het zijn inspanning wellicht verdubbelen om ons in het oude gedrag, waaraan het gewend was, terug te dringen. Om het kind uit de conflictsituatie te tillen, moeten we tegenover zijn uitdagingen standvastig blijven en we mogen ons niet laten verleiden in onze vroegere fouten te vervallen. Vroegere methodes opgeven is maar een eerste stap. We kunnen ons kind niet helpen als we het niet begrijpen. Het volledig gebrek aan begrip is een van de tragedies van de tegenwoordige relaties tussen ouders en kinderen. De meeste ouders hebben er geen idee van waarom een kind zich slecht gedraagt. Ze weten niets van de redenen en oogmerken van zijn gedrag. We moeten echter zowel de bedoeling van het storend gedrag begrijpen als ook het patroon, volgens hetwelk het kind zijn bestaan heeft opgebouwd. Dat zal ons helpen de levensdraden te onderscheiden die zijn handelen leiden. We kunnen dan ook de moeilijkheden aanvoelen, waarmee het kind worstelt. Tot nu toe waren we waarschijnlijk alleen onder de indruk van de moeilijkheden die wij met het kind hadden. Slechts als we leren zien wat zijn conflicten zijn, kunnen we het werkelijk helpen deze te overwinnen. Om een constructieve invloed op het kind te kunnen uitoefenen, moeten we leren het objectief te observeren. Dat kunnen we alleen als we zijn slecht gedrag minder serieus nemen. We moeten ophouden zijn fouten als uitingen van zijn karakter te zien. Een kind dat zich slecht gedraagt is geen slecht kind. Het is alleen maar ongelukkig omdat het verkeerd begeleid is en daardoor ontmoedigd is en het juiste antwoord op de sociale problemen

80

waarmee het te maken heeft, niet gevonden heeft. Elk slecht gedrag verraadt alleen maar zijn falen in de poging binnen het gezin zijn plaats te vinden en aan de dwang en de eisen, waaraan het onderworpen is, tegemoet te komen. Omdat ouders maar zelden de ideen en het oordeel van kinderen begrijpen, worden ze door de manier waarop het zijn problemen probeert op te lossen, in de war gebracht. Dikwijls telt een moeder volkomen wanhopig en moreel verontwaardigd de verschillende wandaden, fouten en overtredingen van haar kind bij elkaar op. Hoe kan hij dat nou doen? Kijkt U nou eens wat hij weer gedaan heeft! ogenschijnlijk kan men inderdaad geen verstandige verklaring vinden. We kunnen pas de zin van het gedrag van het kind ontdekken als we ook de rol van zijn ouders of van andere leidende figuren in zijn omgeving kennen. Actie en reactie zijn van beide kanten volkomen logisch, maar uit psychologisch oogpunt gezien allebei verkeerd. De werkelijke situatie is geen morele, maar het is een kwestie van de wederzijdse persoonlijke relaties. Het morele tintje wordt alleen door de ouders als middel gebruikt om hun gedeukt gezag te herstellen [een kunstgreep waartoe de maatschappij in het algemeen geneigd is]. Op die manier wordt de eigenlijk gestoorde relatie bedekt en het probleem doet een beoordeling ontstaan, welke als objectief beschouwd wordt. Een dergelijke instelling maakt het opvoedingsprobleem statisch en onoplosbaar. Iedere handeling van het kind heeft een doel, dat te maken heeft met zijn poging zich aan zijn omgeving aan te passen. Een kind met behoorlijke manieren en een goede aanpassing heeft zijn weg naar maatschappelijke waardering gevonden, doordat het zich conformeert aan de regels die de groep waartoe het behoort, bepaalt. Het voelt de eisen van de groep en handelt dienovereenkomstig. Het is actief als de situatie het vereist en passief als dt nodig is. Het spreekt op tijd en weet wanneer het zijn mond moet houden. Het kan leider zijn of geleide. Een volkomen aangepast kind - als dat ooit mocht bestaan -zou weinig individualiteit vertonen, maar slechts de sociale behoefte van zijn omgeving weerspiegelen. Slechts in de geringe afwijking van de totale aanpassing en door de karakteristieke instelling die het gevonden en voor zichzelf ontwikkeld heeft, demonstreert een kind zijn individuele persoonlijkheid. In deze zin betekent elk individueel handelen een lichte afwijking van de absolute conformiteit. We hoeven deze afwijking niet als een slechte aanpassing te beschouwen, omdat de eisen van elke sociale groep niet statisch zijn. De sociale groep zelf heeft stimulans, groei en ontplooiing nodig. Het individu dat met zijn ideen een stempel op de groep drukt, maakt de ontwikkeling van de groep mogelijk. Als zijn ideen en methoden nuttig zijn voor de groep, is het goed aangepast, alhoewel het zich niet volledig aangepast gedraagt. Zo kan dus pure conformiteit een hindernis worden voor de sociale ontwikkeling en daardoor een uiting zijn van onvoldoende sociale aanpassing. Slechte aanpassing kan derhalve gedefinieerd worden als een gedrag, dat het functioneren en de ontwikkeling van de groep stoort. Het psychologische veld van krachten, dat aan de slechte aanpassing van volwassenen ten grondslag ligt, is zeer gecompliceerd. Er is tijd en inspanning voor nodig om de verschillende factoren die aan gene zijde van het bewustzijn werken, te ontsluieren. Dit geldt ook voor het masker der volwassenheid. Volwassenen hebben in principe dezelfde instelling die ze als kind ook al hadden. Maar tijdens het opgroeien leren ze te camoufleren en de schijn op te houden en het patroon dat de maatschappij aangeeft te accepteren. Het met succes maskeren van de eigen bedoelingen en motieven noemen we dan rijpheid. Het kind heeft die ontwikkelingsfase nog niet bereikt. Hoewel het zich niet bewust is van zijn streven en bedoelingen, demonstreert het openlijk zijn instelling. Daardoor is het mogelijk de doelen die het kind met zijn gedrag heeft, te onderscheiden door pure observatie alleen. Het is daarbij belangrijk onze eigen reacties op het gedrag van de kinderen, als ook de reacties van de kinderen op ons gedrag na te gaan. Als we effectief willen handelen, is het noodzakelijk een situatie nuchter te analyseren. Daarbij hoort begrip voor de toestand van het kind en voor de toestand waarin wij ouders ons tegenwoordig bevinden. EERSTE METHODE: OBSERVEREN

81

A. DE TOESTAND VAN HET KIND Een kind begrijpen betekent de menselijke natuur kennen. Men kan een persoon intutief kennen; een helder verstandig begrijpen van een persoonlijkheid kan men echter alleen bereiken door kennis van de ontwikkeling van die persoonlijkheid te hebben. Dit inzicht vereist een systematische psychologische studie van de kinderlijke ontwikkeling. Alfred Adler en zijn leerlingen hebben een techniek uitgewerkt, die het ook voor de leek mogelijk maakt begrip te krijgen voor de menselijke persoonlijkheid. Onze belangrijkste taak bestaat erin de hele persoonlijkheid van het kind te omvatten. Haar basisstructuur blijft door alle leeftijdsfasen gehandhaafd. Veranderingen in het gedrag van het kind zijn vaak zijn antwoorden op veranderde omstandigheden en betekenen niet per definitie een diepgaande structurele wijziging van de persoonlijkheid. Het erkennen van de oorspronkelijke voorstellingen waar de persoonlijkheid van het kind op gebouwd is, draagt meer bij tot het begrijpen van een kind, dan de kennis van toevallige gedragspatronen, die verschillende periodes van zijn ontwikkeling kenmerken. De uiterlijke verandering die een kind op verschillende tijden aan de dag legt, geeft vaak slechts een afwijking van het grondpatroon weer, welke als basis van zijn persoonlijkheid moet worden gezien. In ieder geval is onze aandacht gericht op de structuur van de persoonlijkheid in haar unieke individuele totaliteit. SOCIALE ONZEKERHEID De natuurlijke behoefte van een kind om zich aan te passen aan de groep waarin het geboren is, brengt veel moeilijkheden met zich mee. Alle vergissingen, welke door ouders en leraren worden begaan, vormen hindernissen; en al die gebrekkige opvoedingsmethodes ook als ze niet gelijk of zelfs tegenstrijdig zijn - brengen hetzelfde effect teweeg. Ouders kunnen of te toegeeflijk of te streng zijn; ze kunnen het kind te veel aandacht schenken of het verwaarlozen. Of ze nu echter te veel liefde geven of overmatig streng zijn, of ze het kind vernederen of verafgoden, het effect is hetzelfde. In plaats van dat ze tot aanpassing opvoeden, wekken ze rebellie en vijandschap op. Deze vijandschap - die merkwaardig genoeg met genegenheid gepaard kan gaan - richt zich in eerste instantie op ouders of opvoeders. Dezen zijn voor het kind de vertegenwoordigers van de samenleving, omdat ze als uitvoerders van de wetten van de gemeenschap optreden. Daarom begint het verzet bij de ouders en strekt zich daarna uit over de verschillende terreinen van het sociale leven. De strijd tegen de opvoeder ontwikkelt zich altijd als een strijd tegen voorschriften en orde. Wat is de oorzaak van dit verzet, dat zich eerst tegen de opvoeder of de ouders en later tegen de maatschappij richt? Een gevoel van saamhorigheid is slechts mogelijk, als men elkaar accepteert en men zich niet veracht of verwaarloosd voelt. Een pasgeboren kind kan lust of onlust aanvankelijk alleen maar lichamelijk beleven. Maar het is meer dan alleen maar een biofysisch organisme; het is een menselijk wezen. En als zodanig ervaart het al gauw de sociale relaties als een bron van aangename of onaangename gevoelens. Als gevolg hiervan past het zijn lichamelijke behoefte aan de regels van de groep aan en maakt het belang van zijn lichaamsfuncties ondergeschikt aan de noodzakelijkheid om sociaal contact met zijn omgeving te houden. De hevigste pijn, het diepste leed in de kinderjaren berusten niet op lichamelijke ziekte en onbehagen. Het gevoel buitengesloten te zijn drukt het kind veel meer terneer. Het gevoel er niet bij te horen, onverschilligheid, minachting of verwaarlozing zijn voor de kinderen de meest smartelijke ervaringen. Het kind lijdt zonder direct de oorzaak van zijn ongeluksgevoel te beseffen. Elk menselijk wezen dat zich door de groep buitengesloten voelt, heeft het gevoel op een of andere manier minderwaardig te zijn. Hoewel het kind zich van dit gevoel van minderwaardigheid niet bewust is, komt het wel in zijn handelingen tot uiting. Dit kan en moet zowel bij kinderen als bij volwassenen door het herstellen van het gevoel van eigenwaarde tegengewerkt worden. Het kleine kind is bijzonder gevoelig voor minachting. Zijn positie in het gezin geeft het voldoende reden om aan te nemen dat het minderwaardig is en te kort schiet. Het is veel

82

kleiner en onhandiger dan de andere personen in zijn omgeving; en het verkrijgt zijn positie slechts door de anderen, die groter en belangrijker zijn. Zijn rechten moeten vaak voor die van anderen wijken, ook als het verwend is - of misschien juist wel dan. Hoe vaak voelen kinderen zich verwaarloosd, vooral als ze te veel aandacht gewend zijn! De pogingen van het kind zijn sociale onzekerheid te overwinnen, leiden vaak tot een streven naar superioriteit - het karakteristieke gevolg van een minderwaardigheidsgevoel. Wie zich sociaal gering voelt, probeert de meerdere te worden. Elk mens wil in zekere mate belangrijk zijn. Het verzet van het kind vloeit voort uit zijn overdreven minderwaardigheidsgevoel, dat tegelijkertijd de belangrijkste hindernis voor de ontwikkeling van zijn sociaal gevoel vormt. In plaats van dat het belangstelt in sociaal functioneren, hecht het kind steeds meer waarde aan zijn eigen positieverbetering. Zijn streven naar sociale waardering wordt zo omgebogen tot een streven naar superioriteit. Uit dit streven ontwikkelen zich alle fouten en zwakheden van het kind, al zijn slechte gewoontes en gebreken. MINDERWAARDIGHEIDSGEVOEL EN ONTMOEDIGING De moeilijkheden van het kind kunnen worden herleid tot de hypothese van zijn minderwaardigheid en tot zijn neiging, werkelijke of vermeende sociale nadelen en zwakheden te compenseren. Er zijn twee belangrijke manieren om het minderwaardigheidsgevoel te overwinnen - berusting of overcompensatie. Op dezelfde wijze zijn er bij alle aangeboren of organische minderwaardigheden twee gedragspatronen mogelijk: of ze leiden tot het negeren en buiten beschouwing laten van de gebrekkige functie of ze worden de oorzaak van een speciale ontwikkeling juist van deze zwakke functie, die dan vaak buitengewone prestaties oplevert. Zo zullen bijvoorbeeld sommige kinderen met aangeboren slechte spierfuncties hun hele leven onhandig en onbehouwen zijn, terwijl anderen met dezelfde ongunstige constitutie een ongewone lichamelijke handigheid ontwikkelen. Aangeboren misvormingen brengen sommige kinderen ertoe a-sociaal te worden en achter te blijven, terwijl ze bij anderen de drijfveer voor uitstekende prestaties zijn. Zwakke ogen kunnen een onvoldoend gezichtsvermogen tot gevolg hebben; maar vaker leidt dit tot een bijzondere ontwikkeling van het kijken, goede opmerkingsgave en visueel kunstzinnig gevoel. Alle voorkomende moeilijkheden hebben tegelijk de tegenovergestelde mogelijkheden in zich. Het kind heeft de keus aan de moeilijkheden toe te geven of ze te leren overwinnen. Wat bepaalt nu zijn beslissing? De factor die in deze kwestie beslissend is, is de moed waarmee het kind zijn probleem te lijf gaat. Zolang het niet ontmoedigd is en in zijn eigen kracht gelooft, zal het blijven streven de moeilijkheid de baas te worden; en de aangeboren moed van een kind is opmerkelijk groot, voor zover deze nog niet door verkeerde opvoeding verloren ging. Om die reden ontwikkelen zich zwakheden die het kind al vroeg in zijn leven ontdekt - bijvoorbeeld een organische minderwaardigheid van de ogen veel waarschijnlijker tot overcompensatie dan tot mislukken, want op heel jonge leeftijd is de moed van het kind gewoonlijk nog niet aangetast. Lichamelijke gebreken die het kind op latere leeftijd ontdekt, leiden veel gemakkelijker tot blijvende gebreken. Kinderen kunnen prestaties verrichten die voor volwassenen onmogelijk zijn. Dit opmerkelijke vermogen van kinderen wordt over het algemeen aan hun grotere geestelijke veerkracht en hun nog niet verbruikte energie toegeschreven; waarschijnlijk is het echter de grotere moed die zij nog bezitten, vergeleken met de meestal toch ontmoedigde volwassenen. Als het waar is dat kinderen van nature moedig zijn en zonder aarzelen hindernissen nemen die hun in de weg staan, waarom verliezen ze dan langzamerhand deze moed? Hier worden de resultaten van verkeerde opvoeding duidelijk. Veel opvoeders, leken of deskundigen, zijn zich niet bewust van de betekenis van de moed en minachten daarom deze principile behoefte van het kind. In plaats van het te bemoedigen, verkleinen ze consequent zijn zelfvertrouwen. Alle [en soms totaal verschillende] opvoedingsfouten komen in dit punt samen. Het kind kan ontmoedigd worden, doordat we elke hindernis zorgvuldig voor hem uit de weg ruimen, zodat het zijn eigen kracht niet kan beproeven en zijn capaciteiten niet kan ontwikkelen. Hetzelfde gevolg zien we als hem te grote en te veel hindernissen in de weg

83

worden gelegd; dan blijken zijn krachten ontoereikend en verliest het zijn zelfvertrouwen. Ouders ontmoedigen hun kinderen vaak zonder het te weten in duizend kleine dingen; en het gevolg van deze voortdurend toenemende ontmoedigingen is het groeiend gevoel van minderwaardigheid bij het kind. De aan elkaar zo tegengestelde opvoedingsmethoden als verwenning en verwaarlozing, toegevendheid en strengheid, leiden in dezelfde mate tot het ineenstorten van het zelfvertrouwen van het kind. Ze ondergraven zijn vertrouwen en zijn moed. Zijn minderwaardigheidsgevoel staat niet in verband met zijn werkelijke capaciteiten. Aan het begin van zijn leven, in de tijd van de grote hulpeloosheid, wordt het door de minderwaardigheidsgevoelens veel minder gehinderd; dan gaat het veel moediger op zijn problemen af dan in latere jaren, wanneer het toch werkelijk veel sterker en handiger is. De beoordeling van onszelf hangt niet af van onze werkelijke vermogens of gebreken, maar van onze positiebepaling in de groep, van ons persoonlijke oordeel over onze relatieve kracht en capaciteit, van het bevooroordeeld waarderen van onze daden, zoals succes of mislukken en van onze eigen mening of wij onze problemen, die meestal van sociale aard zijn, voldoende of gebrekkig aankunnen. Moed is de voorwaarde voor een succesvol leven - ontmoediging en minderwaardigheidsgevoel leiden tot mislukking en gebrekkige aanpassing. DE STRIJD OM DE SUPERIORITEIT Het uit de weg gaan van een moeilijke situatie bevredigt een ontmoedigde persoon niet. De onaangename taak kan aan de kant geschoven zijn, het gevoel van minderwaardigheid blijft en voedt de drang tot compensatie. Niemand heeft er vrede mee als hij niet voldoet. Diep in elk mens ligt de wens verankerd in de gemeenschap zijn plaats te hebben. Daarom is de behoefte zich persoonlijk te doen gelden de drijfveer die de positie van gewaardeerd lid van de groep garandeert. Mens zijn betekent een gevoel van minderwaardigheid hebben. Het menselijk ras beleeft zijn biologische onderworpenheid in de strijd om het bestaan, want voor zijn strijd tegen de natuur is het slecht toegerust. De mens wordt echter ook door het erkennen van zijn kosmische beperktheid diep geroerd, wanneer hij denkt aan zijn kosmische nietigheid en zijn onvermijdelijke dood. Doordat het zo klein is in de wereld van de volwassen reuzen, beleeft het kind zijn onderworpenheid nog veel sterker. Terwijl de biologische en kosmische onderworpenheid het menselijk ras als geheel aangaat en dit naar compensatie, bedwinging van de natuur en naar geestelijke, religieuze en filosofische groei doet streven, betreft de sociale onderworpenheid het kleine kind heel persoonlijk en distantieert het van de rest van het gezin. Doordat het zich vergelijkt met ouders, familieleden en broers en zusjes, voelt het zich in zijn positie nooit veilig. Deze voortdurende angst zijn positie te verliezen, wordt door de concurrentie die onze huidige samenleving beheerst en ook in het gezin is doorgedrongen, verscherpt. Daardoor wordt de relatie tussen alle leden van de gezinsgroep gestoord. Zolang het kind nog moed bezit, zal het proberen zijn plaats door nuttige prestaties en sociale bijdragen te verwerven. Als het echter ontmoedigd is, wordt zijn sociaal gevoel beperkt. Dan kan de weg naar nuttige prestaties geblokkeerd zijn, zodat het kind naar middelen omziet die zijn persoonlijke superioriteit over de nutteloze kant van het leven bewijzen [Alfred Adler]. De drang naar superioriteit vormt bij het kind zekere basisgedragslijnen. Dit gebeurt meestal intutief, omdat zijn verstandelijke vermogens nog beperkt zijn. Het kan proberen iemand die machtig en invloedrijk lijkt, na te doen. Het ideaal van manlijkheid, dat vaak erg overgewaardeerd wordt, kan daarbij een sterke aantrekkingskracht uitoefenen. In veel gevallen wordt echter een overheersende moeder als voorbeeld genomen. Het kind buit iedere gelegenheid uit om zijn prestige te vergroten. Deze geldingsdrang is bijzonder duidelijk bij kinderen die een sterk minderwaardigheidsgevoel hebben ontwikkeld. Superioriteit betekent voor het kind veiligheid. Omdat het er niet zeker van is dat het geaccepteerd wordt en zich juist zal gedragen en omdat het niet op zijn eigen kracht vertrouwen kan, verwacht het veiligheid via anderen. Bemind te zijn, aandacht en bewondering te oogsten, macht over anderen te hebben en bediend te worden - dit is vaak wat het zich voorstelt van veiligheid. Sommige kinderen denken dat ze alleen maar sociale

84

waardering kunnen krijgen als ze iets heel bijzonders presteren of leider zijn of andere kinderen overvleugelen. In deze gevallen is hun bijdrage aan de groep, ook al is deze sociaal nuttig, niet het resultaat van hun sociaal gevoel, maar alleen van de belangstelling voor zichzelf. Het gaat hun er niet om een bijdrage te leveren, maar om zichzelf op een hoger plan te brengen om persoonlijke waardering te verkrijgen. Het overgrote deel van kinderlijke wandaden staat in dienst van een vermeende superioriteit, waar een ontmoedigd kind naar streeft. Het is hierbij op ongepaste aandacht uit, waarbij het door woede en gewelddadigheid heerst, of anderen voor zijn vaak ongegrond gevoel achteruit gezet te zijn, bestraft. Alle kinderlijke fouten, alle zwakheden en dwalingen van het kind zijn verkeerd berekende pogingen om zichzelf een positie te verschaffen. Deze kunnen zowel tegen de ouders als tegen een sociale orde zijn gericht. Het kind dat de gestelde eisen en opgaven uit de weg gaat, verkrijgt een zekere superioriteit over de ouders. In de strijd met het kind zijn de ouders of leraren duidelijk in het nadeel. Ze kunnen nooit meer dan een tijdelijke overwinning behalen en moeten uiteindelijk hun mislukking inzien; het kind heeft zijn zin en de opvoeder zit met een voortdurend probleem. Koppigheid is daarom niet alleen een uiting van verzet, maar tegelijkertijd een werktuig om zich van macht te verzekeren. Koppigheid sloopt alle pijlers van orde en ouderlijk gezag. Tussen het tweede en vierde levensjaar komt een kind tot beter begrip van de algemene gezinsstructuur en kan het door verkeerde dwang in de oppositie gedreven worden en langzamerhand ontmoedigd raken. om die reden ontwikkelt het vaak een koppigheidsperiode. Eigenlijk is dit de leeftijd waarop de aanpassing bereikt moet worden. Maar met ons systeem van kleine gezinnen en als gevolg van de fouten van onze huidige opvoedingsmethodes wordt dit resultaat zelden zonder strijd bereikt. HET GEWETEN In de eerste levensjaren handelt het kind onbewust. Zijn daden berusten nog niet op bewust denken, dat geuit kan worden; desondanks zijn zijn daden doelmatig en doelgericht. Zijn verschillende bedoelingen zijn voor de ervaren waarnemer duidelijk. Maar het kind kan er zich volledig onbewust van zijn, vooral als zijn bedoelingen tegen zijn omgeving gericht zijn. Het weet zelf niet dat het vaak alleen maar aandacht wil hebben of zijn macht wil tonen, als het bijvoorbeeld een bal of een glas water wil hebben of naar het toilet moet. Zulke bedoelingen moeten echter op de juiste manier opgevat worden, als men het kind wil begrijpen. Aanvankelijk zijn de handelingen van het kind automatisch en richten ze zich naar de ervaring en aanpassing, zonder consequent met elkaar verbonden te zijn. Als de omvang van zijn daden toeneemt en zijn begrip groeit, begrijpt het langzamerhand de consequenties van zijn gedrag. Het wordt hem stilaan duidelijk wat recht en onrecht is; het verkrijgt inzicht in de algemene regels van het maatschappelijk spel. Als zijn relaties in het gezin vrij van tegenstellingen waren, zou het zich op natuurlijke wijze en zonder bezwaren aan de regels aanpassen. Zoals het echter tegenwoordig ligt, vindt het kind het nodig voor zijn positie te vechten. Zijn streven naar superioriteit als compensatie voor zijn onzekere sociale positie moet tenslotte met de morele spelregels in conflict komen. Slechts twee wegen staan dan voor zijn verdere ontwikkeling open. Zijn conflict met de ouders en andere gezinsleden kan zo groot zijn, dat het het algemeen belang uit het oog verliest en elk greintje gevoel voor de anderen opgeeft. Het resultaat is openlijk verzet - het kind weigert een of andere orde te accepteren en biedt opzettelijk verzet tegen alle regels en voorschriften. In een dergelijk geval blijft zijn geweten onontwikkeld. Het accepteert noch morele maatstaven, noch sociale regels. Een soortgelijk gebrek aan geweten treft men bij kinderen aan uit een gezin dat zelf met de maatschappij in conflict leeft en de algemene maatstaven van juist sociaal gedrag niet aanvaardt. [Zie hoofdstuk III, psychopathie.] De andere mogelijkheid uiting te geven aan verzet komt vaker voor en is bijna regel. Het kind blijft genegenheid koesteren voor zijn ouders en accepteert wet en orde, maar op een wat oppervlakkige manier. Zijn geweten ontwikkelt zich voldoende; het weet wat recht en onrecht

85

is en probeert zich aan te passen. Zijn gezonde mensenverstand drukt zijn gevoel voor saamhorigheid uit; het denkt op dezelfde manier als de anderen. Dat verhindert het echter niet zijn eigen wil te hebben en wel tegen beter weten in en tegen de maatstaven in die het in het algemeen geaccepteerd heeft. Het handelt in zulke gevallen volgens zijn priv-logica. Het weet wat het zou moeten doen, maar besluit anders als het er beter van kan worden. Het doet alsof het de algemene regels accepteert, maar breekt ze steeds weer als dat zijn persoonlijke positie en prestige kan verbeteren. Het volgt deze regels alleen, als zijn prestige niet in gevaar komt. Dit conflict tussen gezond verstand en priv-logica is niet alleen voor het kind, maar ook voor de volwassene karakteristiek. Wij geven alleen aan die bedoelingen toe, welke met de maatschappelijke regels overeenstemmen. Handelingen die maatschappelijk niet acceptabele doelen dienen, schijnen buiten onze wil om te ontstaan, bijna als een soort dwang, zonder klaarblijkelijke zin. Omdat deze antisociaal zijn, kunnen we er geen verantwoording voor dragen, als we onze goede bedoelingen willen waarmaken. Dientengevolge zoeken we uitvluchten om dergelijke verwarrende handelingen, driften of gevoelens te verklaren. Het kind leert al vroeg het nut van goede uitvluchten kennen. Wat het ook doet, het zal op minder kritiek en represailles van de kant van zijn ouders hoeven rekenen, als het een plausibele verontschuldiging weet te vinden. Ouders zijn toegankelijk voor goede verontschuldigingen, omdat zij er zelf in hun eigen gedrag gebruik van maken. Niets windt hen meer op dan wanneer het kind slechte bedoelingen openlijk toegeeft. Dat is een vorm van verzet die niet geduld wordt. Maar zolang het kind verontschuldigingen heeft, drukt het tenminste zijn goede wil uit. Het maakt een groot verschil of een kind als het iets gebroken heeft, zegt dat het hem per ongeluk uit de hand gleed, of dat het toegeeft dat het kwaad was op zijn moeder en haar had willen straffen. Terwijl er geen twijfel over kan bestaan, dat dit zijn werkelijke bedoeling was, was het kind zich van zijn werkelijke doel onbewust. Als men een kind vraagt waarom het zich slecht gedraagt, kan het geen bevredigend antwoord geven [zie volgend hoofdstuk: psychologische onthullingen]. In veel gevallen zal het zeggen, dat het het niet weet. Een dergelijk antwoord maakt de ouders vaak razend; toch is dit antwoord juist. De verontschuldigingen die het kind zou kunnen aanvoeren, zijn niets anders dan rationaliseringen. Het kan deze bedenken om slechts de boosheid van de ouders te verminderen of het kan ze zelf werkelijk geloven. Als regel worden de verontschuldigingen voor de ouders gemaakt; maar als het kind groter wordt en zijn geweten zich ontwikkeld heeft, dan heeft het die uitvluchten voor zichzelf nodig om zijn eigen geweten te sussen. Een vijfjarig meisje was in verzet gekomen tegen haar dominerende moeder, die tegelijkertijd overbezorgd was. De moeder kon niet begrijpen, waarom ze het kind zo weinig vertrouwen kon. Als ze een vriendinnetje in de buurt bezocht, kwam ze nooit op tijd thuis en haar moeder kon haar nooit vinden op de plaats waar ze zou moeten zijn. Het meisje was heel intelligent en openhartig. We vroegen haar of ze liever deed wat haar moeder zei of wat ze zelf wilde. Ze antwoordde verrassend dat ze datgene zou doen wat ze zelf wilde. Vraag: En als je moeder je zegt wat je doen moet?Antwoord: Dan luister ik niet. Vraag: En als je moeder je vraagt om te luisteren? Antwoord: Dan begin ik ook te praten. Vraag: En wat doet je moeder dan? Antwoord: Dan zegt ze dat ik mijn mond moet houden en moet luisteren. Vraag: En wat doe je dan? Antwoord: Dan vergeet ik wat ze me gezegd heeft. Dit kind had er geen moeite mee zichzelf haar eigen bedoelingen te bekennen. Als ze ouder wordt en haar verlangen om haar moeder te tonen wie de baas is, niet opgeeft, zal dit voor haar geweten niet meer gemakkelijk te verdragen zijn. Dan zal ze leren haar werkelijke bedoelingen voor zichzelf te verbergen en neurotische alibis te gebruiken, die ze nu al langzaam voorbereidt. Ze kan dwangmatig smoesjes gaan verzinnen of een echte, niet gesimuleerde vergeetachtigheid. Geweten en bewuste wil zijn maar een deel van de totale persoonlijkheid. Ze ontwikkelen zich wel gelijktijdig met het vermogen om te praten en gedachten uit te drukken. Het geweten of het bewust zijn van goed en kwaad is voor de ontwikkeling van het kind noodzakelijk. De

86

opvoedende waarde van het geweten wordt echter ernstig overschat. Er wordt meestal alleen aan het geweten en aan het bewustzijn van het kind geappelleerd. De meeste opvoeders beschouwen alle andere facetten van de persoonlijkheid van het kind [emoties, gewoontes, impulsen] als zaken die aan de andere kant van het bereik van wil en onderscheidingsvermogen liggen. Omdat dergelijke motieven vaak niet begrepen worden en zich verzetten tegen directe correctie, worden ze graag als onverbeterlijke gevolgen van een overgerfde aanleg, als zinloze instincten of diepe geheimzinnige gevoelsdriften beschouwd. Deze uitingen van de persoonlijkheid van het kind zijn echter de kenmerken van zijn werkelijke bedoelingen, die echter niet worden toegegeven omdat ze niet met zijn geweten overeenstemmen. Het kind duidelijk maken dat het ongelijk heeft, zou nodig kunnen zijn als het werkelijk niet wist, dat het ongelijk heeft. In de meeste gevallen weet het dit echter precies en het appelleren aan zijn geweten is niet alleen overbodig, maar zelfs schadelijk. Het versterkt het innerlijk conflict tussen het gezond verstand en de priv-logica van het kind, dat al op het ogenblik van het slechte gedrag bestond. Moraliserende preken leiden tot de ontwikkeling van schuldgevoelens, welke een van de meest verkeerd begrepen psychische mechanismen van onze tijd vormen. Maar heel weinig mensen zien in dat het schuldgevoel geen uiting van berouw is, maar integendeel een voorbereiding voor verder slecht gedrag. Schuldgevoelens treffen we alleen bij mensen aan, die doen alsof ze spijt hebben van wat ze gedaan hebben en die van plan zijn het weer te doen. Met andere woorden: schuldgevoelens zijn de uitingen van goede bedoelingen, die men niet heeft. Onverschillig hoezeer men het gebeurde betreurt, men ontwikkelt geen schuldgevoelens, als men van plan is het voortaan goed te doen. Schuldgevoelens verschillen van oprecht berouw; ze hebben altijd betrekking op een gebeurtenis in het verleden, in plaats van dat men bedenkt wat er nu verder gebeuren moet. Het kind kan wel erkennen dat het iets verkeerds gedaan heeft, maar het kent de bedoelingen van zijn daden niet en behoudt die bedoelingen, die dan weer onvermijdelijk tot herhaling van de fouten zullen leiden. Als men dus de schuldgevoelens van het kind vergroot, verhindert men het zich te verbeteren. In plaats van een preek te houden, moet men het kind diens ware bedoelingen duidelijk maken [zie het volgende hoofdstuk: psychologische onthullingen] . Als men de bedoelingen van een kind direct aan hemzelf onthult, kan het vaak zijn methodes of zijn doel plotseling wijzigen. Zodra het zich zijn antisociale bedoelingen bewust wordt, kan zijn geweten dat zich immers al ontwikkeld heeft, zich daar niet meer mee verenigen. Het heeft [nog] niet, zoals wij volwassenen, een ingewikkeld systeem van zelfbedrog ontwikkeld, waarmee wij ons geweten plegen te sussen door ons zelf met allerlei prachtige rationaliseringen bij de neus te nemen. Het is moeilijk aan volwassenen hun eigen werkelijke bedoelingen te laten zien; hun vastgewortelde rationaliseringen maken het hun mogelijk geloof te blijven hechten aan hun eigen goede bedoelingen, zelfs al duiden hun handelingen op een tegengestelde bedoeling. Als we een klein kind duidelijk kunnen maken - heel voorzichtig natuurlijk - dat het met zijn stoeltje zit te wippen om aandacht te krijgen, zal het meestal ermee ophouden [dit resultaat is minder waarschijnlijk, als we het zeggen dat heen en weer wippen niet aardig is]. Deze truc om zijn doel te bereiken heeft geen zin meer, als zijn ware bedoeling eenmaal ontdekt is. Als het kind nog steeds aandacht wil hebben, zal het nu een andere methode zoeken, weer zonder de bedoeling ervan te doorzien, als die hem niet bewust gemaakt wordt. Al zien we in, dat het geweten een begrensde waarde bezit, dan betekent dat nog niet, dat het onnodig is het geweten van het kind te ontwikkelen. Zonder een behoorlijk geweten zijn sociale aanpassing en samenleving onmogelijk, maar geweten alleen is nu eenmaal niet genoeg. We moeten het priv-doel van het kind en zijn manier van leven onderkennen, controleren en indien nodig tot veranderen stimuleren. Anders ontwikkelt het kind een opvatting van het leven en kiest het methodes om zijn positie in de maatschappij te verkrijgen, die zijn geluk en zijn vermogen om met anderen harmonisch samen te leven in de weg staan. Als een kind zich slecht gedraagt, toont het daarmee alleen maar zijn foutieve opvattingen, welke het ontwikkeld heeft. Moraliserende preken, berisping of het appelleren aan zijn geweten zijn dan meestal nutteloos. Ze raken niet aan zijn driften en gevoelsimpulsen. Er treedt pas verandering op, als zijn bedoelingen en opvattingen niet

87

meer met zijn geweten en bewust denken in tegenspraak zijn, maar overeenstemmen met zijn sociale verplichtingen. Slechts de juiste sociale instelling maakt de versmelting mogelijk van het bewuste willen met het gevoelsmatige verlangen. Elke strijd tussen geweten en emotionele impulsen verdwijnt, zodra het priv-doel identiek wordt aan het gezond verstand. DE SAMENSTELLING VAN HET GEZIN Het gedrag van ouders en leraren is de meest voorkomende, maar niet de enige bron van het minderwaardigheidsgevoel van het kind, Zijn positie binnen de groep van broers en zusjes speelt een grote rol bij de ontwikkeling van zijn karakter. De relatie tussen het eerste en tweede kind roept in beiden een gevoel van onzekerheid op en de daaruit voortvloeiende concurrentie leidt tot karakteristieke verschillen in de persoonlijkheid. De minst moedige van de twee - degene die verwend werd of misschien lichamelijk de zwakste is of die op een of andere manier verwaarloosd werd - zal waarschijnlijk eerder mislukken. Het is altijd ongelukkig als ouders veel ophef van n van beide kinderen maken, omdat dit toevallig een jongen is of omdat het misschien bijzonder zwak en teer is. Vaak wordt de oudste in de oppositie gedreven, omdat de ouders zijn verhoogde gevoeligheid en vijandigheid na de geboorte van een ander kind niet goed wisten te behandelen. In andere gevallen kan de ongewoon snelle ontwikkeling of het bijzondere vermogen van een kind door het andere als een ernstige bedreiging van diens eigen positie beschouwd worden. Zo brengt de plaats van het kind in het gezin een veelvoud van ontwikkelingsmogelijkheden met zich mee en stimuleert die de ontwikkeling van bepaalde karaktertrekken en eigenschappen. Het tweede kind is in het algemeen actiever, hetzij positief of negatief; het gedraagt zich alsof het een verloren tijd moet inhalen. De eerstgeborene daarentegen kan zijn hele leven lang het onrustige gevoel hebben, steeds onttroond te kunnen worden. Het tweede kind wordt het middelste door de geboorte van een derde. Aanvankelijk kan het misschien denken, dat het tegenover de nieuwgeborene dezelfde superieure positie kan innemen, welke zijn broer tegenover hem innam. Maar al gauw ontdekt het, dat de nieuwe baby bepaalde voorrechten heeft, die hem geweigerd worden. Als gevolg hiervan voelt het middelste kind zich zeer vaak miskend en denkt het, dat het tekort komt. Het heeft noch de rechten van de oudste, noch de voorrechten van de baby. Als het hem niet lukt zijn beide concurrenten te overvleugelen, zal het er waarschijnlijk zijn hele leven van overtuigd zijn onrechtvaardig behandeld te worden en geen plaats in het leven te bezitten. Daarom vormen het eerste en het derde kind heel vaak een bondgenootschap tegen hun gemeenschappelijke concurrent. Een bondgenootschap tussen kinderen uit zich altijd in de gelijkheid van de karakters, het temperament en de belangstelling, precies zoals de concurrentie tot heel duidelijke persoonlijkheidsverschillen leidt. Het vierde kind zal heel vaak lijken op het tweede en dus met hem een verbond sluiten. Men moet echter daarbij in het oog houden dat er geen algemene regel bestaat, omdat de vorming van bondgenootschappen en concurrentieverhoudingen afhangt van het feit hoe de kinderen van elk gezin hun relaties en het onderlinge evenwicht vormen. De situatie is in elk gezin volkomen verschillend. Het enig kind heeft een merkwaardige en moeilijke start in het leven. Als een dwerg temidden van reuzen brengt het al zijn kinderjaren door onder personen van wie de capaciteiten ver boven de zijne uitstijgen. Om die reden kan het proberen vaardigheden en eigenschappen te ontwikkelen, die het van de belangstelling en bijval van de volwassene verzekeren, zonder dat daarvoor speciale inspanning van zijn kant nodig is, Het zal gemakkelijk geneigd zijn tot de truc de aandacht en bezorgdheid van zijn ouders op zich te vestigen, of door persoonlijke charme, door vriendelijkheid en tederheid, of door de typische hulpmiddelen van de zwakkeling: hulpeloosheid, schuchterheid en bangigheid. Vaak deinst het enig kind voor elke vorm van meedoen terug als zijn aanwezigheid op zichzelf niet een zekere mate van bijzonderheid garandeert. Het jongste kind lijkt in velerlei opzichten op het enig kind; zijn positie kan echter ook op die van het tweede kind lijken; en het zal dienovereenkomstig een behoorlijke drang ontwikkelen

88

om zich op te werken. Zijn pogingen om alle andere kinderen voorbij te streven kunnen opvallend succesvol zijn. Omdat het een hele reeks verschillende trucs moet toepassen om zijn positie van de kleinste in het gezin te camoufleren, zal het vaak vindingrijk en handig worden. De duidelijke verschillen in leeftijd tussen kinderen van grote gezinnen kunnen leiden tot de vorming van groepen of kliekjes binnen het gezin. Hierbij kan zon groepje als geheel de positie van het eerste, tweede of middelste kind innemen. Een nakomertje ontwikkelt vaak dezelfde trekjes als het enig kind. Als een kind om de een of andere reden een bijzondere positie inneemt, zal het heel moeilijk voor hem zijn, zijn gemeenschapsgevoel te ontwikkelen. Dit gaat bijvoorbeeld op voor een enig meisje in een gezin met louter jongens of voor een enige jongen tussen allemaal zusjes. Ook een bijzonder lelijk of ziekelijk kind heeft met hetzelfde probleem te kampen. Opvallende voordelen of prestaties kunnen de ontwikkeling van het sociaal gevoel even sterk verhinderen. Ouders moeten heel goed weten dat minderwaardigheidsgevoelens ook kunnen ontstaan als gevolg van te veel aandacht. Een bijzonder aantrekkelijk kind kan bijvoorbeeld heel gemakkelijk ontmoedigd worden om iets te presteren, omdat het veel eenvoudiger is waardering en consideratie via zijn uiterlijke verschijning te verkrijgen, dan door werkelijke prestaties. Zijn ijdelheid leidt ertoe, dat het voortdurend bewondering en lof verwacht en het is steeds bereid zich uit iedere situatie terug te trekken, waarin deze waardering niet gemakkelijk of volkomen zeker te oogsten lijkt. Het leven begint voor elk individu anders. Geen twee kinderen beschikken over precies dezelfde voorwaarden voor hun ontwikkeling. Daarom zijn de opvoedingsproblemen in elk individueel geval anders, ook voor kinderen van hetzelfde gezin. Ouders denken vaak dat ze hun kinderen allemaal op dezelfde manier opvoeden en dat dus de oorzaak van de verschillende resultaten in de verschillen van overerving gezocht moet worden. Ze hebben echter ongelijk. Ten eerste behandelen ouders geen van hun kinderen precies gelijk. Hoezeer ze zich ook inspannen om volledig onpartijdig te zijn, toch zal het ene of het andere kind hun meer aan het hart liggen. Maar al zouden de ouders ook ieder kind precies zo als het andere kunnen behandelen - het oudste en het jongste, het sterkste en het kleine, de jongens en de meisjes - ook dan zouden er differentiaties in hun positie en conflicten bestaan. Dienovereenkomstig zal elk kind op zijn ouders en op zijn situatie anders reageren. Ieder heeft zijn eigen kinderjaren en vormt daarom een levensplan dat bij hem past. Waarschijnlijk zijn de levenswijzen van de jongste kinderen uit twee verschillende gezinnen meer aan elkaar gelijk, dan die van het jongste en het middelste kind uit hetzelfde gezin; zo sterk is de invloed van de gezinssamenstelling. De ervaringen op grond waarvan een kind zijn levensplan ontwikkelt zijn legio. We kunnen nooit hopen ze alle te onderkennen; we kunnen echter de conclusies begrijpen die het kind uit zijn ervaringen trekt. We moeten de mening die het kind over zichzelf heeft onderkennen, anders kunnen we het kind nooit goed leiden of helpen om zijn verkeerde aanpassing te verbeteren of andere fouten weg te werken. B. DE SITUATIE VAN DE OUDERS Het levensonderhoud en de totale verzorging van een kind te hebben is een verantwoording die hoge eisen stelt. Kleine ergernissen, die wij overbodig en zinloos vinden, maken het ons nog extra moeilijk. Kinderen kunnen en moeten de bron van onze grootste vreugde zijn. De meeste ouders beleven werkelijk plezier aan hun kinderen, al is het niet altijd. De gelegenheden waarbij onze kinderen ons aanleiding tot ergernis, zorg en verwarring geven, zijn talrijk. Omdat de wrijvingen en conflicten in de hele beschaafde wereld dezelfde zijn, mogen we aannemen dat er belangrijke oorzaken aan ten grondslag liggen. Omdat het zoeken naar deze oorzaken ons al te veel moeilijkheden verschaft, zoeken we liever een zondebok. Velen geven de schuld aan de economische verhoudingen of aan de slechte aanleg van het kind. Anderen stellen de overige gezinsleden verantwoordelijk de man beschuldigt de vrouw, de vrouw de man en beiden misschien de wederzijdse familieleden. Slechts enkelen zien in, in welke mate ze zelf tot de moeilijkheden bijdragen, die ze bij de opvoeding van hun kinderen ontmoeten.

89

Om de algemene ouder-kind-relatie te begrijpen is een grondig onderzoek naar die fouten vereist, welke ouders in het algemeen maken. Zonder volledig begrip van de problemen is verstandig handelen onmogelijk. Positieve en creatieve maatregelen kunnen we alleen nemen, als gemaakte fouten en verkeerde gedragspatronen worden ingezien en vermeden. Te weten wat we niet moeten doen is een grote steun bij de beslissing wat er gedaan moet worden. Iedereen die met de problemen van de opvoeding van kinderen vertrouwd is, moet diep kunnen meevoelen met de moeilijke positie van de ouders. De narigheden van het ouderschap zijn werkelijk talrijk. Het is roerend om te zien hoe ouders kunnen tobben, verward als ze zijn door de diepe kloof tussen hun doelstellingen en dat wat ze werkelijk bereiken. De grote meerderheid wil echt goede ouders zijn. Ze doen hun best hun kinderen zo ver te brengen, dat ze gelukkig kunnen worden. De houding van de ouders benvloedt niet alleen hun huidige relatie tot het kind, maar ook zijn hele verdere leven; het is de belangrijkste factor in zijn ontwikkeling. HET MINDERWAARDIGSHEIDGEVOEL VAN DE OUDERS Ongetwijfeld zijn de meeste ouders zich bewust van hun onbekwaamheden in de opvoeding van hun kinderen. Veel van hun fouten zijn het gevolg van het gevoel dat ze falen - terecht of niet terecht. Angst, overdreven eisen aan het kind stellen, een neiging het kind te kleineren zijn een afspiegeling van dit persoonlijke minderwaardigheidsgevoel. Besluiteloosheid is ook een uiting van diepe ontmoediging. Als we in de opvoeding besluiteloos zijn, geen plan of geen doel hebben, dan zijn we nu eens streng en dan weer toegeeflijk, soms wanhopig en het volgende ogenblik vol kinderlijk vertrouwen. Deze mentaliteit leidt tot het voortdurend wisselen van methodes en technieken. Slaag volgt op overdreven tederheid en op mopperen volgt belofte en beloning. Elk advies levert het stereotiepe antwoord op: Ik heb dat al eerder geprobeerd - ik heb alles geprobeerd. Vanwege hun besluiteloosheid zijn zulke ouders meestal niet in staat een advies op te volgen. Nauwelijks hebben ze een weg ingeslagen of ze wijken al weer af naar de volgende. Het ontbreekt hun aan de moed een bepaalde gedragslijn te blijven volgen. Ze gebruiken hun verwarring als verontschuldiging voor hun falen of hun onvermogen zich te gedragen zoals de situatie vereist. Een veel voorkomende vorm van verontschuldiging is nervositeit. Nerveuze ouders vinden in hun nervositeit een toevlucht en een geldige reden om hun verantwoording uit de weg te gaan. Ze zullen steeds de nadruk blijven leggen op hun goede bedoelingen, waarvan alleen hun zenuwen hen verhinderen ze ook uit te voeren. Het zijn geen slechte mensen, ze zijn alleen ontmoedigd en onmachtig de zware taak van de opvoeding uit te voeren. Ze hebben hulp nodig. Als ze leren wat ze met kinderen kunnen en moeten doen, verdwijnt hun nervositeit gewoonlijk geheel. Soms treedt de nervositeit van ouders alleen maar bij bijzondere gelegenheden op. Ik ben op van de zenuwen of Ik kan het niet meer uithouden zijn de stereotiepe verontschuldigingen voor een gedrag dat onder normale omstandigheden niet gerechtvaardigd kan worden. Deze verklaring gebruikt men vaak als ouders bijvoorbeeld hun kind geslagen of uitgescholden hebben of dingen hebben gezegd, die noch gepast noch te rechtvaardigen zijn. Het niet uit kunnen houden is de gebruikelijke verontschuldiging voor een situatie, waarin men zich hulpeloos voelt. We voelen dat het kind ons de baas is en we willen deze nederlaag niet toegeven. Om onze trots te bewaren, grijpen we dan naar een of ander middel, dat tenminste ons gezag redt. De gebruikelijke middelen zijn dreigementen, schelden en slaan. Als we de ware aard van deze open strijd om superioriteit willen verbergen of de toegepaste methodes willen rechtvaardigen, kunnen we ons altijd op onze zenuwen of ons temperament beroepen. Deze krijgslist heeft bovendien nog het voordeel dat we kunnen verlangen dat er met onze eigen wensen rekening wordt gehouden. DE OUDERS ZIJN HET SLACHTOFFER We moeten goed beseffen dat ons gevoel in de opvoeding van onze kinderen gefaald te hebben vaak volledig gerechtvaardigd is. Reeds heel vroeg beginnen kinderen een actieve

90

rol te spelen in het aanknopen van intermenselijke relaties binnen het gezin. Het kind reageert niet alleen, maar handelt ook in overeenstemming met zijn eigen opvattingen en doelstellingen. De eerste aanzet tot zijn activiteit begint al heel vroeg - reeds in het eerste levensjaar. Ouders laten vaak na de plannen van het kind als beslissende factoren in de gezinssituatie te erkennen. Het handelen van het kleine kind berust niet op een bewust plan. Zijn geestelijke ontwikkeling laat nog geen bewuste gedachten en beslissingen toe. Desondanks kunnen zijn handelingen echter heel goed vastberaden en doelgericht zijn. Een klein kind dat opgetild wil worden, omdat het al een keer het daaraan verbonden lustgevoel ervaren heeft, beschikt over een groot aantal trucs om het gewenste resultaat te bereiken. Hoe ouder het kind wordt, des te groter wordt zijn vermogen listen en trucs te bedenken waar zijn ouders en andere volwassenen op ingaan, lang voor ze in de gaten hebben wat er gebeurd is. Ook het kind is zich van zijn handelwijze niet bewust; daarom wordt een voor alle betrokkenen vaak zeer betreurenswaardig spel voortgezet, terwijl niemand weet wat er eigenlijk aan de hand is. De eerste jaren in het leven van een kind zijn vol van een groeiende vertrouwdheid met zijn lichamelijke functies en met de mensen en voorwerpen in zijn omgeving. Het kind doet voortdurend waarnemingen en experimenten en beleeft veel. Het gevolg is dat het kind meer over zijn ouders weet dan zij over hem. Het doorsnee kind kan zijn ouders met veel meer succes bespelen dan zij hem. Geen wonder dat zoveel ouders bij de behandeling van hun kinderen het gevoel hebben dat ze tekort schieten. WAT WETEN OUDERS VAN OPVOEDEN Een andere omstandigheid die vaak bijdraagt tot het gebrekkig zelfvertrouwen van de ouders, is hun onbekendheid met de effectieve opvoedingsmethodes. Zelfs bij evenwichtige en zelfverzekerde personen kan deze onbekendheid gemakkelijk een gevoel van ontmoediging teweeg brengen: als er echter een diep gevoel van minderwaardigheid optreedt, wordt de ouders-kind-relatie ernstig verstoord. Dat ouders op hun functie als opvoeder slecht zijn voorbereid, is algemeen bekend. Ieder vak of handwerk moet geleerd worden, voor het uitgeoefend kan worden; en toch wordt een van de moeilijkste, de taak namelijk om de jeugd op te voeden, aan personen toevertrouwd die daar helemaal niet op voorbereid zijn. Systematisch leren en praktisch oefenen zijn voor de opvoeder noodzakelijk. Waar halen vaders en moeders de tijd en de gelegenheid vandaan om die voorbereiding te ondergaan? Hoezeer we echter deze toestand bekritiseren en hoe energiek we ook proberen, deze gaandeweg te verbeteren, we moeten toegeven, dat het gebrek aan vorming alleen ook niet de ergste hinderpaal vormt. Half weten is gevaarlijk. Als ouders helemaal niets van opvoeding zouden weten zouden ze soms beter af zijn. Ze zouden dan eerder hun gezond verstand gebruiken en op een gegeven moment ergens om raad vragen. Ze zouden dan vaker bereid zijn naar verstandige argumenten te luisteren. Zoals de zaken echter nu vaak staan, denkt ieder iets van opvoeding af te weten en dat iets is dan nog vaak verkeerd. We hebben allemaal opvoeding aan den lijve ondervonden, toen we zelf werden opgevoed. Maar welke reactie op de toentertijd op ons toegepaste methodes herinneren we ons nog? Schrijvers en dichters kunnen de ontmoedigingen en vernederingen waaraan een kind blootgesteld is, weer bij ons oproepen, ze kunnen alle teleurstelling en leed onzer kinderjaren beschrijven, welke vaak het leven van een kind niet bepaald benijdenswaardig maken. Slechts weinig ouders herinneren zich dat; en als ze het zich herinneren, interpreteren ze het dikwijls verkeerd. Velen proberen hun ouders als voorbeeld te stellen. Anderen hebben de goede wil om oude methodes te veranderen. Misschien zoeken ze naar aanleiding van hun eigen bittere ervaringen naar minder veroordelende en meer verlichte methodes. Ze hebben misschien de neiging strenger te zijn als ze denken dat hun ouders te toegevend waren. Ze kunnen zich echter precies zo vergissen, als ze het tegenovergestelde van dat wat hun ouders deden, proberen te doen. Deze verwisseling van methodes - die vaak een mengsel van vaderlijke en moederlijke methodes vormt - verandert echter niets

91

aan het feit dat de meeste ouders bij de opvoeding van hun kinderen het voorbeeld van hun ouders volgen. Opvoeding berust altijd op traditie. Als gevolg hiervan worden dezelfde methodes van opvoeden door de ene generatie aan de volgende doorgegeven. Tegenwoordig vinden de ouders de methodes van vroeger, die op een autocratische samenleving waren afgestemd, voor zich zelf onmogelijk, omdat zij in een andere wereld leven met veranderde opvattingen over menselijke relaties. Bovendien heeft het feit, dat er tegenwoordig voornamelijk kleine gezinnen zijn, de situatie van de ouders veel moeilijker gemaakt. Vroeger, toen grote gezinnen regel waren, was de opvoeding minder afhankelijk van de pedagogische bekwaamheid van de ouders. De kinderen voedden elkaar op en het gebrek aan vorming van de ouders had veel minder schadelijke gevolgen. Het is nooit gemakkelijk zich de principes van nieuwe opvoedingsmethodes eigen te maken. De ouders zijn niet altijd geneigd adviezen op te volgen, welke in strijd zijn met hun opvattingen. Ze denken dat hun eigen ervaringen als kind hen voldoende in staat stellen hun kinderen op hun wijze, naar hun levensopvatting en naar het voorbeeld van hun familieverhoudingen op te voeden. Iedere vader die met slaag is grootgebracht, zal bij een poging hem ervan te overtuigen dat kinderen niet met geweld mogen worden opgevoed, tegenwerpen: Ik ben op deze manier opgevoed en ik ben goed terecht gekomen. Waarom zou ik mijn kinderen dus niet precies zo opvoeden? Zoals alle ouders die deze houding aannemen, heeft hij zich nooit afgevraagd, wat er van hem geworden zou zijn, als hij een andere en betere opvoeding genoten had. Een van de belangrijkste gevolgen van de opvoeding schijnt te zijn, dat intelligente kinderen in tamelijk domme volwassenen veranderen. Dat is het gevolg van een hardnekkig proces, dat kinderen ontmoedigt. Onze opvoedingsmethodes betekenen voor het kind een eindeloze rij ontmoedigende ervaringen. Alhoewel dit feit sinds Rousseau vaak wordt ingezien, is er in de praktijk van de opvoeding in het gezin nog niet veel veranderd. De vader die in slaag gelooft, heeft geen idee van de mate waarin de slaag die hij als kind gekregen heeft, het geluk van zijn huwelijksleven, zijn relaties tot zijn vrienden en tenslotte zijn houding ten opzichte van zijn eigen kind, gestoord heeft. In zeker opzicht heeft hij zich misschien zeer goed ontwikkeld, maar tegelijkertijd is hij wantrouwend, wreed en tiranniek geworden [zie hoofdstuk VIII: lichamelijke straffen]. Hetzelfde geldt voor alle vaders en moeders die de opvoedingsprincipes van hun ouders rechtvaardigen door op hun eigen succes in het leven te wijzen. Men kan onmogelijk de omvang schatten van de onnodige moeilijkheden, karakterfouten en niet ontplooide mogelijkheden; het is schade die door andere opvoedingsmethodes vermeden had kunnen worden. OPVOEDING EN OPVOEDERS De traditionele vicieuze cirkel van de verkeerde voorwaarden van de vastgeroeste principes moet doorbroken worden, voordat we kunnen hopen de opvoedingsmoeilijkheden te overwinnen, de last van de ouders te verminderen en de fouten van de kinderen te verhelpen. Dit is niet mogelijk als de ouders zich niet opnieuw orinteren. Als we betere kinderen willen hebben, moeten de ouders betere opvoeders worden. Zij moeten leren hun kinderen te begrijpen, te zien wat er in hen omgaat en de motieven van hun handelen te doorzien. En ten tweede moeten zij leren onderscheid te maken tussen de effectieve opvoedingsmethodes en de verkeerde, waardeloze of zelfs schadelijke. We moeten echter inzien, dat het weten alleen niet voldoende is. Veel leraren die het scherpst pedagogisch inzicht bezaten en enorm succes met kinderen van andere mensen hadden, hebben met hun eigen kinderen jammerlijk gefaald. Een van de treffendste voorbeelden was Rousseau zelf, de pionier van de moderne pedagogiek, die zijn eigen zoon helemaal niet volgens zijn pedagogische principes behandelde. Vaders en moeders moeten ook veel gevoelsmatige hindernissen overwinnen. Storende gevoelens zijn het gevolg van een verkeerde mentaliteit, zoals een verdedigingshouding tegenover het leven, angst voor de toekomst, strijd om de macht. De opvoeding van de opvoeders, het kernprobleem van de moderne pedagogiek, moet van twee zijden worden

92

aangepakt. Voorlichting, het doorgeven van de noodzakelijke kennis is het ene doel; het andere is de ontwikkeling van de persoonlijkheid van de opvoeders. Ouders zijn zelf net kinderen - en soms probleemkinderen - die opgevoed moeten worden. Het is echter geen eenvoudige zaak volwassenen te benvloeden; voor het grootste deel zullen zij zelf de verantwoording voor hun zelfopvoeding op zich moeten nemen. Ze moeten en kunnen leren zichzelf te begrijpen. Allereerst moeten ze het wantrouwen in zichzelf overwinnen om tegenover hun kinderen zich meer uitgebalanceerd en ook betrouwbaarder te kunnen gedragen. Dan en alleen maar dn kunnen zij de conflicten vermijden, die een harmonische ontwikkeling van hun kinderen in de weg staan. Als we plezier aan onze kinderen willen beleven en ons eigen opvoedkundig resultaat willen verbeteren, moeten we aan onze eigen verbetering werken. We moeten bereid zijn ons opnieuw te orinteren en net zo van onze kinderen te leren als van onze eigen ervaringen. We moeten bereid zijn morele verplichtingen die we het kind opleggen, zelf te accepteren. Als we constateren, dat het handhaven van orde en regelmaat voor de ontwikkeling van het kind van principieel belang is, moeten we ons aan dezelfde regelmaat en hetzelfde consequente gedrag onderwerpen. Als we onszelf echter niet willen veranderen, kunnen we niet verlangen dat onze kinderen zich veranderen. Het gedrag van het kind is zijn logisch antwoord op ons gedrag. Opvoeding is niet iets dat van bovenaf opgelegd wordt; het kind is niet slechts een passief voorwerp van onze wil. De opvoeding van kinderen houdt een voortdurende wisselwerking tussen ouders en kinderen in. De reacties van ouders en kinderen volgen op elkaar als woorden in een dialoog. Het proces dat optreedt en dat we opvoeding noemen, is het resultaat van de activiteiten van beide partijen. Het gedrag van het kind is in overeenstemming met het gedrag van de volwassenen en verandert, wanneer hun gedrag verandert. Zijn vermogen zich aan te passen aan het gedrag van de volwassenen is beter ontwikkeld dan dat van de volwassenen. Het neemt scherper waar, is gevoeliger en minder star. We moeten Ieren in het gedrag van ons kind de weerspiegeling van onze eigen activiteit en mentaliteit te herkennen. DE MOEDERROL Iedereen die regelmatig met een kind te maken heeft, oefent een bepaalde invloed op hem uit. Deze invloed hangt voornamelijk af van de persoonlijkheid van de volwassene en van het karakter van zijn relatie tot het kind. Daarnaast moet men echter ook de rol in aanmerking nemen, die bepaalde personen in het gezin spelen. [Een beschouwing over de verschillende functies van elk gezinslid apart bespreekt niet de persoonlijkheid van de verschillende individuen. Een sterke persoonlijkheid in het gezin kan voor het kind van groter belang worden dan zou passen bij de positie van deze persoonlijkheid in het gezin.] Hier denken we in de eerste plaats aan de moeder. Zij is de belangrijkste persoon in het leven van het kind. Vanaf de geboorte is zij bijna ononderbroken met hem bezig. Zelfs als het slaapt, blijft haar aandacht en zorg bijna voortdurend op het kind geconcentreerd. Reeds in de eerste dagen reageert het kind op haar gedrag. Deze relatie is echter niet - zoals velen denken - alleen maar een lichamelijke. De baby schijnt voor sociaal gedrag zeer gevoelig te zijn en reageert direct op vriendelijke of gespannen sociale relaties tussen de personen in zijn omgeving. Desalniettemin is zijn moeder de hoofdpersoon in zijn leven, of het nu een jongen of een meisje betreft; de moeder is de scheppende kracht die door haar relatie met het kind het de eerste indruk van intermenselijke relaties verschaft. Daardoor blijft zij de hoofdpersoon voor het kind, zolang zij in haar moederlijke functie niet faalt. De functie wordt echter niet slechts door haar persoonlijkheid en instelling ten opzichte van het kind bepaald. Deze instelling, een van de belangrijkste factoren in de relatie tussen moeder en kind, is helaas niet alleen van haar afhankelijk; andere gezinsleden kunnen de moeder tot een mentaliteitsverandering brengen en ook het kind zelf begint al vroeg door zijn eigen gedrag en zijn betrokkenheid bij deze relatie zijn moeder te benvloeden. We kunnen in het algemeen stellen, dat de meeste moeders hun kinderen zo behandelen als hun

93

kinderen dit verwachten. Met andere woorden: de moeder-kind-relatie wordt zowel van het kind als van de moeder uit gevormd; en vaak is het het kind, dat een sterkere invloed op de relatie heeft dan de moeder. De belangrijkste taak van de moeder is niet, zoals men in het algemeen denkt, haar kind liefde te geven. Natuurlijk zijn warmte en liefde, tederheid en plezier nodig voor de ontwikkeling van het kind. Deze gevoelsmatige aspecten van de moeder-kind-relatie worden tegenwoordig echter enorm overschat. Veel belangrijker voor het kind is een vertrouwensrelatie, het besef dat zijn moeder zijn beste en trouwste vriend is. Dit gevoel van geborgenheid in het vertrouwen van de moeder kan zich heel vroeg, in de eerste weken na de geboorte al ontwikkelen. Vertroetelen, te veel aandacht en zorgzaamheid zullen er maar weinig toe bijdragen. Ze geven het kind eerder een gevoel van hulpeloosheid. Het is belangrijk, dat de moeder er is als ze nodig is en niet alleen als het vertroeteld wil worden. De basis voor een goede intermenselijke relatie wordt zeer vroeg gelegd - of ze ontbreekt voor altijd. Het kind kan zijn moeder alles vergeven, behalve dat het haar niet vertrouwen kan. Begrip, genegenheid en een beetje tederheid kunnen haar van een blijvende plaats in zijn hart verzekeren. Alle andere moederlijke kenmerken - angst, bezorgdheid, toegevendheid, waakzaamheid en dergelijke - zijn onnodig en zelfs schadelijk. De moeder moet haar aandacht langzamerhand verminderen en moet zich niet al te veel met het kind bezighouden, vooral als het ouder wordt. De warmte die het nodig heeft en natuurlijk van haar verwacht, kan vaak met een minimum aan woorden en gebaren worden uitgedrukt. Geen van haar handelingen mag deze warmte ontberen. Dan zal het kind zich graag door zijn moeder laten leiden. Op deze manier kan ook een werkende moeder haar kind geven wat het nodig heeft, vooral als het kind ouder wordt. De hoeveelheid tijd die de moeder aan haar kind besteedt, is minder belangrijk dan de manier waarop ze zich met hem bezighoudt. Het is bijzonder schadelijk als ze een slecht geweten heeft, omdat ze zo lang afwezig is geweest; als ze dit tekort wil goedmaken, verwent ze het kind meestal te veel. Ze kan altijd zorgen voor een sfeer van veiligheid en bestendigheid in de harde strijd om het bestaan. Een opvoedster, hoe bekwaam en hartelijk ze ook mag zijn, kan de plaats van de moeder niet innemen, omdat haar grenzen zijn gesteld met betrekking tot tijd en verantwoordelijkheid. Waar echter een opvoedster faalt, kan een stiefmoeder vaak succes hebben. Er zijn voldoende bewijzen geleverd, dat stief- en pleegmoeders volledig als moeder werden geaccepteerd. De mate, waarin vrouwen de rol van de volmaakte en superieure spelen, kan vooral hun dochters ontmoedigen en ze laten denken nooit zo bekwaam en handig te kunnen worden als hun moeder. DE VADERROL De betekenis van de vader hangt af van de positie, die hij in de maatschappij inneemt. Deze is tegenwoordig aan grote veranderingen onderhevig. De veranderde positie van de man is het gevolg van de democratische ontwikkelingen. Deze leiden tot een grotere mate van gelijkheid tussen man en vrouw. De gelijkwaardigheid der geslachten ontwikkelt zich niet in alle landen in gelijke mate. Ze loopt ook niet parallel met de politieke democratie. Een van de oudste democratische landen, Zwitserland, bleef in dit opzicht ver achter bij de Verenigde Staten en Isral. Hier zijn de gelijkwaardigheid en de gelijkberechtiging van de vrouw wel het verst gevorderd. Dientengevolge is de functie van de vader in deze landen ook het sterkst veranderd. De gebruikelijke functie van de vader, zoals hij die in vele landen nog uitoefent, was die van de drager van het mannelijk gezag, het gezinshoofd. Als zodanig vertegenwoordigt hij kracht, orde en arbeid. De rol van belangrijkste kostwinner heeft hij nog in vele gebieden gehouden; als zodanig is hij in de meeste gezinnen de belichaming van de buitenwereld, en in het bijzonder van de beroepsuitoefening. Zijn rol in de gezinsopvoeding echter zal pas langzamerhand gestalte krijgen. Op het ogenblik heerst er grote verwarring over de vaderrol. De vader is nog altijd geneigd de opvoeding van het kind aan de moeder over te laten. Ze

94

besteedt niet alleen veel meer tijd en moeite aan de kinderen; het is ook meestal de vrouw, die zich voor opvoedingsvraagstukken interesseert, naar lezingen en cursussen gaat, boeken leest en in het algemeen voor cultuur, kunst en psychologie begrip toont, terwijl de man zich beperkt tot de typisch manlijke bezigheden als de zaak, de politiek en de sport. Nu wordt er de laatste tijd nogal de nadruk op gelegd, hoe belangrijk een sterke vaderfiguur is. Men neemt aan, dat vooral jongens een vader nodig hebben; anders komt de ontwikkeling van hun persoon in gevaar, denkt men. Dergelijke eisen kunnen gemakkelijker gesteld dan opgevolgd worden. De vrouwen verlangen, dat de vader een autoriteit is - maar alleen voor de kinderen. Dat kan natuurlijk niet. De vrouw kan niet aan de ene kant de man van zijn gezag beroven en dat dan in beperkte mate - namelijk tegenover de kinderen - weer verlangen. Zelfs als de vader tot deze opgedrongen autoriteit bereid zou zijn, dan weet hij nog meestal niet hoe deze te gebruiken. In veel gevallen is hij toegeeflijker dan de moeder. En als hij toch nog autocratisch is ingesteld en in staat is gezag uit te oefenen, dan zal de moeder de kinderen waarschijnlijk te hulp komen en ze tegen de strengheid van hun vader verdedigen. Een sterke vaderfiguur, nog afgezien van het feit dat de moeder die heel erg voor haar kinderen wenst, zou voor haar zelf meestal onverdraaglijk zijn. Er zal nogal wat tijd nodig zijn, voordat er een nieuw evenwicht gevormd kan worden tussen de vader en de moeder in een democratisch gezin. Veel zal men van tevoren moeten leren. Ten eerste, dat een sterke vader helemaal niet meer nodig is. Het is eenvoudig niet waar, dat een jongen zonder vader neurotisch moet worden, zoals veel psychoanalytici beweren. De neiging van de vrouw om van de vader een bepaald gezag te verlangen, is alleen maar een uiting van haar eigen moeilijkheden met de kinderen. Als ze leert, hoe ze met hen om moet gaan, hoeft ze de vader er helemaal niet meer bij te halen, als ze zelf niet meer weet wat ze doen moet. Bovendien lijkt het een beter effect te hebben dat in een democratisch gezin noch de moeder de vader kan vertellen, wat er gebeuren moet, noch omgekeerd. Iedere ouder zal moeten leren zelf te doen wat nodig is, zonder de partner voor te schrijven wat er gedaan moet worden. Het is alleen maar natuurlijk - en helemaal niet schadelijk - dat elke ouder zelfstandig nadenkt over de opvoeding, over elk kind afzonderlijk en over de gezinsproblemen in het algemeen. Het is onmogelijk om te verwachten, dat de ouders het altijd met elkaar eens zijn. De kinderen weten heel precies wat elke ouder denkt; en ze spelen gewoonlijk met succes de een tegen de ander uit. Daarom heeft het geen zin om verschillen van mening voor de kinderen te verbergen. Deze discussies moeten echter niet tot ruzie leiden en in een machtsstrijd tussen de ouders ontaarden. Wanneer elk een gezond respect voor de ander heeft kan elk de overtuiging van de ander als feit accepteren en desondanks de moed hebben er een eigen overtuiging op na te houden. Een dergelijk democratisch gezin treft men tegenwoordig nog slechts zelden aan, maar dit zal een onvermijdelijke voorwaarde zijn in de toekomst. Dan zal het niet meer nodig zijn conflicten door strijd op te lossen; we zullen de technieken nodig hebben - en hopelijk beheersen - om tot overeenstemming te komen zonder overwinning of nederlaag. DE POSITIE VAN DE GROOTOUDERS Grootouders leveren vaak een grote bijdrage tot het geluk van het kind; ze kunnen echter zijn opvoeding ook ernstig verstoren. Hun functie is die van de zuivere liefde; zij eisen niets, maar geven altijd. Zo hebben ze de neiging hun kleinkinderen te verwennen; daarom moet hun invloed zorgvuldig beperkt worden. Bezoeken aan hen, niet al te dikwijls en een enkele keer wat langer, brengen warmte en plezier in het leven van het kind. Zij kunnen het zich veroorloven zacht en vriendelijk te zijn, omdat ze in tegenstelling tot de ouders vrij van elke verantwoording zijn. Zij beleven pure vreugde aan de aanwezigheid en de gezelligheid van het kind. Het is echter niet zonder gevaar - voor ouders zowel als voor de kinderen - als de grootouders bij het gezin inwonen. In bepaalde omstandigheden kunnen de grootouders zich gedwongen voelen de ouderlijke verantwoording op zich te nemen; in dit geval functioneren ze als de wat oudere ouders van laatgeboren kinderen. Heel anders is de situatie, wanneer grootouders zich met de opvoedingsmethodes van de ouders gaan bemoeien - en dit kan

95

gemakkelijk voorkomen, als ze met elkaar onder n dak wonen. In een dergelijke huishouding vergroot het conflict tussen de ouders en grootouders de spanning tussen ouders en kinderen. Het kind ontdekt al gauw hoe het het ene gezag tegen het andere kan uitspelen, vooral wanneer de grootouders zijn partij kiezen en zijn ouders zelf als kinderen behandelen, die naar gelang het hun uitkomt gestraft en terechtgewezen kunnen worden. In het algemeen stoort een grootmoeder vaker dan een grootvader, omdat zij zich gemakkelijker met de opvoeding bemoeit. Soms kan men echter met grootouders makkelijker en met meer succes praten dan met ouders; toch moeten grootouders zich met de eigenlijke opvoeding van het kind niet bemoeien.

96

DE EFFECTIEVE OPVOEDINGSMETHODES

TWEEDE METHODE: OVERWEGEN DERDE METHODE: ZICH INSTELLEN VIERDE METHODE: HANDELEN TWEEDE METHODE: OVERWEGEN In de voorgaande uiteenzettingen is al zeer vaak op het belang van deze methode gewezen. Situaties die voor het richting geven aan de ontwikkeling van het kind bijzonder belangrijk zijn, kunnen zonder dat daar grondig over nagedacht wordt nooit volledig benut worden. Men kan een kind niet zonder nadenken en overleg opvoeden. Als we automatisch en impulsief reageren en ons door buien en ideen van het moment laten leiden, zullen we nooit goed met kinderen kunnen omgaan. Want kinderen zijn zeer schrander en vasthoudend als zij nieuwe en effectieve middelen verzinnen om hun doel te bereiken - namelijk onze aandacht te verkrijgen en onaangename plichten te vermijden. Hier kunnen we zien hoe scherp het kind waarneemt. Het ontdekt zeer snel de kleinste zwakte van ouders, leraren en andere volwassenen en weet deze in zijn voordeel uit te buiten. Het verstaat de kunst uitstekend om de een tegen de ander uit te spelen. Het weet precies hoe het zijn tactiek moet wijzigen, al naar gelang het feit of het met zijn moeder of met zijn vader te maken heeft en hoe het bij beiden zijn wil kan doorzetten. De ene keer kan koppig volhouden succes hebben, de andere keer vleien en smeken en weer een andere keer zelfmedelijden tot huilens toe. Het kind past zijn gedrag aan iedere situatie en aan elke persoon aan. In dit opzicht kunnen we van ons kind nog heel wat leren. Als we willen weten wat we in bepaalde omstandigheden moeten doen, moeten we ons kind zorgvuldig gadeslaan om ons te kunnen afvragen welke handelwijze in dit speciale geval de beste is. We kunnen een slechte gewoonte het best aanpakken, als we de onaangename gevolgen, de logische consequentie, zien en hun werk laten doen. Dit kan echter niet zonder nadenken en overleg gebeuren, omdat het verband tussen oorzaak en gevolg het kind duidelijk gemaakt moet worden. Wij moeten ons van tevoren afvragen wat zijn reactie zal zijn. Misschien zal het onaangename ervaringen niet zonder meer accepteren, maar zich er tegen verzetten, vleien en huilen en misschien met een nieuwe wandaad reageren. We moeten nooit zeggen dat we geen tijd voor overleg hebben en dat we te veel werk en te veel zorgen hebben. Natuurlijk kost nadenken tijd, maar lang niet zoveel als voortdurend vermanen en preken houden, die nog volkomen zinloos zijn ook. Een beetje tijd besteden aan overleg bespaart ons veel opwinding en verwarring en, uiteindelijk tijd. [Ouders die zo ernstig in de war zijn, dat hun emoties werkelijk overleg onmogelijk maken, hebben psychologische hulp nodig voor hun heropvoeding en herorintering in het leven.] Het kan op een bepaald ogenblik effectiever en eenvoudiger lijken om blindelings om ons heen te slaan als een kind iets uitricht; zelfkennis en rustig overleg stellen het kind echter in staat verstandiger en ook met meer succes op te treden. Dit advies geldt echter niet in situaties waarin direct levensgevaar bestaat. Want dan komt het er niet op aan een opvoedkundige daad te stellen, maar een acuut gevaar door direct handelen te keren. We moeten goed voor ogen houden dat de gelegenheid voor een les of disciplinaire maatregel later wel komt als het kritieke moment voorbij is. In ogenblikken van gevaar kan niets enige pedagogische waarde hebben. Verwijten dienen dan ook meer om onze spanning te breken dan om herhaling te voorkomen. Situaties die een werkelijk gevaar in zich bergen, zijn veel zeldzamer dan we in onze angst om het kind vaak denken. We bespreken nu enkele belangrijke factoren die bij ons overleg een rol dienen te spelen. LIEFDE

97

Wij houden ongetwijfeld van ons kind. Het is een deel van onszelf en het staat ons nader dan welk ander levend wezen ook. Liefde beschouwen we als het diepste en mooiste menselijk gevoel. Hoe is het echter mogelijk, dat dit gevoel zoveel leed en lijden kan veroorzaken? Maar al te vaak kwellen de mensen elkaar, als ze van elkaar houden; maar al te vaak wordt onze liefde een zware last. We beschouwen de liefde tussen ouders en kind in het algemeen als de meest zuivere vorm van liefde: zij is vrij van de seksuele complicaties. Moederliefde is het totaal van sympathie, begrip en onbaatzuchtige overgave. Maar hoeveel kommer en zorg beleven moeders juist omdat ze zo liefhebben! En hoeveel leed berokkenen zij hun kinderen! De persoonlijkheid van het kind moet uit deze liefde de kracht en de stimulans putten om zich harmonisch te ontwikkelen. Geen enkel schepsel heeft zoveel liefde nodig als een pasgeboren kind. Om het te voeden en te verzorgen wordt van de moeder alles geist wat ze geven kan. En toch kan een kind door te veel liefde verstikt, geremd en bijna te gronde gericht worden. Deze bewering lijkt in tegenspraak met het voorgaande. Kan er werkelijk een teveel van het goede en het mooie bestaan? We moeten ons realiseren dat we veel gevoelens de naam liefde geven, die deze naam echter lang niet altijd verdienen. De strijd om het dagelijks bestaan en de onveiligheid van het bestaan hebben bij velen verkeerde opvattingen en een verkeerde mentaliteit gevormd, die het hun onmogelijk maakt werkelijk lief te hebben. Voor hen is bezit hun enig doel; men herkent ze aan hun angst, nemen is hun opzet en ze gedragen zich vaak jaloers. Deze liefde, ik-gericht en zonder verantwoording, houdt slechts rekening met hem die liefheeft, met zijn wensen en met zijn behoefte. Hij denkt dat hij liefheeft, omdat hij lijdt. Een echte moeder houdt eerst rekening met de behoefte van het kind en pas daarna met haar eigen wensen. Er zijn echter ouders die door een heerszuchtige en ik-gerichte liefde gedreven worden en de werkelijke behoefte van hun kind minachten. Ze storen het in zijn slaap, vertonen het als hun meesterwerk en behandelen het als een pop, die alleen maar geschapen is om hun bevrediging te schenken. Hun liefde brengt ze ertoe met hem op de onmogelijkste uren rond te sollen en hem bij elk blijk van verstand aan het hart te drukken en te zoenen. Ze ontzeggen hem zelfs zijn behoefte aan regelmaat, dus om op bepaalde uren gevoed te worden, omdat hun liefde het niet kan verdragen hem te horen huilen. Terwille van hun liefde maken ze van hun kind hun afgod. Ze geven aan al zijn nukken toe, vaak zodanig dat ze het daardoor tot een tiran in het gezin maken. Bij hun streven al zijn liefde voor zich alleen te hebben, sluiten ze het vaak van de buitenwereld af en verhinderen dat het normale sociale relaties met vrienden en speelgenootjes heeft. Zulke liefhebbende ouders maken van hun kind een slaaf of een heerser. Daarmee leggen ze de basis voor zijn afwijkende ontwikkeling: of het kind wordt voor een normaal leven volledig ongeschikt en wekt eindeloze zorg met zijn hopeloos gecompliceerde problemen, of het zal uiteindelijk tegen de gouden kooi in verzet komen. Maar ook zuivere en onbaatzuchtige liefde heeft haar verborgen gevaren. Zij kan tot vooroordelen leiden en zo een objectieve beoordeling van veel situaties verhinderen. Liefde heeft het recht blind te zijn, maar opvoeding mag nooit op dit voorrecht aanspraak maken. Wanneer men van iemand houdt, is men geneigd fouten over het hoofd te zien, die zich dan ongecontroleerd kunnen ontwikkelen. Zo kan men het kind overschatten en het tot een valse beoordeling van zijn persoonlijke betekenis verleiden. Onze liefde voor ons kind bemoeilijkt in deze vorm vaak onze relatie met hem. Zoals elke andere vorm van liefde kan zij gemakkelijk tot een zekere afhankelijkheid van haar object leiden; we lopen dan het gevaar in de handen van ons kind willoze werktuigen te zijn in plaats van zijn leiders en leraren. VREESACHTIGHEID De situatie wordt bijzonder moeilijk als de liefde voor ons kind met vreesachtigheid is verbonden. Ontmoedigde personen hebben de neiging de beperktheid van de menselijke natuur en de vijandigheid van hun omgeving te overschatten. Als zij ouders worden zijn ze voor hun kind dubbel bang; want van alle levende wezens is een baby ongetwijfeld een van

98

de meest hulpeloze. Overmatige bezorgdheid om het welzijn van het kind is een gevaarlijke zwakte. Als we twijfelen aan ons eigen vermogen te slagen in het leven, zijn we er des te sterker van overtuigd, dat ons kind niet in staat kan zijn de problemen in het leven op te lossen. Aan de andere kant is het zo dat hoe meer zelfvertrouwen wij hebben, hoe meer ook het kind in zichzelf de kracht en de middelen zal vinden om in het leven te slagen. De bronnen van vreesachtigheid bij de ouders zijn legio. Het is vaak de ik-gerichte liefde, die we hierboven vermeld hebben. Ouders die op een egostische manier van hun kind houden, hebben in het algemeen angst om hun eigen welzijn en zijn sterk ontmoedigd. Elk ogenblik dreigt er een nieuw gevaar en ze zijn niet bereid een of ander risico te lopen. Natuurlijk, het verlies van een kind zou voor iedereen een vreselijke slag zijn. Maar gelukkig maakt niet iedereen van deze mogelijkheid de basis van zijn opvoedkundig bezig zijn, waarmee hij de ontwikkeling van het kind en diens bestaan ernstig in gevaar kan brengen. Hoe sterker men een gevaar vreest, des te eerder is men er aan blootgesteld! Onze vreesachtigheid kan nog versterkt worden door ons verantwoordelijkheidsgevoel. Velen leven in de voortdurende angst het een of ander belangrijk facet van hun plichten te verwaarlozen. Ze vergroten iedere kleine fout van hun kind, die als een zeker teken van een definitief mislukken van het kind beschouwd wordt. Hoe geringer onze praktische kennis van opvoeding is, des te zwaarder ervaren we de last van onze verantwoording. Net zoals ouderlijke liefde ons in staat kan stellen de goede zijden van ons kind te overschatten, zo kan angst om zijn welzijn ons ertoe brengen te veel belang aan zijn fouten te hechten. Beide processen kunnen gelijktijdig optreden. Het ene ogenblik lijkt het kind ons het toppunt van volmaaktheid en het volgende ogenblik zit het vol overduidelijke fouten, die voor zijn toekomst het ergste doen vrezen. VERWACHTINGEN Als wij geneigd zijn het kind zowel te overschatten als te onderschatten, dan zijn we waarschijnlijk bijzonder eerzuchtig en verwachten van ons kind dat het de wensen die in ons eigen leven niet in vervulling gingen, zal waarmaken. Deze hoop op persoonlijke bevrediging verscherpt het conflict tussen onze trots en onze teleurstelling, omdat onze overdreven verwachtingen ver buiten de mogelijkheden van het kind liggen. Wat mogen we van ons kind verwachten? Men zou kunnen denken, dat de ouders wensten dat hun kind een nuttig en gelukkig lid van de maatschappij zal worden. Helaas handelen vele ouders echter zo, alsof hun kinderen geboren werden om de persoonlijke wensen van hun moeders en vaders te bevredigen en om hun dus een achterstallige oogst aan tevredenheid, eer en geluk te bezorgen. Veel eerzuchtige ouders streven ernaar hun kinderen op te voeden tot persoonlijkheden die zich onderscheiden en macht uitoefenen. Als de vader onder de consequenties van een geringe opleiding geleden heeft, komt het voor dat hij van zijn kind een geleerde wil maken. Als hij zijn hele leven lang heeft moeten werken, neemt hij misschien het besluit dat zijn zoon eenmaal een leven zonder zorg en vol genietingen zal leiden. Wie altijd het gevoel heeft dat hij tekort gekomen en achteruitgezet is, zou zijn kind best eens tot zijn vergelder willen opvoeden; en iemand die in zijn liefde voor het andere geslacht teleurgesteld is, streeft ernaar zijn ongestild verlangen via de liefde van zijn kind te bevredigen. Een vrouw die denkt dat ze in haar relaties tot het andere geslacht te kort gekomen is, heeft de neiging haar zoon te beschouwen als de ene man die haar toebehoort, die zij nooit verlaten zal en die zich nooit trouweloos mag betonen. Al deze verlangens en verwachtingen maken het kind louter tot speelbal in de ouderlijke strijd, vooral wanneer vader en moeder ieder hun eigen ideen en belangen vertegenwoordigen. Omdat het kind tegelijkertijd in verschillende richtingen wordt getrokken, moet het tenslotte beide ouders teleurstellen. In het algemeen zal aan de verwachtingen van de ouders niet worden voldaan, maar zullen deze verwachtingen uitlopen op een teleurstelling. Het kind moet zijn eigen leven leiden. Zijn persoonlijk doel en streven ontstaan uit motieven die volledig kunnen verschillen van die van de ouders. EISEN

99

Op deze manier wordt van het kind vaak meer verlangd dan verwacht mag worden. Als het een nuttig medemens moet worden, moet het zijn opvattingen ordenen, moet het de maatschappelijke regels kennen en accepteren en een verantwoordelijkheidsgevoel ontwikkelen. Het moet leren wat fatsoen is, want dat is een voorwaarde om in een menselijke gemeenschap te leven. Het is alleen maar passend en juist als we dit van ons kind verlangen. Onze eisen blijven helaas zelden daartoe beperkt. Misschien verwachten we volmaaktheid. We vragen ons maar zelden af of wij zelf een goed voorbeeld geven voor datgene, wat we van ons kind verlangen. Sommigen denken dat ze tenminste een deel ervan bereiken, mits ze hun eisen maar zo hoog mogelijk stellen. Dit is een illusie. Een dergelijk gedrag maakt alleen maar, dat het kind al onze wensen minacht, omdat het ze toch niet vervullen kan. We kunnen de grootste oprechtheid van ons kind verlangen - maar zijn wijzelf werkelijk zo volledig vrij van valsheid en arglistigheid? Het kind mag nooit lui zijn Is onze eigen vlijt zo boven alle twijfel verheven? Het kind moet blindelings gehoorzamen en nooit tegenspreken... maar zijn wijzelf zon voorbeeld van onvoorwaardelijke gehoorzaamheid? Met twee maten meten is onmogelijk in een democratische samenleving; het kind is net zon menselijk wezen als zijn ouders en leeft met hen volgens dezelfde morele principes. Aan de andere kant kan ons verlangen naar rust en gemak ons soms zelfzuchtig maken. Een groot deel van datgene wat we van het kind verlangen dient dan niet zozeer zijn ontwikkeling als wel ons persoonlijk gemak. Onder zulke omstandigheden worden de gerechtvaardigde eisen van het kind vaak verwaarloosd. Als wij willen uitrusten, moet het kind stil zijn; daar is niets tegenin te brengen. Het kind moet zelf echter van zijn recht op rust afzien, als wij het bij ons willen hebben. Een dergelijke mentaliteit minacht de normale eisen, die aan de ontwikkeling van het kind gesteld kunnen worden. HET GENERATIECONFLICT Uit de onjuiste gedragspatronen die hierboven besproken werden - ik-gerichte, heerszuchtige liefde, overdreven bezorgdheid om het kind, twijfel aan zijn vermogens, ongerechtvaardigde verwachtingen en onverstandige eisen - ontstaat de strijd tussen ouders en kinderen, die tegenwoordig dezelfde vormen aanneemt als de strijd tussen de geslachten. Verschillen in temperament en opvattingen verklaren niet het gebrek aan samenwerking tussen ouders en kinderen. Er moeten diepere oorzaken zijn voor de zo dikwijls optredende wrijvingen. Vaak is het een strijd om de superioriteit, welke tot een hevige botsing van belangen leidt. De huidige mens voelt zich van alle kanten bedreigd. Zijn economische toekomst is onzeker, zijn maatschappelijke positie en zijn politieke invloed lopen voortdurend gevaar. Op die manier wordt zijn waarde als persoon heel vaak aan de orde gesteld. Hij is zich bijna pijnlijk bewust van zijn nietigheid in een wereld vol gevaren, zodat hij voortdurend uitziet naar verdedigingsmaatregelen en zekerheden. Daarom is hij ook zo egocentrisch in zijn liefde, zo onvrij en er altijd angstvallig op uit zichzelf een toevluchtsoord te verschaffen. Daarom is hij altijd op zoek naar wegen die hem een groter gevoel van eigenwaarde kunnen geven. Wat zou natuurlijker kunnen zijn, dan deze bevestiging van zijn waarde van zijn kinderen hopen te verkrijgen? Hier kan hij tenminste verwachten te kunnen heersen. Helaas blijft ook deze mogelijkheid voor hem gesloten. Kinderen kunnen dan wel klein, zwak en onafhankelijk zijn, maar wie het waagt met hen in conflict te treden, zal spoedig ontdekken dat kinderen heel wel in staat zijn, zich in een strijd met volwassenen te handhaven. Ze zullen niet per se rekening houden met de consequenties en zijn daarom onbeperkt in de keuze van hun strijdmiddelen. Bovendien is hun intelligentie in het algemeen soepeler en zijn ze slimmer en vindingrijker dan de volwassenen. Door vallen en opstaan vindt het kind praktisch onbegrensde mogelijkheden, waaruit het voor zijn oorlogsvoering kan putten. Hoe meer de ouders zich tot een strijd laten verleiden, des te ernstiger wordt hun gezag ondergraven. En als hun positie slechter wordt, vechten ze des te harder om hun superioriteit en persoonlijk prestige te handhaven. Ze zien maar zelden in, dat ze hiermee hun eigen doel nooit kunnen

100

bereiken. Een hele reeks disciplinaire maatregelen [mopperen, berispen, straffen], waarvan de nutteloosheid al lang gebleken is, wordt toch steeds toegepast en wel om geen betere reden dan dat deze methodes de ouders de schijn geven van superioriteit over hun kinderen. In voorbije tijden kunnen dergelijke methodes tot op zekere hoogte het ouderlijk gezag bevestigd hebben; maar in de huidige sociale omstandigheden, met de toenemende emancipatie in de relatie van mens tot mens, zijn zulke pogingen volslagen zinloos. In onze tijd is de neiging tot een verkeerde mentaliteit ten opzichte van onze kinderen, en daarom ook de bron voor conflicten met hen veel groter. De positie van moeder en vader, zowel binnen als buiten het gezin, is ongunstiger en onveiliger dan ooit. Maar belangrijker is, dat de moeilijkheden van de ouders door de kleine gezinnen nog talrijker worden. Onzekerheid en angst groeien. Hun aandacht en zorg concentreren zich op een of twee kinderen en hun persoonlijke verwachtingen en eisen moeten vaak door een enig kind worden vervuld. Vroeger werden de liefde en de hoop van de ouders over een vrij groot aantal kinderen verdeeld. Zelfs dan bestond nog de waarschijnlijkheid, dat n van hen, vaak de beste, de wildste of de jongste speciaal aan de maatregelen van de ouders werd blootgesteld. Maar in het algemeen raken in een groot gezin de persoonlijke conflicten tussen ouders en kinderen het individuele kind niet zo sterk. De kinderen zijn meer met elkaar bezig en de ouders moeten hun aandacht over een grotere groep verdelen. Natuurlijk weten we, dat het conflict tussen de generaties zich niet tot de gezinnen beperkt. De gevolgen zijn ook in de zakenwereld en het openbare leven duidelijk te zien. De ouderen zijn bang voor de jongeren en de jongeren voelen zich benadeeld. Ruzie en verdachtmakingen, ijdelheid en het streven naar macht vormen een scheidsmuur tussen de generaties. Als gevolg hiervan wil de vasthoudendheid van de ouderen het elan van de jongeren afremmen en de jongere generatie zou deze steen des aanstoots graag willen verwijderen; in werkelijkheid zou de combinatie van jong enthousiasme en voorzichtigheid van de ouderen de hele samenleving beter dienen. In plaats daarvan worden oudere mensen eenvoudig aan de kant gezet, zodra ze de eigenschappen van de jeugd verliezen. We kunnen nauwelijks zeggen, of deze onenigheden in het gezin beginnen en zich van daaruit uitbreiden, of dat ze van buiten in het gezin binnendringen. Beide verschijnselen vinden gelijktijdig en naast elkaar plaats. De mensheid is in het algemeen sterk ontmoedigd en heeft in de plaats van de sfeer van menselijke samenwerking een verschrikkelijke strijd om persoonlijke superioriteit gesteld. Dit streven naar superioriteit leidt gemakkelijk tot het stellen van eisen van volmaaktheid aan de kinderen. Zonder zich de betekenis van hun handelen bewust te zijn, hebben de ouders de neiging iedere fout van hun kind op te blazen. Door het kind stelselmatig achteruit te zetten kunnen de ouders - natuurlijk onbewust - hun eigen bekwaamheid benadrukken en superieur lijken, tenminste tegenover het kind. Dezelfde methodes worden vaak tegenover andere medemensen toegepast. Door anderen te minachten en achteruit te zetten probeert men zijn bedreigde gevoel van eigenwaarde op te vijzelen. Velen hebben, zonder het te weten, een levendige belangstelling voor de fouten van anderen, zelfs van hun eigen kinderen. De volgende geschiedenis van een patint kan misschien dit bijna ongelooflijke feit nader toelichten: Een meisje van zestien jaar, dat verschillende angstsymptomen had, werd door haar moeder naar ons spreekuur gebracht. Ze klaagde erover, dat haar dochter heel slordig was, nooit haar kleren opruimde, maar haar spullen in het hele huis liet rondslingeren en ook al haar andere plichten verwaarloosde. Men moest haar altijd alles speciaal opdragen en haar er dan herhaaldelijk aan herinneren en aansporen om haar huiswerk te gaan maken. In de loop van de behandeling werd het duidelijk, dat het meisje - een enig kind zeer verwend was en nog nooit geleerd had zelf enige verantwoordelijkheid te dragen. Na korte tijd was zij bereid haar verplichtingen als lid van het gezin na te komen. Maar spoedig begon het meisje zich te beklagen. Ze vertelde hoe haar moeder haar bleef lastigvallen en vermanen, zelfs nog voordat ze gelegenheid had met een taak te beginnen. Men hield haar voortdurend haar

101

plichten voor; aan de andere kant hield haar moeder haar van haar werk af omdat, zoals ze zei, het meisje het toch niet goed zou doen. Ik liet de moeder weer komen en legde haar uit, dat ze het meisje meer vrijheid moest geven, als ze wilde dat ze netjes en flink zou worden. Ik verzekerde haar dat ik maar weinig bereiken kon, als zij haar gedrag tegenover het meisje handhaafde. Ze beloofde mijn advies op te volgen. Desondanks vertelde het meisje me, dat er thuis niets veranderde. Het was net alsof ik nooit met de moeder gesproken had. Elke aanwijzing van de patinte, dat ze iets heel gemakkelijk verder wel alleen kon, stuitte op heftig verzet van haar moeder. Tenslotte moest ik de moeder nogmaals bij me roepen. Ik vroeg haar waarom ze deze houding bleef aannemen. Ze raakte erg opgewonden en wilde geen enkele schuld erkennen. Ze bleef volhouden, dat haar dochter te onhandig en te onbetrouwbaar was om alleen gelaten te worden. Ze beweerde, dat het meisje helemaal geen orde meer zou kennen als ze op zichzelf zou zijn aangewezen, en dat ze haar hele leven zou verprutsen. Slechts door het aanwenden van enorme overredingskracht slaagde ik erin, de moeder duidelijk te maken dat het meisje de gevolgen van haar slordigheid zelf moest ondervinden en dat ze al bereid was zich te veranderen. De volgende dag kreeg ik een dringend telefoontje van de dochter: haar moeder zou een zenuwinstorting gehad hebben. Deze ontwikkeling legde een nieuwe kant van het probleem bloot. Het gezin was vroeger welgesteld geweest, maar door de omstandigheden gedwongen zuinig te zijn en een bescheiden woning te betrekken. Zowel vader als de schoolgaande dochter waren de hele dag niet thuis en de moeder, in haar middelen beperkt om bij te dragen aan de welstand van het gezin, voelde dat niemand haar meer nodig had. Haar man en haar dochter konden zich heel goed zonder haar redden. Elke huishoudster had haar plaats kunnen innemen - als haar dochter maar niet zo hulpeloos was geweest. Dit was blijkbaar haar enig overgebleven aanspraak op enige nuttigheid. Hoe slordiger en onhandiger haar dochter was, des te sterker was haar gevoel belangrijk te zijn. Als haar kind ooit zou leren op eigen benen te staan, dan zou dat haar, de moeder, volkomen nutteloos en overbodig maken. Natuurlijk was ze zich van deze reden voor haar gedrag niet bewust. Nadat we haar dit uitgelegd hadden, kon ze inzien hoe belangrijk het voor haar was, dat haar dochter al haar fouten hield. Ze had, zonder het te weten, haar onhandigheid juist aangemoedigd. Dit voorbeeld is absoluut geen uitzondering of buitengewoon. In dit geval konden we via behandeling zowel de moeder als de dochter van haar neurose afhelpen. De moeder leerde haar behoefte,op een andere manier te bevredigen en tussen hen beiden werd een nieuwe en betere relatie opgebouwd. OVERERVING Als men de motieven van een kind niet begrijpt en zijn verborgen gedragspatroon niet doorziet, dan heeft men de neiging veel eigenaardigheden, fouten en buitengewone eigenschappen als aangeboren te beschouwen. De mens is zoals alle levende wezens aan zekere wetten van overerving onderworpen; de geldigheid van deze wetten blijft echter tot zekere onveranderlijke factoren beperkt, zoals bijvoorbeeld bepaalde lichamelijke kenmerken, die niet door aanleren en oefening benvloed kunnen worden. Zo zijn bijvoorbeeld lichaamsbouw en figuur, de kleuren van haar en ogen en nog veel meer onmiskenbare resultaten van overerving. Dit geldt echter niet voor eigenschappen van de ziel, karaktertrekken en vermogens. Deze worden allemaal na de geboorte ontwikkeld, hoofdzakelijk door opvoeding in talloze bezigheden en in het in gebreke blijven, door pogingen, vergissingen en aanpassing. Vanzelfsprekend bestaat er verband tussen de individuele ontwikkeling en de oorspronkelijke basis van overerving; dit is echter niet zo eenvoudig als men vaak denkt. Men heeft de neiging uit het eindresultaat het aanwezig zijn van een overgerfde aanleg af te leiden. Velen denken dat de goede en slechte eigenschappen van een volwassene voortkomen uit een ermee in verband staande erfelijke aanleg. Deze veronderstelling wordt tegenwoordig in hoe langer hoe bredere kring als onjuist beschouwd. De beste aanleg leidt tot niets, als deze niet ontwikkeld wordt. Het sociale leven

102

is buitengewoon gecompliceerd en men kan zonder adequate scholing er geen vat op krijgen; wie niets geleerd heeft kan geen speciale vaardigheden ontwikkelen, of hij nu wel of geen grote aanleg heeft. De kwestie wordt nog gecompliceerder, omdat een natuurlijke zwakte of een aangeboren gebrek niet onvoorwaardelijk een blijvend tekort schieten tot gevolg moet hebben; ze kunnen integendeel de drijfveer tot buitengewone prestaties zijn. [Zie het vorig hoofdstuk: minderwaardigheidsgevoel en ontmoediging.] Veel uitstekende lichamelijke, intellectuele of artistieke prestaties zijn tot de overcompensatie van een gebrek, vooral een aangeboren organische onvolkomenheid, terug te voeren. De definitieve ontwikkeling van het kind kan niet simpelweg als het resultaat van zijn oorspronkelijke aanleg beschouwd worden. Door de wisselwerking van oefening en verwaarlozing vormt het kind geheel zelfstandig zijn krachten en eigenschappen in overeenstemming met zijn doel. Bij de ontwikkeling van een persoonlijkheid is de aangeboren basis minder belangrijk dan wat na de geboorte wordt aangebracht. Het is minder belangrijk, met welke eigenschappen het kind geboren is, dan wat het er later mee doet - een feit dat door vele waarnemingen bevestigd wordt. In de meeste gezinnen zijn het eerste en het tweede kind in karakter, neigingen en belangstelling totaal verschillend. Dit zou onmogelijk zijn als deze verschillen alleen door aanleg bepaald werden. Geen enkele erfelijkheidswet kan deze grote en regelmatig voorkomende verschillen in karakter, temperament en belangstelling verklaren, welke speciaal bij het eerste en het tweede kind zijn waar te nemen. Deze verschillen zijn het gevolg van training. De beide eerste kinderen zijn meestal hevige concurrenten, ook al kunnen ze soms goed met elkaar opschieten. Het oudste kind, dat vroeger enig kind was en zijn ouders voor zich alleen had, is bang dat het zijn bevoorrechte positie verliest. Het ziet hoe de genegenheid en zorg van zijn moeder nu op het tweede kind gericht zijn en is bang dat de nieuweling haar liefde geheel van hem zal afnemen. Zelfs de superioriteit die het door zijn leeftijd bezit, is in gevaar. Het ziet hoe het jongere kind hem langzamerhand van al zijn voorrechten berooft, en het is bang ingehaald en achteruitgezet te zullen worden. Het tweede kind heeft aan de andere kant altijd een rivaal voor zich, die het in elk opzicht de baas is, die al alleen kan lopen en praten, eten en zich aankleden, misschien zelfs al lezen en schrijven kan. In zijn streven zich te handhaven zal het tweede kind zijn kansen juist op dat terrein zoeken, waar de oudste zwakker is of fouten maakt. Als gevolg van deze concurrentiestrijd vormen zich twee verschillende persoonlijkheden. Waar de een succes heeft, zal de ander opgeven. Als de een slordig is, zal de ander netjes zijn; als de een goed leert, zal de ander zich misschien op sport toeleggen of maatschappelijke belangstelling hebben. Slordigheid en netheid, grootmoedigheid en bekrompenheid, zachtaardigheid en wreedheid, sentimentaliteit en nuchterheid, succes op school en mislukking dit zijn enige van de typische tegenstellingen tussen de eerste twee kinderen. Het komt vaak voor dat het ene kind naar de vader, het andere naar de moeder aardt. Dit bevestigt ogenschijnlijk de betekenis van de erfelijkheid; maar ook hier kan aangetoond worden hoe psychische factoren deze bepaalde ontwikkeling benvloeden. Het verlangen om zo te zijn als vader of moeder is vaak het gevolg van een strijd om het gezag in het gezin, waarbij de kinderen partij hebben gekozen voor n van de beide ouders. In enkele gevallen komt het voor, dat n van de ouders als gevolg van de uiterlijke overeenkomst met een van de kinderen dit als zijn eigen beschouwt. Of het kind kan zijn vader of zijn moeder bijzonder machtig en het imiteren waard vinden. Zo zijn er veel aanleidingen voor een kind om het karakter en de gewoontes van vader of moeder over te nemen. Een tussen kind en ouders bestaande overeenkomst in karakter kan daarom niet als geldig bewijs voor erfelijkheid worden beschouwd. Het is niet waarschijnlijk, dat we ooit in staat zijn precies te weten, hoe ver de invloed van de erfelijkheid gaat, omdat het opvoedingsproces zich al op de eerste levensdag van een kind manifesteert. Op dat moment kunnen we nauwelijks bepalen, welke erfelijke factoren - goede of slechte - in het kind werkzaam zijn; en later kunnen we geen onderscheid meer maken tussen de gevolgen van erfelijkheid en het effect van de opvoeding. In het algemeen dekt het fenotype het genotype zo volledig, dat het laatstgenoemde zich totaal aan een wetenschappelijk onderzoek onttrekt.

103

Het geloof aan erfelijkheid en natuurlijke aanleg oefent nog altijd een nadelige invloed uit op het denken van veel opvoeders. Het leidt tot een fatalistisch pessimisme. In plaats van betere opvoedingsmethodes toe te passen, gebruiken de ontmoedigde ouders en leraren het argument van een geringe natuurlijke begaafdheid om hun eigen onvermogen te rechtvaardigen. Hij is precies zoals zijn vader! Hoe meer onthutst en hulpeloos ouders zijn, des te sterker zijn ze van de onveranderlijke kracht van de erfelijkheid overtuigd. Deze veronderstelling verhindert dat ze de werkelijke krachten, die in een kind werken en zijn gedrag bepalen, begrijpen en uitbuiten. GEMEENSCHAPSGEVOEL Is de mens van nature goed? Het antwoord op deze vraag weerspiegelt de principile opvatting van de opvoeder en geeft het verschil weer, dat er tussen de diverse opvoedingstheorien bestaat. Ouders of leraren die denken dat ze de natuurlijke slechtheid van de kinderen moeten temmen, zullen heel andere maatregelen treffen dan de ouders die geloven in de goede ontwikkelingsmogelijkheden van alle kinderen en het als hun plicht zien deze mogelijkheden alle kans te bieden. We behoeven ons echter niet al te hevig in deze filosofische strijd te mengen. De vraag, of de mens van nature goed is, is onbelangrijk; wezenlijk is, dat iedereen goed kan worden. Het begrip goed echter - als we het willen definiren - brengt ons bij een nieuw ethisch probleem. In het dagelijks gebruik is het begrip goed betrekkelijk, omdat het op de regels en richtlijnen betrekking heeft die door de menselijke samenleving van een bepaald moment vastgesteld zijn. Ieder die de regels van zijn samenleving navolgt, wordt goed en fatsoenlijk genoemd. Deze regels zelf staan vaak ter discussie en moeten voortdurend herzien en verbeterd worden. Voor het kleine kind komt dit probleem echter nauwelijks ter sprake. Voor het kind is het belangrijk, sociaal te leren meespelen. Voor het begrijpen en naleven van sociale regels is een speciale eigenschap nodig, die we gemeenschapsgevoel noemen. Duizenden jaren hebben de mensen een collectief bestaan geleid en het nodig gevonden, met elkaar samen te werken en zich aan de eisen van de groep waarin ze leefden aan te passen. Ieder mens brengt een gevoel voor sociale deelname mee op de wereld, een erfenis van het collectief verleden, die tegelijkertijd de noodzakelijke basis voor zijn eigen persoonlijke bestaan vormt. Hij heeft deze basis van begin af aan nodig, om zich in de eerste kleine groep te handhaven, waarin hij is geboren. Het kleine kind zorgt ervoor dat men het begrijpt door te huilen, gebaren te maken en te glimlachen. Het leert heel snel en begint van zijn eerste levensdag af zich te orinteren op de regels die op hem af komen. Het gemeenschapsgevoel moet echter verder ontwikkeld worden, want de graad van gemeenschapsgevoel welke het kind bereikt, zal over het succes en het geluk in zijn hele latere leven beslissen. Het bepaalt in hoeverre het kind later met andere mensen kan samenwerken, of het vrienden kan maken en ook houden; of het vriendelijkheid of antipathie wekt, of het elke nieuwe situatie goed schat en er juist op weet in te spelen. Het gemeenschapsgevoel komt tot uiting in het gevoel voor saamhorigheid, in de belangstelling voor de ander en voor de problemen van algemeen belang. Het komt tot uiting in de drang met anderen samen te willen leven, met hen als partners te willen werken en nuttige bijdragen te willen leveren. De lasten die ons door het lot of door onze medemensen worden opgelegd, vormen een voortdurende proef voor ons gemeenschapsgevoel. Hoe sterker dit gevoel is, hoe meer lasten we kunnen dragen zonder ons terug te trekken. Onze curve van verdraagzaamheid geeft aan, hoezeer we ons betrokken voelen bij mensen of groepen. Bij volwassenen verhindert de verwarring van het leven vaak een nauwkeurig schatten van hun gemeenschapsgevoel. Bij kinderen is het gemakkelijker, omdat hun juist of onjuist gedrag veel duidelijker is. Het gemeenschapsgevoel van een kind beslist of het zich juist gedraagt, dat wil zeggen of het zich aan de noodzakelijkheden van school of gezin kan aanpassen, of dit nu in gezelschap van andere kinderen gebeurt of alleen. Het kind ziet zich voortdurend tegenover nieuwe problemen van het samenleven met anderen geplaatst; het kan ze nooit bevredigend oplossen, als zijn gemeenschapsgevoel zich niet vrij en volledig kan

104

ontwikkelen. In dit kader krijgen eigenschappen als beleefdheid, gehoorzaamheid, ijver, eerlijkheid, bescheidenheid en zelfvertrouwen een nieuwe en bijzondere betekenis. De opvoeder moet derhalve de factoren onderscheiden, die het groeien van het gemeenschapsgevoel bevorderen en hij moet die factoren vermijden, welke dat groeien in de weg staan. Dit gezichtspunt maakt een betere en misschien nieuw soort waardering mogelijk van de opvoedingsmethodes, dan tot dusver mogelijk was. DE LEVENSSTIJL Vanaf de dag dat het geboren wordt, begint het kind zich vertrouwd te maken met de wereld waarin het leeft. Het experimenteert met zijn lichaam, leert het te gebruiken en probeert mensen en voorwerpen in zijn omgeving te begrijpen. Kortom, het probeert in zijn wereld en de problemen ervan een zin te zien. Omdat dit gebeurt voordat het bewuste denken zich ontwikkelt, kan het kind zijn indrukken en conclusies niet in woorden uitdrukken. Reeds in de vroegste kinderjaren ontdekt het op geniale wijze de middelen om moeilijkheden op te lossen. Zo loste bijvoorbeeld een vijf maanden oud jongetje het probleem van een spierzwakte van het bovenste ooglid op door zijn hoofd opzij te houden en met zijn kleine knuisten de ogen open te houden. Een nauwkeurige waarneming laat zien, dat alle activiteiten vanaf de vroegste kinderjaren doelmatig zijn, ook als het kind zich daar niet van bewust is. Wij kunnen het gedrag van een kind alleen begrijpen, als wij het doel herkennen waar het onbewust naar streeft. Het kind buit al vroeg zijn indrukken en ervaringen uit om een plan voor zijn volgend gedrag uit te denken. Reeds als klein kind leert het het gedrag van zijn ouders in zijn voordeel uit te buiten. Zodra het hem bijvoorbeeld duidelijk wordt hoe zijn ouders op huilen reageren, zal het altijd huilen als het opgepakt wil worden. Zelfs op deze leeftijd is het kind al in staat zekere indrukken te registreren en past het zijn gedrag snel aan de nieuwe ervaring aan. Dit geestelijke vermogen - we kunnen het intelligentie noemen - is een belangrijke compensatie voor zijn lichamelijke hulpeloosheid. Een dramatisch voorbeeld zijn de normale kinderen van doofstomme ouders. Reeds als zuigeling ervaren ze dat hun schreeuwen geen effect heeft. Ze huilen, tranen stromen hun over de wangen, de gezichtsspieren zijn verkrampt, het hele lijfje schudt - maar er komt geen geluid uit hun mond: ze schreeuwen geluidloos! Als het kind ouder wordt, worden zijn indrukken en ervaringen zo gecompliceerd, dat het ze nooit bevatten en ordenen kon, als het ze niet in een systeem zou onderbrengen. Ook hier zien we weer de doelgerichtheid van zijn gedrag in de manier, waarop het kind zich ontwikkelt. Door de ervaring met zijn eigen lichaam krijgt het besef van zijn lichamelijke krachten en beperkingen, voornamelijk door het gemak of de moeite die bepaalde functies met zich meebrengen. Op die manier ontdekt het zijn organische constitutie, zijn erfelijke lichamelijkheid, die we als zijn innerlijke omgeving kunnen beschouwen. De gesteldheid van zijn ziel ontwikkelt zich uit de wisselwerking met zijn uiterlijke omgeving, met zijn ouders en alle andere mensen met wie het regelmatig in contact komt, voornamelijk zijn broertjes en zusjes. Hoe intiemer zijn contact met een van deze personen is, des te belangrijker is de rol die deze relatie in de ontwikkeling van zijn gedragspatroon speelt. Het kind is echter nooit het passieve doel van uiterlijke invloeden. Wat pure reactie kan lijken, openbaart zich bij nadere beschouwing als zinvol element van een heel bepaalde gedragsintentie. Deze intentie heeft bij elk kind, ja zelfs bij elk mens, onafhankelijk van zijn leeftijd, een heel duidelijk individueel karakter. Daarom reageren verschillende kinderen op nieuwe situaties en speciale pedagogische maatregelen dan ook verschillend, omdat elke reactie afhangt van de individuele manier waarop de belevenis vertaald en geregistreerd wordt. Indrukken van dezelfde soort kunnen voor het kind aanleiding zijn, zijn plan in een bepaalde richting te ontwikkelen, dat wil zeggen, dat het zich aan deze indrukken speciaal gaat aanpassen. In de meeste gevallen is dat gedragsschema zo handig opgesteld, dat een toevallige waarnemer de verbazingwekkende consequentie ervan nauwelijks kan doorzien, vooral als het kind zo jong is dat door het ontbreken van bewust denken niemand het bestaan van een opgezet plan zou vermoeden. Het heeft vaak het effect van een geheime openbaring als dit

105

verborgen plan voor de verbaasde ogen van de ouders wordt onthuld. De raadselachtige gewoontes en eigenaardigheden van het kind krijgen plotseling een betekenis; de verwarrendste tegenspraken worden begrijpelijk en elke daad van het kind kan als een deel van zijn geheime gedragsschema worden herkend. Iedereen, die de driejarige Peter kent, is gek op hem. Hij is grappig en levendig en met zijn vroegwijze uitspraken en kostelijke opmerkingen staat hij voortdurend in het middelpunt van de belangstelling. Af en toe echter had hij een heel slechte bui. Hij is vaak weerbarstig en stampvoet, huilt en schreeuwt om te krijgen wat hij hebben wil, het volgende ogenblik toont hij zijn ontwapenende, onschuldige glimlach. Hij bezit de verfijnde techniek om ieders aandacht te trekken, alles wat hij doet is aan dit doel ondergeschikt. Zijn vroegwijze uitspraken en opmerkingen over zijn toekomst, zijn middelen om zich nog meer tot middelpunt te maken en de aandacht te trekken - zoals bijvoorbeeld zijn wens om in een orkest op de bas te spelen. Het beeld van de kleine jongen met het grote instrument komt overeen met zijn ideaal om belangrijk te zijn. Deze jongen, een enig kind, had nooit de kans gehad met kinderen van zijn eigen leeftijd en grootte te spelen. Zijn belang hing altijd af van degenen die groter waren dan hij. Door van alles te proberen en door anderen te observeren had hij al gauw ontdekt, hoe hij zich het best kon laten gelden. Dit schema verbeterde hij dan, natuurlijk onbewust, maar toch systematisch; en nu is hij bezig deze methode met alle middelen waarover hij beschikt uit te bouwen. Het doel - het middelpunt van de algemene aandacht zijn - wordt door zeer veel kinderen nagestreefd en is vaak karakteristiek voor het enige of jongste kind. Het gedragspatroon is in elk geval verschillend. Slechts de onvolmaaktheid van de taal en het gebrek aan nauwkeurige omschrijvingen dwingt ons dezelfde woorden te gebruiken om een grote verscheidenheid van ongeveer op elkaar lijkende tendensen te beschrijven. Als we bijvoorbeeld spreken van het verlangen van een kind om tot elke prijs de eerste te zijn, mogen we niet vergeten dat dit slechts een heel algemeen doel is; ieder apart geval zal in de nuances verschillend zijn. Het plan om de eerste te zijn kan duizend verschillende vormen aannemen. Het is relatief eenvoudig deze verborgen en soms onbegrijpelijke gedragsschemas van het kind tot ongeveer het zesde jaar te veranderen. Als het kind door ervaring leert, dat een bepaald gedrag niet praktisch is, als het met zijn methoden datgene wat het wil niet bereikt, dan zal het een andere weg inslaan en proberen andere, effectievere methoden te ontwikkelen. Na het zesde levensjaar is een dergelijke verandering echter veel moeilijker. Want dan zijn de geestelijke krachten al zover ontwikkeld, dat ze het kind in staat stellen het oude schema met behulp van een serie trucs en kunstgrepen te handhaven. Van al zijn indrukken en ervaringen kiest het slechts die als richtinggevend, die met zijn plannen overeenstemmen. Zo ontwikkelt het de zogenaamde tendentieuze apperceptie, het vermogen om zijn waarnemingen aan zijn persoonlijk vooroordeel aan te passen. Dergelijke voorstellingen, die zo verkeerd zijn omdat ze vol vooroordelen zitten, zijn voor alle volwassenen karakteristiek. Ze verhinderen, dat we van die ervaringen Ieren, die niet met onze persoonlijke levensopvattingen stroken. Wij maken onze ervaringen; wij zien slechts dat, wat in ons schema past en provoceren dikwijls gebeurtenissen om te bewijzen dat onze opvatting gerechtvaardigd is. De voorstellingen die een kind van de wereld, van zichzelf en van zijn mogelijkheden in zijn vroege kinderjaren gevormd heeft, en de methodes die het succesvol vindt om een positie in het gezin in te nemen, worden tot zijn levensstijl. Dit basisplan blijft altijd onbewust. Kinderen - en de volwassene - zoeken naar bewijzen en redenen om hun gedrag te rechtvaardigen, zonder te weten, dat een zeer bepaald plan hun hele doen beheerst. Steeds als een situatie in het leven het ons onmogelijk maakt in overeenstemming met onze levensstijl te handelen, proberen we die opgave uit de weg te gaan. Als dit tot totale mislukking leidt, kunnen we ons voor de logica van het leven geheel terugtrekken.

106

De moeder van de elfjarige Johan beklaagde zich erover, dat haar zoon, die altijd een uitstekende, vlijtige leerling was geweest, zo plotseling veranderd was. Hij verwaarloosde zijn huiswerk en zijn rapport kon hem niets schelen. Zijn enige belangstelling ging uit naar voetballen. Johans verhaal is heel eenvoudig. Hij was de zoon van een bekend Oostenrijks industrieel en groeide in een klein dorp op. waar de fabriek van zijn vader was gevestigd. Als kroonprins van de grote man bekleedde hij een bijzondere positie, zowel in het gezin als in het dorp. Hij overheerste niet alleen zijn jongere zusje, maar ook alle andere kinderen. Op school, waar men zich door zijn aanwezigheid zeer vereerd voelde, was hij verreweg de beste en natuurlijk bij alle spelletjes de onbetwiste leider. Toen hij tien jaar werd, besloten zijn ouders hem naar het gymnasium in Wenen te sturen. Hier, in de grote stad, kon hij zijn positie, waaraan hij zo gewend was, niet handhaven. Omdat hij slechts de kleine en verre van volmaakte dorpsschool had bezocht, wisten en konden zijn nieuwe vriendjes veel meer dan hij. Bovendien mochten ze die jongen van het platteland niet zo erg. Omdat hij gewend was dat hij altijd de eerste was en dat nu niet meer kon zijn, verloor hij alle belangstelling voor het werk op school en spande zich er ook niet langer voor in. Maar hij ontdekte dat hij de stadskinderen voor was in sport; dus richtte hij zijn hele belangstelling op sport in het algemeen en voetballen in het bijzonder - wat zijn ouders zeer betreurden. Zij konden de verandering die in hun zoon had plaatsgevonden, niet begrijpen. Die moeder sprak over Johans totaal gebrek aan eerzucht en kon eenvoudig niet geloven dat het juist een te grote eerzucht was, die de moeilijkheden had veroorzaakt. Johan kon alleen functioneren zolang hij de anderen de baas was. Ieder mens wordt in zijn gedrag door een bepaald plan geleid, dat de basis vormt voor de totale persoonlijkheid, die alle schijnbare tegenspraken in natuur en gedrag in zich verenigt. De levensstijl geeft elk mens zijn individualiteit, zijn eigen persoonlijke stempel in het leven. De levensstijl bepaalt het gedrag van elk individu in de grote scala van levenssituaties en benvloedt daarom in hoge mate zijn lot. DERDE METHODE: ZICH INSTELLEN Dit kunnen we als onze belangrijkste methode beschouwen, want het succes van onze pogingen hangt van niets zo sterk af als van onze instelling tegenover het kind. We kunnen zeggen, dat de factoren die bij het toepassen van deze methode een rol spelen, als een rode draad door dit boek lopen. Tot de juiste instelling behoort in eerste instantie, dat ik in het kind en zijn krachten en vermogens geloof. Het is geen hulpeloze bundel driften, maar van meet af aan een intelligent wezen, dat zich snel in zijn omgeving orinteert en veel vroeger dan de meeste moeders willen toegeven op eigen benen kan staan en zich kan handhaven. Van de wieg af heeft het ons vertrouwen en ons respect nodig en moet het als sociaal gelijkwaardige partner tijdens de opvoeding beschouwd worden. We kunnen niet vroeg genoeg beginnen dit kleine wezentje als een zelfstandige persoonlijkheid te behandelen, die altijd al zelfverantwoording bezat. Hoe vroeger we onze kinderen wat van onze medeverantwoording afstaan, hoe minder moeilijkheden we met ze zullen hebben als ze ouder worden. Ze hebben dan geleerd voor zichzelf te zorgen, onafhankelijk te zijn en er gelukkig mee te zijn. Een moeder die zich ongelukkig voelt, omdat ze voor haar kind niet meer zoveel doen kan, moet beseffen dat ze te weinig op het kind en te veel op zichzelf betrokken is. De juiste instelling tegenover het kind kan vanzelfsprekend niet gespeeld worden, maar moet heel echt zijn. Daar zijn kinderen ongelooflijk gevoelig voor. Soms lijkt het wel toverij, als we constateren dat onze juiste instelling al werkt nog voor het tot handelen is gekomen: De driejarige Bettie huilde sinds enige tijd iedere nacht. Eerst probeerde haar moeder dit te negeren, zoals ze in een ouderstudiegroep had geleerd. Toen dit niet direct werkte, dacht ze aan de andere huisgenoten en liet zich verleiden s nachts op te staan om naar het kind te gaan kijken. Vanzelfsprekend ging daardoor het huilen niet over, zodat ze het toch weer met negeren probeerde. Nu kwam het kind echter de slaapkamer van haar ouders binnen!

107

Tenslotte was de moeder zo over haar zenuwen, dat ze bij ons op het spreekuur kwam. Nadat we alles hadden doorgesproken, gaven we haar de raad het huilen van haar kind in eerste instantie als een zaak te beschouwen. Als ze wil huilen is dat haar goed recht! Het is haar huilen en haar nachtrust! De moeder was het ermee eens en besloot zich niet meer door het gehuil te laten storen. Verder had ze niets gedaan. Toen ze de volgende morgen wakker werd, stelde ze verbaasd vast dat haar dochter die nacht helemaal niet gehuild had. Sindsdien bleven de nachten rustig. Bettie had het besluit van haar moeder, zich er niet langer iets van aan te trekken, gevoeld en - al was ze zich dat niet bewust - ze besloot zelf deze huilmethode als niet langer effectief maar op te geven. Wat het kind ook probeert, het zal zijn methodes waarmee het de vier directe doelen wil bereiken opgeven, zodra we ons positief, logisch zakelijk en vol vertrouwen opstellen en het als zijn zaak, als zijn goed recht beschouwen. Het kind merkt dan dat zijn methode geen effect meer heeft. De vijfjarige Matthias had er een gewoonte van gemaakt tien minuten voor het middageten het in zijn broek te doen. Dit tijdstip was heel intelligent gekozen, want dit was het moment, dat zijn moeder met eten koken bezig was en dat elk ogenblik zijn vader en veel oudere broers konden thuiskomen voor het eten. Zijn moeder raakte dan zo opgewonden, dat daardoor de maaltijd voor iedereen steeds vervelender werd. Er werd haar geadviseerd de logische consequenties te laten werken: omdat ze het eten moest klaarmaken, had ze geen tijd voor Matthias. Met zijn stinkende broek kon hij niet met de anderen aan tafel gaan. Bovendien vervielen de tien minuten na het eten, waarin zijn vader altijd met hem speelde, voor hij weer naar zijn werk moest. De moeder lichtte haar man en oudste zoon in, zodat iedereen op de volgende keer voorbereid was. Die is echter nooit gekomen. Hoewel men er met Matthias met geen woord over gesproken had. Hij had blijkbaar de vastbeslotenheid aangevoeld, waarmee men dit probleem wilde aanpakken. De aanleiding en de manier van ons ingrijpen moeten uit ons verstand en niet uit onze emoties voortvloeien. Onze gevoelens leiden ons gewoonlijk op zijpaden. Dit is minder het gevolg van eigen zwakte, dan wel van de kracht van het kind. Het kind bespeelt onze gevoelens als een kunstenaar zijn harp. Onze gevoelsmatige reactie op het gedrag van het kind komt meestal overeen met zijn onbewuste plannen. Het is het kind, dat ons wil opwinden of ergeren. Alleen dan geven we het de aandacht die het verlangt of de macht die het ons wil laten zien. Gevoelens kunnen het succes van de opvoeder in de weg staan en hem zelfs vaak volledig beheersen. Opwinding, prikkelbaarheid en ergernis zijn uitingen van zwakte en mislukking. Deze erkennen de overwinning van het kind en we weten niet meer of we moeten toegeven of standvastig zijn. Alles wat we vanuit dit gevoel van zwakte doen, moet verkeerd zijn. Het is best begrijpelijk dat de slechte wil of de vijandigheid van onze kinderen ons verontwaardigd maakt of ergert. We kunnen de mens vergeven die aan deze gevoelens toegeeft, hij houdt dan echter wel op opvoeder te zijn. Als we zien hoe een jongen een dier plaagt, kunnen we ons gemakkelijk zo opwinden, dat we het kind een klap geven. Maar we moeten ons wel realiseren, dat in dit geval onze klap niet de daad van een opvoeder was, maar slechts die van een gemotioneerd mens. Een dergelijke daad is wel te verontschuldigen, het is echter zeer de vraag of die ook de jongen van zijn wrede gewoonte afhelpt. Opvoeding is onmogelijk als de opvoeder niet in zijn eigen vermogen en invloed gelooft. Zijn beheersing verliezen laat het verlies van ons zelfvertrouwen zien. Als we ons dus door het kind laten opwinden of als we om een of andere reden merken, dat we ons niet meer kunnen beheersen, is het beter alles te laten voor wat het is en de kamer uit te gaan. Dan kunnen we weer tot rust komen en onze beheersing terugvinden. Daar vr zullen we niet in staat zijn tot overleg, of om een juiste houding aan te nemen en te beslissen, wat er nu gedaan moet worden. Een belangrijke steun bij de juiste instelling tegenover ons kind is het onderscheid maken tussen daad en dader. Wat het kind ook heeft uitgehaald, of het nu een stoutigheid van een

108

klein kind of een ernstiger vergrijp van een ouder kind is, het verkeerde gedrag mogen en moeten we afwijzen, niet echter het kind dat daarachter staat, dat door zijn daad immers ook niet gelukkig geworden is en onze hulp nodig heeft. We mogen ons kind nooit het gevoel geven, laat staan zeggen, dat we niet van hem houden. Slechts wanneer we persoon en zaak van elkaar scheiden, kunnen we de juiste mentaliteit vinden, die ons tot effectief handelen kan brengen. Nog een andere overweging kan ons aan een betere instelling helpen; we moeten ons meer op het geestelijke richten, dan raakt het materile ons niet meer zo. Een gebroken bord valt eenvoudig in het niet, als we aan de geestelijke gezondheid van het kind denken. Kapot speelgoed is niet belangrijk, als het kind er maar iets door geleerd heeft. VIERDE METHODE: HANDELEN [EN NIET PRATEN] Ook deze vierde hoofdmethode wordt op vele plaatsen in dit boek genoemd. Deze moet in de plaats komen van de tegenwoordig helaas vaak gebruikte methode van het vele praten door de moeders. Praten is geen methode, kan hoogstens als negatieve methode beschouwd worden. Een heel belangrijk principe is: We kunnen telkens maar aan n facet van het gedrag van een kind tegelijk werken. Als we meer proberen, zullen we helemaal niets bereiken. We kunnen bijvoorbeeld het kind het gevolg van neuspeuteren laten voelen door te weigeren het later een hand te geven. Onverschillig wat zijn reactie zal zijn, we moeten volledig onaangedaan zijn, anders vernietigen we het effect van deze maatregel. We kunnen geen slechte gewoonte afleren en tegelijkertijd de verschillende koppigheidsreacties aanpakken, welke we als het antwoord van het kind op de op hem uitgeoefende druk moeten beschouwen. Alle opvoedingsmethodes zijn slechts effectief als ze spaarzaam maar met standvastigheid worden toegepast. Hoofdmethode is het handelen. We zullen hier enkele van de heel belangrijke handelwijzen uiteenzetten: NATUURLIJKE EN LOGISCHE GEVOLGEN Een van de meest effectieve methodes om de orde te handhaven [een van onze hoofdprincipes] is, het kind de gevolgen van zijn slechte gedrag te laten ondervinden. We moeten hierbij onderscheid maken tussen de natuurlijke gevolgen, welke zonder onze tussenkomst optreden en de logische gevolgen, welke wij moeten bewerkstelligen. Verder bestaat er nog het verschil, dat de natuurlijke gevolgen altijd werken, terwijl de logische in een uitgesproken machtsstrijd nauwelijks effect hebben. Voorbeelden van de toepassing van deze belangrijke methode hebben we al op veel plaatsen in dit boek aangehaald. Er direct bovenop zitten met bevelen, berispingen of met mopperen werkt slechts oppervlakkig. Het kind voelt zich min of meer tot een bepaald soort gedrag gedwongen. Het juiste gedrag moet echter van binnenuit komen, doordat het kind zich vrijwillig aan een situatie aanpast en zich uit eigen beweging dienovereenkomstig gedraagt. Als het innerlijk niet bereid is zich aan te passen, zullen alle pedagogische pogingen slechts een geringe en tijdelijke waarde hebben. Het kind kan alleen maar tot deze innerlijke bereidheid komen, als het hem duidelijk wordt, dat het bevredigender is de gedragsregels in acht te nemen, dan ze geweld aan te doen. Dit proces heeft niets met persoonlijke onderwerping of vernedering te maken. Het is het enige middel via hetwelk het kind kan leren zowel onaangename als aangename verantwoording op zich te nemen en desnoods zijn eigen verlangens te wijzigen. In de natuurlijke loop der gebeurtenissen zullen er altijd gelegenheden zijn om het kind de onaangename consequenties van zijn vergrijp te laten voelen, als we het tenminste niet uit een misplaatst gevoel van medelijden pijnlijke ervaringen willen besparen. Trots of valse schaamte voor ons kind kan ons daartoe verleiden. Bijvoorbeeld: Het kind staat te laat op, treuzelt bij het aankleden en komt zo te laat op school. En toch zijn we dan nog vaak bereid een verontschuldigend briefje te schrijven en ons kind de gevolgen van de verbeuzelde tijd te

109

besparen. Of we helpen bij iets, wat het zelf zou moeten doen, alleen maar om het het te laat komen te besparen. Natuurlijke gevolgen van vergrijpen, die het kind automatisch de voordelen van juist gedrag voor ogen houden, doen zich vaak voor zonder dat het ons speciale moeite kost. Als we erop letten, dat we die gelegenheden waarvan het kind zou kunnen leren niet onbenut voorbij laten gaan, kunnen we het kind gemakkelijk door ervaring wijs laten worden. Als het niet kijkt waar het loopt, zal het struikelen. [Een drempel tussen twee kamers biedt een natuurlijke gelegenheid voor deze ervaring.] Als het de linker schoen aan zijn rechter voet doet, zal het de knijpende druk vanzelf voelen. Als het treuzelt, zal het aan het een of ander pleziertje niet kunnen meedoen. De natuurlijke gevolgen kunnen echter alleen het juiste effect hebben, als de volwassene er zich niet mee bemoeit. Beheersing zal hem zowel als het kind dan veel ergernis besparen. In sommige gevallen zal het echter nodig zijn bepaalde ervaringen te verzinnen. We kunnen onschuldige middelen bedenken om het kind te laten zien dat een kachel heet is, dat een naald prikt of dat een stoel achterover kan vallen. Zulke feiten zijn heel belangrijk; een toevallige gelegenheid om ze onder de aandacht van het kind te brengen, maakt meer indruk dan verstandige en afschrikwekkende waarschuwingen. We moeten er evenzeer op letten dat bepaalde gevolgen altijd weer optreden. Als het kind vaak te laat aan tafel komt, moet het ontdekken dat voor alle anderen, behalve voor hem, reeds gedekt is. Als het zijn speelgoed niet opruimt, moet het niet verbaasd zijn dat het het de volgende dag niet meer aantreft. Als het bij de voorbereidingen voor wandelingen treuzelt, moet het beleven dat we alleen zijn weggegaan. Het kind mag echter dit onaangename effect van het zich niet aanpassen nooit als straf of als vijandelijke actie onzerzijds ervaren. [Rousseau en Herbert Spencer beschrijven onder andere deze natuurlijke gevolgen als natuurlijke straffen. Dit begrip is niet juist, als de gevolgen onvermijdelijk resultaten van de fouten zijn. In dergelijke gevallen komt het effect volkomen overeen met de onaangename consequenties, welke volwassenen als gevolg van hun verkeerd gedrag moeten accepteren. Als een man niet wil werken en daarom zijn brood niet verdient of als hij betweterig is en anderen hem daarom niet meer opzoeken, zijn deze consequenties geen straffen en worden ook nooit als zodanig beschouwd. Het zijn eenvoudig logische gevolgen; en kinderen moet geleerd worden, de natuurlijke gevolgen van hun gedrag in hetzelfde licht te zien.] Bij dergelijke gelegenheden moeten we een volledig passieve, zij het ook welwillende houding aannemen. We kunnen tegenover het kind eerlijk onze spijt uitdrukken, dat het deze pijnlijke ervaring beleven moet; maar we moeten deze nooit voor hem verlichten. Een dergelijke houding wordt nooit als gemeen of vijandig opgevat, als het kind de consequente orde erachter kan herkennen, welke zowel ons als zijn gedrag bepaalt, als de gevolgen niet willekeurig door de macht van de volwassenen worden opgelegd en als hun logica overduidelijk is. Dit optreden van de natuurlijke of logische gevolgen is een van de beste opvoedingsmethodes. Het brengt respect bij voor orde en het schept een band. En toch is het een van de methodes die het moeilijkst te leren zijn, omdat de ouders niet gewend zijn op deze manier te denken en te handelen. Velen vinden het moeilijk het subtiele verschil tussen gevolg en straf te zien. Bij oppervlakkige beschouwing kan het haarkloverij lijken. De ene methode is voor het kind precies zo onplezierig als de andere; waarom zouden we dan dit verschil aanbrengen en de nadruk leggen op de betekenis van het verschil? Vanuit psychologisch standpunt bezien is het verschil buitengewoon. Onze kinderen reageren veel sterker op psychische factoren dan op verstandelijke. Ze kunnen zich net zo verzetten tegen gevolgen als tegen straf en kunnen precies zo hun best doen, ze te vermijden. Dat is echter een reactie van het ogenblik en spoedig zal het gezond verstand het kind tot het inzicht brengen, dat wij waarschijnlijk gelijk hebben. Gevolgen zijn voor het kind aannemelijk - straf is in het gunstigste geval draaglijk. Wij moeten onszelf zorgvuldig opvoeden, om deze opvoedingsmethode te gebruiken. De toepassing vereist denken, overleg en fantasie. Als we in een conflictsituatie impulsief

110

handelen, zetten we de strijd alleen maar voort en proberen we met onze macht indruk te maken. We zijn dan echter niet in staat de onpersoonlijke gevolgen van een verstoorde orde hun werk te laten doen. Een paar tips kunnen misschien helpen de subtiele, maar zo bijzonder belangrijke grens tussen gevolg en straf te herkennen. En aanwijzing hebben we al besproken - dat de gevolgen namelijk een logica moeten dragen, welke voor het kind begrijpelijk is. Als we het vertellen dat het niet naar de bioscoop mag, als het zijn bord niet leeg eet, dan is dat onlogisch. Als het echter van de bioscoop niet op tijd thuis komt, is het alleen maar verstandig, dat het de volgende week er niet heen kan. Er is nog een ander verschil, dat buitengewoon belangrijk is en toch vaak niet begrepen wordt. De gevolgen zijn het natuurlijk resultaat van het verkeerde gedrag - ze zijn geen vergelding. Als we zeggen: je hebt je verkeerd gedragen, dus moet je nu... dan is dat een straf. Gevolgen zijn eerder aansporingen tot beter gedrag: Zolang je je verkeerd gedraagt, zal je dit of dat niet kunnen... Er wordt dus minder de nadruk gelegd op wat er gebeurd is, dan op wat er komt - in de toekomst. In plaats van dat we de zaak afsluiten, openen we zo de deur naar toekomstig meer aangepast gedrag. Een goed voorbeeld van het essentile verschil tussen gevolg en straf is de volgende situatie: het kind is luidruchtig en luistert slecht. Als we zeggen: Ik kan dat lawaai niet langer verdragen, ga naar je kamer en blijf daar! dan is dat straf. Heel anders wordt het, als we zeggen: Het spijt me, dat je nu niet langer bij ons kan blijven, als je zo stoort. Misschien is het beter dat je naar je kamer gaat, tot je vindt dat je je weer juist gedragen kan. In beide gevallen moeten we erop letten, dat het kind de kamer uitgaat; maar in het eerste geval is de isolering definitief en stopt een gebeuren, terwijl het kind in het tweede geval terug kan komen, zodra het daartoe zelf bereid is. Het is dus aan hem om de situatie te veranderen. Het is altijd heel belangrijk het kind een keus te laten, vooral in gespannen situaties, als het niet wil gehoorzamen. Volwassenen, die niet psychologisch en uitsluitend logisch handelen, zullen moeite hebben de volledige betekenis hiervan te begrijpen, omdat het voor hen weinig verschil maakt welke onaangename gevolgen men moet ondergaan; voor het kind is het echter zeer belangrijk, als we hem zeggen: Wil je zelf uit je kamer komen of zal ik je eruit dragen? Voor de volwassene blijft de onplezierige noodzaak uit de kamer te gaan in beide gevallen even onaangenaam. Maar voor het kind niet. Als het zelf beslissen kan, voelt het zich belangrijk en zal het minder weerbarstig zijn. Ook als het geen antwoord geeft, kunnen we altijd zeggen: Als je niet zelf naar buiten gaat, zal ik je moeten dragen. Een dergelijke gang van zaken zal in de meeste gevallen, als het kind nog niet erg eigenzinnig en vijandig is, de situatie redden. Als het kind ouder is, kunnen we het natuurlijk niet meer naar buiten dragen. In dat geval zal de keus zijn, dat het kind of wij de kamer uitgaan. En als het kind ons dan volgt, gaan we het huis uit. Als het ons dan nog blijft volgen, kunnen we de situatie nog redden, doordat we nu helemaal niet meer letten op wat het verder ook doet. Dit zal echter een zeer exceptioneel geval zijn; bij de meeste kinderen wordt de ban al bij de eerste keuze gebroken. In de regel reageert het kind al bij de eerste keus, als het merkt dat het ons ernst is, vooral als het van vroegere ervaringen weet, dat we menen wat we zeggen. Een derde factor, die de gevolgen van straffen onderscheidt, is de klank van onze stem. Als we met een harde, gergerde stem spreken, straffen we het. Als we een vriendelijke houding handhaven, leggen we er de nadruk op, dat het om de orde gaat, die in acht genomen moet worden en niet om onze eigen verlangens of macht. In het eerste geval richten we ons tegen het kind en voelt het zich afgewezen. In het tweede geval richten we ons tegen het gedrag van het kind, waarbij zijn persoonlijke waardigheid niet wordt aangetast. De verschillen in stembuiging drukken het verschil in de relatie uit. Bij straf onderbreekt onze ergernis de relatie, terwijl we bij de gevolgen onze genegenheid en vriendelijkheid handhaven. Daarom is het nauwelijks mogelijk de natuurlijke gevolgen te laten werken, als we met het kind in een machtsstrijd gewikkeld zijn. Op het moment, dat het kind zijn macht wil tonen, moeten we ons eerst uit deze strijd terugtrekken. Logische gevolgen, die gepland zijn om het kind tot toegeven te dwingen, zijn altijd straffen ook al zou de situatie natuurlijke gevolgen mogelijk maken.

111

Terwijl we bij het laten optreden van de natuurlijke gevolgen volledig met het kind kunnen meevoelen, moeten we oppassen, dat ons overdreven en verkeerd geleid medegevoel ons niet juist op dat moment zwak maakt, dat het kind door een ervaring iets leren kan. Verkeerd geleide sympathie kan als effect hebben, dat wij ons laten inpakken door zijn handige pogingen zich uit de situatie te redden. Beloftes accepteren, of deze nu spontaan of onder pressie worden gedaan, is de valkuil van onze zwakte. Op het kritieke ogenblik moet het kind geen tweede kans hebben. [Het moet deze tweede kans altijd de volgende keer hebben.] Nu is het tijd om te handelen, niet om te praten. PSYCHOLOGISCHE ONTHULLINGEN Tot nu toe hebben we hoofdzakelijk de uiterlijke opvoedingsmethodes onderzocht. De veel verder reikende psychologische methodes moeten echter niet buiten beschouwing worden gelaten. Alle ouders hebben een zekere kennis van praktische psychologie nodig, om het kind te kunnen begrijpen en verantwoord met hem te kunnen omgaan. De kennis van psychische processen en speciaal van de kinderlijke motivatie is noodzakelijk geworden, opdat met het einde van de autocratische gezinsstructuur ook de werking van de dwang van buitenaf wordt beindigd. In plaats van het kind door druk te dwingen, moeten ouders en opvoeders zijn innerlijke beweegredenen leren kennen en leren gebruiken. De dwang van buitenaf moet door psychische prikkels van binnenuit worden vervangen. Het kind weet niet waarom het zich slecht gedraagt en verkeerde dingen doet. Het heeft geen zin om een kind te vragen: Waarom heb je dat gedaan? Ouders ergeren zich vaak als zij ten antwoord krijgen: Ik weet het niet! Toch is dat meestal de waarheid. Het kind volgt zijn impulsen zonder zich volledig bewust te zijn van zijn doelen. Als het probeert zijn gedrag te verklaren, geeft het meestal rationaliseringen en verontschuldigingen, maar niet de werkelijke motieven. In plaats van het kind naar het waarom van zijn handelingen te vragen, moeten wij in staat zijn het te helpen door het in te lichten over zijn doelen en over de reden van zijn gedrag. Als het zichzelf begrijpt, kan het zijn instelling veranderen. Speciale voorzichtigheid is geboden om psychologische uitspraken hun effect te laten hebben en om te voorkomen dat schade wordt aangericht. De eerste vraag is wanneer en hoe we die uitspraak doen. Dat moet nooit in een conflictsituatie gebeuren, wanneer het kind iets verkeerd gedaan heeft. Op zulke ogenblikken kunnen we met praten niets bereiken. Het tweede gebod is, dat deze gesprekken altijd zakelijk en nooit met emoties geladen moeten zijn. Als ook maar een greintje kritiek of verwijt te bespeuren valt, wekken deze gesprekken oppositie en vinden ze geen gehoor. We moeten er altijd aan denken dat psychologie als alle zeer effectieve methodes ook een destructief wapen kan zijn. Als psychologie gebruikt wordt voor straf en vernedering, kan er meer schade mee worden toegebracht dan met de ergste lichamelijke mishandeling. Psychologische verklaringen hebben rust en vriendelijkheid nodig en een ogenblik van intimiteit, als een openhartige gedachtewisseling voor beide partijen aannemelijk is. Onverschillig hoe juist een psychologische verklaring kan zijn, het effect is erger dan nutteloos, als deze in een sfeer van ergernis of op het verkeerde tijdstip gegeven wordt. Psychologische verklaringen moeten niet verward worden met pogingen om te analyseren, in het onbewuste door te dringen of de diepste driften op te sporen. Zonder grondige opleiding en kennis van de psychotherapie moet niemand zich wagen aan een psychologische analyse. We moeten echter onderscheid maken tussen psychotherapie, welke aan psychotherapeuten en psychologen voorbehouden moet zijn, en Deutung waartoe ieder, die met kinderen te maken heeft, in staat moet zijn. Het voornaamste verschil tussen beide is de wijze van psychologisch onderzoek; de psychotherapie probeert het verloop van de ontwikkeling te onthullen en de dieperliggende opvattingen en levensstijl van de persoon van het kind of de volwassene op te sporen. Deutung (of verklaring) houdt zich daarentegen slechts bezig met de tegenwoordige instelling en de onmiddellijke doelen van het kind, welke in zijn tegenwoordige gedrag direct tot uiting komen. Alle ouders en opvoeders hebben een zekere psychologische kennis nodig en begrip voor de persoonlijkheid van het kind. In moeilijke gevallen kan deze kennis via de diensten van

112

een kinderpsycholoog worden verkregen. Psychologische inzichten moeten nooit gebruikt worden voor het dagelijks gesprekje; ze kunnen alleen dienen als leidraad bij de behandeling van ons kind. We moeten de handelingen van het kind begrijpen om deze te kunnen benvloeden. Wat we moeten weten is niet waarom een kind zo handelde, maar met welk direct doel. Het verschil tussen waarom en waartoe mag bij oppervlakkige beschouwing onbelangrijk schijnen. Er is echter een principieel verschil tussen de nadruk leggen op het verleden of de tegenwoordige doelen. Er kunnen duizend redenen zijn, die geleid hebben tot de tegenwoordige houding van een kind; allemaal dienen ze echter maar n doel. Het zoeken naar het waarom is voor de niet opgeleide opvoeder pure gokkerij; de kennis van het doel wijst op begrip. In dit licht bezien zijn alle kinderlijke handelingen doelgericht; dat helpt de opvoeder en het kind. Het kind reageert op de verklaring van de redenen heel anders dan op een verklaring van de doelen van zijn handelingen. Feitelijke verklaringen, zoals jaloersheid, minderwaardigheidsgevoel, het gevoel verwaarloosd te worden, onderdrukt of achteruitgezet te worden en ook gevoelens van schuld of medelijden met zichzelf, nog afgezien van het feit of ze voor het gedrag van het kind juist getypeerd zijn of niet, zullen in het gunstigste geval door het kind met vriendelijke onverschilligheid worden aangehoord. Ze vertellen het kind alleen maar wat het is. Zijn reactie is echter heel anders als we het vertellen wat het wil: bijvoorbeeld de aandacht op zich vestigen, zijn superioriteit tonen, de baas zijn, zijn macht waarmaken, zich wreken of anderen willen bestraffen. Dergelijke verklaringen van zijn werkelijke plannen brengen, als ze juist zijn, direct een heel bepaalde en karakteristieke reactie van het kind teweeg. Deze reactie is onmiddellijk en automatisch; een herkenningsreflex geeft aan dat de verklaring juist is. Deze herkenningsreflex bestaat in een guitige glimlach en een eigenaardig knipperen met de ogen, karakteristiek voor de kat die de kanarie opgevreten heeft. Het kind hoeft geen woord te zeggen, het kan zelfs nee zeggen- zijn gezichtsuitdrukking verraadt het echter. Deze onthulling van zijn psychologische plannen leidt vaak - vooral bij kleine kinderen - tot een directe verandering van het besproken gedrag. Zelfs heel kleine kinderen zijn in staat, zodra ze de betekenis van de woorden begrijpen - dat wil zeggen als ze ongeveer twee jaar zijn - hun plannen te onderkennen en ze hebben de neiging hun houding te veranderen als wij ze die bewust gemaakt hebben. [Zie hoofdstuk V: het geweten.] Het betekent natuurlijk niet een volledige verandering van levensstijl; maar het kan uiteindelijk leiden tot een verandering van de basishouding ten opzichte van de volwassenen. Psychologische verklaringen moeten met de grootste voorzichtigheid worden gegeven. Als ze herhaald of overdreven worden, zijn het geen onthullingen meer. Ze moeten nooit een vernederend of minachtend karakter hebben en moeten door het kind nooit als berisping of kritiek gevoeld worden. Het is in het algemeen aan te raden, geen bepaalde constatering te doen: je doet zo, omdat je... wilt. Veel beter zijn opmerkingen die een vaag vermoeden uitdrukken: Het lijkt me dat je misschien wilt laten zien dat je sterker bent dan ik. Zou het kunnen, dat je alleen maar wilt dat ik me met je bemoei? Uitspraken in deze vorm kunnen geen schade aanrichten. Als we op het verkeerde spoor zijn, zien we juist geen enkele reactie. We kunnen dan een ander vermoeden uitspreken en de reactie van het kind zal ons laten zien welke de juiste is. Twee jongens van negen en tien jaar erg eren hun moeder, omdat ze iedere avond in bed met elkaar liggen te ravotten. Hun moeder wist niet wat ze doen moest. Ik had daarop een gesprek met de jongens. Ik vroeg hun waarom ze altijd ravotten na het naar bed gaan. Natuurlijk verwachtte ik niet het juiste antwoord op deze vraag, maar ik wilde horen wat ze te zeggen hadden. Ze verklaarden allebei dat het zo leuk was om in bed te vechten, omdat het geen pijn deed als je werd omgegooid. Dit was hun rationalisering. Ik vroeg hun of ze het goed vonden, dat ik hun nu de werkelijke reden vertelde. Natuurlijk hadden ze daar niets tegen. Toen probeerde ik: Zou het kunnen zijn dat jullie het doen met de bedoeling dat je moeder een paar keer komt om jullie te zeggen dat je stil moet zijn? De jongste antwoordde onverschillig: Kan wel. De oudste echter zei niets, maar straalde. We moeten opmerken, dat de oudste moeders lieveling was en erg afhankelijk van haar was, terwijl de jongste zich een beetje buitengesloten voelde en meer op zichzelf aangewezen was. In het algemeen was hij

113

altijd tot strijd bereid, omdat hij een betere vechter was; maar s avonds was het altijd de oudste die begon, opdat zijn moeder zou komen om ze tot rust te brengen. Verder werd er niets gezegd; maar dit was genoeg om de avondlijke vechtpartijen te doen ophouden. Dat betekent niet dat de oudste plotseling onafhankelijk van zijn moeder was geworden. Maar deze speciale methode had geen effect meer, nu men het doel ervan had ontdekt. De onthulling van persoonlijke instelling en doelen is ook een zeer effectief middel om hele groepen van kinderen te benvloeden. Groepsgesprekken kunnen er veel toe bijdragen de houding van individuen en groepen te veranderen en zouden op school en op pedagogische consultatiebureaus regelmatig moeten plaatsvinden. DE GEZINSRAAD Omdat de maatschappij de kinderen tegenwoordig als sociaal gelijkwaardige partners beschouwt, is het nodig dat ze ook in het gezin als gelijkberechtigden worden beschouwd. Gelijkberechtiging betekent hier niet gelijke functie. Vader en moeder, broers en zusjes, ouderen en jongeren moeten verschillende functies uitoefenen. Deze verschillen moeten echter nu niet langer een of andere benadeling van de sociale positie met zich meebrengen; anders leiden ze onvermijdelijk tot ontstemming en afkeer om de functies uit te oefenen, die een te gering sociaal prestige opleveren. De grotere vrijheid geeft ook hier een groter aandeel in de verantwoordelijkheid voor het welzijn van het geheel. Zolang de ouders en vooral de moeders alle verantwoording op zich nemen en de kinderen zich in de vrijheid verheugen, te doen en te laten wat ze willen, is een onevenwichtige relatie onvermijdelijk; men heeft de kinderen de mogelijkheid ontnomen zich nuttig te maken, en ze hebben de neiging eisen te stellen en te willen heersen. De ervaring vrij te zijn, welke niets anders dan zelfbepaling is, vereist een gevoel van verantwoordelijkheid; anders leidt dit tot chaos. De gezinsraad geeft nu elk gezinslid de gelegenheid zich over alle aangelegenheden die het gezin en het thuis betreffen, vrijelijk te uiten. Iedereen kan overal aanmerkingen op maken en alles bekritiseren wat hem niet bevalt; zijn bezwaren moeten er echter wel toe leiden, dat hij voorstellen voor een oplossing doet. Het recht op kritiek houdt in, dat men het zijne bijdraagt tot een gelukkig gezinsleven. In deze betekenis voedt de gezinsraad op tot democratie. Ervaringen met een dergelijke opvoedende waarde zijn voor ouders en kinderen even belangrijk. De traditie geeft ons geen leidraad hoe we met elkaar in sociaal evenwicht moeten leven. We moeten dit door vallen en opstaan Ieren. Elk gezin is een pionier in het avontuur van het samenleven met anderen als gelijkwaardig medemens. Als wij er als kinderen niet in slagen te leren hoe men in een gezin democratisch leeft, zullen we nauwelijks gelegenheid hebben het later te leren, omdat dan namelijk onze priv-maatstaf van superioriteit en minderwaardigheid al gevormd is. We proberen superieur te zijn, terwijl we in werkelijkheid bang zijn minderwaardig te zijn. Meer dan wat ook geeft de gezinsraad elk lid het gevoel sociaal gelijkwaardig te zijn, zowel wat de rechten als wat de plichten betreft. In deze zin maakt hij ook de toepassing van democratische principes in het gezinsleven veel gemakkelijker. Vaak ligt het aan de moeilijkheid om democratische relaties tussen gelijkberechtigden te vormen en te onderhouden, dat de gezinsraad geen stand houdt. Ouders kunnen met goede bedoelingen en groot enthousiasme een begin maken, maar al gauw doen zij of de kinderen de principile voorwaarden tot een democratische gang van zaken geweld aan, en de gezinsraad verliest zijn functie en betekenis. Een gezinsraad welke langer wil standhouden, vereist van iedere deelnemer behoorlijke standvastigheid, de wil om eigen fouten in te zien en het vermogen om de eigen instelling te veranderen en die van de ander te respecteren. Als we nieuwe wegen zonder angst en wantrouwen willen inslaan, vereist dit moed en de overtuiging, dat ook de anderen in harmonie en vrede willen leven, maar misschien niet weten hoe ze dit doel moeten bereiken. Zonder vertrouwen en zonder respect voor de andere gezinsleden is het nauwelijks mogelijk wederzijdse moeilijkheden en conflicten gemeenschappelijk te bespreken en op te lossen.

114

Om het houden en het volhouden van de gezinsraad wat gemakkelijker te maken, wijzen we op een paar principes: a) Voor de raad moet elke week een dag vastgesteld worden. Het is niet raadzaam om een raad bijeen te roepen steeds als een enkel lid dit wenst. Niets is zo dringend, dat het direct moet worden afgehandeld. Direct betekent gewoonlijk een conflictsituatie; een botsing van belangen. Juist dan is het niet de tijd voor een gesprek, omdat in een conflictsituatie woorden geen communicatiemiddelen zijn, maar wapens. Het is heel goed mogelijk in een normaal raadsgesprek richtlijnen voor noodsituaties op te stellen. b) Alle gezinsleden worden uitgenodigd mee te doen; verplicht is dit echter niet. Als een gezinslid, of het nu de vader of een kind betreft, niet mee wil doen, kan zijn afwezigheid gebruikt worden om beslissingen te nemen, welke de betrokkene niet gewenst vindt. Een dergelijke gang van zaken is meestal voldoende om het gezinslid dat niet tot medewerking bereid was er toe te bewegen, de volgende zitting mee te maken. Hij heeft dan de gelegenheid de genomen beslissing te wijzigen. c) Alle gezinsleden nemen als gelijkwaardigen deel, hetgeen betekent dat elk een stem heeft. De voor deelneming vereiste leeftijd hangt af van het vermogen van het kind om te begrijpen wat besproken wordt. Zelfs heel kleine kinderen kunnen een bijdrage leveren en enkele van hun voorstellen onder woorden brengen. Aan de andere kant kan elk lid dat de bespreking verstoort met toestemming van alle andere aanwezigen verzocht worden de bijeenkomst te verlaten. d) Het voorzitterschap rouleert wekelijks of maandelijks, zodat elk gezinslid dit voorrecht en deze verantwoording meemaakt. Er wordt vaak verondersteld, dat kinderen niet in staat zouden zijn het voorzitterschap juist uit te oefenen. Dat is waar, maar even dikwijls zijn er ouders die niet in staat zijn op democratische wijze de gezinsraad voor te zitten. e) De parlementaire organisatie stelt elk lid in de gelegenheid zich vrijelijk te uiten, maar houdt ook de verplichting in naar de anderen te luisteren. Als de ouders de zittingen gebruiken om te verklaren, te preken, te schelden of hun wil op een andere manier de kinderen op te leggen, dan is de gezinsraad ondemocratisch en beantwoordt hij niet aan het doel. Zoals alle andere gezinsleden kunnen de ouders hun standpunt slechts onder de aandacht van de groep brengen. Het eerste doel van de raad moet de goede wil zijn van allemaal om oprecht te luisteren naar wat iedereen te zeggen heeft. Voordat eventuele bevredigende oplossingen kunnen worden gevonden, moet de nieuwe manier van naar elkaar luisteren en begrijpen wat de ander bedoelt een vaste voorwaarde voor de besprekingen zijn geworden. f) De meeste dringende kwesties zijn niet zo dringend als de ouders of een kind wel menen. Alle gezinsleden moeten leren geduld te oefenen en af te wachten, ook in omstandigheden die hun niet welgevallig zijn. De meeste ouders vinden het moeilijk rustig te blijven zitten als er iets verkeerd gaat of als het kind zich slecht gedraagt. Wat ze kunnen ondernemen en gewoonlijk ook doen, verbetert in werkelijkheid de situatie niet, maar alles lijkt verstandiger dan af te wachten en te kijken wat er gebeurt. Zolang er door de gezinsraad nog geen beslissing genomen is, heeft ieder het recht te doen wat hij het beste vindt. Geen enkele beslissing die anderen aangaat, heeft geldigheid zolang deze niet door de raad bekrachtigd is. Een aanvankelijk door een van de leden genomen beslissing kan gerechtvaardigd worden door mogelijk levensgevaar. In de meeste andere conflictsituaties is het voldoende als de ouders zich terugtrekken en de kinderen aan zichzelf overlaten. g) Het karakter van de beslissingen vereist zorgvuldig overleg. Zij moeten het belang van allemaal dienen en niet dat van n. Geen enkele vorm van dwang mag in de gezinsraad een rol spelen, welke immers moet dienen om oplossingen voor bestaande problemen te zoeken. Welk probleem ook aan de orde is, altijd geldt de vraag: Wat kunnen wij er aan doen? Het is belangrijk, dat de klemtoon op wij valt en niet op wat een enkel lid kan doen. De gezinsraad kan nooit misbruikt worden om

115

over een van zijn leden een oordeel te vellen. Als er op iemand invloed moet worden uitgeoefend, moet eerst duidelijk gemaakt worden wat alle anderen zouden doen als... Tegelijkertijd moet men bespreken wat er gedaan moet worden als verschillende gezinsleden datgene wat besloten is niet uitvoeren. Met andere woorden: men heeft besluiten en actieplannen nodig voor onaangename zowel als voor aangename mogelijkheden en situaties. Men moet streven naar eenstemmigheid. Als dit niet mogelijk is, beslist de meerderheid. Kinderen zijn inderdaad meestal heel verstandig als hun problemen op zakelijke wijze en losgekoppeld van elk aanwezig conflict besproken worden. h) Ouders zijn vaak bang voor verkeerde beslissingen, welke tegen hun beter oordeel in genomen worden. Dergelijke verkeerde beslissingen, die meestal door de kinderen voorgesteld worden, kunnen zeer positief benut worden. Ouders moeten niet proberen zon beslissing te verhinderen, maar zij moeten de kinderen laten beleven wat er gebeurt. Al te grote schade zal er niet uit ontstaan. Bij de volgende gezinsraad zullen de kinderen voorzichtiger zijn en hun stem aan een betere oplossing geven. i) Als een beslissing eenmaal genomen is, moet elke wijziging tot de volgende zitting wachten. Intussen heeft niemand het recht anders te beslissen, of zijn beslissing anderen op te dringen. Als anderzijds een besluit om zo en zo te handelen door de kinderen genegeerd wordt, zijn ook de ouders er niet langer aan gebonden. Als bijvoorbeeld de moeder de verantwoording op zich nam boodschappen te doen en te koken, terwijl de kinderen de taak op zich namen af te wassen, is het niet de taak van de moeder erop toe te zien dat ze dit ook doen. Maar het is natuurlijk wel zo, dat ze niet kan koken als er niet afgewassen is. j) De gezinsraad is de enige autoriteit. Geen enkel lid kan een wet maken of beslissingen voor anderen treffen. Precies zo kan niemand de volledige verantwoording voor het goed functioneren van het huishouden op zich nemen. Voor de meeste ouders, vooral voor moeders, is dit een moeilijke les. Hun gevoel voor plicht en verantwoording maakt grote indruk op moeders en zij hebben het gevoel dat ze in gebreke blijven als ze zich niet bekommeren om de behoeften van allemaal. Als gevolg hiervan hebben de kinderen geen gelegenheid om zelf verantwoording op zich te nemen. Als de moeder bereid is de gezinsraad als hoogste autoriteit te accepteren, hoeft ze zich niet schuldig te voelen als niet alles gaat zoals het zou moeten. Het is belangrijker dat de kinderen hun verantwoording op zich nemen, dan dat alles altijd prima loopt. k) Als men met het instellen van een gezinsraad begint, moet men zich realiseren, dat daarmee een totaal nieuwe en nog onbekende vorm van handelen begint. Het kost tijd en moeite, voordat alle gezinsleden aan een dergelijke gang van zaken gewend zijn. Ouders noch kinderen hadden voordien soortgelijke ervaringen. Zij hebben geen groot vertrouwen in elkaar en daarom ook geen sterk geloof in een plan dat medewerking vereist. Kinderen zijn bang dat het alleen maar een nieuwe truc is om hen er toe te krijgen zich goed te gedragen en dingen te laten doen die zij niet willen. En ouders zijn bang voor eisen en beslissingen van hun kinderen die ongerechtvaardigd zijn. Daarom zijn de beraadslagingen vaak voor alle betrokkenen een last. Soms kan het moeilijk zijn er zelfs maar mee te beginnen. In andere gevallen verdwijnt het aanvankelijk enthousiasme al gauw. Voor veel ouders kan het moeilijk zijn een begin te maken met de raad. Als de moeilijke beginperiode echter zonder het onderbreken van de regelmatige zittingen overwonnen is, moet het effect van de raad voor alle deelnemers zinvol zijn.

116

SPECIALE SITUATIES

In het leven van een kind zijn er zekere uiterlijke omstandigheden, die bijzondere problemen met zich meebrengen. Als deze niet op de juiste manier worden aangepakt, kunnen ze schadelijke gevolgen voor zijn latere ontwikkeling hebben en tot grote moeilijkheden aanleiding geven. Verborgen conflicten komen daarbij niet zelden verwarrend plotseling te voorschijn. Als we de juiste instelling tegenover het kind hebben en rekening houden met de basis van zijn gedrag, zullen we zonder moeite in elke nieuwe situatie het juiste doen. Het kan echter nuttig zijn om nog iets meer te weten over de behoefte van het kind in zijn verschillende groeifasen. Moderne moeders bereiden zich op het verzorgen van het kleine kind voor door cursussen te volgen en praktisch te oefenen, vooral wat de lichamelijke verzorging betreft. Om een klein kind goed te verzorgen moeten we ook andere behoeften begrijpen - die met betrekking tot zijn handelen, zijn spel en zijn belangstelling, welke zich met het jaar wijzigen. Het zou buiten het kader van dit boek vallen, als we deze gedetailleerd zouden beschrijven. In dit hoofdstuk behandelen we de psychologische kant van de problemen, die uit bepaalde belangrijke situaties voortvloeien. VOORBEREIDINGEN VOOR DE GEBOORTE Wij [vader en moeder] staan voor onze eerste opvoedingstaak, als we de baby verwachten. Door onze instelling en onze verwachtingen ontstaat reeds lang voor de geboorte een band met het kind. In deze periode kunnen we reeds de karakteristieke fouten begaan, die in het volgende hoofdstuk worden besproken. Vrees, angst, overdreven verwachtingen, er druk mee bezig zijn, zijn veel voorkomende bronnen van gevaar. We moeten ze beslist vermijden. De periode van de zwangerschap moet gebruikt worden om onze morele houding, onze moed en ons zelfvertrouwen te versterken. Wij raden aan via boeken of cursussen kinderverzorging en kinderpsychologie te studeren. We moeten echter goed op het effect van zulke studies letten. Als we bij zon overvloed van informatie en advies ontmoedigd of bezorgd worden, hebben we geen profijt van deze studie. Als we ons ertoe laten verleiden te gaan twijfelen aan ons vermogen het kind op te voeden, vernietigen we de krachten waarop we nu juist moeten vertrouwen om goed te kunnen opvoeden. EERSTE ERVARINGEN De eerste ervaringen van het kleine kind met de mensen uit zijn omgeving zijn van het grootste belang. Er is veel werk nodig om zijn gedrag te veranderen, wanneer het eenmaal verkeerde indrukken heeft opgedaan en zich daardoor onjuiste reacties heeft aangewend. Lang voordat een kind woorden kan verstaan, reageert het op de sfeer waarin het leeft en ervaart het de menselijke relaties. Het ondergaat indringend de stemming van anderen en reageert daarop. Angst en bezorgdheid van de ouders roepen bij het kind vreesachtigheid en nervositeit op. Kalmte en ongedwongenheid zorgen ervoor dat het kind kalm en rustig wordt. Ongetwijfeld kan de vicieuze cirkel die de harmonische relatie tussen moeder en kind verstoort ook van het kind uitgaan. Te vroeg geboren zijn, ernstige ziekte of storingen in de ontwikkeling van het kind zullen zijn moeder begrijpelijkerwijze verontrusten; haar toestand heeft weer invloed op het kind en stoort zijn aanpassing, wat voor de moeder weer aanleiding tot nieuwe opwinding is. De vicieuze cirkel kan echter ook met verontrustende omstandigheden beginnen, die niet van het kind afhangen maar wel de moeder hinderen en ten gevolge daarvan het kind benvloeden. Ook als de aanleiding tot de oorspronkelijke moeilijkheden uit de wereld zijn geholpen, duurt de gestoorde relatie tussen moeder en kind voort en verontrust beiden. Het is daarom buitengewoon belangrijk ons eigen psychisch evenwicht te bewaren. Dat is natuurlijk altijd belangrijk, maar tijdens de eerste weken en maanden van het leven van het kind met name. Het is te begrijpen dat we een zo zwak en hulpeloos wezentje willen beschermen en helpen. Het kind kan echter niet genoeg moed en zelfvertrouwen ontwikkelen, als het van het begin

117

af aan de ongunstige gevolgen van hulpeloosheid ondergaat. Er wordt een zeer grote zelfbeheersing verlangd om ons in te houden en het kind niet bij elke kleine gelegenheid te helpen; maar onze beloning is groot. Allereerst zal het kind er in toenemende mate in slagen zijn lichaam te beheersen en moeilijke situaties de baas te worden en later zal het moed en onafhankelijkheid verworven hebben. Medelijden en angst zijn veel voorkomende aanleidingen voor onjuiste handelingen, welke niet alleen de ontwikkeling van het kind verstoren, maar ook zijn relaties veranderen, hetgeen nog belangrijker is. Eerzucht en ijdelheid van de ouders zijn andere oorzaken die tot misbruik of onderdrukking van het kind leiden. Vanaf zijn eerste levensjaar is het kind een onafhankelijk menselijk wezen, dat zich aan de sociale ordening van zijn groep moet aanpassen. Hoewel het in bepaalde dingen hulp en steun nodig heeft, is het volledig in staat zich met eigen middelen aan het leven aan te passen en het heeft recht op deze ervaring. DE BORSTVOEDING Tijdens de borstvoeding beleeft het kind zijn eerste avontuur samen met een ander mens. Dat geldt natuurlijk ook als men het de fles geeft. Daarom kan al op de eerste dag van zijn leven de noodzakelijke opvoeding in regelmaat beginnen. Als het daar eenmaal aan gewend is, verschijnt de orde als een aangename ervaring. Vanaf het begin regelmatig voeden heeft twee voordelen. Het kind beleeft orde en regelmaat, wat een essentieel element in onze samenleving is. Regelmaat in de voeding komt ook overeen met de biologische orde, want alle lichamelijke en vooral de vegetatieve functies worden door een bepaald ritme gekenmerkt. Hoe eerder het kind een natuurlijk ritme in zijn functie heeft, des te beter verloopt zijn lichamelijke en sociale ontwikkeling. Ook de regelmatige stoelgang kan heel vroeg beginnen en het voedingsritme volgen; een opvoeding in deze zaken moet echter wachten tot het kind zijn organen bewust kan beheersen. Het tot zich nemen van voedsel vereist echter geen controle over een van de organen. Als het kind aan regelmaat gewend raakt, past zijn maag zich automatisch aan [zie hoofdstuk VIII: verwenning]. Bij het opstellen van een voedingsschema moeten we rekening houden met de behoefte van elk kind. Het is in dit verband verstandig de kinderarts te raadplegen. Een ritme van vier uur is voor het gemiddelde kind het beste gebleken. Als een kind echter bijzonder zwak of ziek is, kan een andere regeling noodzakelijk zijn. Als het ouder wordt, kan het schema veranderd worden. We moeten echter altijd een bepaalde regeling aanhouden. Veel vergissingen bij de voeding komen voort uit niet gerechtvaardigde bezorgdheid van de ouders. Overbezorgde ouders zijn bang dat het kind niet genoeg krijgt. Ze onderschatten de kracht van een levend organisme. Zolang ze zich niet bemoeien met de eetlust van het kind zorgt het wel voor zichzelf. Als het een keer minder eet, zal het de volgende keer wel meer eten. Er is geen reden voor bezorgdheid als het tijdens de borstvoeding inslaapt. Ook is er geen aanleiding zich te laten benvloeden door zijn gejengel als het hongerig ontwaakt of de regel te doorbreken en het voortijdig te voeden. Als we toegeven verhinderen we dat het kind de voordelen van de regelmaat beleeft. Het gevaar bestaat echter dat we een voedingsschema als nieuwe bron van angst gaan misbruiken. Men moet dit schema niet als een zwaard beschouwen dat voortdurend boven ons hoofd hangt. Enkele minuten eerder of later maakt natuurlijk geen verschil. Het is heel belangrijk dat de moeder rustig en kalm is als ze de baby voedt. Het kleine kind reageert heel sterk op spanning en angst, die zijn vegetatieve functies verstoren. Daarbij speelt het geen rol of wij ons zorgen maken over de temperatuur van de fles of over de samenstelling of kwaliteit van de voeding of over het nauwkeurig vasthouden aan de voedingstijd; iedere bezorgdheid berokkent meer schade dan de een of andere kleine afwijking. ONTWENNING De ontwenning is een ander moeilijk opvoedingsprobleem. Als de tijd daarvoor rijp is, moeten we weer een schema opstellen en ons van het verzet van het kind dat een

118

aangename gewoonte niet wil opgeven, niets aantrekken. Onze kracht heeft een passief karakter: we geven eenvoudig niet toe. We kunnen de honger van de baby in ons voordeel gebruiken zonder onze toevlucht te hoeven nemen tot geweld of dwang. Als we onze eigen bezorgdheid en onze genegenheid kunnen beheersen, blijven we rustig en vriendelijk, maar standvastig. Dan zal de baby niet de indruk krijgen dat we zijn voeding belangrijker vinden, dan hem zelf. Omdat het tot nu toe uitsluitend vloeibaar voedsel gewend was, kan het in het begin elke voeding waarin het iets hards ontdekt vol afschuw weigeren. Als het gedwongen wordt dit toch te eten, wordt zijn afkeer alleen maar vergroot. Als het kind weigert bepaald voedsel te eten, moeten we het niet iets anders voorzetten. Op deze manier zal het tenslotte voedsel dat het eerst niet wilde eten, toch verorberen. VROEGE SPIERACTIVITEIT Het kind heeft de natuurlijke drang zich op te richten. Als het sterk genoeg is zal het op eigen krachten rechtop gaan zitten en later ook rechtop gaan staan. Men moet dit nooit willen forceren en ook nooit enige bezorgdheid tonen. Als het kind staat en loopt, leert het niet alleen zijn benen te gebruiken en zich te bewegen, maar - wat veel belangrijker is - het heeft met deze oefening een eerste beleving van zelfvertrouwen. Als men het te veel helpt, verhindert men het te gaan lopen en belemmert men ook de groei van zijn zelfvertrouwen. Het kind moet ook leren vallen. Als we het na het vallen troosten of in de armen nemen, belonen we zijn zelfmedelijden en huilerigheid. Horen wij zijn klachten vriendelijk en rustig aan - want tenslotte zal het zich maar zelden ernstig bezeren - dan kunnen we het langzamerhand aan wat ergere pijnen gewennen. De kinderen van bange ouders huilen gemakkelijk en vaak; ze zoeken hiermee direct compensatie voor hun pijn. Zodra het kind alleen rechtop gaat staan en zijn eerste stappen doet, wordt zijn zelfvertrouwen door een looprek, waarin het helemaal aan zichzelf wordt overgelaten, gesterkt. Als we het een hand geven en met hem rondlopen, wordt de gang van zaken nodeloos bemoeilijkt. Een kind moet bij het leren lopen niet van anderen afhankelijk zijn, want anders wordt het onzeker wanneer het geen hulp heeft. OPVOEDEN TOT ZINDELIJKHEID Halverwege het tweede levensjaar kan men het zindelijk maken beginnen, natuurlijk afhankelijk van de ontwikkeling van het kind. Een goed teken voor het juiste tijdstip is het vermogen van het kind om twee uur lang droog te blijven. Ook hier groeit de zin voor orde weer meer door planmatige stiptheid. Het kind zal leren dat het toilet zijn voordeel heeft als het er maar regelmatig heengebracht wordt, of het nu moet of niet. Hoe ongedwongener ons gedrag, hoe beter. Wat het ook doet, we moeten nooit mopperen of boos worden. Conflicten en ergernis zijn volledig overbodig. Het is niet aan te bevelen om het kind s nachts te wekken en het op de pot te zetten. Een dergelijke gang van zaken werkt in de hand, dat het kind zijn behoefte half-slapend moet doen. Ook al lijkt het volledig wakker te zijn, toch is dit meestal niet het geval. Deze methode moet men zo lang handhaven tot het kind om het potje vraagt of het zelf ophaalt. Als er later een terugval komt als dit een enkele maal voorkomt kunnen we het over het hoofd zien - moet men dezelfde methode weer opnemen. Dat de moeder zich er weer mee bemoeit en het kind regelmatig op de pot zet, is het natuurlijke gevolg van de veronachtzaming van zijn plichten. We moeten echter altijd naar de oorzaak van de terugval zoeken en proberen in de situatie verbetering te brengen. Misschien is het kind jaloers op een nieuwe baby en probeert het zelf weer baby te zijn. In zon geval kan het helpen het weer luiers om te doen als het niet zindelijk is. Wat we ook doen, of we het nu regelmatig op de pot zetten of weer luiers om doen, we moeten steeds maar een dag volhouden en het de volgende dag weer een kans geven door het te vragen of het weer zelf kan opletten. Als het dan weer begint met het in zijn broek te doen, moeten we weer naar het twee-urensysteem terugkeren, waarbij we zelfs tot periodes van n uur kunnen overgaan als het kind

119

weerbarstig of nog heel klein is. We moeten het nooit langer dan een paar minuten op het potje laten zitten, of het nu wat doet of niet. Daarbij moeten we echter zo min mogelijk praten, opdat het geen plezier beleeft aan onze aandacht. Maar laten we nu niet denken dat we voor dit alles geen tijd hebben. De opvoeding van het kleine kind heeft tijd nodig. Als we ons de voor deze oefening benodigde tijd niet gunnen, zullen we later veel meer tijd nodig hebben, wat dan bovendien nog gepaard zal gaan met onaangenaamheden en ergernis. EERSTE ONAFHANKELIJKHEID De gevaarlijke momenten in de opvoeding van het heel jonge kind zijn die van bezorgdheid en toegevendheid. Vanaf het begin moeten we oppassen dat we niet toegeven aan onze natuurlijke neiging het kind te willen verwennen! We moeten erop letten, dat we zijn pogingen om ongepaste aandacht te verkrijgen en ons tot zijn knechtje te maken niet over het hoofd zien; we moeten ons tegen zijn trucs wapenen. Zijn wapens zijn huilen en overdreven hulpeloosheid. We kunnen gemakkelijk de verschillende vormen van huilen en jengelen leren onderscheiden - of de baby werkelijk iets nodig heeft, pijn heeft of zich niet lekker voelt of dat het slechts een truc is om de aandacht te trekken. We onderschatten allemaal het vermogen van de baby in moeilijke situaties voor zichzelf te zorgen. Als het zich pijn doet, heeft het onze troost en ons medelijden niet nodig, maar aanmoediging om door te gaan. Dit klinkt misschien wreed, maar het kind troosten is nog wreder; want als het merkt dat het met speciale pijn aandacht en genegenheid kan krijgen, zal zijn pijn erger worden. Voor een kind is het heel natuurlijk om te huilen - het is zijn manier om ons te laten weten, dat het iets van ons wil - maar we moeten alleen helpen als het werkelijk op bijstand is aangewezen. Het is verbazend, als we zien hoe geweldig kinderen in staat zijn hun spieren te gebruiken en hoe goed ze lichamelijke hindernissen kunnen nemen -zelfs al in het eerste levensjaar als ze aan zichzelf worden overgelaten en we ze hun eigen oplossingen laten vinden. Wat ze het meest nodig hebben is bemoediging, niet bescherming. Als ze ontdekken dat tranen hen niet baten, zoeken ze vanzelf naar betere oplossingen en leren voor zichzelf te zorgen; en wat nog belangrijker is, ze lijden minder en zijn gelukkiger. Karin was acht maanden toen ze in haar bedje zo te keer ging, dat haar beentjes tussen de spijlen doorstaken en haar lichaam helemaal in verdraaide houding lag. Ze kon zichzelf niet meer uit de knoop halen. Haar moeder zat erbij en in plaats van haar te helpen, zei ze op rustige toon: je komt vast en zeker vanzelf weer los, probeer het maar, Karin. Vanzelfsprekend kon ze de woorden niet verstaan, maar ze begreep de bedoeling. Ze hield op met huilen, al gauw had ze haar benen vrij en keek heel tevreden, omdat ze iets gepresteerd had. Toen Karin vijftien maanden was, gebeurde het volgende: ze klom graag op stoelen en had juist geleerd om ook weer veilig ervan af te glijden. Toen begon ze het klimmen en afglijden te oefenen. Ze werd daar zo opgewonden en uitbundig van dat ze ineens van de stoel viel, precies op haar gezicht. Ze bloedde uit haar neus en huilde vreselijk. Haar moeder tilde haar rustig op, bracht haar kalm naar de stoel terug en zei: Probeer het nu nog eens, Karin. Aarzelend klom ze erop, terwijl ze nog steeds jammerde. Zo, en nu er weer af. Het kind was bang en alhoewel het niet meer huilde, strekte het haar handjes uit en wilde geholpen worden. Haar moeder zei echter bemoedigend: Dat kun je wel alleen, Karin! En ze kwam eraf door voorzichtig naar beneden te glijden. Weer stelde haar moeder voor om op de stoel te klimmen. En deze keer kwam het kind er heel snel weer af en was niet meer bang. Haar kleine gezichtje bleef nog een paar dagen gezwollen, maar psychische littekens bleven er niet na dit ongelukje - littekens, die anders een hele tijd zouden zijn gebleven en niet alleen de moed en het gevoel van veiligheid van het kind hadden aangetast, maar haar hele relatie tot haar moeder en andere eventuele helpers. Hoe vroeger een kind leert op zijn eigen kracht en vaardigheid te vertrouwen, hoe sterker zijn gevoel van veiligheid wordt en hoe gelukkiger het zich voelt. HET LEVEN IN DE WERELD VAN DE VOLWASSENEN

120

We kunnen gerust vaststellen, dat het voor een kind onnatuurlijk is om in een wereld te leven die voor volwassenen bestemd is. In de ogen van het kind zijn de volwassenen reuzen. Maar het is de realiteit en we moeten ons erop instellen. We kunnen de pogingen begrijpen van Maria Montessori en anderen die een wereld op kinderschaal willen maken, met de bedoeling het kind te helpen zich harmonisch te ontwikkelen. Maar terwijl een overbeschermd en ontmoedigd kind zon wereldje misschien nodig heeft, om zijn moed, zelfvertrouwen en onafhankelijkheid te herwinnen, is het beter het kind deze eigenschappen te laten ontwikkelen binnen de wereld der volwassenen, waarin het nu eenmaal toch leven moet. Om die reden is het niet goed kinderen op hun eigen kamers te laten, welke weliswaar naar hun behoeften zijn ingericht, maar van andere ruimten, waar de kinderen schade zouden kunnen aanrichten, gescheiden zijn. Ze moeten leren zich goed te gedragen waar ze ook zijn. Veel ouders weten niet hoe ze dat moeten bereiken. Kunnen we een klein kind uitleggen wat het pakken mag en wat niet - welke voorwerpen gemakkelijk kapotgaan of zelfs gevaarlijk zijn? Het is juist dat de baby de woorden en ingewikkelde zinnen misschien niet verstaat, maar hij begrijpt de betekenis en kan van ervaringen leren. Men zou nu kunnen vragen: Is dit dan het moment waarop we een tik moeten geven op de hand van het kleine kind, als het iets pakt wat het niet pakken mag? Beslist niet. Men hoeft niet eens zijn stem te verheffen en te waarschuwen met: Nee, nee! We kunnen het kind heel rustig duidelijk maken wat het niet doen mag door het bij de hand te pakken en mee te nemen. Kleine kinderen ontdekken gemakkelijk wat ze niet mogen doen. Het is niet hun gebrek aan weten, dat hen dingen doet kapotmaken. Integendeel, ze gedragen zich zo juist omdat ze weten dat een dergelijk gedrag verboden is. En de ouders hebben hen systematisch - zij het ook onbewust ertoe opgevoed het verkeerde te doen. We hoeven alleen maar op alle opwinding en verwarring te letten, welke een klein kind kan veroorzaken als het iets breekt. Als we het goed beschouwen is het voor het kind toch ontzettend leuk. Waarom zou het dan afzien van de herhaling van zoiets leuks? Als het kleine kind voor de eerste keer iets op de grond gooit, is de tijd gekomen dat we op onszelf moeten letten. We zouden de neiging kunnen hebben het voorwerp op te rapen. Dat is gevaarlijk. We denken misschien, dat het kind niet opmerkt wat er gebeurt. Nee, wij merken iets niet op. Aanvankelijk zijn we enthousiast als we zien hoe het kind voor het eerst een la kan opentrekken en hem leeg maakt, of aan het gordijn trekt. Is dit niet een teken van zijn kracht en handigheid, waar we zo ontzettend blij mee zijn? Hoe kan het kind vermoeden, dat wij een paar maanden later woedend worden, als het hetzelfde doet? Wat moeten we dus doen? Heel eenvoudig: als het iets pakt wat het niet pakken mag, als het aan voorwerpen trekt of ze omgooit, zetten we het heel rustig weer in zijn box, terwijl we met zachte stem vertellen, hoe jammer we dat vinden. Heel gauw zal het ontdekken, welke handelingen dit gevolg zullen hebben. Kinderen zijn veel te verstandig om niet de juiste conclusies te trekken. Zij moeten leren aanvaarden wat in hun omgeving vereist wordt, anders kunnen ze nu eenmaal niet volledige bewegingsvrijheid krijgen. Als we het echter in de box teruggezet hebben, moet het altijd weer een nieuwe kans krijgen, zodra het daartoe bereid is. [Als het nog zo klein is dat het deze bereidheid niet kan uiten, kunnen we het deze gelegenheid na korte tijd vanzelf geven.] Voor deze manier van opvoeden zijn noch slaag noch harde woorden nodig, het is een rustige manier om uiting te geven aan de noodzaak van een zekere orde. Een goed opgevoed kind kan met de voorwerpen in ons huis omgaan, zonder dat het zelf of die voorwerpen gevaar lopen. Wat doen we als een kind ergens mee gooit? Voor een kind dat in zijn stoeltje of op onze schoot of in zijn bedje of wagentje zit, is het normaal voorwerpen op de grond te gooien. In zulke gevallen is het voldoende het voorwerp niet op te rapen, maar of de zaak volledig te negeren, of het voorwerp eenvoudig weg te doen. Het kind ziet van nature en automatisch het gevaar door zijn waarnemingen en ervaringen. Het is echter noodzakelijk het kind systematisch op te voeden om bepaalde gevaren die te groot zijn om door toevallige ervaringen herkend te worden, in het oog te houden. Bijvoorbeeld het omgaan met scherpe voorwerpen, het zomaar de straat op rennen, het

121

aansteken van lucifers, het aanraken van hete voorwerpen, zijn allemaal handelingen die speciaal moeten worden begeleid. Het is niet voldoende het kind of het voorwerp te verwijderen. We kunnen en moeten er de tijd voor nemen om met het kind ervaringen te verzamelen tot het de gevaren zelf ziet. Woorden, verklaringen en preken zijn onvoldoende en zelfs schadelijk, als ze een verbod inhouden. Het kind heeft praktische bewijzen nodig. We kunnen een mes of een schaar pakken en het kind laten zien hoe wij ons eraan kunnen bezeren. We kunnen het onze bloedende vinger laten zien, als we ons toevallig gesneden hebben. Als we het kind vragen onder ons toezicht een hete kachel voorzichtig aan te raken, zal het dat niet meer vergeten. Ook de gevolgen van een aangestoken lucifer kunnen op dezelfde manier worden aangetoond. We kunnen het leren niet zo maar de straat op te rennen, doordat we het bijbrengen hoe het zich op straat gedragen moet. We vinden het goed dat het kind zonder ons een hand te geven met ons meeloopt tot de stoeprand. Dan pakken we zijn hand en steken over en leggen het uit hoe je een straat moet oversteken. We kunnen de tijd nemen dit als spelletje te herhalen tot het kind deze maatregel geaccepteerd heeft. HET KINDERLIJKE SPEL Spel is een typisch kinderlijke bezigheid. Wat het ook doet, wat het ook leert, het is altijd een spel. Dit spel is echter wel een serieuze aangelegenheid. Zijn hele ontwikkeling, de beheersing van zichzelf en zijn omgeving hangen er van af. In het kinderlijke spel is de herhaling niet een zinloos zoeken naar plezier, maar oefening die voor zijn zelfopvoeding nodig is. Als een kind tijd noch gelegenheid heeft om te spelen [in overeenstemming met zijn leeftijd natuurlijk], leidt zijn ontwikkeling schade. Het kinderlijke spel is allereerst functie-spel. Het maakt zich vertrouwd met zichzelf en leert zijn ledematen gebruiken. Al gauw leert het de voorwerpen om zich heen kennen en tast het de wereld af met zijn zintuigen. Later wordt zijn spel een arbeidsspel. Met bouwdozen, poppen, kleurige ballen en stenen schept het iets nieuws. Door het arbeidsspel leert het langzamerhand, dat het zich aan bepaalde regels moet onderwerpen, voordat het iets tot stand kan brengen. Het leert de dingen te gebruiken waarvoor ze bestemd zijn. In het groepsspel wordt het opgevoed zich naar de regels van de gemeenschap te richten. Tot deze categorie behoren de vroege simpele spelletjes met zijn moeder, waarin het voor het eerst het wezen en de betekenis van andere personen dan zichzelf ervaart. Uit het arbeidsspel groeit de arbeid zelf, als het plezier in het puur bezig-zijn overgaat in de bevrediging door prestatie. Dat het een belangrijk principe is, het kind gelegenheid te geven tot ongestoord spelen, het toe te staan zijn eigen voorkeur te volgen en het voor zijn prestaties onze waardering te tonen, zal iedereen duidelijk zijn. Zijn speelgoed moet zo eenvoudig mogelijk zijn, opdat zijn fantasie geprikkeld wordt. Hoe eenvoudiger de voorwerpen zijn, des te geschikter zijn ze, vooral in de vroegste kinderjaren. Vooral verwende kinderen kunnen niet spelen, niet alleen en niet met anderen. Sommige kinderen kunnen zich niet aanpassen aan het spel in de groep; ze kunnen slechts alleen spelen. Als we daarom een kind in zijn spel observeren, kunnen we veel storingen in zijn ontwikkeling constateren, welke we zo snel mogelijk moeten corrigeren. Voor het handhaven van een goede relatie tussen ouders en kind is het absoluut noodzakelijk, dat de ouders de tijd nemen met hem te spelen. Het is niet voldoende als ze hem voorlezen of mee uit wandelen nemen. Natuurlijk kunnen we ons bij zulke gelegenheden nauw met het kind verbonden voelen, maar er is niet voldoende wederzijdse betrokkenheid, geen geven en nemen, als we niet echt met het kind spelen. Helaas zijn veel ouders niet meer op spelen ingesteld; ze weten eenvoudig niet hoe te beginnen. Als gevolg hiervan hebben ze er geen tijd voor of zien ze niet in hoe belangrijk zulke spelletjes zijn. Ze hebben hun handen vol met het kind te voeden, te kleden, zindelijk te maken en tegen ongelukken te beschermen. Als dat in orde is, willen ze rust hebben. Veel ouders, vooral vaders, hebben er geen belangstelling voor om met hun kinderen te spelen. Ze vervelen zich als het kind hun er om vraagt. En als ze zich al voor een stuk speelgoed interesseren, spelen ze voor zichzelf of veroordelen het kind tot de rol van toeschouwer of knechtje die mag

122

afwachten tot hij wat doen kan. Alle progressieve ouders moeten leren met hun kinderen te spelen. Het spel met zijn ouders is voor het kind bijzonder belangrijk. Alleen die mensen hebben werkelijk invloed op het kind, die op een plezierige manier met hem de tijd kunnen doorbrengen. Tijdens het spel scheppen we mogelijkheden tot contact, oefenen we onze invloeden uit en bereiden we een goede samenwerking voor. Zolang we spelen, kunnen we het kind observeren, het er toe brengen verantwoording op zich te nemen en zich voor een gemeenschappelijk doel in te zetten. We kunnen het bovendien leren aan gezamenlijke inspanning actief deel te nemen en een goede kameraad en even goede verliezer te worden. Vooral als we meer kinderen hebben, is het noodzakelijk met allen gezamenlijk te spelen. Tijdens zulke aangename gemeenschappelijke activiteiten kunnen ze leren elkaar als vriend in plaats van als concurrent te beschouwen. Hun saamhorigheidsgevoel wordt het beste geprikkeld door het spelen, waaraan elk gezinslid meedoet. ZICH AANKLEDEN De dingen die een kind moet leren, worden steeds ingewikkelder. Ze zijn gemakkelijk te leren, als we het zelfvertrouwen kunnen vergroten en minder druk en dwang op het kind uitoefenen. Het hele streven van het kind is van nature puur spel. Deze hang naar spel kunnen we nog tot ver in de basisschooljaren benutten. Als we het kind zijn plicht als spel aanbieden, heeft het werkelijk plezier in zijn opdracht. De reden waarom het begrip plicht zoveel mensen tegenstaat, ligt in het feit dat men hun tijdens hun opvoeding alle plezier in hun werk ontnomen heeft. Het kleine woordje moet is vaak voldoende, om het leukste werkje onplezierig te maken. Als we een kind laten zien hoe plezierig het kan zijn zichzelf aan te kleden, maakt het van zijn leren een spel. Het zal enthousiast aan onze plannen meedoen, als we voorstellen om weer dat leuke spel te doen van het aan- en uittrekken van kousen of schoenen. [Dit spel is natuurlijk niet minder serieus dan de andere vormen van het kinderlijke spel.] En als het kind na een tijdje toestemming krijgt zichzelf alleen aan te kleden, zal het enthousiast aan het werk gaan en zelfs de aangeboden hulp afwijzen, als het in moeilijkheden komt. Natuurlijk is het spel meteen afgelopen als wij de een of andere druk gaan uitoefenen of over zijn onhandigheid mopperen. Als wij het zelf bijzonder leuk vinden om het kind aan te kleden en het ook verder als een pop behandelen, zal het nooit Ieren zichzelf aan te kleden; ook niet als wij eindelijk besluiten, dat de tijd ervoor gekomen is. En als we dan daarbij ook nog een strijd beginnen, is een gezonde ontwikkeling definitief onmogelijk. Door onhandigheid en getreuzel kan het kind ons dwingen om het steeds te helpen en in de plaats van zijn eigen vaardigheid treedt nu zijn macht over ons op. LEREN PRATEN Het is een grove fout om met het kind in een babytaaltje te praten. We moeten vermijden alleen die woorden te gebruiken, welke het kind al begrijpt; ook is het niet raadzaam de uitspraak van het kind te imiteren. Voorts moeten we niet al te veel ons best doen, om zijn onduidelijke woorden te begrijpen. Als we het hem namelijk al te makkelijk maken, zich zonder woorden verstaanbaar te maken, dan is er voor hem geen reden om een betere uitspraak te leren. Misschien zijn we er wel trots op dat alleen wij zijn gebrabbel verstaan. In dit geval verhindert onze ouderlijke trots het om behoorlijk te praten. Als we het kind willen helpen, moeten we langzaam en zorgvuldig spreken; dan leert het om zijn klanken juist te vormen. We moeten niet bang zijn om moeilijke woorden te gebruiken, maar zijn gebrekkige pogingen zich uit te drukken moeten we niet corrigeren. Als het onduidelijk spreekt is kritiek of gemopper onjuist. De enige succesvolle methode die tot verbetering leidt, is ons niet uit te sloven om datgene wat het zegt te begrijpen. ZICH WASSEN

123

Precies zo is het gesteld met de lichaamsverzorging en hygine. Waarom rennen er meer jongens met vuile handen en gezichten rond dan meisjes? Dit heeft niets te maken met het natuurlijke vrouwelijke instinct van de meisjes om zich op te doffen en er leuk uit te zien, maar met het feit dat jongens door hun moeders meer verwend worden. Ze beschouwen het soms als een teken van manlijkheid om reinheid en orde te verafschuwen en ze denken dat het vrouwelijk is om zich te wassen, hun haar te borstelen en zich schoon te houden. Terwijl dus een jongen zijn superioriteit kan demonstreren door onze eis om zich te wassen te negeren, kan hij het ook leuk vinden het wassen te promoveren tot een speciale dienst die wij hem moeten verlenen. Een vuile hals en vuile oren zijn daarom uitingen van koppigheid of een verlangen bediend te worden. Ook van het wassen kunnen we een plezierig spel maken. Dwang bederft echter de hele zaak en leidt tot n der beide uitersten verwaarlozing of overdreven nauwkeurigheid. Het natuurlijke gevolg van het feit dat het kind vuil is, is onze weigering met hem te spelen of te eten. EETGEWOONTES De maaltijd betekent meer dan alleen maar eten. Het is een van de zeldzame gelegenheden, waarbij het hele gezin tezamen is en zich met iets gemeenschappelijks bezighoudt. De sfeer aan tafel en de orde of het gebrek daaraan tijdens de maaltijd demonstreren de levensstijl van een gezin. Een kind wordt een volledig gewaardeerd lid van het gezin als het in zijn stoeltje aan tafel zit. Wij zijn als ouders niet alleen voor de sfeer verantwoordelijk, maar ook voor het handhaven van de orde tijdens de maaltijd. Dit is de gelegenheid waarbij het kind een indruk krijgt van ons denken en voelen. Een aangename conversatie behoort tot de goede eetgewoontes. De orde vereist, dat het kind eet zoals het in zijn samenleving gebruikelijk is. Het hoort ook tot de juiste eetgewoonten, dat het alles leert eten. Anders is het onmogelijk een gezonde eetgewoonte op te bouwen. Men moet geen enkel kind toestaan de orde te verstoren. Als het zich niet behoorlijk gedraagt, kan het nu eenmaal niet met anderen eten. [We moeten niet dreigen maar doen als de orde ernstig in gevaar is!] De volgende keer kan het weer bij het gezin aan tafel eten. Ook als het niet op tijd aan tafel komt, moet het van zijn maaltijd afzien. [De strenge naleving van deze regels is alleen maar nodig als we een duidelijk manco in het gedrag van ons kind constateren. Een harmonisch gezin heeft niet altijd de natuurlijke gevolgen nodig, om de samenwerking met elk individu te garanderen.] Het volgende principe moeten we echter goed in het oog houden, anders kunnen we moeilijkheden verwachten: of een kind eet of niet is zijn zaak. Niemand heeft het recht het toe te spreken, te vermanen, te straffen, of zelfs maar te dreigen. Als het niet goed eet, met zijn eten speelt of treuzelt, en zijn bord niet gelijk met de anderen leeg heeft, moet daarentegen niemand wachten en moeten we zijn bord eenvoudig wegnemen. Het is alleen maar natuurlijk, dat iemand die zich niet goed genoeg voelt om zijn bord leeg te eten, ook niets anders kan krijgen. [Natuurlijk kunnen we ons een beetje naar de smaak van de kinderen richten; ze mogen ook wat minder nemen.] Aan de eetmanieren zelf mag geen woord verspild worden en we moeten een langzame of slechte eter geen aandacht geven; het kind moet de gevolgen zonder voorafgaande waarschuwing en vermaning zelf ontdekken. HELPEN IN HUIS Kinderen moeten al op zeer jonge leeftijd actief betrokken worden bij het huiselijk leven. Dit bevordert hun gemeenschaps- en verantwoordelijkheidsgevoel en het vergroot hun vermogen tot medewerking, Bovendien vergroot het hun zelfbewustzijn en geeft het hun een goede start op hun weg naar nuttige prestaties. Men kan zich gemakkelijk verzekeren van de goede wil van het kind om mee te werken door het zijn opdracht in spelvorm aan te bieden. Ook door aan zijn eergevoel en trots te appelleren kan men het kind gemakkelijk sturen. Het voelt zich groot en volwassen als het helpen mag en het is trots op wat het reeds kan. Kleine en zich herhalende plichten, opdrachten en boodschappen van allerlei aard bieden voldoende gelegenheid om nuttig te zijn. Als we echter korte en ongeduldige bevelen geven,

124

dan roepen we afkeer tegen het werk op. Net zo is het verkeerd om beloftes, dreigementen of straffen te gebruiken om het kind een opdracht te laten uitvoeren. Dit maakt van het werk alleen maar een onaangename bijzaak, terwijl de beloning of het vermijden van straf essentieel wordt. Een kind krijgt alleen maar de juiste instelling, als de medewerking zelf het essentile is en bevrediging geeft. Dit is dezelfde houding als die, welke het kind tegenover het spel aanneemt. Slechts onder deze voorwaarden zal het zijn opdrachten graag en gewillig op zich nemen, zelfs als ze eigenlijk onplezierig of moeilijk van aard zijn. De ontwikkeling van het kind tot deze bereidheid is van het grootste belang voor zijn verdere vorderingen, voor zijn succes en voor zijn geluk in het leven. ONTTRONING VAN HET KIND Een van de moeilijkste situaties, zowel voor het kind als voor de ouders, ontstaat als er een broertje of zusje wordt geboren. In het leven van het kind is dit een gebeurtenis van het allergrootste belang - een gebeurtenis die zijn hele ontwikkeling benvloedt en zijn karakter vormt. Tot dit tijdstip was het kind de jongste of het enige kind in het gezin. Nu ziet het zich uit deze positie verdrongen. Het wordt zeer onverwacht gescheiden van de zo liefhebbende en aandacht schenkende moeder en het ergste van alles is dat dit gebeurt door een vreemde indringer. Om die reden is de vijandigheid ten opzichte van een nieuwe baby dan ook vaak zeer nadrukkelijk. De boosheid van het oudere kind is het onderwerp van talloze humoristische gedichten, vertellingen en afbeeldingen. Maar vaak is de situatie helemaal niet om te lachen. Zo kan het kind voorstellen de baby maar aan de ooievaar terug te geven, of het adviseert het kleintje maar uit het raam te gooien of in de kachel te stoppen. En niet zelden staat het klaar om de daad bij het woord te voegen. Soms moeten we het kleine kind tegen de gewelddadigheid van het oudere beschermen. Soms wordt zon poging verstopt achter het voorwendsel van onhandigheid; als we horen dat het kind de baby uit zijn wagentje of van de tafel heeft laten vallen, kunnen we er vrijwel zeker van zijn dat dit een teken is van de vijandigheid van het onttroonde oudere kind. In deze tijd heeft het onze speciale aandacht nodig. Het zou onverstandig zijn zich over de ruwheid en wreedheid van zijn gedrag op te winden. Het heeft geen idee van de dood en zijn gevoelens ten opzichte van de baby zijn dezelfde als ten opzichte van een levenloos voorwerp, bijvoorbeeld een stuk speelgoed. Het klopt dat zijn gedrag de neiging om voor het voetlicht te treden verraadt, de schuld daarvan ligt echter bij de ouders en hun vroegere verwennen. We mogen het kind daarvoor dus niet al te zeer verantwoordelijk stellen. We moeten erom denken dat elke scherpe terechtwijzing zijn gevoel verwaarloosd te worden alleen maar versterkt en daarmee zijn verzet verhevigt. Het kind kan de aandacht die het denkt verloren te hebben via de meest verschillende middelen proberen terug te krijgen. In deze situatie zijn veel kinderen opzettelijk lastig, ondeugend en op de een of andere manier moeilijk. We moeten ervoor waken niet op hun bedoelingen in te gaan. Maar al te vaak zien we ons genoodzaakt drastische maatregelen te nemen waarmee we ons oudere kind voor altijd van ons kunnen vervreemden. Er is maar een weg om het uit deze netelige positie te helpen. We kunnen het wijzen op zijn hogere leeftijd en we kunnen het tot medeverzorger van het kind maken. Dit kunnen we bereiken door zijn inzichten, zijn kritisch vermogen en zijn kracht te onderstrepen. We kunnen het overtuigend bewijzen dat de verminderde tijd die we nu voor hem beschikbaar hebben, niets met de vermindering van onze liefde te maken heeft. In deze situatie kan de vader zich misschien meer met het oudere kind bemoeien. De moeder is vanzelfsprekend meer met de jongste bezig; als ze echter het principe in acht neemt de baby zoveel mogelijk rust te gunnen, zal ze voldoende tijd voor het andere kind vinden. We moeten in geen geval proberen op de ergerlijke en uitdagende methodes in te gaan die het kind gebruikt om onze aandacht te verkrijgen. Wij kunnen het ons veroorloven deze methodes geduldig en vol begrip over het hoofd te zien als we het kind buiten de conflictsituatie om voldoende aandacht geven. We moeten vooral proberen gelegenheden voor plezierige belevenissen en

125

gemeenschappelijke activiteiten met het onttroonde kind te scheppen. In onze poging om elk kind het zijne te geven zijn we voortdurend bezig de rechten van beide rivalen in het oog te houden. Men wil beiden recht doen; dit leidt echter soms tot een merkwaardige vorm van concurrentie. Ik heb een geval gezien waarbij een moeder werkelijk chocola en fruit moest afwegen, opdat elk kind evenveel kreeg. Het resultaat was, dat de moeder een slaaf van haar kinderen werd. Als we beide kinderen rechtvaardig willen behandelen, mogen we over de vraag of het ene of het andere wat meer krijgt, geen ruzie laten ontstaan. Dat is inderdaad onbelangrijk en geen van de kinderen zou zich daar druk om moeten maken, ware het niet dat minder krijgen betekent minder waard zijn, wat op de ouders grote indruk maakt. Jaloezie tussen kinderen is afhankelijk van het effect dat het heeft op de ouders. Hoe meer zij opgewonden zijn of juist niet, hoe meer zij het kind schadeloos willen stellen voor zijn gevoel achteruitgezet te zijn, des te jaloerser zal het kind zijn. Zijn gevoelens reageren op de gevoeligheid van de ouders. Vreedzame samenwerking tussen de beide kinderen vereist een vermindering van jaloezie, die iemand ertoe brengt voortdurend te letten op tekenen van begunstiging. Jaloezie is een gevoel, waaraan niemand zich voor honderd procent kan onttrekken. Kinderen zijn alleen maar jaloers, als ze zich verwaarloosd voelen en dat hun ouders duidelijk willen maken. Er zijn ouders die de noodlottige gave bezitten al hun kinderen het gevoel te geven dat ze tekort komen. Ze vinden het belangrijk elk kind onrecht te doen en tegen het andere uit te spelen. Deze methode verscherpt de rivaliteit tussen de kinderen. Het is het resultaat van de reeds vaak besproken neiging om via vernedering op te voeden. We kunnen elk kind het gevoel geven dat we van hem houden en dat zijn persoonlijke waarde er niet onder lijdt als een broertje of een zusje toevallig iets beter kan. Als we zijn persoonlijke vaardigheden en prestaties op de juiste waarde weten te schatten, vindt het kind het niet nodig zich altijd met de maatstaven van een ander te meten. We ontkennen niet, dat het moeilijk is het evenwicht tussen de kinderen te vinden. Dit is de zwaarste last, welke ouders met twee kinderen wordt opgelegd. Het kind dat zich buitengesloten voelt, is degene tegenover wie de ouders om een of andere reden een vooroordeel ontwikkeld hebben, vaak omdat ze de strijd niet begrepen die voortkwam uit zijn gevoel verwaarloosd te worden, of het is degene die meer verwend en tengevolge daarvan ontmoedigd werd. Als een kind de moed verliest en het opgeeft, benvloedt het de ontwikkeling van de anderen. De klaarblijkelijke flinkheid en voortreffelijkheid van de een is maar al te vaak gebouwd op de overwinning op zijn mededinger. Als het succesvolle kind er later in zijn leven niet in slaagt zich met even groot gemak boven zijn concurrenten te verheffen, of als het andere kind door bepaalde gunstige invloeden tenslotte toch meer succes heeft, stort het hele bouwwerk van flinkheid en goede opvoeding ineen en het door angst gevormde conflict, dat ook door de schijnbare overwinnaar heimelijk wordt aangewakkerd, openbaart zich. Om deze situatie niet uit te lokken, moet men er op letten, de kinderen niet met elkaar te vergelijken. De mening dat dit het falende kind zou aansporen, is volkomen onjuist; het leidt slechts tot hopeloosheid en ontmoediging en is aanleiding voor het kind om elke verdere wedijver op te geven. Bovendien is deze maatregel ook voor de overwinnaar gevaarlijk, omdat hij ervan overtuigd wordt, dat ook hij verloren is als hij ooit ophoudt zich een houding te geven. De veelvuldige gevechten en ruzies die uit de concurrentie voortkomen, en het verlangen superieur te zijn, kunnen alleen worden beindigd als we vermijden voor een van de kinderen partij te trekken. Het is onbelangrijk wie met de ruzie begonnen is en wie gelijk of ongelijk heeft. De meeste conflicten tussen kinderen zijn erop gericht onze aandacht te trekken. Onze houding moet zo zijn, dat, zonder er rekening mee te houden wie gelijk of ongelijk heeft, de kinderen moeten leren met elkaar om te gaan. Als zij lawaai of ruzie maken moeten ze allebei weggestuurd worden tot zij hun ruzie hebben bijgelegd. Het is gevaarlijk en volkomen nutteloos zich met hun gevechten en ruzies te bemoeien; onze tussenkomst verlengt ze alleen maar. Als een kind bij ons komt om zich te beklagen, moeten we het zeggen, dat we betreuren wat er gebeurd is. Tenslotte heeft iedere geschiedenis twee kanten! En hij die vandaag wordt aangeklaagd, heeft misschien alleen maar geprobeerd het hem gisteren aangedane onrecht te wreken. Elk slecht gedrag en elke storing van een kind

126

moet alle kinderen ten laste worden gelegd. Alleen zo zullen ze leren zonder ons met elkaar om te gaan. Alleen dan kan ieder zijn broeders hoeder worden. Het saamhorigheidsgevoel en de samenwerking van rivaliserende kinderen kunnen ook gewekt worden, doordat we veel gemeenschappelijke plezierige belevenissen mogelijk maken, zoals bijvoorbeeld met hen spelen, hen ergens mee naar toe nemen en ervaringen met hen delen. Tijdens zulke activiteiten moeten we het mopperen op een van de kinderen zorgvuldig vermijden. Als een kind zich slecht gedraagt, moeten we ons van allemaal afwenden. Dat draagt ertoe bij, dat de kinderen zich ervan bewust worden dat ze in hun plezier van elkaar afhankelijk zijn. En alleen deze bewustwording brengt ze in wederzijds respect bij elkaar en maakt dat ze rekening met elkaar houden. Het is heel interessant te constateren, dat de broers en zusjes niet in verzet komen tegen de door vele volwassenen als onrechtvaardig bestempelde methode. De kinderen weten heel goed, dat hun verschillende gedragsvormen een eenheidsfront tegenover de ouders vormen. SAMENZIJN MET ANDERE KINDEREN Om de band tussen moeder en kind langzamerhand losser te maken, moet men een kind zo vroeg mogelijk, dus ongeveer na zijn derde levensjaar, met andere kinderen in contact brengen, het liefst op de kleuterschool. Dat bezig zijn in groepsverband zo noodzakelijk is, bespraken we al in hoofdstuk IV, waarin ook de daaraan verbonden problemen aan de orde kwamen. Nu noemen we kort nog enkele kwesties die zich voordoen als een kind voor het eerst op de kleuterschool komt. Het verwende en bange kind dat aan zijn moeder hangt, kan een grote afkeer hebben van het samenzijn met andere kinderen. Temidden van hen kan het namelijk het geduld en de bezorgdheid niet vinden, waaraan het gewend is en die het ook verwacht. Het kan dan velerlei trucs toepassen om niet naar school te hoeven. Het huilt en schreeuwt en ontwikkelt soms zelfs nerveuze stoornissen. Het doel van zijn gedrag is duidelijk. Als een moeder zich laat verleiden om toe te geven staat ze niet alleen de aanpassing van haar kind aan de groep in de weg, maar schept ze ook een gevaarlijk precedent; het kind ziet namelijk dat het met nerveuze stoornissen en klachten succes kan hebben - dat deze het helpen om onaangename situaties uit de weg te gaan. Zulke kinderen proberen in het vervolg steeds de besluitvaardigheid van hun ouders te ondermijnen door angstreacties te ontwikkelen. Ze huilen s nachts, of ook wel overdag, zonder enige aanleiding. Ze zijn bang voor de boze kinderen, die zomaar beginnen te vechten en ze vertellen dit om bij de ouders stemming te maken tegen de kinderen op school. Tegelijkertijd wekt hun eigen vreemde gedrag de ergernis van andere kinderen op. Als we medelijden hebben en het kind steunen of het zelfs van de kleuterschool afnemen, zal het nooit leren met andere mensen om te gaan. Het is beter standvastig te zijn als een kind probeert het gezelschap van andere kinderen uit de weg te gaan. We moeten met onze eigen bezorgdheid en ons medelijden afrekenen. Vriendelijk begrijpen zonder hardheid, maar ook zonder opwinding helpt in het algemeen voldoende om het verzet van het kind in enkele dagen te breken. NAAR SCHOOL Vroeger was de eerste schooldag een bijzonder belangrijke belevenis in het leven van het kind. Tegenwoordig is die betekenis door het voorafgaande programma op de kleuterscholen en in vele landen ook door de afwisseling van werk en spel in de eerste klas sterk afgezwakt. Desondanks betekent de school nog altijd een totaal nieuwe situatie voor het kind. Het kan slechts door zijn prestaties waardering verkrijgen. Zijn omgeving is niet meer een speelclubje, maar een werkgemeenschap. We moeten ons best doen een kind doelmatig op de school voor te bereiden. Het moet kunnen werken. Verwaarlozing of verwenning vertraagt de geestelijke groei van het kind. Misschien praat het niet goed of is het op andere wijze niet voldoende voor de school toegerust. Het is voor een kind geen voordeel als we het van tevoren al leren rekenen en lezen omdat het zijn belangstelling voor rekenen en lezen op school dan alleen maar

127

vermindert. Het is veel belangrijker dat het zich alleen kan aankleden en wassen en moeilijkheden alleen kan oplossen. Maar dit zijn nu juist de dingen die door de ouders zo vaak verwaarloosd worden. Voor het zelfvertrouwen is het ook belangrijk, dat een kind leert alleen de straat over te steken en op het verkeer te letten. Zijn plaats tussen de schoolvriendjes wordt niet beter als het nog vrij lang naar school gebracht wordt en ook afgehaald. Het krijgt de naam van een moederskindje en schaamt zich dan meestal. Het is een ernstige fout om een kind met zijn huiswerk te helpen. De zogenaamde hulp is voor het kind in het algemeen een belasting en heeft iets afstotends, want onze bezorgdheid maakt ons prikkelbaar en ongeduldig. We kunnen dan het kind nog meer ontmoedigen en tot verzet drijven. De opleiding van het kind moeten we aan zijn leraar overlaten en we moeten het alleen maar helpen als het om een of andere speciale inlichting vraagt. Als we met hem werken, moeten we nooit ons geduld verliezen, want dan maken we van het leren een kwelling en wekken we alleen maar weerstand, die het het kind voor altijd onmogelijk kan maken om geiste kennis in zich op te nemen. Daarom is het zeer de vraag of leraren ouders wel verzoeken moeten om op het huiswerk maken van hun kind toe te zien. Een kind dat slechte werkmethodes heeft en op school mislukt of niet werken wil, demonstreert daarmee dat het door zijn ouders niet goed behandeld is. Als zij er vroeger niet in geslaagd zijn het kind goed te sturen, hoe kan men dan nu van hen verlangen dat ze het betere werkmethodes bij kunnen brengen? Zulke verzoeken wijzen in het algemeen op de poging de verantwoordelijkheid op anderen af te schuiven, waarbij leraren en ouders elkaar de schuld geven van het verzet van het kind. Leraren moeten hun eigen falen inzien als ze hun waar niet aan de kinderen kunnen verkopen. Veel leraren zouden van de praktische psychologische kennis van de verkoper nog veel kunnen leren, die ook de klant niet de schuld geeft als hij niet koopt. Natuurlijk is onvoldoende toezicht door de ouders te betreuren; dit toezicht moet zich echter niet over het werk uitstrekken, dat het kind voor school doen moet. Het is verkeerd om een kind dat de leeftijd om naar school te gaan bereikt heeft er niet heen te sturen, want de betekenis van de school ligt niet alleen in de kennis die overgedragen wordt. Een goede huisonderwijzer kan die kennis net zo goed doorgeven. De werkelijke waarde, die geen enkele huisonderwijzer geven kan, is de samenwerking met andere kinderen. Het kind leert zich aan een groep en een vaste ordening van functies aan te passen. Als het kind nu tot en met de tweede of de derde klas niet naar school gaat, stapelen zijn moeilijkheden zich op; het zal in de toekomst waarschijnlijk een vreemde vogel worden, die overal naast staat en het moeilijk vindt vriendschappen te sluiten en die zich in een groep niet thuis voelt. KINDERZIEKTES Alle kinderen maken een aantal ziektes door en alle ouders zijn erop uit hen voor dit normale lot te behoeden. Veel groter echter dan een of ander lichamelijk gevaar zijn de psychische gevolgen van ernstige of steeds terugkerende ziektes. Zo kan een kind bijvoorbeeld de indruk krijgen, dat zijn moeder meer van hem houdt als hij ziek is. Zijn wil om gezond te zijn kan door dergelijke waandenkbeelden verminderen, vooral als zijn ziekte hem bovendien van onaangename zaken als naar school gaan, huiselijke plichten en dergelijke bevrijdt. Eenmaal weer gezond, proberen kinderen vaak de voorrechten die zij tijdens hun ziekte genoten hebben, te behouden. Ze leveren soms moeilijkheden op bij het eten, klagen als ze zich maar enigszins niet lekker voelen en kunnen tenslotte ingebeelde ziektes ontwikkelen. Het is een bekend feit dat verwende kinderen de symptomen van kinkhoest veel langer houden dan kinderen die geen belang hebben bij het ziek zijn. Tijdens een ziekte heeft het kind bijzondere zorg nodig, maar ook dan moeten we aan een zekere orde vasthouden. Men moet het niet in alles zijn zin geven en niet te veel aandacht of bijzondere blijken van genegenheid geven; ook zijn speciale cadeautjes niet aan te raden. Ons medelijden met hem is begrijpelijk maar vanzelfsprekend moeten zijn tijdelijke lichamelijke narigheden geen blijvend gebrek aan aanpassingsvermogen tot gevolg hebben,

128

zoals bijvoorbeeld het verlangen ook in het latere leven op dezelfde manier verwend te worden. Als we de ziekte voor hem te gemakkelijk of te plezierig maken, kan een kind deze toestand begerenswaardig gaan vinden [en weten hoe gemakkelijk men ziek kan worden als men dat wil]. ONGELUKKEN EN MEDELIJDEN Het is natuurlijk onmogelijk alle gebeurtenissen die voor een kind schadelijk kunnen zijn, de revue te laten passeren. Ziektes zijn maar een mogelijkheid. Er zijn echter tal van gebeurtenissen, die het kind tot middelpunt van ons medelijden kunnen maken: de dood van ouders, plotselinge verarming of ander ongeluk voor het gezin. Door het kind overdreven te ontzien of te veel medelijden te tonen kan het gevaar van zulke situaties vergroot worden. Natuurlijk, het kind heeft hulp nodig, maar vrienden en familieleden moeten ervoor oppassen, dat hun goede bedoelingen de ontwikkeling van het kind in de weg staan. Het moet leren moeilijkheden op eigen kracht te overwinnen. Een steun die ertoe leidt, dat het zelf de goede weg vindt, is veel waardevoller dan een die de weg voor hem slechts oppervlakkig effent. In veel gevallen zijn de gevolgen van het op zichzelf best begrijpelijk medelijden veel gevaarlijker, dan de tragedie die er aan vooraf ging. Als we een kind ons medelijden tonen, raakt het overtuigd dat het zichzelf zielig moet vinden. En niemand is ongelukkiger dan hij, die medelijden heeft met zichzelf. Hij zal gewoonlijk de neiging hebben te denken, dat de hele wereld hem iets schuldig gebleven is. Vanuit deze veronderstelling zal hij vaak meer verlangen dan hem toekomt en zich waarschijnlijk alleen maar nog ongelukkiger voelen als men het hem weigert. Het is moeilijk geen medelijden te hebben met een arm kind. We moeten echter in het oog houden, dat elk medelijden, hoe gerechtvaardigd het ook is, een kind alleen maar meer schade kan berokkenen. We moeten dapper kunnen denken en handelen, als we moedige mensen willen vormen. VERANDERING VAN DE UITERLIJKE SITUATIE Net als de geboorte van een broertje of zusje kan ook de verandering van woning, school of leraar schade toebrengen. Als een kind het gevoel heeft, niet in staat te zijn zich aan de veranderde omstandigheden aan te passen, dan geeft het zijn pogingen op. Slaagt het aanpassen niet, dan demonstreert het kind daarmee, dat het diep ontmoedigd is en dat het zijn oude houvast kwijt is. Het heeft dan onze steun nodig, niet onze dwang. We moeten proberen te ontdekken waar precies de moeilijkheden liggen en we zullen ontdekken, dat de veranderde omstandigheden bepaalde fouten in zijn vroegere levenspatroon aan het licht hebben gebracht. We moeten onze aandacht nu op deze fouten concentreren en niet op zijn tijdelijk gevoel van onbehagen. Ook mogen we ons niet laten misleiden door de uiterlijke oorzaken. De fout ligt dieper. Misschien heeft het kind tot nu toe de eerste viool gespeeld en vindt het nu moeilijk zijn oude positie te handhaven. Vermoedelijk was men tegenover hem altijd toegevend, zodat hij niet gewend is aan weerstand. Het kan ook zijn dat we vroeger alle verantwoording en beslissingen voor hem op ons namen en nu is hij plotseling op eigen kracht aangewezen. Ingrijpende veranderingen in de uiterlijke situatie zijn daarom een soort test voor het vermogen van het kind, zich aan de noodzakelijkheden van het samenleven aan te passen. De moeilijkheden moeten daarom een gelegenheid zijn de fouten te verbeteren, die bij zijn vroegere voorbereiding op het leven gemaakt werden. Bij kleinere kinderen kan de verandering van de uiterlijke omstandigheden ertoe dienen om betere voorwaarden voor de ontwikkeling van het kind te scheppen. Juist de noodzaak om zich aan een nieuwe omgeving aan te passen, maakt het kind ook meer toegankelijk voor een verandering van orde en van wat geist wordt. Dat is voor het aanleren van nieuwe gewoontes heel belangrijk. Daarom kan men ook heel goed direct een nieuwe gang van zaken opzetten, vooral als onjuiste opvoedingsmethodes of verzet van het kind de handhaving van orde en regelmaat voorheen in de weg stonden. Onder de nieuwe voorwaarden zal het gemakkelijker zijn, de gevolgen van vroegere verwenning aan te pakken of de instelling van het kind tegenover ons en andere kinderen nu beter vorm te

129

geven. Kortom, we hebben hier een gelegenheid om een nieuwe en gunstiger sfeer voor het totale opvoedingsproces te scheppen. We moeten er echter op letten, dat de nieuwe orde vanaf het eerste ogenblik absoluut consequent wordt gehandhaafd. Dat kan natuurlijk niet worden bereikt met conflicten. De nieuwe orde moet zich van de oude onderscheiden door betere mogelijkheden tot samenwerken te bieden. In een nieuwe situatie hebben we de kans om belangstelling bij het kind te wekken en het zelfs voor ons te winnen, omdat het een grotere behoefte aan vriendschap en vertrouwen heeft. Als wij de richting bepalen en niet te veel toegeven, zal het kind ons waarschijnlijk volgen en zich aan de nieuwe orde, die wij door ons eigen gedrag vormen, aanpassen. TEGENSPOED Het is voor elk kind typerend dat het de neiging heeft, door nederlagen ontmoedigd te worden, of die zich nu thuis voordoen of bij vriendjes of elders. Het moet leren met zijn fouten te leven. Als wij, zijn ouders, zijn tegenspoed niet kunnen verdragen, zal onze opwinding het eerder ontmoedigen dan helpen. Als wij mopperen en ons ergeren, beschouwt het onze scnes als tekenen van nieuwe en nog ernstiger fouten. Wie om een enkele tegenvaller al wil opgeven is niet voorbereid om de normale problemen van het leven aan te kunnen. Hij moet inderdaad met dubbele inspanning van al zijn krachten en concentratie reageren. Mislukken kan daarom een waardevolle aansporing voor nieuwe prestaties zijn. Onze verwijten, krenkingen en uitingen van wanhoop kunnen het weerstandsvermogen van een kind gevaarlijk ondermijnen. Natuurlijk is het net zo verkeerd de situatie voor het kind te makkelijk te maken, het onverstandig te troosten of het zelfs voor de consequenties te behoeden. Die neiging hebben echter veel ouders, als ze bijvoorbeeld het kind van de kleuterschool af halen, wanneer het daar niet goed gaat. Misschien troosten ze het ook nog met geschenken. Dat is niet de manier om het kind te leren ook onder moeilijke omstandigheden vol te houden. Het moet leren zijn eigen boontjes te doppen. Onze bijdrage moet alleen bestaan in het vergroten van zijn moed en zelfvertrouwen. We kunnen dat heel makkelijk doen door hem te laten merken hoe onvoorwaardelijk we in hem geloven en door hem een overtuigend bewijs van onze echte belangstelling en vriendschap te tonen. Volgende keer doe je dat beslist beter! Allereerst moeten we echter inderdaad in het kind geloven - want dat geloof is de onuitputtelijke bron, waaruit het kind de kracht kan halen, ook als het op tegenspoed stuit die het anders de moed zou ontnemen. RUZIE IN HET GEZIN Ongelukkige uiterlijke omstandigheden kunnen de opvoeding bijzonder bemoeilijken. Deze kunnen ouders die verder goed op hun taak berekend zijn tot wanhoop brengen; deze situatie echter maakt het hun onmogelijk hun kind de vereiste steun en leiding te geven. We kunnen ontzettend begaan zijn met de moeder, van wie de man, de moeder, de schoonouders of andere lieve familieleden zich voortdurend met de opvoeding bemoeien, door bij elke gelegenheid tussen moeder en kind te treden en alles verkeerd te vinden wat zij doet. Hoewel zulke mensen door hun verwennerij of hardheid, door hun gemopper of inconsequentie een zeer duidelijke ongunstige invloed uitoefenen, kunnen ze wel volledig ontoegankelijk zijn voor verstandige argumenten. Iets wat wij in geen geval moeten doen, is ons door het gedrag van anderen laten benvloeden. We mogen er nooit op rekenen, dat we de fouten van anderen kunnen compenseren door het tegenovergestelde te doen. Dit zou de schade die al is toegebracht alleen maar vergroten, omdat we immers onze fouten aan die van de anderen toevoegen. Tenminste de moeder moet een constante factor zijn in het leven van het kind, een element van volledige betrouwbaarheid. Als we deze instelling handhaven, kan een kind zelfs leren invloeden van buitenaf zonder schade over zich heen te laten gaan. Natuurlijk is onze positie niet eenvoudig als een ander via grote toegevendheid en royale steekpenningen probeert het kind van ons te vervreemden. Tegengestelde invloeden zijn een test voor onze moed en betrouwbaarheid. Als we ons niet laten ontmoedigen, vinden we veel betere wegen om het kind terug te winnen - door vriendelijkheid, samen spelen en

130

samen praten, door het vertellen van verhalen en door de mogelijkheden van het kind aan te moedigen en zijn prestaties te waarderen. Op langere termijn zal de juiste instelling tegenover het kind altijd over de schijnsuccessen zegevieren. Men komt gemakkelijk in de verleiding een kind als bondgenoot tegen andere volwassenen te gebruiken, vooral als die anderen dat ook doen. Als we dat spelletje meespelen, geven we onze objectiviteit tegenover het kind op en worden al gauw een gewillig werktuig in zijn handen. Maar belangrijker is nog dat we bij het berispen en prijzen steeds kritieklozer worden. We verliezen de juiste maatstaf uit het oog bij onze verwachtingen en stemmingen en brengen de relatie tussen het kind en ons behoorlijk uit haar evenwicht. Onze instelling tegenover het kind moet niet door ruzies en conflicten, door concurrentie en hatelijkheden die misschien tussen ons en andere gezinsleden bestaan, aangetast worden. Alleen dan zijn we in staat het kind juist op te voeden en een positieve invloed op zijn ontwikkeling uit te oefenen. En dat kunnen we, onafhankelijk van de vele gevaren en nadelen die van andere kant kunnen dreigen. Hetzelfde geldt voor andere nadelen, die uit de omgeving van het kind komen - ongewenste levensvoorwaarden, armoe, ons gebrek aan tijd, ziekte of ander onheil. Onze plicht kan alleen maar zijn in een bepaalde situatie zo goed mogelijk ons best te doen voor het kind. Hoe ernstiger de situatie, hoe noodzakelijker onze juiste instelling. Als we zelf verbitterd en ontmoedigd zijn, kunnen we het kind niet helpen. Onze trots en ons verzet, onze vijandigheid en ons verlangen naar een zondebok kunnen zeer begrijpelijk zijn, maar voor een kind betekenen ze extra moeilijke uiterlijke omstandigheden - een vergrote last, welke we hem toch konden besparen. Geven we hem echter een steun in de rug - wat toegevendheid nooit kan - dan kan het uiterlijke ongemak zelfs een stimulans zijn tot buitengewone prestaties en tot bundeling van al zijn krachten. Door ons begrip en door ons vermogen moed en zelfvertrouwen te geven, kunnen we hem helpen de weg naar een betere toekomst te vinden. We kunnen nauwelijks verwachten dat alle gezinsleden, familieleden en ook het personeel pedagogische kwaliteiten bezitten. Desondanks moet hun invloed als opvoeder niet worden onderschat. Wat van hen verwacht kan en moet worden, is een rustige, vriendelijke houding, het vermijden van gemene of grove woorden en het in acht nemen van de gebruikelijke omgangsvormen. Thuis doet een kind zijn eerste ervaringen op in samenleven en daarom zijn zijn relaties met de verschillende leden van het gezin belangrijke factoren in zijn ontwikkeling. Als de personen in de omgeving van het kind zich echter niet behoorlijk gedragen, moeten we ons erop concentreren niet hen te veranderen, maar zelf ons best te doen. Alleen in een autocratische samenlevingsvorm kon het hoofd van het gezin de andere gezinsleden vertellen wat ze met het kind moesten doen - en ook dan niet altijd met veel succes. Tegenwoordig kunnen we geen enkele volwassene meer voorschrijven hoe hij zich tegenover het kind gedragen moet. Misschien proberen we het wel, maar de gevolgen zullen slechts ruzie en twist zijn. Het is interessant om te zien hoe er een samenhang bestaat tussen het onvermogen om het kind juist te behandelen en tegelijkertijd de neiging om anderen te vertellen hoe het moet. Alleen ouders die niet weten wat ze met hun kind moeten beginnen, zullen anderen vertellen wat ze doen moeten. Wie zich zelf goed gedragen kan bekommert zich weinig om wat anderen met het kind doen. Hij weet wat hij te doen heeft - en dat is meestal genoeg. ONGEVRAAGDE OPVOEDERS Het aantal personen [afgezien van hen die al genoemd zijn] dat invloed kan uitoefenen op het gedrag van het kind is erg groot. We noemen hen ongevraagde opvoeders. Tot deze groep behoren alle vrienden van het gezin en de toevallige bezoekers; de melkboer, de groenteman, de buren en de speelmakkertjes en later de schrijvers en toneelspelers die via boeken, theater, radio, t.v. en films een blijvende indruk op het kind maken. Het is onmogelijk en onnodig om al deze indrukken te controleren. We kunnen niet voorkomen, dat het kind dingen hoort en

131

ziet die niet goed voor hem zijn. De enige bevredigende methode om schade te voorkomen is de weerstand van het kind ten aanzien van verkeerde invloeden te vergroten. Als we het kind observeren, kunnen we de invloeden onderscheiden waaraan het is blootgesteld. We kunnen de slechte beperken en de goede bevorderen. Dat wordt niet bereikt door alleen maar verbieden. Het is een bekend feit, dat verboden vruchten het lekkerst smaken en dat elk verbod de nieuwsgierigheid prikkelt. We kunnen onze invloed alleen handhaven als we het kind voor ons standpunt weten te winnen. Een kind luistert graag naar ons als we de problemen verstandelijk met hem bespreken. Geen enkel kind - niemand trouwens - vindt het leuk, als we het vertellen wat goed of slecht is. Voor preken en toespraken stopt het zijn oren dicht. Een van de meest op de voorgrond tredende ouderlijke functies is het bijbrengen van ethische maatstaven, die het kind moeten helpen onderscheid te maken tussen goed en kwaad, zodat het in een wereld die beide eigenschappen heeft, zijn weg kan vinden. We kunnen de onjuiste opvattingen van buurkinderen of de gevreesde invloed van radio t.v. [en internet AvdH] met hun moordverhalen of de invloed van bepaalde jeugdlectuur en andere slechte geschriften als gevaarlijk en ergerlijk beschouwen, maar ook als een welkome gelegenheid voor interessante en vriendelijke gesprekken om het kind een gezonde opvatting te laten horen. Als wij, in plaats van het t.v.-toestel of de radio bij het begin van het misdaadverhaal af te zetten, samen met het kind luisteren en het uitleggen hoe de verschillende afleveringen zijn gepland en worden uitgevoerd en hoe kijkers, die niet denken, daardoor opgewonden en angstig worden, zal het kind leren die programmas net zo dom te vinden als een intelligent mens dat vindt. Als de kinderen uit de buurt vloeken en Peter binnenkomt om zijn nieuw verworven kennis te spuien, kunnen we er met hem over praten, waarom die kinderen vloeken. Het is niet voldoende, als we er verachtelijk op wijzen hoe slecht die woorden zijn. Dat weet het kind vanzelf wel; daarom gebruikt het ze immers. Maar het kan ontdekken, dat het niet nodig is naar zulke middelen te grijpen om indruk te maken en zich groot en belangrijk voor te doen. Het kan er zelfs een nieuw soort kracht uit putten, als het zich niet net zo als de andere jongens op straat wil gedragen, die misschien niet op een betere manier aandacht en respect kunnen verkrijgen. Een al te zeer beschermd kind dat dergelijke verleidingen en gevaren niet beleven kan, zal later als een kwetsbare vreemdeling tegenover het leven komen te staan. SEKSUELE VOORLICHTING Misschien voelen we ons verlegen en hulpeloos als ons kind belangstelling toont voor de seksualiteit. We demonstreren daarmee slechts onze eigen schroom met betrekking tot deze problematiek. Dat is voor een deel het gevolg van de remmingen, welke onze ouders in deze kwestie hadden. Wij zien hier weer hoe verkeerde opvattingen en opvoedingsmethodes van generatie op generatie kunnen overgaan. Dit is niet de plaats om op de diepere sociale oorzaken van de schroom in seksuele kwesties in te gaan. Dat wij preutsheid afwijzen, betekent niet dat we schaamteloosheid aanmoedigen. We moeten ons echter realiseren dat de verkeerde geremdheid van de ouders met betrekking tot de natuurlijke processen vaak een ernstige hindernis voor de ontwikkeling van het kind vormt en inderdaad zijn latere liefdeleven ongunstig kan benvloeden. Bovendien leidt het zonder meer tot een breuk in de vertrouwensrelatie van het kind tot zijn ouders. Als we niet in staat zijn op de natuurlijke en echte vragen van ons kind eenvoudige en natuurlijke antwoorden te geven, wordt het geslachtsleven een geheimzinnig, verboden en dreigend gevaar. Maar dat is nog niet alles. Om zijn nieuwsgierigheid te bevredigen, zal het kind zich tot andere, vaak zeer twijfelachtige informatiebronnen wenden. In ieder geval zal het gedachten en overpeinzingen over dit onderwerp voor ons verbergen en we zouden wel eens nooit weer in de gelegenheid kunnen zijn, zijn verloren vertrouwen in ons te herwinnen. Seksuele voorlichting is helemaal niet zo moeilijk en pijnlijk als het soms lijkt. We kunnen voor twee mogelijkheden bang zijn: -1 dat het kind vragen zal stellen die ons begrip te boven gaan en 2 dat we het antwoorden moeten geven die indruisen tegen wat wij zelf betamelijk vinden. Vooropgesteld dat we een goede instelling hebben, is de angst voor

132

deze mogelijkheden ongegrond. Het is waar, dat het kind zijn eerste vragen over seksuele dingen op zeer jonge leeftijd stelt, misschien al tussen zijn derde en vijfde levensjaar. Als we echter zekere principes in het oog houden, is het niet moeilijk alle vragen naar behoren te beantwoorden. Het kind verwacht een waarheidsgetrouw, eenvoudig antwoord. Als we slechts letterlijk datgene beantwoorden, waarnaar het vraagt, blijven we binnen de grenzen van zijn bevattingsvermogen en kunnen we tegelijkertijd elke pijnlijke situatie vermijden. De angst van de ouders voor dergelijke directe antwoorden berust meestal op het feit, dat ze al met angst en beven op de volgende vragen wachten, die - dat denken ze tenminste -meteen zullen volgen. In werkelijkheid is dit niet het geval. Een kind is meestal met een eenvoudig en nauwkeurig antwoord volledig tevreden; en het zal enige tijd, misschien jaren duren, voor het de volgende vraag stelt. Deze zal ook weer in overeenstemming zijn met zijn geestelijke ontwikkeling en ook weer een eenvoudige en duidelijke verklaring verlangen. De waarde van het verwijzen naar een soortgelijke gang van zaken in de planten- en dierenwereld wordt zeer overschat. Meestal gaat dat het begrip van het kleine kind te boven en richt zijn aandacht op processen waaraan het nog niet toe is. Iets anders is de observatie door het kind van dieren. Het is heel goed als het kind in de gelegenheid is dergelijke waarnemingen te doen [bijvoorbeeld op het land]. We weten dat iedereen van zijn waarnemingen slechts dat oppikt, wat binnen zijn bevattingsvermogen ligt; zo zal een kind van dergelijke waarnemingen slechts dat leren, wat het begrijpen kan. Deze observaties zullen daarom de fasering in de voorlichting regelen. In zulke gevallen heeft het kind tot aan de puberteit geen bijzondere uiteenzettingen nodig. Dan echter moet het grondig worden voorgelicht over seksuele zaken. Dit is echter niet onvoorwaardelijk onze taak, als we te geremd zijn of misschien ook te weinig weten. In het algemeen ontwikkelt de belangstelling van het kind zich als volgt: heel jong kan het al vragen: Waar komen de kindertjes vandaan? We hoeven met het antwoord: Van de moeder niet te aarzelen, want voor het ogenblik zullen er geen verdere vragen komen. Pas veel later zal het kind vragen, waar in de moeder dat kindje dan wel zat. Ook het antwoord hierop is heel eenvoudig: In haar buik. En nog later wil het misschien weten hoe het daar gekomen is - Van vader. Tenslotte kan het de meest gevreesde vraag stellen: Hoe kwam de baby van de vader in de moeder? Wat het kind echter weten wil is veel eenvoudiger dan wij in het algemeen denken. Op zijn leeftijd wil het kind de biologische details niet weten; een verklaring daarvan zou te vroeg en dus niet op zijn plaats zijn. Het zal heel tevreden zijn als we naar waarheid antwoorden: Dat gebeurt als vader en moeder met elkaar vrijen. In de meeste gevallen zal het niet verder vragen. We moeten er echter aan toevoegen dat deze fasen in de ontwikkeling van de nieuwsgierigheid alleen opgaan voor het beschermde kind, dat geen andere informatiebronnen heeft. Alleen in zijn geval kunnen voortijdige verklaringen zijn schaamtegevoel kwetsen of de ontwikkeling van zijn gevoelsleven verstoren. Als het kind door andere ervaringen of invloeden reeds voorgelicht is, kan de poging om het onschuldig te behandelen in zijn ogen alleen maar belachelijk zijn en een huichelaar van hem maken. Deze vaak voorkomende situatie wordt in het volgende voorbeeld heel aardig beschreven: Oma ging met Hans en Margreet naar de dierentuin. Ze staan stil voor de ooievaars en oma verklaart, dat deze vogels aan de ouders de kindertjes komen brengen. Daarop wendt Hans zich tot Margreet en zegt: Wat vind jij? Zullen we oma de waarheid vertellen of zullen we haar onvoorgelicht laten sterven? Elk onwaar antwoord dat wij geven, brengt het vertrouwen van het kind in gevaar. Het sprookje van de ooievaar dient daarom nergens toe. Niet minder verkeerd is het antwoord: Dat gaat je niets aan. Dat begrijp je nu toch nog niet. Zulke antwoorden - om nog maar te zwijgen over regelrechte berispingen - drijven het kind in een ongewenste richting. Ze maken dat het deze vragen veel te belangrijk vindt en zijn overmatig gewekte nieuwsgierigheid stelt het bloot aan schadelijke invloeden.

133

Er is een uitzondering op de regel de vragen van het kind naar waarheid te beantwoorden. We moeten er ons van vergewissen of het niet vraagt om aandacht te krijgen. Als dit wel zo is, moeten we zijn vragen niet logisch beantwoorden. Want anders kunnen gedachten waar het nog niet rijp voor is, bij hem gewekt worden, vooral als het toevallig naar seksuele dingen vraagt. We hebben in het eerste hoofdstuk gezien wat het verschil is tussen een oprechte vraag en een waarbij het alleen om aandacht te doen is. We moeten de reden van de vraag van het kind zorgvuldig onderscheiden, vooral als deze betrekking heeft op de seksualiteit. De grootste moeilijkheden komen van het kind dat wel geestelijk maar niet lichamelijk rijp is. Als we ons niet in staat achten open met hem over alles te praten, kunnen we het naar een kinderpsycholoog sturen of het een van de goede boeken over voorlichting geven. Dat is in ieder geval aan te bevelen. Het bevordert natuurlijk wel onze vriendschap met het kind, als we onze schroom overwinnen en voor zover onze kennis dat toelaat zijn seksuele opvoeding zelf ter hand nemen. Het kan geen kwaad, als we een enkele maal moeten toegeven dat we bij sommige vragen het antwoord niet zeker weten. Zelfs nog belangrijker dan de voorlichting over de lichamelijke functies is de ontdekking van de sociale verschillen tussen de geslachten. Een kind leert het verschil tussen jongens en meisjes eerst door hun kleding kennen, dan door haar, figuur, huid en stem; maar al gauw ontdekt het ook de aparte rol, die elk geslacht in het leven speelt. Zijn vroege indrukken van deze verschillen kunnen heel belangrijk zijn. Als een kind het eigen geslacht als minderwaardig gaat zien, kan een verzwakking van de sociale aanpassing het gevolg zijn. Misschien zet het zich ertegen af - maar natuurlijk zonder succes, omdat het geslacht meestal niet veranderd kan worden. Het vooroordeel van de superioriteit van de mannelijke rol is niet alleen voor meisjes aanleiding tot protest, maar ook voor jongens een reden om bang te zijn dat ze misschien niet in staat zijn een echte man te zijn. Dit mannelijke protest leidt tot het uit de weg gaan van de natuurlijke functies van beide geslachten, die of als minderwaardig of als te moeilijk worden beschouwd, of het leidt tot overdrijving van de functies bij de poging superioriteit te verkrijgen. Het meisje kan in verzet komen tegen het vrouwelijke en de plichten die haar sekse worden opgelegd uit de weg gaan en de jongen imiteren, die op zijn beurt probeert zijn zogenaamde superioriteit door zinloze, vaak asociale daden en gedragingen te demonstreren. Deze strijd van de geslachten, die door de versterkte concurrentie van onze tijd nog verscherpt wordt, begint al in de kinderjaren en gedijt op de vruchtbare bodem van opvattingen en vooroordelen, die elk kind zich met betrekking tot zijn eigen geslachtelijke rol en de bedreiging door het andere geslacht eigen maakt. [Deze problemen worden uitvoerig besproken in het boek van R. Dreikurs: Het Huwelijk - een uitdaging.] De goede voorlichting van een kind kan niet vroeg genoeg beginnen. Latere angsten voor geslacht, liefde, huwelijk en verantwoording en functies kunnen vaak door vroege en voorzichtige voorlichting worden vermeden. Ook hier kunnen overbezorgde ouders weer conflicten uitlokken. Als we tegen onze dochter zeggen: Jij bent net een jongen of tegen onze zoon je gedraagt je als een meisje, maken we het kind ontevreden met zijn eigen geslacht. Een moeder moet bij haar kind nooit de indruk wekken, dat ze zelf liever een man zou zijn. Het is voor een kind noodlottig te ontdekken, dat zijn ouders liever een jongen in plaats van een meisje gehad hadden of omgekeerd. In werkelijkheid heeft -ondanks de sociale en wettelijke voorrechten van het mannelijk geslacht [die tegenwoordig minder nadruk krijgen, maar wel degelijk nog steeds aanwezig zijn] - ieder geslacht zijn eigen vooren nadelen. Het belangrijke feit blijft, dat iedereen, man of vrouw, in zijn eigen geslacht geluk en succes kan vinden. KINDEREN MOETEN IN OVEREENSTEMMING MET HUN LEEFTIJD BEHANDELD WORDEN De behandeling van het kind moet in overeenstemming zijn met zijn leeftijd. Dit zal duidelijk zijn, maar toch houden veel ouders zich er niet aan. En zoals bij elke afwijking van de regel kan dit ook tot de een of andere extreme vorm leiden. De behandeling van het kind kan achter zijn op zijn leeftijd of ook vooruitlopen. In beide gevallen stoort deze ouderlijke

134

vergissing de ontwikkeling van het kind, stoort het ook de groei van de noodzakelijke vermogens, verhoogt het zijn minderwaardigheidsgevoel en verslechtert het zijn normale sociale aanpassing. De vergissing komt voort uit onvoldoende observatie van het kind en een verkeerd begrip van zijn toestand. Het kind is er niet alleen voor de bevrediging van de wensen en verwachtingen van zijn ouders; het is een mens met eigen rechten. Het heeft zijn eigen behoeften en plichten en die zijn voor het grootste deel door zijn leeftijd bepaald. In veel gevallen worden de op elkaar volgende ontwikkelingsfasen van het kind niet in acht genomen. IJdele en overdreven liefdevolle ouders zouden graag de eerste jaren van het kleine kind verlengen. Omdat het kind op die leeftijd zo verrukkelijk en om in te bijten zo schattig is, willen ze dat het altijd baby blijft. Daarom proberen ze zijn eerste geluidjes na te doen en praten met hem op een onnatuurlijk kinderachtige manier, waarvan ze denken dat het de enig juiste voor het gesprek met het kind is. Ze zijn zich er niet van bewust hoezeer dit de ontwikkeling van de taal van het kind belemmert. Jarenlang hanteren ze deze babytaal en zeggen nog heel lang: Adda adda gaan, O, wie tomt da aan? enz. zelfs als het kind al naar school gaat; ze blijven bij hun klankverschuivingen en vervormingen, die inderdaad kenmerkend zijn voor het eerste taalgebruik van het kind. Door het handhaven van deze spreekgewoontes en andere eigenaardigheden leven kinderen van vier of vijf jaar soms nog in de sfeer van twee- of driejarigen. Maar al te vaak worden het kind de verantwoordelijkheden die bij zijn leeftijd passen uit handen genomen. Er zijn kinderen die als ze al op school zitten nog dagelijks door hun ouders gewassen en aangekleed worden en soms van school thuis gehouden worden. Tot ze zeven of acht jaar zijn worden ze onder de tedere zorgen van moeder en gezin als kleine kinderen behandeld. Vaak krijgen ze pas in de puberteit het recht eigen beslissingen te nemen. Veel ouders vinden het moeilijk om in te zien dat hun kind volwassen is. Ze kunnen het altijd slechts als hun baby beschouwen en zijn niet in staat in te zien, dat het een vrij, handelend mens is geworden als zijzelf. Dat leidt soms tot wonderlijke situaties. Ik heb twee vrouwen gekend, de ene ongeveer zestig en de andere veertig - moeder en dochter. De dochter gedroeg zich in elk opzicht onderdanig tegenover de moeder. Als ze boodschappen ging doen, kreeg ze te horen: En blijf niet te lang weg of Kijk goed uit op straat. En de veertigjarige vrouw antwoordde dan altijd heel beleefd: ja, moeder. Gelukkig laten kinderen zich dergelijke onzin slechts zelden aanleunen, maar als het alleen aan de ouders lag, zou het veel vaker voorkomen. De periode, waarin het kind tot rijpheid groeit, is om dezelfde reden bijzonder kritiek. Zowel meisjes als jongens hebben tijdens de puberteit grote moeilijkheden in zichzelf te overwinnen en deze noodtoestand wordt nog eens extra versterkt, als ouders niet willen toegeven dat hun kinderen veranderd zijn en plotseling volwassen mannen en vrouwen zijn geworden. jonge mensen die in hun uiterlijk en denktrant volkomen volwassen zijn - hoewel ze natuurlijk nog niet bezonnen en rijp zijn - worden als kinderen, wat ze n of twee jaar tevoren nog waren, behandeld. Pijnlijke berisping, beknotting van de persoonlijke vrijheid, minachting en vernedering - het zijn de karakteristieke resultaten van het in gebreke blijven de ontwikkeling van het kind te begrijpen. De verandering van verantwoordelijke ouders in vriendelijke kameraden en medemensen moet langzamerhand geschieden en al beginnen als het kind naar school gaat. De meeste ouders vinden het echter moeilijk zich om te schakelen. Vreemd genoeg leidt de tegenstrijdige houding vaak tot een soortgelijke vertraging in de ontwikkeling van het kind. We zien hier heel duidelijk het ontbreken van een plan, hetgeen het gevolg is van het feit dat men zijn eigen belangen nastreeft in plaats van aan de behoefte van het kind te denken. Vaak verlangen ouders van een klein kind volkomen onmogelijke prestaties. Deze bestaan meestal in bezigheden die minder met de ontwikkeling van het kind te maken hebben dan met de ijdelheid, eerzucht en gemakzucht van de ouders. Veel ouders proberen van hun kind een wonderkind te maken door bepaalde schijnprestaties, waar het in werkelijkheid geen talent voor heeft, kunstmatig op te fokken. Het dient niet tot bemoediging van het kind. Zijn begrijpelijk gebrek aan zelfvertrouwen kan later tot volledig mislukken en een totale ineenstorting leiden. Zo is het effect van de overschatting van de eigenschappen

135

van een kind net zo negatief als het kleineren van zijn vermogens. Voor kleine kinderen is het schadelijk als volwassene behandeld te worden. De zevenjarige Mark nam aan alle gesprekken van zijn ouders deel. Als er gasten waren mocht hij er altijd bij zitten. Hij ging laat naar bed, op dezelfde tijd als zijn vader en moeder. Aan tafel moest hij net als zijn vader de krant voor zich hebben! Zijn ouders waren er trots op dat hij al zo volwassen en handig was. Aan de andere kant maakte hij het hun heel moeilijk want hij gehoorzaamde helemaal niet. Hij werd woedend als zijn wensen niet direct vervuld werden en hij ging zover dat hij de hand tegen zijn moeder ophief. Hij at nooit wat hem voorgezet werd, had geen vrienden en was vanwege zijn agressieve aard niet in staat met iemand om te gaan. Het verband tussen zijn fouten en zijn schijnbaar voortreffelijke eigenschappen is heel duidelijk. Zijn ouders waren voor beide evenzeer verantwoordelijk. Bovendien mag men van kinderen geen beslissingen verwachten, waarvoor ze het nodige inzicht nog niet hebben. Ook hier kan de verkeerde interpretatie van de ontwikkeling van hun kind de ouders ertoe brengen het op een bepaald moment dommer en onverstandiger te vinden dan het in werkelijkheid is en het volgende ogenblik een intelligentie en een vermogen tot oordelen te verwachten welke op zijn leeftijd helemaal nog niet mogelijk zijn. Soms wordt het kind zelfs bij persoonlijke ruzies of zakelijke problemen betrokken waar het onmogelijk enig begrip van kan hebben. Heel vaak verbaast een kind ons door zijn scherp waarnemingsvermogen en oordeelskracht. In velerlei opzichten is zijn manier van denken natuurlijker dan de onze; het denkt rechtstreeks en zakelijk en niet, zoals de volwassenen, volgens de gangbare denkpatronen. Maar toch zijn er bepaalde gedachteassociaties, die onbegrijpelijk voor hem zijn en die het langzamerhand moet leren begrijpen. Gesprekken en verklaringen van situaties en problemen moeten daarom aangepast zijn aan het bevattingsvermogen van het kind. We moeten nooit de intelligentie van ons kind zover onderschatten, dat we het een verklaring, die het wenst, onthouden. Maar we moeten het ook niet met onze eigen problemen belasten. Zijn reacties op zijn vragen over het leven moeten we onderzoeken en we moeten niet elke uiting van de typisch kinderlijke denktrant bestempelen als domheid, tactloosheid of brutaliteit. Hoezeer men het bevattingsvermogen van een klein kind verkeerd kan beoordelen, ontdekt men bij vragen die praktisch niet n kind begrijpen kan - problemen als het sterven, de dood, zakenbelang, sociale of politieke aangelegenheden. Het is niet altijd gemakkelijk, maar desondanks noodzakelijk de verschillende fasen van de kinderlijke groei naar verstandelijke rijpheid op de juiste wijze te beoordelen. PUBERTEIT De tijd van de seksuele rijpheid is vol gevaren. De wereld krijgt plotseling een heel andere kleur. Dat is niet alleen het gevolg van het groter worden van het kind, maar ook het gevolg van zijn veranderde klierwerking. Beide maken het onzeker. Het moet opnieuw leren zijn lichaam te gebruiken en aan een volkomen nieuwe situatie wennen. Het heeft gevoelens die het irriteren en het probeert tegelijkertijd zijn plaats in een verwarde en verwarrende wereld te vinden. Op deze leeftijd hebben de opgroeiende kinderen hulp en leiding nodig en vragen die ook; slechts zelden krijgen ze deze echter van de eigen ouders, die hen nog altijd als kleine kinderen beschouwen en dus ook behandelen. Het daaruit voortvloeiende hevige generatieconflict vernielt de kiem van gemeenschapsgevoel en samenwerking. Voor de ouders is het een enerverende tijd, als het kind snel groeit en de tekenen van lichamelijke volwassenheid vertoont, terwijl het in leeftijd nog een kind is. Veel jongens en meisjes tussen twaalf en veertien jaar schijnen helemaal volwassen te zijn; ze worden dus door vreemden als volwassenen behandeld en komen natuurlijk in verzet, als ze door hun ouders nog steeds als kind beschouwd worden. Het verschil tussen sociale rijpheid en lichamelijke ontwikkeling vereist veel begrip en inzicht van onze kant. Het heeft geen enkele zin als we ons op ons ouderlijk gezag beroepen. Onze invloed hangt af van ons vermogen de vriendschap en het vertrouwen van het kind te winnen en vast te houden. Als we door gebrek aan genegenheid

136

en goede wil daar niet in slagen of als we de eerste fase naar een nieuwe kameraadschap vernietigen door ons gezag te tonen, zal het kind juist in die tijd dat het een eigen leven begint te leiden en bereid is tot een vriendelijke samenwerking op basis van gelijkwaardige volwassenheid van ons vervreemd raken. Dat is tragisch. De ontwikkeling van het meisje verloopt sneller en is beter zichtbaar dan die van de jongen. De veranderde klierwerking brengt bij haar een plezieriger verandering in haar verschijning teweeg dan bij de jongen en deze verandering leidt tot een soepeler sociale aanpassing. Dat is de reden waarom meisjes vroeger rijp lijken te worden. Meisjes moeten echter van tevoren op de gebeurtenissen rond hun rijpheid voorbereid worden, anders kunnen hun eerste ervaringen met betrekking tot hun seksuele functies onaangenaam en pijnlijk zijn en er de oorzaak van zijn, dat ze hun totale geslachtsleven pijnlijk en afstotend gaan vinden. Het speelt geen rol op welke leeftijd de seksuele rijpheid optreedt. We hoeven ons geen zorgen te maken of die nu te vroeg of te laat komt. Alleen in geval van buitengewone vertraging [dus pas op vijftien- of zestienjarige leeftijd] is het nodig een arts te raadplegen. Als een meisje eronder lijdt dat ze zo laat is, omdat ze zo graag volwassen wil lijken en haar vriendinnen er om benijdt, moeten we haar laten zien dat de uiterlijke tekenen van de vrouwelijke rijpheid betrekkelijk onbelangrijk zijn. In deze tijd van overgang van kind naar volwassene hebben jonge mensen de neiging te veel waarde te hechten aan de uiterlijkheden. Ze willen graag voor iets doorgaan, waarvan ze zich afvragen of ze het ook werkelijk zijn. Hoe meer we de nadruk leggen op zijn kinderlijke wezen, hoe meer de puber de uiterlijke vormen van de volwassenen imiteert. Zo kunnen we zijn innerlijke rijpheid belemmeren, als we zijn zelfvertrouwen met betrekking tot zijn rijpheid verminderen. Als de ouders er niet in slagen de gevoelens en problemen van de puberteitsperiode te begrijpen en aan te voelen, dan ontwikkelt de koppigheid zich, welke zo kenmerkend is voor de puber. Een koppigheid, die niet alleen aan de dag gelegd wordt tegenover de ouders en opvoeders, maar ook tegenover de wereld als zodanig. Het verzet van jongens en meisjes en de poging het gevoel van zwakte en hulpeloosheid door arrogantie te camoufleren, brengen de teenager tot een overdreven gedrag als hij zich onzeker en onbelangrijk vindt. De neiging tot verwaandheid en overdrijving wordt door kleineren en minachten echter niet verminderd. Want dit leidt tot een sterker minderwaardigheidsgevoel en daarom tot een nog onbehoorlijker poging tot compensatie. Het verlangen belangrijk te zijn, kan door antisociaal gedrag gemakkelijker bevredigd worden dan door sociaal geaccepteerde activiteiten. Vaak is het de eerzucht die door ouders, school en kerk niet erkend of niet juist gestuurd wordt en die de puber tot vergrijpen en misdaad brengt. Voor een eerzuchtig meisje is het veel eenvoudiger waardering en bewondering te oogsten via de erotiek dan via academische prestaties. Terwijl ouders en leraren schelden en bekritiseren, kan de bewondering van een verliefde jongeman haar de gelegenheid bieden zich gewaardeerd en ook begeerd te voelen. De eerzuchtige jongen die met zijn klasgenoten niet durft te wedijveren in het leren, kan zich groot en heldhaftig voelen, als hij rondhangt, gokt, drinkt en met meisjes uitgaat. Hij kan een held worden, al doet hij niet meer dan ruiten ingooien, stelen of ergere gewelddaden plegen. Tijdens de behandeling klaagde een patinte erover, dat ze met haar zestienjarige dochter niets meer beginnen kon. Ze was voortdurend met jonge mannen in de weer, kwam laat thuis, hielp niet in huis, was slordig en brutaal. Goede woorden, beloftes of straf, niets maakte enige indruk op haar. We vroegen de dochter op het spreekuur te komen. Ze zag er leuk uit, was intelligent en leek evenwichtig. Toen ik haar vroeg hoe zij zich voelde, of zij het met haar moeder kon vinden, of zij tevreden was, antwoordde ze bevestigend en zei dat alles in orde was. Heb je wel eens ruzie met je moeder? O, mijn moeder is wel eens prikkelbaar, maar ze meent het niet zo en het is gauw weer goed. Vind je het dan niet naar als ze ruzie met je maakt? Nee, daar geef ik niets om. Toen werd ik heel ernstig en ik zei haar eerlijk, dat voor zover ik haar moeder kende, het vast makkelijk moest zijn met haar om te gaan. Het meisje keek mij zeer verbaasd aan. Haar ogen vulden zich met tranen aanvankelijk huilde ze zo erg, dat ze niet kon praten. Toen kwamen de woorden, langzaam en aarzelend: Iedereen denkt, dat ik een slecht meisje ben en dat mijn moeder een engel is. Ze heeft geen goed woord voor me over. Alles wat ik doe is verkeerd, alleen mijn kleine

137

broertje is goed. Ik ben altijd slecht. Ik wil wel aardig voor mijn moeder zijn, maar zij merkt het niet eens. Ze vit alleen maar op me, ze waardeert me niet en ze prijst mij nooit eens. Ze gaf toe, dat ze alle belangstelling voor school verloren had en alleen maar plezier zocht in de aandacht van jonge mannen. Dit was haar verhaal. Het was de eerste keer, dat ze het een volwassene verteld had. Haar koppigheid was pure zelfbevrediging en natuurlijke trots. Toen ik haar moeder vertelde wat er gebeurd was, kon ze het niet geloven. Niemand had het meisje ooit zien huilen, niemand was ooit door haar ondoordringbare onverschilligheid heen gebroken. Een ieder die deze pubers wil helpen, moet door de grootdoenerij heenkijken en de ontmoediging zien die erachter ligt. Hoe weinig ouders van opgroeiende kinderen slagen erin deze ontmoediging te ontdekken. Het volwassen worden is de fase in het leven waarin de jongeren het meest onzeker van zichzelf zijn, zich het meest bewust zijn van het ontbreken van een sociale positie, het meest erop uit zijn zich te doen gelden en bereid zijn binnen de wereld der volwassenen actief te zijn, als hun dat maar waardering en gelijkwaardigheid oplevert. Er zijn voor hen echter te weinig gelegenheden om die waardering te verkrijgen. Ze willen graag hulp en leiding hebben, maar er zijn zo weinig volwassenen met wie ze open kunnen praten en bij wie ze het gevoel hebben begrepen en gerespecteerd te worden. Maar heel zelden leggen ouders genoeg waardering en respect aan de dag om door het masker van de hardnekkige, overdreven zelfverzekerdheid heen te dringen. Dientengevolge worden hun kinderen in de armen gedreven van min of meer twijfelachtige vrienden en leiders, die, eenvoudig omdat ze hen als gelijkwaardig beschouwen, de indruk wekken hen ook beter te begrijpen. HET LOSMAKEN VAN DE BINDING MET DE OUDERS Het doel van de opvoeding is, dat zij overbodig wordt. Het oplossen van de band tussen kind en ouders is een natuurlijk en langdurig proces, dat heel vroeg begint, eigenlijk al bij het beindigen van de borstvoeding. Zijn intrede in nieuwe groepen op de kleuter- en basisschool vormt een volgende belangrijke fase in dit losmakingproces, dat in de puberteit en bij de intrede in het beroeps- of studentenleven zijn voltooiing nadert. De ouders die zich niet lieten vervreemden van hun kind, blijven zijn intiemste vrienden. Hun functie als opvoeder is echter afgelopen. Dit betekent echter niet, dat er geen rekening meer hoeft te worden gehouden met hun wensen en opvattingen. Dat doen goede vrienden immers ook. Als de functie van de ouders als opvoeder onnatuurlijk lang voortduurt, ontstaan er meestal storingen in de ontwikkeling van het kind. Vaders en moeders proberen vaak aan het gevoel van overbodigheid te ontkomen door langer over hun kind te blijven heersen; en op dezelfde manier kunnen kinderen uit angst voor hun persoonlijke verantwoordelijkheid en ondanks hun duidelijke streven naar onafhankelijkheid hun kinderlijke hulpeloosheid handhaven, zelfs als ze al getrouwd zijn. Het losmaken van de binding is alleen voor die ouders moeilijk, die er niet in slagen in hun kind een nieuwe persoonlijkheid met eigen rechten en plichten te zien, of die van hun kind de bevrediging van hun eigen verlangens verwachten; in hun ogen is het kind geen vrije medemens met een eigen wil, maar levend priv-bezit. Zij zijn eenvoudig niet in staat te zien, dat het onafhankelijk is. Dit is geen nieuw probleem, dat pas in de puberteit ontstaat, maar een probleem dat zich gedurende de hele jeugd voordoet. Want een kind wordt niet op een bepaalde dag ineens volwassen; het begint al heel vroeg van zijn ouders weg te groeien, als zij niet leren hoe zij de vriendschap met hem moeten opbouwen en handhaven. Als zij daar niet in slagen zolang het kind nog klein is, moeten ze de consequenties aanvaarden als het ouder is en mogen ze zich niet beklagen over zijn onverschilligheid en ongevoeligheid. Het kind woont dan als een vreemde onder hun dak en verliest elk vertrouwelijk contact met hen, zodra het uit huis gaat. Het soepel losmaken van de binding met de ouders is de bekroning van ons werk als opvoeder. De warme menselijke relatie tussen ons en het kind zal nu blijven voortduren; deze kan niet door afstand, door verschil in beroep of sociale omgeving, of door gescheiden huishoudingen teniet gaan. Eens houden onze dagen op en moeten we plaats maken voor de nieuwe generatie. Die vandaag

138

nog klein en zwak lijken, zijn de steunpilaren van morgen. Alleen een diepmenselijke band van saamhorigheid kan de stroom der tijden doorstaan. Ons kind moet zijn eigen plaats in het leven hebben, wanneer wij van het toneel verdwijnen. De overbodige vraag Wat moet het kind beginnen, als ik er niet meer ben? moet nooit, al is het nog zo klein, gesteld hoeven worden. We moeten eerder leren afstand te doen zolang we er nog zijn. Nu is het de tijd om het kind onafhankelijk te maken! We moeten de moed opbrengen om het kind nu aan het leven, aan andere mensen, aan de hele menselijke samenleving over te geven. Het kind moet nu beginnen een relatie op basis van gelijkwaardigheid, een relatie van mens tot mens op te bouwen en zijn later succes in dit opzicht bewijst of wij goede ouders waren of niet, of wij ons kind hebben opgevoed zoals kinderen opgevoed moeten worden.

139

DE MEEST VOORKOMENDE OPVOEDINGSFOUTEN

Er zijn geen ouders die een kind opvoeden zonder daarbij fouten te maken. Men kan zich afvragen of het verstandig is de ouders te vertellen, dat ze bij de opvoeding van hun kinderen veel verkeerd gedaan hebben, zelfs schade hebben aangericht. Veel kan onze verontrusting over onze eigen fouten verzachten. Ten eerste, niemand is volmaakt. En als we te veel van onszelf eisen, moeten we dus nog meer ontmoedigd raken en dientengevolge nog vaker falen. We moeten onze kinderen - en al onze medemensen - nemen zoals zij zijn, dat wil zeggen ondanks en met hun onvermijdelijke onvolmaaktheden, als we met hen om willen gaan. Dat geldt echter ook voor onszelf. We kunnen alleen vorderingen maken, als we allereerst onszelf met onze fouten accepteren zoals we nu eenmaal zijn en ons dan afvragen in welke richting we van nu af zullen gaan. Alleen dan is vooruitgang mogelijk. Schuldgevoelens maken dit vaak onmogelijk, omdat ze alleen maar tot meer ontmoediging leiden. Ten tweede maakt de moeilijkheid van het ouderschap het alle ouders bijna onmogelijk een bevredigende oplossing voor hun opvoedkundige taak te vinden. Als we erop wijzen waar zij fouten maken, is dat geen beschuldiging en moet dat niet als kritiek worden beschouwd, maar slechts als nuttige informatie. Een goede manier om juist te handelen is het onjuiste handelen te vermijden. Als wij naar de juiste oplossing voor een moeilijk opvoedingsprobleem zoeken, zullen we het nuttig vinden even stil te staan en te overwegen wat we niet moeten doen. Dan zal datgene wat overblijft wel juist zijn. Het is veel makkelijker op een fout te wijzen en die te verklaren, omdat vergissingen niet zo algemeen, maar veel specifieker zijn. De juiste oplossing van een probleem kan op verschillende manieren worden gevonden. Het is mogelijk om een advies over wat we niet moeten doen letterlijk op te volgen, maar bij positieve adviezen kunnen we niet letterlijk zijn, omdat de juiste houding van dingen afhangt die niet voorspelbaar zijn, bijvoorbeeld van gevoeligheid, emotionele instelling, gezichtsuitdrukking, stembuiging enz. Als we leren dat het niet goed is om kinderen te slaan, kunnen we deze raad gemakkelijk begrijpen en letterlijk opvolgen. Maar ieder individueel advies voor de juiste behandeling van kinderen kunnen we weliswaar letterlijk opvolgen, maar toch op een manier die schadelijk is en geen oplossing biedt. Daarom lijkt het raadzaam, dat we grondig kennis nemen van de details van de verkeerde methodes. We moeten echter oppassen niet ontmoedigd te worden, omdat we anders juist onze ergste fouten zullen maken. Wat we ook op grond van ontmoediging en hopeloosheid, schuldgevoelens en teleurstellingen doen, het moet verkeerd zijn, ongeacht de moeite die we ons getroost hebben. Het heeft geen zin over fouten te blijven klagen, vooral niet als we er zeker van kunnen zijn, dat liet in het natuurlijke opvoedingsproces niet te vermijden is, dat fouten gemaakt worden. Dit geldt met name tegenwoordig, nu de traditionele opvoedingsmiddelen veranderd zijn en door nieuwe moeten worden vervangen. We moeten nu proberen onze kinderen te helpen betere en gelukkiger mensen te worden. Het is voor hen al een hele steun wanneer wij inzien, dat zij in staat zijn de vele slechte invloeden die wij zonder het te weten of te willen op ze hebben uitgeoefend, te weerstaan. De meest voorkomende opvoedingsfouten komen voort uit drie gelijksoortige bronnen: 1 Het kind hoeft zich niet aan de orde te houden; 2 De ouders gaan een strijd met het kind aan; 3 Het kind wordt ontmoedigd.

Sommige ouders proberen de strijd met het kind te vermijden door toe te geven; hierdoor verwaarlozen zij de opvoeding in sociale aanpassing. Andere ouders hebben de neiging hun kinderen te dwingen de orde onder alle omstandigheden te respecteren; daardoor geraken zij echter in een verbitterde strijd. Beide manieren leiden tot teleurstelling en mislukking. Als wij een strijd met een kind aangaan, zullen we het niet zover brengen, dat het de orde respecteert; en als we onverschillig zijn en niet staan op orde en regelmaat, zullen we

140

onvermijdelijk met hem in een strijd verwikkeld raken. Er zijn maar twee mogelijkheden orde zonder strijd, of strijd en gebrek aan orde. Een grondbeginsel voor de handhaving van de juiste menselijke relaties is het respect voor elkaars persoon. Alle opvoedingsfouten zijn het gevolg van het veronachtzamen van deze regel van samenwerking. Ouders die het kind niet voldoende respecteren zullen het ontmoedigen of verwennen, teleurstellen of te zeer beschermen. Aan de andere kant minachten ze hun eigen waardigheid en hebben ze onvoldoende zelfrespect, als ze het kind toestaan hen te beheersen, als ze te toegevend zijn en zichzelf tot slaaf van het kind maken. De grote verscheidenheid van opvoedingsfouten kan in elk geval op een verwaarlozing van het kind door de ouders of op de minachting van hun eigen waardigheid teruggevoerd worden. Hun eigen heen en weer slingeren tussen geweld en toegeven is het gevolg van deze minachting. VERWENNEN De ergste belemmering voor de ontwikkeling van het kind is die houding en methode van de ouders welke wij verwennen noemen. Wij staan hier tegenover een eigenaardig en moeilijk op te lossen probleem. Het woord verwennen wordt bij iedere gelegenheid gebruikt en toch weet niemand precies wat het betekent. Ongetwijfeld zijn de meesten van onze tijdgenoten verwend; ook zij die het luidst tegen deze beschuldiging protesteren verlangen enigszins naar verwenning en verraden zich op deze manier. Alleen een verwend kind wil steeds meer vertroeteling. Het is niet gemakkelijk te definiren wat we onder verwennen verstaan. Dit begrip omvat een grote hoeveelheid handelingen en gedragingen. Het woord geeft zelf reeds een onjuiste methode aan van de kinderlijke aanpassing aan het leven. In plaats van het op de verantwoordelijkheden van het leven voor te bereiden, voeden wij het op voor deze plichten door het ongeschikt te maken om ze te vervullen. Aan deze gang van zaken ligt in de meeste gevallen de goede bedoeling ten grondslag het kind bepaalde onaangename ervaringen te besparen - een wens die kenmerkend is voor bange ouders die te bezorgd zijn of hun kinderen te zeer willen beschermen. Daarom is het enige of jongste kind het meest aan dit gevaar blootgesteld, net als kinderen die bijzonder teer of ziekelijk zijn of die om een of andere reden sympathie of medelijden wekken - die misschien op jonge leeftijd een der ouders verloren hebben of door een andere oorzaak benadeeld zijn. Ook een bijzonder aantrekkelijk kind wordt waarschijnlijk vertroeteld, net als het kind in wiens opvoeding de grootouders een grote rol spelen. Alles wat de bezorgdheid van de ouders doet toenemen, vergroot ook het gevaar van verwennen de dood van het vorige kind, een lange periode van ongewilde kinderloosheid, een moeilijke zwangerschap. De poging het kind voor onaangename ervaringen te behoeden, houdt in het algemeen een verstoring van de orde en regelmaat in welke voor het harmonische leven zo essentieel is. Dit overdreven belangrijk zijn van het kind kan al direct na de geboorte beginnen en voor het kind een valse start in het leven betekenen. Zelfs een pasgeboren kindje kan of tot zich onderwerpen aan - of tot verwerping van een bepaalde orde en regelmaat worden gestimuleerd. Regelmatige voedingstijden zijn niet alleen in overeenstemming met het ritme van de lichamelijke functies, maar vormen ook een belangrijke ervaring voor het kind om al vroeg de voordelen van orde en regelmaat te ondervinden. Het kind kan aan zon regeling weerstand bieden: het kan bijvoorbeeld steeds huilen als het honger heeft [huilen wordt door veel bezorgde ouders ten onrechte als een teken van honger of pijn beschouwd, terwijl het vaak alleen maar betekent, dat het kind aandacht wil hebben]. Als de ouders verstandig en voorzichtig zijn, zullen ze niet proberen de regelmaat van de voeding te verstoren, behalve als het kind ziek is of andere afwijkingen van de regel nodig zijn. Op die manier zal het kind gauw merken, dat het met huilen niet bereikt dat het vroeger gevoed wordt en na een paar dagen zal het aan de vastgestelde voedingstijden wennen. Ouders die de neiging hebben overdreven te beschermen, zijn er echter op uit hun hulpeloze kind voor deze onaangenaamheden te behoeden. Ze kunnen het niet over hun hart verkrijgen het te laten verhongeren, vooral niet als het voeden in het begin niet zo vlot verloopt en het kindje in de

141

eerste dagen van zijn leven niet het gebruikelijke gewicht heeft. Later, als het sterker is, zal het wel aan orde en regelmaat wennen. Hoe ouder de baby wordt, des te moeilijker wordt het de aanvankelijke toegevendheid weer goed te maken en des te heviger zal het iedere verandering in de onregelmatigheid, waaraan het nu gewend is, bestrijden. Er is tegenwoordig een richting in de kinderpsychologie, die de ouders aanraadt de baby te voeden wanneer het maar honger heeft. Dat ondersteunt de schadelijke houding van de ouders. Deze richting berust op de psychologische opvatting, dat de gevoelsteleurstellingen de belangrijkste oorzaken van slechte menselijke aanpassing zijn. Ongetwijfeld ontwikkelen sommige kinderen vanzelf het gevoel voor regelmaat. Velen zullen harmonisch opgroeien met of zonder regelmatige voeding. Ook is het waar dat een te strak voedingsschema zijn nadelen heeft, als het bijvoorbeeld bij de moeder bezorgdheid oproept, zodat ze voortdurend gespannen op de klok kijkt en een slaaf van het rooster wordt, in plaats van rustig op de regelmaat te vertrouwen. Om de ouders nu aan te raden van begin af aan de kinderen toe te geven, moet verstrekkende schadelijke effecten hebben. Het is niet op zijn plaats een dergelijke opzettelijke onregelmatigheid met de omstandigheden van primitieve mensen of voorbije eeuwen te vergelijken, toen de wetenschap nog niet wist van de regelmatige behoeften van het kind. Toen was het verlangen van het kind naar voedsel de enige maatstaf voor de moeder. Toen was echter ook het gevaar voor overdreven verwennerij niet zo groot. Als we nog steeds in een primitieve cultuur leefden, waar orde en regels nodig waren voor het in stand houden van de samenleving of als we nog steeds grote gezinnen hadden, waar de kinderen samen opgroeiden, omdat hun ouders het te druk hadden om zich met hun aanpassingsmoeilijkheden te bemoeien, dan bestond er geen groot gevaar dat de onregelmatigheid van tijdens de voeding later nog eens de kop zou opsteken. Zo als het er echter tegenwoordig voorstaat, loopt de toegevendheid aan het begin van ons leven parallel met de neiging van overbezorgde ouders om hun kinderen onbehoorlijk te verwennen. Ongetwijfeld kan het verzoekprogramma een weldadig effect hebben, omdat het de ouders en het kind een reden tot strijd ontneemt. Hetzelfde effect kan echter worden bereikt als de ouders hun bezorgdheid over de hoeveelheid voedsel opzij zetten en dwang en angst zouden kunnen vermijden. De gestoorde relatie en de daarop volgende vijandigheid beginnen niet bij de baby, die teleurgesteld wordt, maar bij de ouders die bang en verward zijn. Het kind van rustige en vriendelijke ouders zal zich niet tegen een verstandig schema verzetten. Geluk berust er niet op, dat we vage emotionele behoeften bevredigen, maar dat we orde zonder verzet accepteren. [Verdere details zie hoofdstuk VII: borstvoeding.] En nog iets: als de gezondheid van het kind van de onregelmatigheid te lijden heeft, neemt de bezorgdheid van de moeder in evenredigheid toe. Ze kan dan wel zo half en half nog proberen een soort orde te handhaven, maar het kind zal alleen maar meer gaan huilen, omdat het nu zeker is van succes. Tenslotte moet de moeder de strijd opgeven - vooral omdat de stemkracht van het kind voortdurend toeneemt. Elke verwennende handeling volgt hetzelfde patroon. Het kind slaagt erin zich aan een noodzakelijke plicht te onttrekken; om het te kalmeren wordt de eisen van orde en regelmaat steeds meer geweld aangedaan. Het ene vergrijp lokt het andere uit. Als het kind huilt, omdat het tussen de maaltijden in gevoed wil worden, pakt zijn moeder het op en wiegt het in haar armen. Dit bevalt het kind natuurlijk; en in plaats van rustig te liggen, went het zich aan om te huilen tot iemand hem oppakt. Verwennen en vertroetelen kunnen duizend verschillende vormen aannemen. Het kind groeit op in een glazen huisje, waar de natuurlijke orde, die anders het menselijke gedrag regelt, niet geldt. Het staat onder en boven de wet die alle overige gezinsleden bindt. Het wordt zorgvuldig in een laag tederheid en genegenheid gewikkeld en behoed voor de noodzaak om zijn bestaan door eigen prestaties te rechtvaardigen. Medelijden en toegevendheid behoeden het voor alle onaangename gevolgen van zijn daden. De voortdurende hulp en overdreven bescherming door de ouders zorgen er voor, dat het zich geen enkele inspanning behoeft te getroosten. Het hoeft nooit onaangenaamheden op te lossen. De te grote bezorgdheid van zijn ouders ruimt alles uit de weg wat gevaarlijk kan zijn en misschien moed vereist. Als baby werd het rondgereden en in slaap gewiegd en als het groter is, worden het vele belangrijke taken onthouden. Zo moet het zich niet alleen wassen en

142

aankleden en zijn huiswerk alleen maken. Ook wordt het van alles voorzien; aan zijn wensen wordt - of ze nu gerechtvaardigd zijn of niet - voldaan, en het krijgt de mogelijkheid zijn eigen wil door te zetten, ook in gevallen waarbij dit de regels van het gezin ernstig in gevaar brengt. Dit bemoeilijkt allemaal de sociale aanpassing van het kind en het zal er later onder lijden, wanneer het voor de noodzaak staat zijn eigen wensen ondergeschikt te maken aan die van anderen. Want tegen de verwachting van hun ouders in zijn de meeste verwende kinderen niet bijzonder gelukkig. Integendeel! Het is nu eenmaal zo in het leven, dat niemand al zijn wensen in vervulling ziet gaan of nooit moeilijkheden behoeft op te lossen. Terwijl anderen beperkingen als een gegeven accepteren, beschouwen verwende kinderen dat meestal als onterechte aanmatiging van hun omgeving of van het lot zelf. De ontevredenheid, het ongeduld en de vreugdeloosheid, die kenmerkend zijn voor zoveel verwende kinderen, laten duidelijk zien hoe weinig het verwennen erin slaagt hun het leven gemakkelijker te maken. Innerlijk voelen ze zich niet helemaal tegen het leven opgewassen en hun gebrekkig zelfvertrouwen doet hen al vaak onder een geringe verantwoordelijkheid of moeilijkheid ineenstorten. Elke vorm van verwennen leidt daarom met logische zekerheid tot een conflict met het kind. Hoe ouder het wordt, des te groter verantwoordelijkheid moet het op zich nemen en des te moeilijker zal het zijn het nog langer te vertroetelen. Als de ouders echter ophouden met toegeven zal het kind deze verandering van het ouderlijk gedrag als een teken van onvriendelijkheid en onverschilligheid beschouwen. Het kan niet begrijpen waarom het ineens zonder de gebruikelijke toegevendheid en hulp moet redden; het zal nukkig worden als het merkt dat het op zichzelf teruggeworpen wordt en het zijn buien niet meer kan botvieren. Dientengevolge zullen ook de ouders weinig reden hebben over het gedrag van hun kind tevreden te zijn; ze raken gergerd en gooien nog meer olie op het vuur, als ze het kind voor de gevolgen van hun opvoedingsmethodes straffen. Het resultaat is het stormachtige wisselvallige spel tussen strengheid en toegevendheid, genegenheid en wanhoop, dat het gehele verdere verloop van de opvoeding kan beheersen. Dit kunnen extreme gevallen van verwennen zijn maar ook een lichtere graad van verwenning is schadelijk, hoewel dat nauwelijks vermeden kan worden. Vooral bij het enige en jongste kind kan men het nauwelijks voorkomen. We kunnen bij de kleine verstoringen van de orde, de fijne kneepjes en verleidingskunsten van onze jongste niet voorzichtig genoeg zijn, als hij daarmee wil bereiken dat wij hem verwennen. Helaas lijken zijn daden in het algemeen zo onbeduidend, dat we of helemaal niet merken hoe deze kleine toegeeflijkheid onze relatie tot het kind verstoort, of het niet belangrijk genoeg vinden om ons in te spannen om aan zulke trucs zoals het verlangen naar verkeerde aandacht of het aan zich ondergeschikt maken van anderen, het vermijden van verantwoordelijkheid of het verstoren van de orde in het huisgezin, een einde te maken. Bovendien vinden we het allemaal prettig om kinderen te verwennen, ze met genegenheid te overstelpen, ze te beschermen en te bemoederen, hun kleine pleziertjes te doen en hen te helpen bij dingen die ze gemakkelijk alleen hadden kunnen doen. Wat de ouders blind maakt voor de noodzaak van geordende menselijke relaties is hun emotionele binding en toegevendheid als ook hun bezorgdheid, die ze in de verleiding brengt overdreven te willen beschermen en het is ook het verlangen naar persoonlijke superioriteit die hen ertoe brengt misplaatste verantwoording op zich te nemen. Zulke ouders kunnen we begrijpen en sympathiek vinden - ze moeten echter voor hun kleine fout een hoge prijs betalen en ze moeten hard werken om de gestoorde relatie te verbeteren als de ongelukkige gevolgen duidelijk worden. LIEFDELOOSHEID Ouders die hun kinderen niet graag mogen, vormen tegenwoordig een uitzondering. Als deze uitzondering zich echter voordoet, krijgen we meestal te maken met zielige kinderen, die dan vaak een sociaal geval worden. Ongewenste kinderen groeien vaak zonder liefde op. [Vroeger deelden stiefkinderen vaak dit lot van ongewenste kinderen. Tegenwoordig

143

echter maakt de mentaliteit om veel van kinderen te houden een hartelijke verstandhouding met alle kinderen mogelijk, of het nu stiefkinderen, adoptie- of pleegkinderen betreft.] Soms is een kleinigheid voldoende voor de ouders om hun kinderen te gaan haten misschien een uiterlijke gelijkenis met een onsympathiek familielid, of het feit dat in plaats van de lang verwachte jongen een meisje geboren werd. Het gevoel te hebben dat men niet van hem houdt, kan het kind verhinderen zich in de maatschappij aan te passen. Het berooft zichzelf van zijn rechten en wekt vijandigheid en afkeer. Zonder liefde is geen kind in staat zich aan zijn omgeving aan te passen en de gedragspatronen ervan te accepteren. Ogenschijnlijk past het zich aan, maar innerlijk blijft het een buitenstaander. Aan de andere kant zijn er veel voorbeelden van kinderen die inderdaad achteruitgezet en verwaarloosd werden, en toch hun eigen kracht ontdekten, zelfstandig werden en het in het leven nog vrij ver brachten. Zij leerden een vriendelijker omgeving op te bouwen dan hun ouders hun boden. Omdat er een ontwikkeling valt te constateren in de richting van gepland ouderschap door geboortecontrole, wordt het aantal ongewilde en dus onbeminde kinderen steeds kleiner. Ondanks het feit echter dat de meeste ouders van hun kinderen houden, is het aantal kinderen, dat zich achteruit gezet of onbemind voelt enorm groot. Wij kunnen de oorzaak voor deze tegenspraak begrijpen. Verwende kinderen voelen zich onbemind, als hun ouders hun toegevendheid niet langer handhaven. Een jongetje van zeven zei vaak: je houdt niet van me, omdat je niet doet wat ik wil. Ook is het al voor veel verwende kinderen genoeg om te denken dat men niet meer van ze houdt, als ze hun zin niet krijgen, niet vaak in het middelpunt staan of bewonderd worden of te weinig aandacht en geschenken krijgen. Als ouders met een verwend kind in conflict zijn, bereiken ze vaak een toestand, waarin ze de onbehoorlijke eisen niet meer kunnen uithouden en voortdurend met schelden, berispen of straffen reageren. Maar zelfs als dit vijandige optreden door liefdevolle toewijding wordt doorbroken, komt het kind meer onder de indruk van de vijandigheid en wantrouwt het de toewijding. Als de strijd heviger wordt en als vooral jongere kinderen op de voorgrond treden en meer aandacht krijgen, kan het kind alleen nog aandacht verkrijgen, wanneer het zich slecht gedraagt. Als het aardig en rustig is, geniet de moeder van een welverdiende rust. Zulke kinderen ervaren dan alleen nog maar ontevredenheid, kritiek en straf en raken er geheel van overtuigd dat men niet meer van ze houdt. We moeten ons wel realiseren, dat het effect hetzelfde is, of het kind nu inderdaad gehaat wordt of alleen maar denkt, dat dit zo is. Een werkelijk of ingebeeld gebrek aan liefde tijdens de kinderjaren, met de daaruit voortspruitende gevoelens als kind slecht behandeld te zijn, is karakteristiek voor de levensloop van veel misdadigers. OVERMATIGE LIEFDE Een kind heeft voor zijn ontwikkeling liefde en warmte nodig, maar overmatige liefde kan schadelijk zijn. Een kasplantsfeertje is een verkeerde voorbereiding op de normale omstandigheden in het leven. Veel mensen zijn hun hele leven bezig met het zoeken naar de liefde en tederheid, die ze eens van hun moeder of grootmoeder ondervonden hebben en moeten door hun medemensen bitter teleurgesteld worden. De overdreven liefde, welke een kind te nauw aan volwassenen bindt, maakt het ongeschikt voor zijn latere rol in de liefde en het huwelijk; zijn mogelijkheden voor andere vormen van liefde zullen er waarschijnlijk zeer door beperkt worden. Overmatige ouderliefde kan zelfs tot een vervroegde seksuele ontwikkeling leiden. Om die reden is het niet goed kinderen al te veel te kussen [vooral op de mond] of ze bij de ouders in bed laten slapen, al is het alleen maar s morgens of zondags. Helaas mogen kinderen soms bij hun ouders slapen tot ze tien jaar of ouder zijn - en dat niet alleen wegens ruimtegebrek. Het is waar dat het voortdurend tonen van grote genegenheid een nauwe band tussen ouders en kind teweeg brengt. Als vertrouwen en vertrouwelijkheid alleen maar met deze middelen kunnen worden bereikt, wordt de waarde ervan twijfelachtig. Het kind zal waarschijnlijk geheel afhankelijk worden; maar noch deze afhankelijkheid noch het lichamelijke contact zal het conflict met de ouders kunnen uitsluiten. Integendeel, de

144

vertroeteling die vanzelfsprekend uit de ongepaste genegenheid voortkomt, zal er in de normale gang van zaken alleen maar toe bijdragen om een conflict op te roepen en te versterken, dat dan vaak eigenaardige vormen kan aannemen. Het kan wel zijn dat het niet tot openlijk verzet komt, maar dat het kind steeds een bewijs van zijn goede wil geven wil. Zijn innerlijk verzet blijkt echter uit zijn duidelijke hulpeloosheid en onhandigheid. Het meest algemene uiterlijke teken is nervositeit. Het is ongetwijfeld plezierig de diepe genegenheid van een kind te voelen en zich te verheugen in de uiterlijke tekenen van zijn liefde. Het kind kan daar echter de conclusie uit trekken dat zijn levensdoel erin bestaat liefde en genegenheid door pure aanwezigheid alleen te verkrijgen en niet via concrete prestaties. We moeten hieraan denken, als we al ons verlangen naar liefde, dat in ons leven tot nu toe misschien onbevredigd gebleven is, op ons kind concentreren. Dirk houdt zielsveel van zijn moeder. Met de andere personen uit zijn omgeving leeft hij voortdurend op voet van oorlog, maar terwille van zijn moeder doet hij zijn best zich te beheersen en zijn gedrag te verbeteren. Het leren op school is echter heel moeilijk voor hem en hij schijnt zich maar matig in te spannen. Hij wil haast nooit werken, is op school erg opgewonden en nerveus. We zien hier het resultaat van overmatige liefde van de zijde van de moeder, die in velerlei opzicht strenger werd toen de moeilijkheden met haar zoon groter werden. Tot zijn zevende jaar lag Dirk vaak bij zijn moeder in bed. Later mocht hij dat alleen nog maar, als hij boze dromen had gehad; maar ook later nog, toen hij veel ouder was, sliep hij soms de hele nacht bij zijn moeder. Hij is een bijzonder zachte jongen, knuffelt en zoent zijn moeder, als daar maar even gelegenheid voor is. De binding met haar is zo groot, dat hij er nauwelijks toe te bewegen is haar alleen te laten. Toen hij vier jaar was, ging hij naar de kleuterschool, stribbelde echter hevig tegen; de afkeer van school werd nog groter toen hij voor het eerst met een zomerkamp meeging. Hij voelde zich steeds omringd door vijanden en probeerde ook geen vrienden te maken. Zijn enige gedachte was zo gauw mogelijk weer thuis te zijn. Al op vierjarige leeftijd begon hij te masturberen; erecties traden al heel vroeg op. Hij is buitengewoon ijdel en is er altijd op uit indruk te maken; maar hij heeft geen vertrouwen in eigen kunnen, alhoewel hij geestelijk en lichamelijk werkelijk boven de middelmaat uitkomt. Hij probeert waardering te verkrijgen door lastig te zijn via slecht gedrag, rondhangen, giechelen, kletsen, de paljas uithangen enz. HET ONTHOUDEN VAN LIEFDE We willen zeker niet de kans lopen het verwijt te krijgen, dat we hardvochtig zijn. En toch proberen we soms - hoe zelden ook die indruk te wekken. Als ons kind iets uithaalt, worden we boos. Vaak doen we alleen maar zo, maar soms menen we het ook. We kunnen denken [zoals de meeste ouders doen] dat dit de beste manier is om het kind discipline bij te brengen - om het in harmonie met zijn omgeving te brengen en zijn verzet te overwinnen. Er is zelfs een psychologische school die zo ver gaat, dat ze dit achterhouden van genegenheid als de enig effectieve opvoedingsmethode aanraadt. We moeten toegeven, dat er met dit middel zeker resultaten te behalen zijn. Het kind geeft veel om ons en de andere opvoeders; en het gevoel afgewezen te worden en onze liefde en zorg te verliezen is zeker pijnlijk genoeg om het zover te brengen, dat het zijn verkeerde neigingen onderdrukt. Het is echter verkeerd te denken, dat hiermee de neigingen echt verdwijnen. Het kind wil onze liefde niet graag verliezen en zal erop letten die neigingen te onderdrukken welke wij niet plezierig vinden. Deze neigingen worden echter slechts onderdrukt en niet overwonnen. Om dat te bereiken, moeten we andere methodes toepassen. En wat nog erger is, het kind wordt door dergelijke gebeurtenissen ernstig ontmoedigd, want onze afstand brengt het kind zijn afhankelijkheid en kleinheid heel duidelijk onder ogen. Heel vaak wordt onze poging om het onze liefde te onthouden met een tegenaanval beantwoord, waardoor het kind ons dwingen wil het onze liefde te tonen. Dit doel kan bijvoorbeeld bereikt worden door angstaanvallen tegen de tijd dat het naar bed moet: we moeten urenlang bij zijn

145

bedje zitten en misschien zelfs zijn hand vasthouden, anders gaat het jammeren en huilen en kan het niet slapen. De gevaarlijke consequentie van het boos zijn is, dat het kind gaat twijfelen aan onze absolute betrouwbaarheid. Hoe kan het vertrouwen krijgen in de menselijke natuur en een gemeenschapsgevoel ontwikkelen, als zijn beste vrienden het steeds weer afwijzen? We hebben veel geschiktere middelen om zijn fouten te verbeteren en het de gevolgen van zijn slechte gedrag te laten ondervinden. Daarom hoeven we echter nooit onze vriendelijke relatie met het kind te verbergen. Integendeel, we kunnen onze relatie niet veranderen zonder tegelijkertijd de kiem te leggen voor onenigheid en conflict. De sfeer van kameraadschap tussen ouders en kind kan een dergelijk gesol niet verdragen. Een kind kan veel gemakkelijker een impulsieve, scherpe terechtwijzing vergeven dan het kille, overwogen onthouden van liefde - Ik houd niet meer van je. Zolang het kind deze uitspraak niet als zwendel en onzin beschouwt, is deze het begin van een strijd, ook al is het slechts een strijd om liefde. Ernstiger vormen van boos zijn, zoals werkelijke onvriendelijkheid, zich afsluiten, hardheid of de weigering met het kind te praten zijn concrete verdedigingsmaatregelen, die het kind dwingen tot een vijandige opstelling. Inderdaad houden we van ons kind onder alle omstandigheden en het kind moet dat weten. Veel kinderen weten het echter niet. We hebben al gezegd, dat veel kinderen zich door hun ouders achteruit gezet voelen en denken, dat niemand van ze houdt. Ze krijgen alleen aandacht, als ze storen en worden nauwelijks bekeken, als ze zich behoorlijk gedragen. Ze krijgen zo meestal straf en komen zo tot verkeerde conclusies. Ook het ophemelen van jongere kinderen door de ouders kan het oudere het gevoel geven, dat men niet meer van hem houdt. We zouden ons nu kunnen afvragen of we wel ooit ons misnoegen moeten laten blijken. We kunnen het niet vermijden en soms is het zelfs noodzakelijk. Volkomen zakelijkheid en nuchterheid zijn niet alleen onmogelijk en onnatuurlijk maar zelfs beledigend. We moeten er echter op letten, dat we de nadruk leggen op datgene, wat ons misnoegen opwekt: het kind of zijn daden. We moeten ons misnoegen over een bepaalde kwestie beslist tonen, als we er tenminste duidelijk mee maken, dat het niet het kind is dat we naar vinden. De moeilijkheid, onderscheid te maken tussen de daad en de persoon, is voor ons, mensen van deze tijd, die dat niet geleerd hebben, een hele belasting. Het gevolg is, dat we de waarde van een persoon, onszelf inbegrepen, met de waarde van zijn daden verwarren; en we hebben de neiging onze eigen waarde in de samenleving in twijfel te trekken als ook maar een van onze daden niet met de normen overeenstemt, die wij onszelf gesteld hebben. Ouders en leraren die de kinderen in overeenstemming met hun min of meer toevallige mislukkingen en successen indelen, vergiftigen de opvattingen van deze kinderen vaak voor de rest van hun leven. Er bestaan geen slechte kinderen, alleen maar ontmoedigde en ongelukkige, die niet de juiste weg gevonden hebben om zich aan de menselijke samenleving aan te passen. VREESACHTIGHEID Sterke vijandige gevoelens worden vaak door angst en vrees opgeroepen. Als we bang zijn, zien we misschien alleen nog maar de gevaren, waar we het kind tegen beschermen willen. We kunnen dan sidderen bij de gedachte dat hem iets zou kunnen overkomen, omdat we niet inzien dat het kind moet leren voor zichzelf te zorgen - dat het de vaardigheid moet verwerven gevaren te onderkennen en op eigen initiatief ze moet leren aan te pakken. Wie zijn billen brandt... Bange ouders beroven hun kind van waardevolle ervaringen. Zulke kinderen blijven onvoorzichtig en hebben des te eerder een ongeluk[je]. Ze spelen met lucifers, draaien het gas aan en klimmen in de boekenkast. De angst van de ouders neemt hierdoor alleen maar toe en als hun waakzaamheid ook maar even minder wordt, vindt de gevreesde gebeurtenis tenslotte plaats. Toni van vijf jaar buit de angst van zijn moeder uit en rent op straat altijd bij haar weg, zodat ze hem achterna moet lopen. Ze kwam me om raad vragen en ik legde haar uit dat een vijfjarige jongen moest weten dat hij kan verdwalen, als bij wegloopt en dat ze hem die ervaring moest laten opdoen. Ze kon daarvoor geschikte situaties uitkiezen, misschien in een

146

park of in een stille straat zonder verkeer. De moeder was verontwaardigd over dit voorstel. Wat kon een man weten van een moederhart? Nauwelijks twee weken na dit gesprek kwam ze zeer opgewonden weer bij me. Dokter, weet U wat Toni nu gedaan heeft! Gisteren ging ik naar zijn kamer - en hij was er niet. Toen hoorde ik hem roepen: Mammie, Mammie! Mijn hart stond stil, want weet U dokter, stelt U zich voor: we wonen op de derde verdieping en de ramen zien uit op het steile dak van een balkon. En daar zat Toni op het dak te huilen! Ik kon hem niet overhalen binnen te komen en toen ik probeerde naar hem toe te klauteren, schoof hij steeds verder op naar de rand van het dak. Met veel beloftes van snoep en zo gelukte het ons tenslotte hem te pakken. Dit keer kon ik de moeder ervan overtuigen, dat Toni eenvoudig zijn oude trucs weer had toegepast - hij was niet in staat gevaren te beoordelen en gebruikte ze alleen maar om zijn moeder bang te maken. Tenslotte zag ze in, dat het haar eigen angst was die hem ertoe dreef zich in steeds nieuwe gevaren te begeven. Kinderen die tenminste met een kleine hoeveelheid zelfvertrouwen opgroeien, zijn bij lange na niet zo onvoorzichtig als hun ouders denken. De intelligentie van het kind wordt in dit opzicht, zoals in zoveel andere, sterk onderschat. Ondanks het feit dat zoveel kinderen zonder toezicht op straat spelen, wijzen de statistieken uit, dat er veel meer volwassenen dan kinderen onder autos komen. Iedereen die voetgangers op een druk kruispunt observeert, kan gemakkelijk zien hoeveel zorgelozer en lichtzinniger volwassenen zijn dan hun kinderen, tenminste op het ogenblik van werkelijk gevaar. Verstandig opgevoede kinderen demonstreren een zelfde voorzichtigheid bij nieuwe gevaren. Alleen in de eerste twee levensjaren als het kind zich pas langzamerhand met de aard en de functie van de verschillende voorwerpen vertrouwd maakt, zijn er ook thuis bijzondere gevaren. In plaats van het echter met dreigende gevaren en preken daarover bang te maken - en tegelijkertijd zijn tegenspraak uit te lokken - is het veel beter eenvoudig op de verschillende gevaren te wijzen en enkele onschuldige, maar onaangename ervaringen te arrangeren. Het kind zal al gauw leren de risicos waaraan het is blootgesteld, op de juiste waarde te schatten. Natuurlijk zijn er kinderen die we met acht jaar of ouder nog niet alleen op straat durven laten gaan. In die gevallen ligt de schuld echter altijd bij de overbezorgde ouders, die er niet in geslaagd zijn hun kinderen tot zelfstandigheid op te voeden. Ze moeten leren voor zichzelf te zorgen. En hoe vroeger ze dit leren, des te gemakkelijker zal het ook voor de ouders zijn. BANG MAKEN Angst brengt veel ouders ertoe hun kinderen een overdreven voorstelling te geven van de gevaren van het leven. Ze denken dat ze hen opvoeden tot voorzichtigheid, als ze vaak vertellen over verkeersongelukken of over de slechtheid van de mensen in het algemeen en de verleiders in het bijzonder of over de grote hoeveelheid bacillen en de noodzaak zich altijd warm aan te kleden enz. Als het kind dergelijke aanstellerige en angstige opvattingen van zijn ouders overneemt, wordt het op het leven niet beter voorbereid; het wordt alleen maar zelf ook bang. En het is raar maar waar, dat overdreven voorzichtigheid tot hetzelfde resultaat leidt als onnadenkendheid. Het verwachten van gevaren veroorzaakt niet alleen besluiteloosheid, maar drijft de mensen regelrecht in het gevaar, dat ze juist uit de weg willen gaan. Het vermijden van risicos vereist tegenwoordigheid van geest en een heldere beoordeling van de situatie. Een overschatten van het gevaar betekent dus tevens een vergroting. En zo zijn het de overdreven bangen en in hun bewegingen onhandigen die de meeste kans hebben tegen een auto op te lopen als ze uit de tram stappen. Met moed voorkomt men meer gevaren dan met angst; en ouders die hun kinderen bang maken, brengen ze juist in gevaar. Hetzelfde geldt voor pogingen om het kind voor ziektes te behoeden. Als het altijd ingepakt wordt en elk zuchtje wind wordt vermeden, moet het immers wel verkouden worden.

147

Het was betreurenswaardig om te zien hoe oma haar kleinkind tijdens zijn spel in de gaten hield. Ren niet te hard, anders spatten je longen uit elkaar! Til niet te zwaar, anders krijg je een breuk! Spring niet van de trap, anders breek je een been!Als een kind daar allemaal op letten moet, moet het zijn leven lang in een doosje met watten gaan liggen. Maar een gezonde koppigheid zorgt ervoor, dat het kind, tot grote ergernis van de verzorgers natuurlijk, dat voortdurende gezeur negeert. Er kan nog een andere reden zijn waarom we ons kind soms bang maken - een poging om het goede manieren bij te brengen - natuurlijk evenmin met goede resultaten. We kunnen het dan van de Boeman vertellen die komt, om stoute kinderen mee te nemen; of we wijzen het op de politieman op de hoek, die ook stoute kinderen meeneemt. Men kan dit als een middel zien, dat een kind gewilliger maakt. Misschien is het soms een uitkomst, maar alleen voor het ogenblik, want de ontwikkeling, die er op volgt zal onze vergissing duidelijk maken. Het kind kan angstig worden en later zijn angsten op duizend-en-een manieren als wapen tegen ons gebruiken. Van intimidatie zullen we nooit enig voordeel hebben. Wie angst zaait, zal zorgen oogsten. OVERMATIGE CONTROLE Angstige ouders hebben noch in zichzelf, noch in hun kind of in de toekomst voldoende vertrouwen; ze denken slechts aan verdediging en voorkoming. Deze bezorgdheid leidt tot een bedrijvigheid, een grote hoeveelheid methodes en maatregelen, waarvan elk op zichzelf bevredigend zou kunnen zijn, maar door de overdreven toepassing geen effect heeft en zelfs schade veroorzaakt. De angst van de ouders heeft tot gevolg, dat we overdreven veel op het kind gaan letten. We laten het dan nooit onafhankelijk optreden. Elk detail van zijn gedrag wordt voorgeschreven. Ouders die niet zeker van zichzelf zijn, twijfelen evenzeer aan de vermogens van hun kind; hoe minder men zichzelf in staat acht zijn eigen aangelegenheden te regelen, des te meer probeert men zich met andermans zaken te bemoeien en voortdurend adviezen te geven. Zulke ouders hebben voortdurend zorgen om hun kinderen: Ga liever in die stoel zitten! Leg dat boek daar neer! Eet niet zo snel! Zit recht op! enz... Het is onmogelijk ook maar de helft van deze onuitputtelijke voorraad ouderlijke vermaningen op te schrijven! Als het kind in hun buurt is, schrijven zijn ouders het elke beweging voor. Ze kunnen niet afwachten tot het kind zelf in beweging komt. Elke daad wordt bewaakt; het staat aan een onophoudelijke stroom van geboden en verboden bloot, elke daad roept lof of verwijt, maar heel vaak kritiek op. Er gaat geen dag voorbij zonder talloze vermaningen en voorschriften. Een kennis van mij was een zeer drukke moeder. Op een dag spraken we over haar overbezorgdheid en haar voortdurende dirigeren van het gedrag van haar kind. Ze was zich van haar houding niet bewust. Ik vroeg hoe vaak ze op een dag haar kind bekritiseerde of bevelen gaf. O, niet zo vaak, zei ze. Ik vroeg haar om een schatting. Ze kon geen antwoord geven. Toen probeerde ik een schatting te maken: Misschien 100 of 200 keer per dag? In godsnaam neen, reageerde ze angstig. Hoogstens 10 keer per dag. Dus deed ik haar het volgende voorstel. Ik zou haar bezoeken en haar een uur lang observeren. Hoe vaak dacht ze dat ze in dit ene uur haar kind zou vermanen? O, misschien twee of drie keer! Ik schatte daarentegen dat het er waarschijnlijk dertig zouden zijn. Ze lachte. Zoveel zeer beslist niet. Ik kwam, zat er alleen maar en observeerde wat er gebeurde. Ik telde daarbij iedere keer hardop, als ze het kind zei, wat het wel of niet doen moest. Hoewel ze zich van mijn aanwezigheid bewust was en er door mijn luide tellen aan werd herinnerd waren de dertig keer in minder dan een half uur overschreden. Ze kon zich eenvoudig niet inhouden. Om de onzinnigheid van dergelijk toezicht goed te begrijpen, moeten we eraan denken dat opvoedkundige invloeden alleen dan een blijvende waarde hebben als ze diepe indruk op het kind maken. Een enkele indringende belevenis kan het karakter en de aanleg van het kind weliswaar niet veranderen, maar kan de aanzet zijn voor een nieuwe instelling. Hierin

148

ligt de waarde van pedagogisch ingrijpen; het geeft de kinderen gelegenheid tot nadenken. Het moet een standpunt innemen en tot conclusies komen. De ontwikkeling van zijn persoonlijkheid kan door een paar drastische ervaringen, die natuurlijk allemaal in dezelfde richting moeten wijzen, beslist worden. Voortdurende pogingen om een kind te benvloeden maken weinig indruk. Ze stimuleren niet tot nadenken en roepen een weerwoord op. Het kind raakt afgestompt en het luistert er niet langer naar, omdat de vermaningen, doordat ze zo vaak geuit worden, elkaar tegenspreken. Of het zal alle pogingen onafhankelijk op te treden opgeven, of het wordt nukkig, passief en onbeschaamd. Alleen doordat we slechts zelden pedagogische maatregelen treffen, kunnen we indruk maken en effect sorteren. OVERMATIG TOESPREKEN De schadelijke gewichtigdoenerij in de opvoeding komt in woorden tot uitdrukking. Veel ouders praten alleen maar, in plaats van te handelen of na te denken. Wat het kind ook doet, ze hebben er altijd wat over te zeggen. Als ze niet weten wat ze moeten doen praten ze. Natuurlijk heeft toespreken geen zin, omdat de woorden geen constructief plan bevatten. Vanzelfsprekend zijn woorden ook nodig. Het kind heeft verklaring en onderwijzing net zo nodig als pleziertjes; en het is mogelijk via woorden diepe en blijvende indruk te maken. Maar al te vaak zijn de woorden zonder betekenis en inhoud. We moeten voor dergelijke toespraken op onze hoede zijn. Elk woord dat geen effect heeft, is overbodig en zelfs schadelijk. Het is geen uiting van de persoonlijke relatie, maar eerder van de gestoorde relatie. Woorden kunnen een middel tot contact zijn - of een wapen in de strijd. Steeds als we met het kind praten, moeten we voor onszelf vaststellen of we willen praten om onze eigen spanning, ergernis of boosheid te verlichten, of dat we het kind willen benvloeden. In het laatste geval moeten we nooit praten, als we er niet zeker van zijn dat het kind bereid is te luisteren. En we moeten daarbij onze eigen gevoelens observeren. Alleen als we zelf volkomen rustig zijn, zijn we in staat tot een constructief gesprek. Anders hebben onze woorden het effect van gewelddaden; ze zijn agressief en wekken vijandschap op. Als we onze woorden constructief gebruiken willen, moeten we voortdurend op hun effect letten en onmiddellijk ophouden als we merken dat het kind op een bepaald ogenblik niets meer wil opnemen. Als wij of het kind tijdens het gesprek opgewonden raken, moeten we weten dat het tijd is ermee op te houden. In het laatste geval moeten de woorden door daden worden vervangen. Het is beter op te houden en na te denken, dan nog de een of andere opmerking te maken, die waarschijnlijk geen gewilliger oor vindt dan de vorige. We moeten vooral nooit herhalen wat we al een keer gezegd hebben en we moeten het kind nooit iets vertellen wat het al weet. [Het op zijn fouten wijzen is nutteloos, omdat het kind meestal weet dat het een fout gemaakt heeft!] Als onze opmerking de eerste keer nutteloos was, wordt deze de tweede keer schadelijk - ook al lijkt die op het moment zijn doel te bereiken. Herhaling prikkelt alleen maar en verergering is de aanzet tot onverkwikkelijke twistgesprekken. We moeten weinig praten, veel nadenken en dienovereenkomstig handelen - dat betekent dat we de natuurlijke gevolgen hun gang moeten laten gaan. Soms, als het kind iets verkeerds gedaan heeft, zal volkomen zwijgen diepere indruk maken dan de heftigste woorden, omdat zwijgen een zeer sterke uiting van misnoegen kan zijn. We moeten heel voorzichtig zijn met wat we tegen een kind zeggen. Woorden moeten stimuleren en helpen, en niet verergeren en verbieden. VERWAARLOZING Veel van de fouten die we tot nu toe hebben besproken, bestaan in een teveel aan opvoedkundige maatregelen. Het is een goed principe zich zo min mogelijk te bemoeien met het kind en het zijn ervaringen te laten opdoen. Als we dit principe echter buiten zijn normale grenzen brengen, kan het ernstige schade toebrengen. We moeten ons met onze kinderen bemoeien en ons met hen bezighouden. Kinderen hebben niet alleen lichamelijke verzorging nodig, maar ook sympathie, begrip en stimulans. Als ze die niet krijgen, worden ze door

149

verwaarlozing in hun ontwikkeling geremd. Hun vermogen om met anderen samen te werken en zich aan het sociale leven aan te passen, kan worden aangetast. De beperkingen die wij ons moeten opleggen hebben voornamelijk betrekking op de toepassing van de opvoedingsmethodes. Een beperkt aantal is genoeg om de orde te handhaven, als ze maar op het juiste ogenblik worden toegepast. In onze puur menselijke relatie tot het kind echter en in onze samenwerking met hem moeten we voor wat onze activiteit en onze belangstelling betreft geen beperkingen hebben. Als het ouder wordt, heeft het kind in toenemende mate de ervaringen van gemeenschappelijke daden en emoties nodig. Uit onze belangstelling voor hem put het de stimulans voor zijn verdere ontwikkeling, vooropgesteld natuurlijk dat deze belangstelling geen agressieve of onderdrukkende vormen aanneemt. Als we te weinig belangstelling hebben voor zijn lichamelijke ontwikkeling, zijn uiterlijk en zijn morele en geestelijke groei, brengen we hem door onze verwaarlozing net zo goed schade toe als wanneer we deze belangstelling op dusdanige wijze en met zodanige middelen tonen, dat deze het verzet van het kind oproepen en het op die manier in de tegenovergestelde richting drijven. DOORDRIJVEN Het komt vaak voor dat het kind een kleine aanzet nodig heeft. Als dit het geval is, moeten we het bemoedigen en er heel vriendelijk de aandacht op vestigen, dat zijn medewerking noodzakelijk is. Bij verzet van het kind is echter elke poging het te overtuigen in het algemeen nutteloos, zelfs bijzonder schadelijk als de medewerking van zijn kant een innerlijke voorbereiding vereist. Het is goed, erop te staan dat het kind zich warm aankleedt voor het naar buiten gaat om te spelen. Dergelijke puur uiterlijke zaken kunnen vaak een kleine vriendelijke druk nodig hebben. We moeten echter nooit proberen het kind tot eten of slapen te dwingen of het te verhinderen gevoelens door middel van mokken of huilen te uiten, of iets van hem verlangen dat slechts uit een innerlijke drijfveer kan voortkomen. Door uiterlijke dwang kunnen wij gedaan krijgen, dat het kind een hap in zijn mond neemt en kauwt, maar slikken en verteren vereist eigen bereidwilligheid. Hetzelfde geldt voor het slapen. We kunnen het kind tegen zijn wil naar bed brengen; maar elk verder ingrijpen zou het proces van het inslapen alleen maar verstoren. Evenmin kunnen de gevoelens van het kind door geweld worden benvloed. Het zal pas met mokken of huilen ophouden, als het innerlijk daartoe bereid is. Geweld vermeerdert alleen maar het innerlijk verzet. In deze gevallen zijn woorden dus onnodig en zelfs schadelijk, omdat ze het tegendeel van het beoogde effect oproepen. Natuurlijk kan men het kind ook in zulke situaties benvloeden. Alles hangt ervan af of we het voor een juiste houding kunnen winnen - door te zorgen dat het kind innerlijk bereid is zich te gedragen zoals het zich gedragen moet. Het moet uit eigen beweging voelen dat het doen moet, wat nodig lijkt. Deze innerlijke verandering kan betrekkelijk gemakkelijk door de natuurlijke gevolgen teweeg gebracht worden, ook al biedt het aanvankelijke grote weerstand. De kleine Eva wilde direct na het eten geen middagslaapje doen; ze was er echter onmiddellijk toe bereid, toen ze hoorde dat ze anders s avonds niet bij de huismuziekuitvoering mocht blijven. Op een keer wilde ze een bepaalde maaltijd niet eten; toen ze echter merkte dat ze er niets anders voor in de plaats kreeg, zei ze: Weet je, pappie, zo slecht smaakt het nu ook weer niet. De innerlijke weerstand was verdwenen. Met overreden had men dit niet kunnen bereiken; integendeel, doordrijven had het kind er alleen maar van weerhouden om te eten en te slapen, Zo zullen ook koppige kinderen zich beheersen als ze niet bepraat of gekrenkt worden, maar aan zichzelf worden overgelaten. Zelfs huilen zal direct ophouden, als de belangstelling van het kind op andere zaken wordt gericht. Doordrijven bereikt dit effect echter nooit. BELOFTES AFDWINGEN

150

Volkomen nutteloos en zelfs schadelijk in zijn gevolgen is de poging het kind te verleiden om een beter gedrag te beloven. Bijvoorbeeld: Beloof me, dat je dat woord nooit meer zegt; Beloof me, dat je je de volgende keer beter gedraagt; Beloof me, dat je nooit meer tegen me zult liegen! In het algemeen geeft het kind zijn woord vrij onverschillig, zonder iets anders te willen dan ons een plezier te doen of straf te vermijden. Ook als het eerlijk van plan is zijn belofte te houden, is er maar weinig gewonnen. Het kind verandert zijn persoonlijkheid niet, daarom blijft zijn gedrag hetzelfde. En als het ogenschijnlijk uit onnadenkendheid zijn vroegere fout herhaalt, voegen we aan de lijst van zijn oude fouten er weer een toe, door het nu ook nog als ongeloofwaardig en onbetrouwbaar te brandmerken. Om deze beschuldigingen te ontlopen, zal het kind liever voor onnadenkend en vergeetachtig gehouden willen worden. En zo heeft de afgedwongen belofte de oorspronkelijke fout niet kunnen verbeteren en er ten tweede een nieuwe fout [onbetrouw-baarheid] aan toegevoegd; en ten derde heeft het de neiging van het kind versterkt om zich achter zijn zwakte te verbergen. Om een herhaling van zijn fouten te vermijden, moeten we het kind overtuigen van de onaangename gevolgen. Als slecht gedrag alleen maar ten gevolge heeft, dat men zijn belofte moet geven, dan zal het kind graag deze consequentie aanvaarden en bij de volgende gelegenheid volkomen onverschillig weer beloven, wat men maar van hem verlangt. Zo wordt de afgedwongen belofte een formaliteit waardoor het kind de werkelijke consequenties van zijn daden kan ontlopen. Omdat we medelijden hebben met het kind, willen we het de onaangename gevolgen van zijn onjuist gedrag besparen; en om ons afwijken van de logische loop der gebeurtenissen te rechtvaardigen, eisen we van het kind een belofte zich te verbeteren. We mogen dan echter niet verrast zijn, als het ook in de toekomst probeert onaangename situaties te vermijden door alles wat men van hem verlangt, opgewekt te beloven. Bovendien zal het kind proberen zijn beloftes te gebruiken als middelen om voordelen te verkrijgen. Als het geknuffeld wil worden of naar de bioscoop zou willen of iets anders bereiken wil, is het bereid elke belofte te doen. Of misschien zijn we wat leuks met het kind van plan en zeggen het eerst: Maar ik doe het niet, als je niet... Daarmee scheppen we echter dezelfde situatie. Als we het kind een plezier willen doen, dan moeten we daar niet direct beperkingen aan vastkoppelen. Als we het voorgenomen pleziertje afhankelijk stellen van het feit of het kind de een of andere opdracht uitvoert, dan moet dat in een logisch verband staan met onze bijdrage en moet dat zonder vragen voorop staan, omdat het zich anders al te gemakkelijk tot lege woorden en beloftes laat beperken en hiermee de moeilijke situatie oproept die we zojuist beschreven. Als we ons door beloftes, die alleen maar surrogaat zijn voor het handelen, laten omkopen zal slechts de ontwikkeling van trekjes van onbetrouwbaarheid en grootspraak bij onze kinderen het gevolg zijn. We kunnen met betrekking tot beloftes niet voorzichtig genoeg zijn. Het kan heel verleidelijk zijn, als een kind uit eigen beweging een vriendelijke belofte doet. We moeten er echter op letten dat het dit niet gebruikt om de een of andere onaangenaamheid af te kopen, of de een of andere vorm van ongepast voordeel te verkrijgen. In ieder geval moet men kinderen nooit beloftes afdwingen, want in het algemeen roept dit alleen maar moeilijkheden en teleurstellingen op. BEHEERS JE Een andere poging om kinderen gewillig te maken komt ook vaak voor en is minstens zo bedenkelijk. We kunnen kinderen bij veel gelegenheden vermanen door te zeggen: Flink zijn! In het algemeen voegen we er niet aan toe: Want je kan het vast wel! Wat we bedoelen is, dat het zijn wilskracht bewijst; het moet niet zo zwak zijn. Dat begrijpt het kind. Zijn conclusies zijn echter vaak heel verschillend van die, welke we van hem verwachten. In plaats van zijn kracht te leren kennen voelt het zich alleen maar zwakker. Het kan proberen zich anders te gedragen, maar het zal daar toch weinig succes mee hebben. Al zijn goede pogingen veranderen niet zijn slechte bedoelingen; het ervaart slechts de negatieve pogingen van zelfbeheersing. Het resultaat is een toenemend gevoel van hulpeloosheid. Het

151

wordt daardoor alleen maar sterker van zijn gebrek aan wilskracht overtuigd, zonder dat het zijn gedrag verbetert. Dit appelleren aan de kinderlijke wilskracht gaat van een verkeerde psychologische veronderstelling uit. De bewuste wil komt niet altijd voort uit de werkelijke, diepere bedoelingen die aan het gedrag van het kind ten grondslag liggen. Zelfs zijn fouten hebben een bepaald doel. Natuurlijk zijn zijn bedoelingen op het ogenblik geen vriendelijke, omdat ze zijn conflict met een bepaalde situatie uitdrukken; terwijl anderen echter deze vijandige tendens kunnen herkennen, wordt het kind ze niet gewaar. Als we het kind zeggen, dat het zich beheersen moet, dringen we het in een houding die verstrekkende, maar ongelukkige gevolgen voor zijn latere leven kan hebben. Het psychisch mechanisme dat zich vervolgens ontwikkelt, vormt een belangrijke basis voor de ontwikkeling van de zogenaamde neuroses. Wat gebeurt er nu werkelijk, als een kind zich beheerst? Zijn werkelijke houding verandert geenszins; zijn koppigheid, zijn protest, zijn streven naar waardering, of zijn verlangen verantwoording te vermijden, duren voort en worden door zon beroep zeker niet geraakt. In plaats van zijn vijandigheid te begrijpen en de met conflict geladen sfeer te zuiveren, verlangen we van hem een prestatie die onder de gegeven omstandigheden eenvoudig onmogelijk is. Ook al probeerde het kind niet lui en slordig, agressief of vervelend te zijn, dan nog zou deze poging zijn fouten niet verbeteren, maar zijn gevoel van zwakte en de gebrekkige wilskracht waarschijnlijk nog versterken, omdat er geen verandering van zijn innerlijke doelen is opgetreden. Verontschuldigend wijst het kind op zijn vergeefse pogingen; het vindt duizend excuses, wordt vergeetachtig en onoplettend en raakt in een innerlijk conflict dat in werkelijkheid slechts een schijnconflict is en tot niets leidt. Als wij ons door middel van kritiek en berisping in deze strijd mengen en het kind zijn gebrek aan wilskracht verwijten, versnelt dit alleen maar de gevaarlijke ontwikkeling. Zulke schijnbaar wilszwakke individuen geven aan al hun boosaardige impulsen toe en wekken de schijn niet over zelfbeheersing te beschikken. Door zwakte en gebrek aan energie dwingen ze hun ouders en andere personen uit hun omgeving alle noodzakelijke beslissingen voor hen te treffen en belasten familieleden en vrienden met de volle verantwoording van hun eigen daden. En toch kan niemand hun verwijten maken, omdat ze zich immers zo duidelijk inspannen om hun verplichtingen na te komen. Als we ons kind niet deze weg naar de neurose op willen drijven, moeten we de vermaning Wees flink vermijden. Als we een zwakheid ontdekken is het veel beter naar de oorzaak ervan te zoeken en het kind te helpen de voorwaarden voor zijn gedrag te veranderen. We moeten het niet de gelegenheid geven zelf aan zijn zogenaamde zwakheid te geloven. Als een kind onbeheerst en onnadenkend is of geen initiatieven toont, berusten deze fouten nooit op een gebrek aan kracht of energie. We moeten zijn doelen onderkennen en het kind helpen zijn moeilijkheden te overwinnen. REPRESAILLES Veel pedagogisch optreden berust op de veronderstelling, dat elke daad van het kind de juiste beloning of straf moet hebben. De meeste ouders kunnen zich niet voorstellen hoe het mogelijk is hun kind op te voeden zonder gebruik te maken van beloning of straf. Deze methodes werden sinds overoude tijden toegepast en zijn diep in die sociale verhoudingen ingeworteld, die karakteristiek waren voor de menselijke relaties in het verleden. Zolang er mensen zijn die de dienaren van andere mensen zijn, kunnen dienstverleningen alleen door geweld en corruptie worden bereikt. De groep die de macht had, legde via de verkeerde methodes van onderwerping haar wetten aan anderen op. Represailles waren daarbij een nuttig wapen zolang de machtigen de sterkere methodes in de hand hadden. In onze democratische cultuur hebben de menselijke relaties een principile verandering ondergaan. De mensen werden meer gelijkwaardig, niet alleen in politiek en sociaal opzicht, maar ook in de relatie tussen ouders en kinderen. Bij het proces der wederzijdse vergelding verkeren de ouders niet langer in de gunstige positie van de machtige superioriteit. Ze kunnen wel proberen hun superieure positie te handhaven; ze worden echter door de veranderde sociale opvattingen benvloed zonder zich dat bewust te zijn. In hun pogingen

152

het kind als sociaal gelijkwaardig mens te beschouwen, maken ze vaak van hem hun eigen heerser. Bovendien ontnemen de huidige maatstaven van de menselijke samenleving de ouders het recht, hun kind te behandelen zoals zij dat willen. Dientengevolge is de kinderlijke macht van represailles groter dan hun eigen macht. [Zie hoofdstuk VI: strijd der generaties.] De methodes van de represaille hebben geen effect meer, ongeacht de hardnekkigheid waarmee ze nog altijd worden toegepast. De vergissing achter deze theorie van beloning en straf is duidelijk. Beide methodes berusten op de stelling van onze macht en superioriteit. Als we het kind hieraan blootstellen, leren we het hoe het zich onder ons gezag, maar niet uit eigen vrije wil goed moet gedragen. We kunnen ongetwijfeld op deze manier aanpassing bereiken; het daaruit voortvloeiende goede gedrag is echter niet meer dan een oppervlakkig laagje. Elke vorm van samenwerking die door geweld wordt bereikt, berust noch op gemeenschapsgevoel, noch op het werkelijke verlangen zich aan te passen; onder het verflaagje blijft het verzet, dat onvermijdelijk tot antisociale instellingen leidt, samenwerking onmogelijk maakt en gezag en orde doorbreekt. Deze innerlijke weerstand, nauwelijks door een uiterlijke sociale verflaag bedekt, is voor bijna al onze tijdgenoten karakteristiek en verklaart hun sociale gebreken. Velen willen zich alleen aanpassen als ze er voordeel van hebben of onaangenaamheden kunnen vermijden. Hun aanpassing is niet echt, hun samenwerking berust niet op respect en aanvaarding van een sociale orde. Ze beschouwen de maatschappij als een tiran, aan wie ze zich moeten onderwerpen, maar niet als hun eigen leefomgeving waaraan ze kunnen meebouwen en waartoe ze als gelijkwaardigen kunnen behoren. De waarde van samenwerking en vreedzame orde kan niet door beloning en straf worden geleerd. Deze methode laat het werkelijke probleem niet te voorschijn komen, omdat ze orde als dwang en sociale aanpassing als onderwerping voorstelt. Voor het kind zijn de natuurlijke gevolgen van een verstoorde orde de enige stimulans tot werkelijke sociale aanpassing, omdat de werkelijkheid en niet de superieure volwassene de druk uitoefent. Deze gevolgen alleen wekken op tot respecteren en aanvaarden van de orde, onafhankelijk van de daden van anderen en ongeacht gunstige of ongunstige omstandigheden. Ouders die gewend zijn geraakt aan represailles, kunnen de logische consequenties gemakkelijk misbruiken. Bijvoorbeeld als ze dreigen: Als je dat doet, zal er dat en dat gebeuren! Daarmee brengen ze weer hun eigen macht in de sociale orde binnen. Ze bewaken het kind als een politieman en zijn volkomen verrast als het kind van zijn kant de ouders voor datgene bestraft, wat ze het naar zijn mening hebben aangedaan. Het resultaat is een eindeloos touwtrekken waarbij elke partij dat wat de andere juist gedaan heeft, wil vergelden. De sfeer van strijd is het kenmerk van vele tegenwoordige methodes, omdat de ouders zich door hun kind al overwonnen en overweldigd voelen. Ze zijn zich niet bewust van de motieven die hen toch weer methodes doen gebruiken, die ze zelf al als nutteloos hebben beschouwd. Alle ouders hebben de neiging bij de opvoeding beloning en straf toe te passen. We moeten leren erop te letten, de betekenis ervan te begrijpen en ze door meer effectieve methodes te vervangen. BLINDE GEHOORZAAMHEID EISEN We kunnen ons gedwongen voelen geweld te gebruiken als we de onwil van het kind om te gehoorzamen als een krenking en beperking van ons prestige ervaren [en daardoor als een nederlaag op het huiselijke slagveld van de machtspolitiek]. Is een dergelijke houding echter gerechtvaardigd? Natuurlijk bestaat er een hele reeks situaties, die een directe reactie van ons kind vereisen. Dit is bijvoorbeeld zo, als het kind in gevaar is, of als men het voor de handhaving van de orde even moet tegenhouden. Zulke gevallen doen zich echter niet vaak voor; en als de eis om direct te reageren tot die enkele gevallen beperkt blijft, zal standvastigheid alleen voldoende zijn. Onderwerping is in ieder geval een ernstige fout. Het kind heeft zijn eigen opvattingen en moet deze mogen ontwikkelen, als het later in het leven succes wil hebben.

153

Als we de vrije ontplooiing van de persoonlijkheid van het kind belemmeren, verhinderen we de groei van zijn wil en zijn verstand. Dat moet echter in geen geval betekenen, dat we uit pure vreugde over de eerste tekenen van zijn eigen wil het in alles moeten toegeven. Het vereist grondig en ernstig overleg om te beslissen, wanneer een kind zijn wil in het belang van het algemeen moet inhouden en wanneer het zijn eigen beslissingen zonder schade voor anderen mag nemen. Maar zelfs wanneer het kind een van zijn verlangens moet opgeven, is het niet altijd nodig dit direct te doen. Als ouders elke daad van verzet als een bedreiging van hun persoonlijk prestige beschouwen, zullen ze het moeilijk vinden om te wachten. Als ze echter niet kunnen wachten, is het begin van het conflict, dat ze hadden kunnen vermijden, al geschapen. Ze reageren geprikkeld, gergerd en met geweld. Als hun verlangen naar prestige hun meer geduld toestond, zouden ze waarschijnlijk snel tot de conclusie komen, dat ze met nadenken veel meer bereiken dan met heftigheid. Ze zouden dan in staat zijn de natuurlijke gevolgen toe te passen, die het kind vrijwillig afstand laten doen van zijn ongepaste verlangens en plannen. Misschien zouden ze dan ook op andere passende middelen gekomen zijn om het kind in de juiste richting te sturen. De tienjarige Harry heeft een vriendje, dat zijn ouders niet aardig vinden. Ze hebben hem verboden met deze jongen om te gaan; maar hun bevel, zoals zovele, had geen goede gevolgen. Want op een dag loog Harry, toen zijn moeder hem vroeg met wie hij gewandeld had; en toen de leugen ontdekt werd, heerste er grote opwinding. Zoiets konden ze toch niet ongestraft laten? Met een beetje overleg, in plaats van geschreeuw, lawaai en slaag hadden de ouders zich kunnen afvragen of de jongen niet het recht had zijn eigen vrienden te kiezen. Als deze speciale vriendschap de ouders werkelijk gevaarlijk leek, zou het enig juiste zijn middelen en manieren te vinden om hun zoon tot een andere kijk op zijn vriend te brengen. Ze hadden hem op de fouten van deze vriend moeten wijzen en in alle rust met hem over de nadelen van een dergelijke relatie kunnen spreken. Ook dan zou het nog de vraag zijn of bepaalde drastische maatregelen wel juist zouden zijn. Waarschijnlijk zou het het beste zijn om hun zoon met andere kinderen in contact te brengen; ze konden andere jongens uitnodigen en Harry de gelegenheid geven met een van hen bevriend te raken. Harry loog om pijnlijke woordenwisselingen en ruzie te vermijden. Dit had voor de ouders een reden moeten zijn om hun vroegere houding te bezien en de waarde van hun optreden ter discussie te stellen. In plaats daarvan beschouwden ze het als een ontduiken van hun bevel en als het strafbare minachten van hun gedrag. Is de positie van de ouders na de grote opwinding verbeterd, of richt Harry zich nu meer naar de wensen van zijn ouders? We moeten ons goed realiseren dat het onmogelijk is alles direct te bereiken, wanneer we met een kind te maken hebben. Dit besef is vooral belangrijk als het kind tengevolge van vroegere wrijvingen of een uitbreiding van zijn problemen of verantwoordelijkheden zich reeds in een weerbarstige toestand bevindt: bijvoorbeeld als er een broertje of zusje geboren wordt of als het kind voor het eerst naar school gaat of als het ziek is. Ook in andere periodes kan het de neiging hebben in verzet te komen - vaak in de leeftijd tussen drie en vier jaar en in de puberteit. In zulke kritieke situaties is de strijd van de ouders om hun prestige bijzonder hevig. Hoe minder zelfbewust de ouders zijn, des te heviger is de strijd en des te groter is hun angst, iets ongedaan te laten passeren. Ze vrezen de ergste gevolgen, als ze dat wat hun belangrijk voorkomt, niet direct bereiken. VITTEN EN MOPPEREN Een dergelijk gebrek aan geduld gaat gemakkelijk over in vitterij, die als geen ander ouderlijk gedrag het kind op de zenuwen werkt en het tot een vijand maakt. Van s morgens vroeg tot s avonds laat hetzelfde liedje! En wat nog belangrijker is, juist de hardnekkigheid van dit gedrag, gekoppeld aan een gebrek aan fantasie, leidt tot een eentonige herhaling van steeds dezelfde zinnen. Alles wordt bekritiseerd; er is altijd wel iets verkeerd; niets is goed genoeg. Het geringste vergrijp van het kind wordt als een ernstige misdaad beschouwd.

154

De pedagogische successen van dit vitten zijn gering. Erger nog: vitten verhevigt alleen maar de weerstand van het kind, lokt ongehoorzaamheid uit en bespoedigt het proces van mislukken. Als ouders de directe uitwerking van hun gevit zouden observeren, zouden ze schrikken en hun methodes veranderen. Ze stoppen echter niet om even na te denken, want hun houding berust meer op hun eigen behoefte dan op die van het kind; ze handelen vanuit een innerlijke noodzaak. Ook als ze duizend redenen voor hun ontevredenheid zouden kunnen opgeven, dan nog kennen ze diep in hun binnenste de wortels van hun ontevredenheid zelf niet, namelijk hun eigen teleurstelling in het leven en hun gevoel tekort gekomen te zijn. Toezicht houden en vitten behoren tot de methodes die tot doel hebben het kind te vernederen, vaak genoeg als bevestiging van de eigen superioriteit. De hierbij opgeroepen complicaties zullen we bespreken in verband met een gelijksoortig proces, dat door ouders ook achteraf verstandelijk gemotiveerd wordt, namelijk het berispen. BERISPING Kunnen we ons voorstellen een kind op te voeden zonder berisping? Waarschijnlijk niet. Sinds onheuglijke tijden was dit een van de meest essentile werktuigen van de opvoeder. [We weten echter dat buiten onze cultuur samenlevingen bestonden en nog bestaan, die deze techniek van opvoeden niet hanteren.] Wij berispen het kind om het te laten zien, dat het zich niet goed gedragen heeft. Waarom gebruiken we nu speciaal dit middel? We kunnen het vermogen van het kind om onderscheid te maken tussen goed en fout ook bevorderen door de nadruk te leggen op wat goed is. In het algemeen weet het kind al voordat het berispt is, dat het een fout gemaakt heeft. Door kleine pogingen kunnen we zien hoe volgzaam een kind is, wanneer het bemoedigd wordt en op een vriendelijke manier onderwezen wordt; als we deze resultaten met de successen van het berispen vergelijken, zullen we constateren hoe weinig er met het laatste wordt bereikt. We moeten echter twee beperkingen aanbrengen. Ten eerste: onder berispen verstaan we slechts geringschattende opmerkingen en handelingen. Als we tegen een kind zeggen: Dat heb je niet goed gedaan, je moet het zo en zo doen is dat geen berisping, maar onderwijzing. Berispen geschiedt altijd op een typisch verwijtende toon en alleen deze vorm van bemoeien door de ouders zullen we onder dit opschrift bespreken. Ten tweede zijn er ongetwijfeld kinderen, die op schelden gunstig reageren. Sommige kinderen luisteren alleen, wanneer ze ernstig worden bekritiseerd - deze kinderen reageren op geen andere maatregel. Vriendelijke overreding en bemoediging lijken volkomen zinloos. Met andere woorden, juist het proces, dat bij de meeste kinderen de beste resultaten oplevert, is bij hen zinloos. Hoe komt dat? We hebben in zulke gevallen met weerbarstige en hardnekkige jonge mensen te maken - kinderen, die slechts de strijd kennen en slechts voor gezag buigen. We zullen de -psychische toestand van deze kinderen uitvoeriger bespreken in verband met het probleem van de lichamelijke straf, omdat daarbij de voor hen karakteristieke houding duidelijker zichtbaar is. Waarschijnlijk is het juist, dat berisping soms ook goede resultaten kan hebben, vooral bij zeer eerzuchtige kinderen. Maar ook dan is een schadelijk effect mogelijk. Als het weloverwogen en zelden wordt toegepast, kan het de eerzucht aanwakkeren; aan de andere kant ontmoedigt veelvuldig en hevig berispen eerzuchtige kinderen zozeer, dat ze soms onmiddellijk hun hele poging opgeven. We zien hier weer eens, dat dezelfde houding van de ouders bij verschillende kinderen toch een volkomen verschillende uitwerking kan hebben. De bovengenoemde uitzonderingen in aanmerking genomen, heeft de berisping in het algemeen een tamelijk gelijkmatige uitwerking. Ze ontmoedigt de meeste kinderen en belemmert hun gedrag en hun prestaties. Het is daarom bijna gewenst, dat ze aan de vitterij van hun ouders wennen en er geen aandacht meer aan schenken. In ieder geval wordt er een ongelukkige vicieuze cirkel geschapen: de ouders berispen - het kind maakt geen vorderingen - de berisping neemt toe -het kind wordt nog moeilijker en er ontstaat de welbekende cirkel, die zo vaak de relatie tussen ontevreden ouders en hun kinderen kenmerkt. Hoeveel huiselijke dramas vinden hun oirsprong in deze gebrekkige relatie?

155

Het is bijzonder gevaarlijk het kind voortdurend zijn fouten te verwijten. We moeten aan het effect denken, als we de neiging hebben het kind zijn onhandigheid voor te houden. Onze houding is begrijpelijk, als we verbitterd zijn en zorgen hebben, omdat we een volmaakt kind willen hebben. Opmerkingen die men in pedagogische notities verzamelt, hebben minstens n duidelijk resultaat - het is een ventiel voor ons eigen gevoel van geprikkeld zijn. Zullen dergelijke opmerkingen echter een kind benvloeden? Zullen ze het tot grotere handigheid aansporen? Het tegenovergesteld effect is veel waarschijnlijker, omdat men met zekerheid kan aannemen, dat zijn onhandigheid grotendeels op zijn ontmoediging berust. Het denkt, dat het onhandig is en gedraagt zich ook zo. We vertellen het niets nieuws, maar bevestigen slechts zijn geringe dunk van zichzelf. Een soortgelijk effect wordt bereikt, wanneer we het kind herhaaldelijk zijn domheid, luiheid, slordigheid of andere fouten voor ogen houden. Als het zich deze fouten nog niet bewust is, dan zullen onze opmerkingen het zeker spoedig daarvan overtuigen. En vervolgens zal de fout natuurlijk wortel schieten, omdat zulke opmerkingen het kind totaal de moed doen verliezen. Het denkt: Als ik zo dom ben [of onhandig of lui], heeft het immers geen zin me in te spannen. Het neemt dan zijn zwakheid als gegeven aan en wat nog erger is, het geniet de bevrediging van te zien, dat anderen voor hem zorgen. Onze ontmoedigende houding kan daarom de directe oorzaak zijn van het feit, dat het kind een slechte gewoonte aanneemt. Dit verschijnsel kan men heel duidelijk bij de zogenaamde onoprechtheid van kinderen waarnemen. Als we de levendige fantasie van ons kind en zijn neiging om fantasie en werkelijkheid door elkaar te mengen niet begrijpen en het van leugenachtigheid betichten, kan het werkelijk denken, dat het van nature onoprecht is en zal het daarna misschien inderdaad met liegen beginnen. We moeten geen slapende honden wakker maken. Door onze ongerustheid worden we er misschien toe gedreven, het kind onze slechte indruk van hem te laten merken. In onze ergernis komen we er gauw toe zijn fouten te overdrijven en daarom klinken onze woorden veel harder dan we bedoelen. Loont het werkelijk de moeite om alleen maar een ergernis kwijt te raken en een dozijn nieuwe bronnen van ergernis te creren? KLEINEREN Het overbekende vitten en berispen, de kleinerende en conflictueuze manier van opvoeden, roept in de praktijk precies het tegenovergestelde op van wat het beoogt. De houding van de meeste ouders regenover de slechte gewoontes van hun kind - nagelbijten, neuspeuteren, slordigheid en dergelijke - uit zich in een grote hoeveelheid vermaningen, verwijten, beloftes en dreigementen; en toch zijn dit juist de middelen die men zou kunnen toepassen als men het kind deze gewoontes juist wil bijbrengen. Stel dat iemand zou vragen, welke methode wel de beste zou zijn om het kind het neuspeuteren bij te brengen. Het slechts een voorbeeld geven zou niet genoeg zijn en ook overreding zou niet altijd effectief zijn. Er is echter n maatregel die feilloos werkt: we behoeven slechts te wachten tot het kind zijn vinger in zijn neus steekt en dan te slaan; na korte tijd zal zijn vinger weer in zijn neus zitten en nu hoeven we het alleen maar toe te schreeuwen en het te verbieden zijn neus aan te raken. Als we dit proces herhalen, onze heftigheid vergroten alsook de ongeduldige toon van onze stem en de dreigementen en klappen, zal het kind na enige tijd de gewoonte van het neuspeuteren hebben aangenomen. Is dat niet de weg die de meeste ouders gaan? Het enige verschil is hun idee, hiermee de fout juist te kunnen herstellen. Ze ontdekken absoluut niet, dat hun maatregel tot het tegenovergestelde doel leidt. Hun ouders pasten bij hen dezelfde methodes toe en ze hanteren kritiekloos hetzelfde schema bij hun eigen kinderen. Als de koppigheid van een kind wordt opgewekt, biedt het weerstand. Iedereen reageert op dezelfde manier. We zouden kunnen denken, dat in de loop van de tijd ouders en leraren dit feit hebben ingezien en deze slechte en schadelijke opvoedingsmethode al hebben laten varen. We moeten echter met grote verwondering vaststellen, dat dit in het geheel niet het geval is. De verklaring moet waarschijnlijk worden gezocht in het feit, dat we de verschillende uitwerkingen van de verschillende opvoedingsmethodes niet hebben onderkend. De directe,

156

oppervlakkige gevolgen waren de enige die ons duidelijk werden. De ouders verkeerden in dezelfde situatie als de medici honderd jaar geleden, die ondanks hun goede bedoelingen hun patinten ernstige schade toebrachten, omdat ze de principes van de asepsis [de steriele wondbehandeling] niet kenden. Eeuwenlang werden verwondingen bij ongelukken of op het slagveld met bandages verbonden, die van oude linnen lappen waren gemaakt. Niemand wist, dat dit ernstige en vaak dodelijke infecties teweeg bracht. De Weense arts Ignaz Semmelweis was de eerste, die de noodzaak van de steriele wondbehandeling ontdekte, welke inderdaad de kunstmatige infectie van de wonden verhinderde. Op dezelfde wijze weten tegenwoordig de meeste ouders niets van het feit, dat de psychische wonden van een kind - die de aanleiding zijn voor ondeugden en ongehoorzaamheid, falen in de gestelde opdracht en voor de meest uiteenlopende fouten met overleg moeten worden behandeld, opdat ze niet verergeren. Tegenwoordig maakt de moderne dieptepsychologie het mogelijk het innerlijk leven van kinderen en volwassenen in het algemeen beter te begrijpen; en voor het eerst zijn we in staat de daden en reacties te observeren en te volgen, die door de verschillende opvoedingsmethodes worden opgeroepen. De moderne pedagogiek probeert de ouders en leraren de ogen te openen voor de ware natuur van het kind en zijn fouten, om een einde te maken aan de toepassing van verkeerd begrepen en schadelijke opvoedingsmethodes. De vernieuwers in de opvoeding hebben het nog veel moeilijker dan hun collegas in de medische wereld. Het is waar, dat Semmelweis onder de starheid van zijn tijdgenoten bitter leed en verachting, nood en een vroege dood als beloning voor zijn bijdrage voor de mensheid kreeg. Maar met het verstrijken van de tijd moest zijn ontdekking wel waardering oogsten. Psychologische ontdekkingen kunnen echter niet zo helder en overtuigend worden aangetoond; en toch zijn de gevolgen van bepaalde opvoedingsmethodes duidelijk genoeg om door iedere nuchtere waarnemer geconstateerd te worden. De belangrijkste moeilijkheid is, dat we in onze houding tegenover het kind niet objectief zijn - en misschien ook niet kunnen zijn. De meeste artsen behandelen hun eigen gezinsleden niet, maar niemand kan eraan ontkomen, dat hij zijn eigen kinderen moet opvoeden. De ik-gerichte belangstelling van veel ouders bij bepaalde opvoedingsmaatregelen, die voor het kind van geen enkel nut zijn, werd al herhaaldelijk genoemd. Wat heeft het helderste begrip voor zin, als men er zich van binnenuit tegen verzet? Welke zin heeft het duidelijkste bewijs, als men het niet zien wil? Als we onszelf nauwkeurig onder de loep nemen, kunnen we zien hoe vaak we ons genoodzaakt voelen ons kind geringschattend te behandelen. Veel vaders en moeders zijn bang om de prestaties van hun kind spontaan te waarderen. Daarom houden ze hun lof achterwege en als ze in een uitbarsting van edelmoedigheid zo ver gaan, dat ze hun waardering uitspreken, voegen ze er steevast een kleinerende opmerking aan toe. je was vandaag echt aardig. Waarom kan je dat niet altijd zijn? Goed gedrag wordt als iets vanzelfsprekends beschouwd en alleen de kleine fouten en misstappen worden voor kennisgeving aangenomen. De ouders willen de egostische belangstelling, die aan deze houding ten grondslag ligt, niet zien en proberen dat met de bewering dat het kind anders verwaand wordt, te vergoelijken. Deze egostische belangstelling blijkt steeds heel duidelijk, als het kind in de een of andere noodsituatie raakt. Iedereen, die zelfbewust en vol vertrouwen in zijn verhouding met het kind optreedt, zal het rustig en zonder opwinding door de moeilijkheden heen helpen. Niet echter de ouders die zich niet tegen de situatie voelen opgewassen. Misschien weten ze niet hoe ze het probleem op de juiste manier moeten aanpakken of hebben ze op het moment geen tijd voor het kind. In het algemeen zijn ze vervuld van de vrees voor de onaangename gevolgen voor de ontwikkeling van het kind. Dit is het ogenblik, waarop de kleinerende instelling begint, meestal met een hevige uitbarsting van kritiek. In zon situatie komt de hele lijst vernederende maatregelen aan de beurt - van preken tot slaan met alle duizend varianten daar tussen in: schelden, verwijten, spot en dergelijke. Deze impulsieve vorm van kleineren is een deel van de maatregel die zoveel ouders hanteren; hij vertoont zich in alle vormen van overdreven toezicht, vitterij, strengheid en geprikkeld zijn. Dezelfde tendens, alhoewel minder duidelijk, valt waar te nemen bij ouders die de techniek van de kleinering systematisch als doordachte opvoedingsmethode toepassen. Er zijn

157

ouders die denken dat het alleen maar met strengheid, stelselmatige vernedering of met opzettelijk gegeven slaag mogelijk is om kinderen op te voeden. Ze merken niet dat deze gang van zaken hun verlangen demonstreert om het kind te gebruiken - om hun eigen superioriteit door toepassing van de ergste dwangmiddelen te handhaven. Zo dient de kleinering van het kind om het ouderlijk gezag te handhaven. Een dergelijk proces leidt onvermijdelijk tot verzet. Het gezag van de ouders moet het kind leren zich aan de orde te houden, maar het willekeurige misbruik in de uitoefening van het gezag brengt het kind tot verzet. Hoezeer het zich ook lijkt te onderwerpen, innerlijk duurt het conflict voort. Gezag dat voor de handhaving ervan geweld moet gebruiken, verraadt hiermee de eigen innerlijke zwakte. DRACONISCHE STRENGHEID Lars is enig kind. Zijn moeder stierf, toen hij drie jaar was. Zijn stiefmoeder is een goede, flinke vrouw, maar zij noch de vader begrijpt de teruggetrokkenheid en stille vijandschap van de jongen. Daarom proberen ze hem te temmen; voor elke misdraging wordt hij streng gestraft. Zijn stiefmoeder heeft op alles wat hij doet iets aan te merken. s Avonds brengt ze haar man nauwkeurig verslag uit van zijn gedrag; en als hij zich slecht gedragen heeft, zegt zijn vader dagenlang geen woord tegen hem. Lars hoort zelden een aangenaam, vriendelijk woord; want hij is nukkig en verdient geen vriendelijkheid. Hij is schijnbaar een gehoorzame jongen. Desondanks geeft hij zijn ouders geen vreugde, want hij toont geen echte betrokkenheid bij het gezinsleven. Hij is niet alleen erg gesloten, maar soms komt ook zijn eigenzinnigheid aan de oppervlakte. Af en toe ontvalt hem een koppig woord, soms komt hij niet op tijd thuis of hij weigert een hem opgedragen taak uit te voeren, en als hij gehoorzaamt is zijn tegenzin duidelijk te zien. Met de genoemde maatregelen kunnen we een kind oppervlakkig wel temmen, maar zon onverbiddelijke strengheid remt de ontwikkeling van het gemeenschapsgevoel en de groei van een saamhorigheidsgevoel. In ieder geval versterkt ze het gevoel van hulpeloosheid, dat in het kind reeds aanwezig is en ze maakt dat het zich pijnlijk van zijn zwakheid en afhankelijkheid bewust is. Het beschouwt zijn ouders niet als vrienden en voelt zich ook niet als hun vriend. Innerlijk rebelleert het tegen ze en laat geen gelegenheid voorbij gaan om zijn onverschilligheid of slechte wil te tonen. De tactiek van de strengheid, als deze systematisch wordt toegepast, behoeft geen openlijk blijk van oppositie te tonen; de verborgen daden van vijandigheid worden als zodanig echter door beide partijen gesignaleerd. VERNEDERING Veel ouders denken de weerstand van het kind te kunnen breken door het te vernederen en het op die manier bepaalde fouten af te leren. Ze eisen van hun kind, dat het in de hoek gaat staan of op zijn knien gaat zitten en zelfs deze maatregelen bevredigen hen niet eens; soms wordt hun inventiviteit nog door een sadistisch trekje aangevuld. Iedere keer als de achtjarige Ellen ondeugend is, moet ze voor haar vader knielen, haar fout luid en duidelijk bekennen, deze zelfbeschuldiging meermalen herhalen en tenslotte vragen om gestraft te worden. Natuurlijk is het niet gemakkelijk dit vol te houden; en aan deze boetedoening gaat altijd een langdurig proces van huilen, dreigementen en slaag vooraf. Het effect van een dergelijke vernedering is gemakkelijk te voorspellen. In het gunstigste geval went het kind aan zulke vernederingen. Het doet automatisch wat er van hem verlangd wordt. Maar de psychische processen in de ziel van een kind, dat op deze manier behandeld wordt, zijn totaal verschillend van het uiterlijk gebeuren. Onuitgesproken woorden van hoon en vloeken begeleiden zijn zachte woorden en vernederende handelingen. Het wordt hierdoor alleen maar tot huichelarij opgevoed. De waarde van zijn uiterlijk goede gedrag is bijzonder twijfelachtig. De psychische gezondheid van zulke kinderen is ernstig aangetast. Ze ontwikkelen vaak neuroses; en dit soort ervaringen leidt vaak tot storingen in het gevoelsleven in de richting van het masochisme. Het kind slaagt erin de bedoelde straf te

158

veranderen in een bron van vreugde. De ouders kunnen denken dat ze het kind iets onaangenaams aandoen, in plaats daarvan geven ze het zinnelijk genot... Zo triomfeert het kind juist op het ogenblik, waarop het ogenschijnlijk op de meest afschuwelijke manier vernederd wordt. LICHAMELIJKE STRAFFEN Lichamelijke straffen als systematische opvoedingsmethode worden steeds meer afgewezen. Wij zijn blij dit feit te kunnen constateren. Er zijn er echter altijd nog velen, die hun stem verheffen ter verdediging van de straf, waarbij ze beweren dat de kinderen door tuchtiging tot respect voor het ouderlijk gezag en hun superioriteit gedwongen worden. Vooral in de eerste levensjaren - zo menen zij - is het kind niet vatbaar voor verstandelijke argumenten; daarom is slaag het enige middel om het tot aanpassing te brengen. Ook later, zo wordt dan beweerd, is slaag nog nodig om direct gevaar te vermijden; er zijn sommige situaties waarin andere maatregelen als nutteloos worden beschouwd. Deze bewijsvoering heeft betrekking op systematisch slaan; ouders die alleen maar in opwinding klappen uitdelen, als hun zenuwen hun de baas worden, zijn zich soms niet bewust van de zinloosheid van lichamelijke straffen. We moeten ons dus eerst afvragen, of er situaties zijn die we zonder slaag niet de baas kunnen worden. Hoe is dat bij de baby? Natuurlijk kan die niet door woorden worden benvloed, omdat de baby nog niet in staat is, de betekenis van de woorden te begrijpen. Maar is dat voldoende reden om hem te slaan? Woorden zijn tenslotte bij de opvoeding niet onontbeerlijk; ze zijn integendeel vaak overbodig. Het feit dat ze geen effect hebben bij de behandeling van kleine kinderen is daarom niet van belang. De meer effectieve opvoedingsmethode - namelijk de kinderen de logica van de eisen en voorschriften te laten ondervinden -kan al op zeer jonge leeftijd heel goed worden toegepast. Als het kind iets pakken wil dat het schade kan berokkenen, kan het voorwerp eenvoudig verwijderd of buiten zijn bereik gezet worden - of het huilt of niet. Bij andere gelegenheden kunnen de zaken zo georganiseerd worden, dat de baby zonder werkelijk gevaar de eventuele pijnlijke consequenties van het spelen met bepaalde voorwerpen kan ondervinden. Laten we eens aannemen, dat het kind beslist rechtop wil staan in zijn wagentje en zover naar buiten wil leunen, dat het gevaar loopt eruit te vallen. Schelden heeft in het gunstigste geval slechts tijdelijk effect. Dit is misschien het ogenblik waarop we denken dat het een tik nodig heeft. Zou het niet veel effectiever zijn, als we, natuurlijk met alle voorzorgsmaatregelen, de wagen een klein duwtje geven? Het besef van het daardoor opgeroepen gevaar zou het kind ertoe brengen uit eigen beweging maar weer te gaan zitten. Als zon ervaring niet voldoende is, kan het aan meer soortgelijke ervaringen worden blootgesteld; de baby zal al gauw het verlangen opgeven het onaangename gevoel van het vallen zonder noodzaak op te roepen. Precies hetzelfde geldt voor het oudere kind. In een gesprek over de zinloosheid van lichamelijke straffen kwam een moeder eens met het volgende geval om het tegendeel te bewijzen: De oudste van haar beide zoontjes had de gaskraan in de keuken herhaaldelijk open gedraaid. Het daaraan verbonden gevaar werd hem uitgelegd, echter zonder succes. Ze las hem een kranteartikel voor waarin sprake was van een verschrikkelijke explosie, die het gevolg was van net zoiets als wat hij deed. Ook dit maakte geen indruk op hem. Toen hij weer aan de gaskraan zat, gaf zijn moeder hem een behoorlijk pak slaag. Hij deed het nooit meer en een paar jaar later zei hij eens, dat hij elke keer als hij langs het fornuis kwam zich de afstraffing herinnerde en de lust om de kraan open te draaien moest onderdrukken. [De lust is er dus nog steeds!] Klopt het, dat in dit geval slaag het enig effectieve middel was? Zeker niet! Met een beetje nadenken zouden we een hele reeks natuurlijke gevolgen van het lichtzinnige gedrag van de jongen kunnen verzinnen. De moeder had bijvoorbeeld tegen de beide jongens kunnen zeggen, dat alleen degene die wist hoe je met gas moest omgaan, in de keuken mocht

159

blijven spelen; de ander mocht niet in de keuken zijn tot hij in staat zou zijn langs het fornuis te lopen zonder dit aan te raken. Een dergelijke maatregel, vooropgesteld dat hij consequent werd doorgevoerd, had de storing waarschijnlijk zonder verdere complicaties verholpen. Er zijn veel soortgelijke middelen om het kind bij te brengen, dat het niet met het fornuis moet spelen. Van zeer jong af aan moet het kind aan orde wennen en zijn verlangens aan dit gebod ondergeschikt maken. Lichamelijke straf is daar echter niet voor nodig, ook al denkt het kind dat het die verdient. Als de ouders alleen maar wisten wat hun kind bij slaag voelt en denkt, zouden ze er van schrikken en niet meer hun hand opheffen. [Dit geldt voor het normale, gezonde kind.] Op het ogenblik van de tuchtiging ontwikkelen geslagen kinderen vaak verschrikkelijke haat- en woedegevoelens; zelfs de doodswens tegen de bestraffer komt voor. Kunnen we werkelijk denken, dat zulke ervaringen goed gedrag bevorderen? Integendeel, ons verstand zegt ons, dat het kind zich slecht blijft ontwikkelen; ook de hardste slagen kunnen geen goede invloed op zijn gedrag hebben. Zijn innerlijke weerstand wordt door slaan niet gebroken, alleen maar versterkt. Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen kinderen die slechts bij zeldzame gelegenheden en kinderen die vaak en regelmatig geslagen worden. Kinderen die nooit tevoren geslagen zijn, worden door deze ervaring als door de bliksem getroffen, zodat die een diepe indruk op hen maakt; ze stellen alles in het werk om een herhaling te voorkomen. Meestal zijn het kinderen, die zich zo bevredigend ontwikkeld hebben, dat lichamelijke straf niet op zijn plaats scheen, vooral omdat ook zeldzame gewelddadige ervaringen nooit helemaal zonder diepe psychische schok plaatsvinden, vaak zelfs met blijvende schadelijke gevolgen. Het kind leert bruut geweld te vrezen en zich eraan te onderwerpen en met elke klap wordt een deel van zijn waardigheid, zijn moed en zijn zelfvertrouwen vernietigd. Er zijn echter kinderen die alleen maar luisteren als zij slaag krijgen. Soms lijkt het alsof zij opzettelijk gestraft willen worden. Door hun ondeugd en hun onopgevoedheid prikkelen ze hun ouders en schijnen ze de ergernis bijna systematisch op te roepen. Overreding, vermaningen en dreigementen zijn volkomen zinloos; tenslotte geven de hevig geprikkelde en opgewonden ouders door slaag lucht aan hun gemoed. Daarna lijkt het kind totaal veranderd; het is lief, aanhankelijk en tot medewerking bereid. Zulke gevallen komt men vaak tegen; ze worden als bewijs van de juistheid van de lichamelijke straf beschouwd. Zijn deze gevolgen echter werkelijk zo goed als ze er uitzien? Waarom reageert een kind op een slechte behandeling zo gunstig? Enkele theoretici spreken van de zogenaamde strafbehoefte, een schuldgevoel, dat naar straf schijnt te verlangen. Waarschijnlijk is de zaak echter veel eenvoudiger. We hebben hier gewoon met kinderen te doen, die zich geminacht en achteruit gezet voelen. Heel vaak begint een kind na de geboorte van een broertje of zusje buitengewoon erg te storen. Door ongemanierdheid of stoutheid probeert het de aandacht van de ouders op zich te vestigen. Zolang we nog niet echt boos zijn, voelt het zich tekort gedaan en is het niet tevreden voor we zo geprikkeld zijn, dat we onze zelfbeheersing verliezen. En als we na een woedeuitbarsting ons eigen gedrag betreuren en met tederheid en kussen alles weer goedmaken, is het dan een wonder als een kind begint slaag uit te lokken, om aandacht te krijgen en misschien zelfs liefdevol getroost te worden? Het doet als de boerin, die met tranen in haar ogen naar de pastoor rende en zich erover beklaagde, dat haar man niet meer van haar hield, omdat hij haar al sinds twee weken niet meer geslagen had. Slaag duidt op een intensieve concentratie op de ontvanger en dit feit is het, dat veel kinderen tot deze merkwaardige houding drijft. Soms genieten ze zelfs van hun macht, als ze hun ouders zo opwinden, dat dezen hun woede de vrije loop laten. Dit is echter niet het doel dat de ouders voor ogen staat als zij hun kind slaan. Ze denken het op te voeden, maar worden zonder het te beseffen een werktuig in dienst van de verlangens van het kind. Het goede gedrag na het pak slaag is de prijs die het kind graag voor de vervulling van zijn wensen betaalt; zijn stoutheid is een deel van een onbewust plan om of aandacht te krijgen of zijn ouders te straffen en op te winden. Sommige kinderen kunnen op slaag weer heel anders reageren.

160

Naast het verzet van het kind tegen de ouders kan men af en toe een schijnbaar tegengestelde reactie waarnemen. Bruutheid wekt gewoonlijk schrik en vrees op, maar soms is ze de aanleiding tot speciale genegenheid of zelfs overgave. In zekere zin hebben we hier met dezelfde storing in het gevoelsleven te maken als in het vorige hoofdstukje. Het kind heft de ouderlijke gewelddadigheid op door er een bron van zinnelijk genot van te maken. Ook zulke kinderen zullen vaak proberen slaag uit te lokken. Niet zelden worden strenge ouders in latere jaren bijzonder geliefd en vereerd. De volwassene herinnert zich de onaangename gevoelens niet meer, die hij als kind bij een pak slaag onderging. Hij zal vaak met klem beweren, dat hij werkelijk dankbaar is voor de ontvangen klappen. We zien hier het respect, dat een kind heeft voor iedereen die macht uitoefent. Zo kan de vader met de knuppel gemakkelijk het symbool van de macht worden; als hij geen bedreiging meer vormt - maar ook alleen dan! - kunnen zijn kinderen van hem houden. Ze kunnen hem zelfs imiteren; want de kinderen van zulke ouders plegen als volwassenen vaak slaag gerechtvaardigd te vinden en die zelfs bijzonder aan te bevelen. Van hen horen we vaak de stelling: Als kind werd ik geslagen en toch is er iets van mij terechtgekomen, waarom zou het ook mijn kinderen geen goed doen? En toch is het ook in hun geval, zoals in elk ander geval van lichamelijke straf waar, dat dit een diepe uitwerking heeft. Ze kunnen dat alleen niet zien. Wie als kind geslagen werd, vertoont de sporen van de slagen in zijn karakter. Het typische gevolg van slaag in de jeugd is het serviele, bange type, dat kruiperig en tegelijkertijd sluw is, of de arrogante en onaangenaam zelfbewuste persoon. Bijna iedereen die in zijn jeugd geslagen werd, heeft een neiging tot bruutheid. Hij kan heel flink worden; zijn hardheid en ruwheid kunnen hem bijzonder geschikt maken om succes in het zakenleven te hebben. Echte goedheid, warmte en het vermogen diepgaande relaties te hebben kunnen echter vaak ontbreken. Niet dat hij niet in staat zou zijn tot diepere gevoelens, maar hij kan eenvoudig zijn wantrouwen niet overwinnen. Heel diep binnen in zich is hij altijd bang voor een herhaling van de in de kinderjaren ondervonden vernederingen en daardoor kan hij hard en gevoelloos geworden zijn. Meneer F. werd als kind voortdurend geslagen. Zijn ouders hielden veel van hem en waren in menig opzicht toegevend, maar altijd als ze niet meer wisten wat ze doen moesten - en dat gebeurde heel vaak - gaven ze hem een flink pak slaag. Meneer F. is een buitengewoon gewiekst zakenman, bekend om zijn optreden en zelfbeheersing. Hij heeft een charmante vrouw, die veel om hem geeft en aardige kinderen. Meneer F. heeft echter geen enkele goede of intieme vriend. Hij is meer gevreesd dan geliefd, want hij is aanmatigend en wil niemand als zijn gelijke erkennen. Hij vertrouwt niemand; niemand, behalve hijzelf, begrijpt iets van zijn zaken. Door zijn gebrek aan consideratie, dat vaak tot tactloosheid leidt, kwetst hij veel mensen, die anders tot een nadere vriendschap bereid waren. Genadeloos tiranniseert hij zijn gezin. Slechts met moeite kon hij ervan weerhouden worden zijn kinderen met dezelfde slaag op te voeden die hij ook had gehad. Alhoewel hij op dit punt had toegegeven, is het bijzonder belangrijk voor hem in elk opzicht als heer en meester beschouwd te worden. Iedereen moet naar zijn pijpen dansen. Hij staat zijn vrouw geen enkele vrijheid toe, is bijzonder jaloers en schrijft haar voor wanneer en waarheen ze mag gaan en wie ze mag ontmoeten. Hij vindt het vaak leuk haar in aanwezigheid van anderen in verlegenheid te brengen. Elk teken van verzet of weerbarstigheid maakt hem woedend. We kunnen duidelijk constateren, dat achter zijn ogenschijnlijke superioriteit zijn angst ligt. Hij beveiligt zich tegen afwijzen, tegen symbolische slaag van iedereen, met wie hij te maken heeft. Daardoor heeft hij een leger vijanden om zich heen verzameld en zich van zijn vrouw en kinderen vervreemd. Hij begrijpt niet en wil ook niet begrijpen, dat mensen die zich uiterlijk aan hem onderwerpen, hem in feite proberen te bedriegen en te slim af te zijn, waar dat maar mogelijk is. Hij vermoedt het, maar wil het zichzelf niet toegeven; hij zal op een verschrikkelijke manier wakker worden, als hij hen eenmaal in de ogen moet zien. En niet minder groot zal de schok zijn, als hij eenmaal een zakelijke terugslag te verwerken krijgt een mogelijkheid waar hij bang voor is en die hem uit zijn slaap houdt. Dat zou het einde van zijn materile superioriteit betekenen, waarop hij zijn prestige en macht heeft gebouwd.

161

En toch wordt de methode van de lichamelijke straf nog steeds toegepast, hoewel haar nutteloosheid, zinloosheid en schade iedereen duidelijk moeten zijn. Dit raadsel vindt zijn verklaring in het feit, dat het meestal de geslagen kinderen zijn, die als ouders de theorie verdedigen dat het zonder slaag niet kan. Ze denken volgens hun gezond verstand te werk te gaan, als ze klappen uitdelen, terwijl ze in werkelijkheid alleen maar aan een innerlijke drang gehoor geven. Ze willen hun kind een levend en drastisch bewijs van hun eigen superioriteit geven. Ze zijn bang, dat ze anders zijn verzet niet onderdrukken kunnen en ze merken niet dat het uitoefenen van bruut geweld heel duidelijk een essentile zwakheid verraadt, die niet over ander middelen beschikt. Ze willen ook niet erkennen hoeveel lafheid achter dit optreden schuil gaat. Als een jongen een ander kind slaat, dat veel kleiner en zwakker is dan hij, wordt dat unfair en laf gevonden. Is er enig verschil, wanneer een volwassene een zwak, hulpeloos kind slaat? Omdat dit niet helpt en ook het gewenste resultaat niet dichterbij brengt, moeten we in ons eigen karakter zoeken naar de oorzaken van onze neiging om ons eigen kind te slaan, steeds als we deze drang bespeuren. We zullen dan tot de erkenning komen, dat we een bepaalde drang tot gewelddadigheid hebben, dat we graag onze macht en superioriteit tonen en dat we het vooral niet kunnen verdragen de grenzen van ons gezag toe te geven. Dan zullen we misschien ook erkennen, dat op het moment dat we onze hand opheffen we ons ten opzichte van ons kind zwak en hulpeloos voelen. Dat gevoel van machteloosheid is de bron van ons verlangen om met alle middelen te tonen, wie van ons de sterkste is. Ook al moeten we daardoor onze lichamelijke superioriteit en brute kracht gebruiken. Zo sterk is dat verlangen, dat we niet stoppen en even nadenken of datgene, wat we doen, goed of juist is. Bij de poging dit feit te weerleggen, kunnen we wel denken, dat het kind slaag nodig heeft. Misschien komen we ook wel voor de dag met de bekende uitvlucht van de zogenaamde zwakke zenuwen en het verliezen van onze zelfbeheersing. Maar ook in dat geval is de situatie dezelfde. We weten dat we het kind niet moeten slaan, maar in onze hulpeloosheid vertrouwen we, ondanks het gevoel dat we onrecht doen, op het gezag en sussen achteraf ons geweten met de klacht over onze zenuwen. Het menselijk saamhorigheidsgevoel dat voor de bevredigende ontwikkeling van het kind van zo groot belang is, is onlosmakelijk verbonden met het innerlijk accepteren van de sociale orde, waarin het leeft; en dit gevoel van saamhorigheid wordt door kleineren nooit versterkt, maar verzwakt. De in zijn jeugd vernederde en onderdrukte mens is nooit een echt sociaal wezen; het blijkt een half getemd dier. Een opvoedingsmethode die als doel heeft van het kind een actief lid van de samenleving te maken, moet elk middel vermijden dat erop gericht is het kind te onderdrukken en te vernederen.

162

TENSLOTTE Aan het eind van dit boek kunnen we voor onszelf bepalen wat we ervan geleerd hebben. Tijdens het lezen kunnen we op velerlei gedachten gekomen zijn, die ons of gestimuleerd of opgewonden hebben. Nu wordt het tijd om deze gedachten te verwerken. Dat zal beslissend zijn voor het feit, of dit boek waarde of nut voor ons gehad heeft. Hopelijk is er n feit voor ons onomstotelijk komen vast te staan - namelijk, dat het in onze macht ligt onze kinderen diepgaand te benvloeden. Hier moeten we een ogenblik bij stilstaan en ons afvragen, welke rol wij als ouders spelen. Alhoewel het alleen maar natuurlijk is, dat het ons voornamelijk om ons eigen gezin en onze eigen kinderen te doen is, mogen we het gegeven niet buiten beschouwing laten, dat we het lot van de mensheid in onze handen hebben. Elke generatie van ouders vormt de basis voor de toekomst. We kunnen niet met zekerheid vaststellen of het milieu of onze innerlijke instelling het lot van de mensheid meer bepaalt - of we eerst betere mensen nodig hebben om een betere mensheid te vormen, of een betere maatschappij om betere mensen voort te brengen. Beide factoren gaan hand in hand: de opvoeding van de kinderen benvloedt de toekomstige samenwerking, net zoals de bestaande cultuur de vormen van opvoeding bepaalt. De voortschrijdende ontwikkeling van de mensheid is onlosmakelijk verbonden met de vervolmaking van de geest en de techniek van de opvoeding. De huidige onvolmaaktheid van de mens wordt voor een deel bepaald door de ontmoedigende opvoeding die hij tot nu toe gehad heeft. We hebben nu al een indruk van de weg, die ons van deze onvolmaaktheid tot grote hoogten kan leiden, welke voor ons nu nog onbereikbaar lijken. Het idee van de ontwikkeling van nieuwe vormen van samenleving en de voorstelling van een grote en onbegrensde uitbreiding van de menselijke scheppingskracht worden door de ontdekking van de enorme krachten in het nietige atoom op merkwaardige wijze bevestigd. Een juiste behandeling van de mens in zijn vroege kinderjaren zou creatieve vermogens in hem tot ontwikkeling kunnen brengen en krachten en eigenschappen ontwikkelen waarvan wij ons nu nog geen voorstelling kunnen maken. Wat wij van de ontmoediging en verwaarlozing van de menselijke krachten weten, geeft ons een vermoeden van de talloze mogelijkheden van ethische, intellectuele en emotionele aard die onder betere opvoedingsvoorwaarden tot ontplooiing zouden kunnen komen. Het vroegere geloof aan de suprematie van de erfelijkheid is ernstig aan het wankelen gebracht. Dit geloof berust op een rationeel pessimisme, dat zich als gevolg van de beperkte kennis van de mogelijkheden van de juiste opvoeding gevormd heeft. Is het werkelijk denkbaar, dat er sinds tientallen eeuwen voortdurend volkomen verkeerde pedagogische principes zijn toegepast? De principes van de opvoeding waren vroeger niet fout. Ze waren alleen de logische weerspiegeling van een autocratische cultuurperiode, die vanaf het begin der beschaving tot in onze tijd duurde - een periode, welke door de machtsstrijd tussen de mensen gekenmerkt wordt. Maar steeds waren er en zijn er ook nu nog samenlevingen met een harmonischer karakter, stammen en groepen die binnen hun eigen grenzen nauwelijks vijandigheid en concurrentie kennen [en dus volkomen verschillend van de bij ons heersende relaties tussen de generaties en de geslachten]. Hun opvoeding gaat uit van heel andere voorwaarden, vermijdt de persoonlijke straf en vernedering van de kinderen en bevestigt in menig opzicht de ervaringen van de moderne psychologie. Het is zeker, dat de gebreken van de tegenwoordige opvoedingsmethodes onze ouders en kinderen bijna worden opgedrongen. En toch kunnen ouders ongetwijfeld ook nu, zoals altijd en overal, effectieve opvoedingsmethodes ontdekken en toepassen. Onze nieuwe kennis berust op de ervaring van talloze voorgangers. Veel bijzondere mannen en vrouwen, die zich boven de horizon van hun tijdgenoten hebben verheven, waren het product van een weloverwogen opvoeding. [Als hun succes slechts op erfelijkheid berustte, zou men verwachten, dat de kinderen van geniale mensen veel vaker naar hun ouders aardden.] Het is ook geen puur toeval, wanneer een bepaalde examenklas van een middelbare school een ongewoon groot aantal eminente persoonlijkheden voortbrengt. We zien hier het bewijs van het met succes samenvloeien van bemoeienissen [die allesbehalve toeval zijn] en

163

pedagogische vaardigheid, die vermogens ontwikkeld heeft, welke onder andere omstandigheden braak zouden liggen. In welke mate de mens in staat is zich te ontwikkelen, kan met een eenvoudig voorbeeld aangetoond worden. Toen het kind van een zogenaamde inboorling heel jong in de westelijke cultuur werd neergezet, ontwikkelde het vermogens en vaardigheden welke het in zijn oorspronkelijke omgeving nooit had kunnen ontplooien. Noch gebreken door erfelijkheid, noch een zogenaamde minderwaardige ontwikkeling van de hersenen kon het verhinderen zich ver boven het niveau van zijn eigen gemeenschap te verheffen. We kunnen daarom aannemen, dat de mannen en vrouwen van de toekomst door betere opvoedingsmethodes en verbeterde levensvoorwaarden even ver boven het huidig cultureel niveau zullen uitstijgen als wijzelf boven het niveau van de zogenaamde inboorling zijn uitgestegen. Het is waarschijnlijk, dat wij nu op de drempel van een nieuwe periode in de geschiedenis van de mensheid staan.

164

Você também pode gostar