Você está na página 1de 36

Beknopte geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij

Van Lauwerzee tot Dollard

Albert Buursma

Visserijmuseum Zoutkamp

Albert Buursma

Beknopte geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij

VanLauwerzee tot Dollard

Visserijmuseum Zoutkamp

Inleiding
Over de Groninger kust- en zeevisserij in de Middeleeuwen en de tijd van de Republiek is tot op heden weinig bekend, hoewel er zeker vis gevangen, gegeten en verhandeld is zolang er mensen aan de kust gevestigd waren en zijn. Dat blijkt onder meer uit archeologische vondsten van visresten. De visserij van de Waddenkust en Waddeneilanden in de late Middeleeuwen was vergelijkbaar met de zogenaamde Zijdevisserij. De Zijde was de duinstrook van Hoek van Holland tot Den Helder. Vanaf de gehele kust viste men op schelvis, wijting, schol, kabeljauw, schar, rog, tong en haring. Gedurende de 17e eeuw ontwikkelde zich in het Noorden een eigen visserij, gericht op de relatief kleine afzetmarkten van Groningen en Dokkum. In de 18e eeuw was die visserij vrij omvangrijk. Een sterke inzinking volgde in de eerste helft van de 19e eeuw, terwijl de Zuiderzeevloot juist groeide. Na 1850 volgde een opbloei in het Waddengebied, onder meer ook door de verbeterde afzetmogelijkheden in het buitenland.

Vroege historische gegevens


Er is nog weinig bekend over de Noord-Groningse visserij in de 17e en de eerste helft van de 18e eeuw. De gegevens duiden erop dat Zoutkamp al vroeg een vissersgemeenschap kende die zeevis leverde aan de stad Groningen, waar vanouds al werd verkocht. De Vischmarkt vaak de eerste vorm van een markt in de Hollandse steden stamt al uit de Middeleeuwen. Aan de Zoutkamper, maar ook Vierhuister vissers herinneren namen als de Vishoek en de Visserstraat, tot circa 1500 Vierhuisterstraat. De vroegste bekende bepalingen over de visverkoop in de stad Groningen dateren van het begin van de 17e eeuw. Pas in de tweede helft van de 17e eeuw wordt in een stadsreso-

lutie duidelijk over zeevis gesproken. In 1634 worden visschers huijsen te Zoutkamp genoemd. Gezien de ligging aan het Reitdiep, bij zee, zou het om visserij op dit laatstgenoemde water kunnen gaan. De Zoutkampers hielden zich in ieder geval al vroeg bezig met de oesterteelt: in 1671 kreeg de Zoutkamper visser Jan Brouwer van de Staten van Stad en Lande een octrooi voor twintig jaar tot het posten van oesterbanken op de Wadden. Een bericht over garnalenconsumptie levert een journaal uit 1720, waarin melding wordt gemaakt van een reisgezelschap dat op de Ennemaborg te Midwolda bij de Heer Hora () een schotel Garnaten

Fragment van de kaart van Abraham Goos en Johannes Visscher, 1649, met vissers boven de Oostelijke Waddeneilanden (Groninger Archieven 817 - 0986).

nuttigde. De schrijver van het reisjournaal vermeldt erbij dat het selve een seer cholerique [=heftige, A.B.] kost [schijnt] te zijn. Waarschijnlijk wordt daarmee bedoeld dat men nogal eens ziek werd vanwege bedorven garnalen.

Zoutkamper visserij in de 18e eeuw


In de tweede helft van de 18e eeuw visten de Zoutkampers op zeevis met snikken, een vrij algemeen scheepstype in de periode van de 17e tot in de 19e eeuw. Voor de tweede helft van

de 18e eeuw worden Zoutkamper bunsnikken of vissnikken genoemd. Het waren rond gebouwde schepen met een stompe voorsteven. De lengte over de steven was ongeveer 12 tot 13 meter met een mast en een bezaansmast. Ze werden ook wel getypeerd als breede tweemast vaartuigen van ongeveer 20 last of 39 ton. Een bun of beun was een voorziening om levende vis te bewaren en zo vers te houden. Uit diezelfde periode stammen vermeldingen
De visbanken aan het Hoge der A, waar in de 18e en 19e eeuw vis werd verkocht. Olieverfschilderij van H.W. Mesdag (Groninger Museum. Foto: Marten de Leeuw).

18e-eeuws uithangbord met de afbeelding van een vissnik (Groninger Museum. Foto: Marten de Leeuw).

in de gerechtelijke archieven over visvervoer door Zoutkampers, zoals ene Harm Jans, die in 1775 een scheepke had om met visch en groenten op Groningen te varen. Een jaar na het uitbreken van de Vierde Engelse Oorlog (1780-1784) werd Zoutkamp evenals Delfzijl versterkt met geschut. Een daar gelegerde officier van het detachement artillerie schetst in 1781 het dorp en de visserij: Hier wonen niet anders dan zeevisschers, en bestaand uijt eene 80 huijsen. Ik ben gebilietteerd [= ingekwartierd, A.B.] bij een visscher en mijn heele Detachement zijn ook bij die luijden gebilietteerd (). Versfeldt at geregeld een zeevischje en schreef zijn broer, dat wanneer deze met zijn familie zou komen: dan zoude ik ulieden alle dagen op springlevendige zeevis van alle zoort kunnen tracteeren, want ik heb ze hier goed leeren eeten. Zij is hier haast te geefts, want een springlevendige kabeljauw voor 12 stuijvers, zeer groote tongetjes stuk voor stuk een stuijver, levendige tarrebot voor 10 stuijvers.

Oestervisserij
In de tweede helft van de 18e eeuw waren de Zoutkamper vissers ook oesterkorders. Dat wil zeggen dat

zij visten met een kor. De zojuist genoemde officier zond zijn familie te s-Hertogenbosch een tonnetje met oesters () vertrouwende dat zij nog goed geweest zullen hebben. Zowel van Texel als van Schiermonnikoog waren er omstreeks 1775 zon 75 schepen in de vaart voor de oestervangst. Zoutkamp had er 25. Het vangstgebied was de noordelijke Zuiderzee. In 1766 waren Zoutkampers betrokken bij een internationaal visserijconflict. Het ging om Schiermonnikogers die met een twintig tot misschien wel veertig
Afbeelding van een snik op een tabakszak van een winkel aan het Hoge der A te Groningen, 18e eeuw (afgebeeld in Feith, Wandelingen door het oude Groningen).

snikken wederrechtelijk oesters wegvisten van een pas ontdekte, rijk voorziene bank bij Borkum, waarover de pachters van de oesterbanken zich beklaagden bij de regering, het Koninklijk-Pruisische gouvernement te Aurich. De Pruissische autoriteiten spraken daarop de heer van Schiermonnikoog aan. Bij n van de acties van de Duitse autoriteiten werd een handlanger, de Zoutkamper Egbert Evers, opgepakt en na een lichte straf weer vrijgelaten.

als Bol, Boetties (Buitjes) en Vrik (Frik). Interessant zijn de scheepsnamen die erbij vermeld worden. Daarbij zijn gebruikelijke, zoals Drie Gebroeders en Zeemeeuw, maar ook een opvallende naam als Eenzaam. In de jaren dertig van de 19e eeuw heet het van de dorpsbewoners: zijnde het merendeel
De haven te Zoutkamp omstreeks 1800 (Groninger Archieven 817 - 1457).

De visserij, eind 18e en begin 19e eeuw


In de geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij was Zoutkamp veruit de belangrijkste plaats. In 1794 werden de inwoners van het dorp omschreven als meest alle visschers en de visserij als een onderneming waarvan zij een redelijk bestaan hebben. In het begin van de 19e eeuw legden de Zoutkampers zich voornamelijk toe op de zeevisch vangst, en wordt vermeld dat ze de markt te Groningen zeevisch fourneren. Vanuit de stad werd vervolgens de rest van het departement van zeevis, een belangrijk product, voorzien. Hoewel de toestand van het vissersdorp en de visserij omstreeks diezelfde tijd als dramatisch omschreven werd, tengevolge van inkwartiering en beperkende maatregelen, bleek Zoutkamp volgens een lijst uit 1811 een vloot van ruim dertig schepen te tellen. Op die lijst komen bekende vissersfamilies voor

vissers, die in het zomerseizoen vissen op zeevisch als kabeljauw, schelvis, scharbot, tarbot, schol en panharing. Daarnaast was er de oestervisserij. Men had toen nog zon twintig vissersschepen. In het najaar vonden velen werk bij een bokkingdrogerij, waar de in het voor- en najaar op Zuiderzee, Waddenzee, maar ook Lauwerszee gevangen haring werd gedroogd met de rook van eikenhout.

Eems- en Dollardvisserij
Ook de visserij in het Dollardgebied is van oude datum. De stad Emden had al in de Middeleeuwen een haringvloot. De bewoners van Reide waren visser, boer of dijkwerker en mogelijk combineerden ze af en toe dergelijke beroepen, wat vroeger niet ongebruikelijk was. In 1712 is bij de verkoop van een huis te Reide sprake van een mandelig schip. In 1802 werd het huis verkocht tezamen met een schip genaamd een bol met een stel zeilen, haaken, bomen, draggen, draggetouw, ook platboomde boot met riemen en een haak; noch vijf netten kuils (kuilnetten). Het genoemde vaartuig, een bol, duidt waarschijnlijk op een vaartuig met een platbodem, geschikt voor het vissen en droogvallen in de ondiepe wateren van het Wad. De platboomde boot was voor het leeghalen van netten onder de kust. De Dollardvisserij omstreeks 1850 was vooral gericht op de garnaal die in grote hoeveelheden voorkwam; vooral de vloedgar-

naal, die men beter achtte dan de weliswaar dikkere en meer overvloedige ebgarnaal vanwege zijn grotere stevigheid en rodere kleur bij het koken. De beste garnalen werden het verst naar buiten gevangen. Daarnaast was er de haringvangst, vooral bij harde zuidwestenwind in april; voorts ansjovis van half mei tot half juli met een hoogtepunt in laatstgenoemde maand. De spiering sloot het viskalenderjaar af. Ansjovis en haring waren in het ondiepere Dollardgebied schaars, maar kwamen wel voor in de diepere wateren van de Eemsmonding. Daar werden ze vooral gevangen door Oostfriese vissers, met name van Ditzum, met meer zeewaardige vissersschuiten. De Groninger Dollardvissers voeren
Ook in het begin van de 20e eeuw viste men nog met kleine houten bootjes bij de Eems (Collectie Henk Perdok).

Bij de garnalenvangst in het Dollardgebied maakte men gebruik van een kraite, een slikslee (Collectie Visserijmuseum Zoutkamp. Foto: Jan Gerdez).

meest met kleine vurenhouten, platboomde bootjes, geschikt voor zeer ondiep water. Daarnaast gebruikten ze de kraite (slikslee) waarmee ze zich schuivend voortbewogen over de drooggevallen slibplaten. In het Dollardgebied waren zon vijftien beroepsvissers actief, waarvan tien van Finsterwolde, drie van Termunten en twee van Beersterzwaag. Er waren meer vissers, maar voor hen was het een nevenberoep. De gemeente Finsterwolde telde in totaal een twaalftal boten, alle bemand door slechts n persoon. De vangstperiode was van ongeveer 1 mei tot 1 oktober. Voor iedere visser was er gemiddeld een tweetal omloopers die de garnalen uitventten. De vangst werd verkocht in het Oldambt, het Gorecht, maar ook dagelijks naar Groningen gezonden. Het ging daarbij vooral om consumptiegarnalen. In Bierum waren er in 1850 opvallend genoeg elf vrouwen die zich bezighielden met een

bescheiden vorm van garnalenvangst die in totaal 250 gulden opbracht. De visserij te Finsterwolde ging in de tweede helft van de 19e eeuw gestadig achteruit door de voortgaande inpoldering van de Dollard zoals de aanleg van de Reiderwolderpolder en de daarmee gepaard gaande aanslibbing, waardoor de vis naar het meer naar binnen gelegen gedeelte van de Dollard trok. De vissers vergrijsden bovendien. Bij de aanleg van de Johannes Kerkhovenpolder waren er nog diefstallen uit de netten door de polderwerkers. Ook de visserij te Termunten betekende in de jaren tachtig weinig meer. Er waren nog een paar arbeiders, die in de Dollard op bot en garnalen visten.

Zoutkamper visserij omstreeks 1850


Rond het midden van de 19e eeuw telde de Zoutkamper vloot een veertiental snikken en visschuiten. Een opmerkelijk verschil met de Friese visserij was, dat de Zoutkampers niet met hoeken (hoekwant) visten, omdat zij niet de daarvoor benodigde pieren konden steken. Ze visten daarom voornamelijk in het zomerseizoen. In de herfst verhandelden ze in Friesland gekochte vis. Nog steeds was de vangst van oesters in zwang. Deze schelpdie-

ren waren vooral afkomstig van de banken bij Texel, Wieringen en Urk; een nabij Zoutkamp gelegen oesterbank was van weinig betekenis meer. Oesters werden vervoerd naar Hamburg en vandaar verder verhandeld naar het Duitse achterland en zelfs Rusland. De bokkingrokerij was inmiddels door de schaarschheid van panharing al in verval geraakt en gestaakt. Wat de vishandel betrof vermeldde van der Aa: De visch welken men hier vangt, wordt of aanstonds met scheepjes en wagens naar de stad en de dorpen der provincie Groningen vervoerd, of ook gedeeltelijk, vooral de schelvisch, schol en scharren, door de Zoltkampers gedroogd. Niet alleen voorzag men het omringende gebied in het eigen gewest van vis, maar ook werd deze naar Amsterdam of Hamburg verzonden. Deze laatste informatie was waarschijnlijk verouderd, want volgens een verslag van 1853 werd de meeste door Zoutkampers gevangen vis al op zee aan opkopers verkocht en vervolgens vooral naar Holland vervoerd, maar soms ook naar Engeland en Frankrijk. Naar Amsterdam ging vooral schelvis om daar gezouten te worden en vervolgens per spoor naar het Duitse achterland te worden getransporteerd. Wanneer de kleine vissen niet direct voor een behoorlijke prijs konden worden verkocht, werden ze gezouten en
Bakje met lijnen, zogenaamd hoekwant (Collectie Visserijmuseum Zoutkamp. Foto: Jan Gerdez).

gedroogd. Een groot deel van de kabeljauw, schelvis en platvis ging naar de vischbanken te Groningen, waar de vissers van Wierum en Moddergat eveneens hun vangst afleverden. Maar ook Delfzijl had een afslagplaats waar elders te huis behoorende visschersschepen hun vis aanleverden. De Zoutkamper vissers gebruikten alleen het schrobnet. Een poging van het Genootschap ter Bevordering van Nijverheid, afdeling Leens, om hen met een premie te stimuleren om net als de Friese buren in het najaar met het want (hoekwant) op schelvis te vissen, bleek aanvankelijk geen succes. Later probeerden de vissers alsnog het hoekwant uit met garnalen als aas. Deze methode voldeed vooral in het najaar. In 1880 visten al acht van de twintig

schepen op deze wijze. In het voorjaar viste men op schol buiten Texel en Terschelling. Tijdens de voorzomer en zomer werd buiten Schiermonnikoog, Borkum en Juist op schelvis gevist. In 1850 bedroeg hun totale vangst 300.000 schelvissen, 20.000 korven schol en 1000 korven tong met een gezamenlijke waarde van 30.000 gulden. Daarmee vergeleken was de opbrengst van Delfzijl, met een waarde van 1600 gulden, slechts gering, terwijl vissers van de gemeente Finsterwolde voor 6300 gulden hadden gevangen. Het leeuwendeel van de vangst (5400 gulden) bestond hier uit garnalen en voorts bot (320 korven), spiering (160 korven), aal en haring (beide 40 korven) en ten slotte nog vijf stuks zalm. De vangst te Zoutkamp bestond voorts nog uit knorhaan (de poon, die bij gevaar een knorrend geluid met zijn zwemblaas produceert) en voorts scharbot, tong, kabeljauw, de snuiver (griet), rog en tenslotte nog de steur, in 1861 maar liefst honderd! Later kwam er de koolvis bij.

Oester- en mosselvisserij
Omstreeks het midden van de 19e eeuw telde Zoutkamp een zevental oestervissers; een tak van visserij die weer opleefde in deze periode, onder meer door de aanleg van een nieuwe bank in het Brakzandstergat en later ook de Schildknoopen, beide gelegen onder Schiermonnikoog. Daarnaast vingen zij oesters in de Noordzee en bij Wangeroog en Helgoland.

Een deel van de Noordzee-oesters werd geplaatst op banken boven Oostmahorn en bij de Babbelaar (Lauwerszee). In 1861 oogstte men 40.000 grote en 30.000 kleine oesters die per 1000 werden verkocht voor respectievelijk 15 en 5 gulden. Een gedeelte van de oesters ging direct naar Bremen, of via Emden verder het Duitse achterland in. In 1875 was het met de oestervangst allertreurigst gesteld: door de afsluiting van het Reitdiep gingen pas aangelegde oesterbanken in de Lauwerszee verloren, terwijl de Maatschappij ter Bevordering van Nijverheid juist de kunstmatige teelt bevorderde en het planten van zeeoesters verbood. De opbrengst van het Brakzand verbeterde nog enigszins, maar in 1878 bleek de oestervisserij op sterven na dood. De mosselvangst stelde omstreeks het midden van de 19e eeuw nauwelijks iets voor. In de jaren zeventig van die eeuw visten Zoutkampers wl op deze schelpdieren. Daarnaast werden mosselen verzameld door inwoners van Kloosterburen, Eenrum, Bierum, Warffum en Usquert. Vooral te Bierum leverde dit enig voordeel op voor de geringere volksklasse. Ook elders aan de kust, en van Simonszand, werden op bescheiden schaal mosselen gevist of van banken geraapt. Ze werden veelal als mest naar de veenen vervoerd, of voor eigen gebruik verzameld. Omstreeks 1900 zond men mossels vanuit Delfzijl naar Engeland. Ook visten de Zoutkampers weer op deze schelpdieren.

10

Fragment van kaart van het Friesche Gat (1854), getekend door S.J. Keuchenius, met daarop het gebied van de oesterbedden (Collectie H.M. Dubblinga).

Delfzijl en andere vissershavens


De grote verschillen tussen de vissersplaatsen blijken uit de aantallen schepen en bemanningen. Van de 44 schepen die in 1853 in het gewest betrokken waren bij de visserij buitengaats, hadden er veertig Zoutkamp als thuishaven. Deze waren bemand met in totaal 120 koppen.

Delfzijl had vier schepen met tien koppen. Bovendien telde Finsterwolde elf scheepjes met ieder n bemanningslid. De vangst en ook de prijs kon per jaar sterk variren. Zo was de opbrengst in 1852 vanwege het ongunstige weer en de vele stormen de helft minder, vergeleken bij het voorgaande jaar. Een belangrijke verandering was hier de oprichting van een geregeld Rijksloods-

11

Schuifnet voor de handmatige garnalenvangst. Reconstructie, gemaakt door Waalke Visser (Collectie Visserijmuseum Zoutkamp. Foto: Jan Gerdez).

wezen voor op de Eems, gevestigd te Delfzijl. Het grootste gedeelte van de vissers stapte naar deze dienst over, terwijl ze hun schepen verkochten. In 1859 was er nog n scheepje met twee koppen. Maar in een volgend jaar was ook dat verdwenen. Inmiddels telde Delfzijl in 1860 al wel veertig elders te huis behoorende schuiten, waaronder van vreemde natien. In 1876 was het aantal schepen inmiddels gegroeid naar 87. De omstandigheden voor verder vervoer van de aangevoerde vis verbeterden sterk door de aanleg van het Eemskanaal, waardoor vissers hun vangst vooral schelvis direct met het eigen vaartuig naar Groningen konden vervoeren. Ondanks deze verbetering en de malaise elders, bleef Delfzijl als vissershaven vooral in trek bij schepen van elders, zoals Urk, Borkum, Juist en Blankenese (bij Hamburg). Zelfs lagen er geregeld enkele Engelse loggers. In 1880 waren er maar liefst 144 schepen, waaronder ook Deense, die Delfzijl aandeden en vis aanbrachten met onder meer een record van ruim 140.000 schelvissen. Onderwijl had Delfzijl zelf ook weer een eigen vloot van een tiental schepen, ieder met twee drie koppen, die zich vooral toelegden op de vangst van panharing. In Zoutkamp was de vloot aanvankelijk, evenals te Finsterwolde, sterk gekrompen.

Deze telde in 1860 nog twintig schepen met zestig koppen. Een deel van de schepen werd gebruikt om den gevangen visch naar onderscheidene markten in en buiten de provincie te vervoeren. In de tweede helft van de jaren zestig en de jaren zeventig groeide de Zoutkamper vloot weer en nam de welvaart toe, hoewel de afsluiting van het Reitdiep (1877) bij het dorp haar schaduwen vooruitwierp. Al tijdens de werkzaamheden voeren de visschepen niet meer naar Groningen vanwege het

12

oponthoud bij de sluizen. De verkoop op zee of in de havens van Harlingen en zelfs Enkhuizen leverde meer op. Door de afsluiting van het Reitdiep raakte Zoutkamp bovendien zijn haven kwijt. Burgemeester Dijkhuis van Ulrum bepleitte tevergeefs een goede vluchten aanleghaven voor de vissers. Pas in het vierde kwart van de 19e eeuw horen we van andere vissersplaatsen, zoals Usquert, Uithuizen en Warffum. De vissers hier legden zich uitsluitend toe op de garnalenvangst. Heel wat kustdorpen hadden echter al langer enkele garnalenvissers. Ten noorden van Usquert en Warffum konden vissers de getijdehaven bij Noordpolderzijl, bij de uitwateringssluis van de in 1811 ingedijkte Noordpolder, als uitvalsbasis gebruiken. Dan was er ook de kustvisserij zonder bootjes, door de Zoutkampers later wel blotekontvissers genoemd. Zij vingen vooral garnalen met een kuilnet of een schuifnet. Dat gebeurde langs vrijwel de gehele Groninger kust, evenals de botvangst.

Fragment van een kloostermop, gebruikt als verzwaarder voor het hoekwant. Vondst van Simonszand 2005 (Collectie Albert Buursma).

Noordzeevisserij
Omstreeks 1880 was de Noordzeevisserij in het noordoosten van Nederland vooral geconcentreerd op Terschelling en Ameland, in

Westdongeradeel (Moddergat en Wierum) en in Zoutkamp. Het aantal schepen dat voor dit doel in de vaart was, bedroeg respectievelijk 40, 8, 35 en 20. Bij Terschelling en Westdongeradeel hadden de schepen een bemanning van gemiddeld vijf koppen; de Amelanders hadden gemiddeld vier en de Zoutkampers drie. Behalve de Terschellingers, die vooral op de Waddenzee visten, richtten de vissersplaatsen zich vooral op de Noordzeevisserij. Die geschiedde deels met de zogenaamde beug of hoekwant: een lange met stenen (vaak fragmenten van kloostermoppen) verzwaarde lijn met daaraan haaks daarop lijnen met haken die voorzien waren van aas. Met dit gerei viste men vooral op schol en schelvis. Behalve op de Noordzeevis richtten de Zoutkampers zich binnengaats op de vangst van mosselen en garnalen. Zij ondervonden inmiddels veel overlast van de Engelsen die met een omvangrijke vloot van grote schepen (loggers) met kleinmazige netten de zee afstroopten op een wijze, waarvan men vreesde dat die de kusten van Den Helder tot

13

De binnenhaven van Zoutkamp omstreeks 1900 met vissersschepen die nog onder zeil voeren (Collectie Visserijmuseum Zoutkamp).

Elbe visarm zou maken. Men hoopte daarom op internationale maatregelen, vooral wat betrof de maaswijdte, maar die bleven voorlopig uit.

De ramp van 1883


De Noordzeevisserij zou in het laatste kwart van de 19e eeuw een ongekende ramp beleven. De eerste dagen van maart 1883 was het fraai voorjaarsweer. Vissers die graag weer naar zee wilden om wat te verdienen, voeren uit met als bestemming het Scholveld bij Borkum. Maar op 5 maart sloeg het weer om en op 6 maart ontwikkelde zich een loeiende storm met huizenhoge golven, waardoor heel wat schepen op de ondiepten boven Schiermon-

nikoog en Rottumeroog en in de Oostelijke Waddenzee vergingen. De catastrofe bracht een zware slag toe aan het Friese vissersdorp Paesens-Moddergat waarvan een groot deel van de mannelijke bevolking omkwam. Maar ook Zoutkamp verloor drie schepen met in totaal negen opvarenden. De ramp zou leiden tot de oprichting van de eerste vissersvereniging van Nederland: Hulp in Nood (1889), voor de Zoutkamper vissers. Nadien zou de zeevisserij sterk in omvang afnemen: van zestien schepen in 1890 naar elf in 1900. Dit had in belangrijke mate te maken met de vermindering van de vangsten, die men vooral weet aan de Engelse en Duitse stoomtrawlers, waarvan men bij helder weer vanuit Zoutkamp de rookpluimen kon waarnemen.

14

Loggers
Eigenlijk had Zoutkamp altijd al relatief kleine schepen voor de visserij. Dat bleek ook uit het aantal koppen dat de schepen gemiddeld telden: meest drie, in tegenstelling tot de schepen van Paesens-Moddergat die doorgaans vijf koppen telden. Op de Noordzee voeren de nog grotere (haring)loggers. In 1870 werd Maatschappij het Noorden opgericht met het doel loggerschepen te bouwen en die met Groninger zeelieden te bemannen. In het navolgende jaar wordt deze onderneming
De logger, Minister Colijn (ZK 52) bij de nieuwe vishal te Zoutkamp, omstreeks 1930 (Collectie Wim Mollema).

niet meer vermeld. In 1895 kwamen twee grote zeilkotters in de vaart van de Groninger-Zoutkamper zeevisscherij maatschappij. Men wilde Zoutkamp zoo mogelijk zijn ouden bloei teruggeven en tevens Groningen een geregelden toevoer van zeevisch verzekeren. Maar de grote vaartuigen voldeden niet bij de passage van de zeegaten in het oostelijke Waddengebied, waar vooral bij binnenkomst met name tijdens storm door grondzeen gevaarlijke situaties konden ontstaan. Al in het volgende jaar werden ze dan ook overgebracht naar IJmuiden. De onderneming werd in 1900 opgeheven. In later jaren had Zoutkamp alsnog een tweetal loggers: de Minister Kuijper (ZK 43) en de Minister Colijn

15

(ZK 52). Laatstgenoemde, voorheen Goede Verwachting, kwam in 1927 in handen van de Zoutkamper Stoom Visschermij Fa. J. Scherpenhuizen, welke haar beginjaren dertig aan Katwijkers verkocht.

Visserij omstreeks 1900


Aan het begin van de nieuwe eeuw stond de visserij aan de vooravond van de overgang van zeil naar motorvaart. In Zoutkamp maakte men nog gebruik van houten zeilschepen als schokkers, in de wandeling schuiten genoemd, en botters. Beide scheepstypen werden gebruikt voor de Zuiderzeevisserij, maar konden met enige aanpassingen ook dienst doen op de ondiepe wateren van de Lauwerszee en de oostelijke Waddenzee. Daarnaast visten de Zoutkampers met blazers en Wieringer aken op de Noordzee. Deze zeevisserij was van weinig betekenis meer: in 1901 waren er nog maar vier schepen met twaalf koppen. Het loonde niet meer om nog schepen voor dit doel uit te rusten. In 1903 berichtte de gemeente Ulrum: De visscherij spoedt haar einde tegemoet. In 1909 was ze verdwenen. Men moest alternatieven zoeken, zoals de visserij op de LauwersScheepsmodel van de botter Anje (ZK 2). Deze viste tot de sloop in 1940 op de Lauwerszee, Waddenzee en Noordzee. Vervaardigd door J. Huisman te Zoutkamp (Collectie Visserijmuseum Zoutkamp. Foto: Jan Gerdez).

zee, vooral op garnalen, die steeds betere resultaten opleverde. Hiervoor waren achttien schepen in de vaart die de Engelse markt bedienden en drie die te Groningen hun vis afzetten. Bovendien gingen vele vissers naar de Zuiderzee voor de ansjovisvangst en zochten wel een vijftig tot zestig jongelieden hun geluk bij de Duitse haringvloot.

Zeeboompjes
Omstreeks 1910 maakte de visserij nog steeds een moeilijke tijd door. Tegelijkertijd kwam een bijzondere tak van visserij tot grote bloei:

16

Monsterboekje voor de haringvangst, uitgegeven te Emden in 1904 aan Sieger Bol uit Ulrum (Collectie Visserijmuseum Zoutkamp).

het vissen op zeeboompjes. Dit waren op takjes lijkende huisjes of kalkskeletjes van een poliepenkolonie. De visserij op deze bloemetjes, in het Gronings blomkes, was aan het einde van de 19e eeuw in zwang gekomen in Oost-Friesland. Aanvankelijk werden ze gebruikt als decoratiemateriaal, maar in de eerste decennia van de 20e eeuw vonden ze steeds meer ingang in de mode, bijvoorbeeld als versiering op dameshoeden. De blomkes

werden vooral in het najaar opgevist door een met stiekeldroad (prikkeldraad) omwonden garnalenkor gedurende ongeveer een kwartier tegen de stroom in over de bodem te trekken. Dit gebeurde in de Waddenzee, ondermeer bij zandbanken tussen Rottumeroog en Borkum, maar ook wel in de Zeeuwse wateren. De vangst maakte men handdroog door deze in elkaar te drukken. Daarna volgde verkoop per kilo. Na preparatie was zeemos vrijwel onbeperkt houdbaar. Het werd geprepareerd en geverfd door firmas als E.J. Brands en A. Houweling, of R. Feenstra te Harlingen. Het blomkevissen, dat hoogtijdagen beleefde in de periode van circa 1908-1930, was aanvankelijk zeer lucratief. Per kilo bracht het zeemos 1 tot 2 gulden op; een paar dagen vissen kon 30 gulden of meer opleveren. Door overbevissing zakte de prijs echter snel en raakten de vangstgebieden uitgeput.

Zeemos.

17

Opleving: trawlers
Na de Eerste Wereldoorlog leefde de zeevisserij in Zoutkamp weer sterk op. Er was vis in overvloed. In 1918 waren er alweer negentien schepen waaronder nieuwbouw met 48 koppen, die zich vooral toelegden op schol en in mindere mate schelvis en voorts alle andere zeevis die men voorheen ving. Het aantal vissersvaartuigen dat voorzien was van een stoomaandrijving nam toe en in 1919 deed voor het eerst een stoomtrawler mee. Dat jaar bracht de N.V. Eerste Zoutkamper Stoomtrawler Maatschappij het stoomvissersschip de Noordzee (ZK 35) in de vaart. In 1929

Scheepsmodel van de trawler Albatros (ZK 85) van rederij Buitjes, voorheen de Oostzee. Deze was in bedrijf van 19291941. Vervaardigd door J. Huisman te Zoutkamp (Collectie Visserijmuseum Zoutkamp. Foto: Jan Gerdez).

telde de vloot er al een tiental, waaronder de IJsbrand Pieter. Dit was tevens de naam van de rederij van de stad-Groninger Scherpenhuizen, die meerdere trawlers in de vaart had. Dat gold eveneens voor Zoutkamper Buitjes met zijn compagnons Luit en Mulder. Zij hadden sleepboten die geschikt gemaakt waren voor de visvangst op de Noordzee. Ze droegen voorts namen als Rottum, Hoop op Zegen, Zeemeeuw, Vier Gebroeders, Oostzee, Noordzee. Door het uitbreken van de

18

crisis, in 1929, lagen de trawlers vanwege de lage visprijzen en de hoge brandstofprijzen jarenlang werkeloos te roesten in de haven van Zoutkamp en verdwenen geleidelijk via een sloopregeling die de Minister van Landbouw en Visserij invoerde. De garnalenvissers redden het, omdat voor hun specialiteit een minimumprijs werd vastgesteld.

Garnalensloepen visserij in crisistijd


In een moeilijke tijd voor de visserij bleken de Zoutkampers vindingrijk ze pasten hun vangstmethoden aan. De garnalenvangst leverde flink wat op en de visgronden daarvoor lagen dicht bij huis: in het Lauwerszeegebied. Voor deze tak van visserij waren geen grote schepen nodig. De vissers schaften twee-

dehands vaartuigen aan, veelal (reddings-) sloepen van grote passagiersschepen, die zo een tweede leven kregen. Gebeurde het vissen aanvankelijk nog onder zeil, met de opkomst van de automobiel kwamen er ook tweedehands benzinemotoren beschikbaar. Zo werden garnalensloepen bijvoorbeeld uitgerust met (veelal vanwege de crisis overbodige Amerikaanse auto-)motoren, die voor dit speciale gebruik werden aangepast door onder meer Garage Bakker en Jacob ter Borg te Ulrum. De garnalenvangst vond hoofdzakelijk plaats op de Lauwerszee en deels op de oostelijke Waddenzee. In 1927 telde de Zoutkamper garnalenvloot maar liefst zestig kleine, vaak open boten, met een bemanning van n tot twee personen. Met het uitbreken van de crisis volgden moeilijke tijden voor de visserij. Duitsland verdween praktisch als afzetgebied vanwege de torenhoge invoerrechten die de regering daar hanteerde, waardoor de afzet van gedroogde garnalen zeer sterk daalde. De burgemeesters van Ulrum en Termunten, Sterkenburg en Van der Ley, wisten echter met succes in Den Haag regeringssteun voor de garnalenvisserij te bepleiten, dit op basis van de Landbouwcrisiswet. Via een aparte crisiscentrale voor de visserij kocht de regering garnalen tegen vastgestelde prijzen om ze vervolgens te laten distribueren. De maatEen garnalensloep, de ZK 37 (Collectie Jan van der Veen).

19

Bak voor ca. 40 kilo garnalen of ca. 50 kilo vis (Collectie Visserijmuseum Zoutkamp. Foto: Jan Gerdez).

regelen werden later uitgebreid voor de consumptiegarnalen en zo volgde er een opleving van de visserij. Door de opkomst van het gemotoriseerde wegvervoer verbeterden bovendien de afzetmogelijkheden en werd de handel grootschaliger. Heel wat vissers maar ook werkloze landarbeiders die hun brood moesten verdienen zochten daarom hun heil in een bescheiden vorm van garnalenvisserij met een niet al te groot scheepje. Zo begon de bloeitijd van de garnalensloep. Overigens was het niet alleen kommer en kwel, want in deze periode werd ook nog een tiental meestal kleinere nieuwe schepen gebouwd, voornamelijk voor visserij op de Lauwerszee. Zoutkamp kreeg in de jaren 1930 en 1933 bovendien nog een groot haventerrein en een vishal, waar men door de crisis echter niet volop gebruik van kon maken.

De opkomst van T ermunterzijl


De vissers in het Dollardgebied hadden altijd al gevist met paalkuilen en botschutten of harges. Het laatstgenoemde vanggerei bestond uit van wilgetenen gevlochten schut-

tingen die haaks op elkaar werden neergezet. In de hoek waar de schuttingen elkaar bijna raakten zat een opening met fuiken erachter. Deze visserij werd uitgeoefend door een zeven tot acht vissers aan de kust tussen Termunten en Fiemel. Daarnaast waren er paalkuilen in ondermeer de Oosterhorn, de Delfzijlse Balkenhaven, ten noorden van Weiwerd, Oterdum, Borgsweer en in het Schanskerdiep. Zij gebruikten daarbij kleine, platboomde bootjes. De visserij in deze uithoek, waar de vangst via de ventster naar de afnemers ging, bleef kleinschalig. Omstreeks de jaren tien en twintig van de 20e eeuw concentreerde de visserij zich steeds meer op de Eems met Termunterzijl als uitvalsbasis. Men ging varen met grotere schepen en viste met de kor, een sleepnet verbonden aan de mast, dat meest voor de stroom aan werd voortgetrokken. Het vissen met n net was gebruikelijk omdat men het onmogelijk achtte om twee grote zware katoenen netten aan weerszijden tegen de stroom in te trekken. Nadat Ulrich Wilms van Greetsiel het tegendeel had bewezen, was het Geert Kuiper met de Meeuw van Termunterzijl die in de jaren dertig deze vismethode in Nederland introduceerde.

20

Vlak voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog was er nog een visserijconflict tussen Nederland en het Duitse Rijk over de visserijrechten op de Dollard. Het kwam herhaaldelijk voor dat Duitse vissers actief waren op de Nederlandse visgronden in dat gebied, terwijl de Nederlandse vissers niet in Duitse vaarwateren durfden vissen; eerder was al eens een Delfzijlster visser door de Duitse autoriteiten daarvoor vastgehouden en zijn vaartuig en netten in beslag genomen.

Garnalenvangst en drogerijen
De visserij op garnalen mikte aanvankelijk op de directe menselijke consumptie. Er werd daarbij onderscheid gemaakt tussen dikken (de grote consumptiegarnalen) en leutjen (de kleinen, die vaak als voer of mest dienden). De
De haven van Termunterzijl in de jaren veertig van de vorige eeuw (Collectie Henk Perdok).

21

consumptiegarnalen gingen zo snel mogelijk naar de wal voor de pellerij en de verkoop, daarna droogden en verwerkten de vissers zelf de resterende vangst. Omstreeks 1910 ging de drogerij over op een meer georganiseerde, bedrijfsmatige vorm. Termunten had een grootschalige drogerij omstreeks 1908 en er volgden in de loop der jaren meer, zoals bijvoorbeeld te Noordpolderzijl in de jaren dertig. Vooral tijdens de Eerste Wereldoorlog nam de garnalendrogerij een hoge vlucht. In 1920 overtroffen de opbrengsten uit drogerijgarnalen al
Garnalendrogerij van Kuiper in de haven van Termunterzijl in de jaren vijftig (Collectie Henk Perdok).

die van de consumptiegarnalen; een trend die zich zou voortzetten tot de Tweede Wereldoorlog. De vangst van drogerijgarnalen groeide daarmee uit tot de hoofdmoot van de kustvisserij. Aan die ontwikkeling lagen twee belangrijke factoren ten grondslag: de groeiende vraag vanuit de eenden- en pluimveeteelt naar eiwitrijk voedsel, waarvoor de garnalen uitstekend geschikt waren en daarnaast de verbetering van de vangstmethoden, die behalve tot grotere opbrengsten, ook tot meer bijvangst in de vorm van leutjen en ander ziftsel leidde. Het kwam zover, dat garnalendrogerijen in de jaren dertig al een belangrijk aandeel hadden in de eigendom van schepen.

22

Visserij in oorlogstijd
Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog en vooral de daaropvolgende Duitse bezetting van Nederland (mei 1940) hadden verstrekkende gevolgen voor de visserij. Deze werd in noordwest-Groningen al vrij snel beperkt tot Zoutkamp. Dat betekende voor de vissers uit Usquert werkloosheid, zodat ze vlas moesten trekken. Garnalenvisserij met een schuifnet bood aanvankelijk nog een alternatief, maar werd al gauw verboden. Een deel van de Usquerders ging vissen vanuit Zoutkamp. Een ander probleem was de rantsoenering van brandstof. Voor het vissen met motorboten moesten de vissers dus oliebonnen verzamelen. De weinig brandstof verbruikende ankerkuilvisserij bood echter een goed alternatief en er werd zelfs op wulken gevist. Ondanks alle beperkingen was het wel een gunstige tijd, want de vis bracht goede prijzen op. Heel wat vissersschepen werden vooral vanaf 1943 door de Duitsers gevorderd. De bezetter zette grote aantallen kleine vaartuigen na een verbouw in als nevelwerper. Voorafgaand aan de vordering kregen

de vissers bericht, zodat ze het visgerei nog van hun vaartuig konden verwijderen; een twee weken later moesten ze het schip dan overdragen aan de bezetter. In Termunterzijl kampten de vissers met soortgelijke problemen. Heel wat Zielsters herinneren zich nog de vreugdeloze aftocht van de inmiddels mastloze schepen uit de haven van Termun-

Ausweis voor Enne Zwart te Zoutkamp om in oorlogstijd te mogen vissen (Collectie Berend Zwart).

terzijl. Na de Bevrijding gingen nogal wat vissers zelf op zoek naar hun schepen in de Duitse zeehavens. Veel van de uit Zoutkamp weggevoerde vaartuigen keerden naderhand terug, zij het vaak als wrak.

23

Visserij in de jaren vijftig en zestig


Aanvankelijk bleven de relatief lage prijsvoorschriften voor garnalen gehandhaafd, wat leidde tot een zeer bescheiden afzet. Dit had een remmend effect op de ontwikkeling van de visserij. Het zal mede daarom zijn geweest dat in de jaren vijftig de zeemosvisserij als een alternatief nog even opleefde. De boompjes werden ook toen nog als decoratiemiddel voor bloemstukken en grafkransen gebruikt, maar eveneens in de speelgoedbranche, als boompjes bij modelspoorwegen. De opkomst van het plastic betekende dat er een goedkoop alternatief kwam, en daarom stortte de markt uiteindelijk in. De vestiging van grote garnalenpellerijen in Delfzijl en Termunterzijl, beide van de

groothandelsfirma Jansen uit Stellendam, en die van Heidema en Van der Ploeg te Zoutkamp leidde tot aanmerkelijke verbetering. Daarnaast volgde ook de groei van neveninkomsten in Zoutkamp en Termunterzijl in de vorm van de garnalenpellerij aan huis. Aan deze opbloei kleefden ook enige nadelen voor de vissers, want de machtige afnemers wisten wat er in de verschillende vissersplaatsen werd aangeleverd en konden zo de prijs bepalen. Termunterzijl kreeg na veel aarzeling in het begin van de jaren vijftig een visafslag. Toen die er eenmaal was, voltrok de opbloei van de visserij zich in een hoger tempo. In 1955 was er inmiddels een dertigtal schepen dat een twee ton aan vangst aanbracht: garnalen, schar, tong, bot en meest in de herfst spiering en soms ansjovis. Na Zoutkamp en Harlingen was Termunterzijl de derde garnalenhaven van Nederland. Met de dijkverzwaring in het kader van de Deltawerken kreeg Termunterzijl een grotere vissershaven. De opkomst van industrie in Delfzijl veroorzaakte in de loop van jaren zestig echter een aderlating bij de Zielster visserij, omdat velen de voorkeur gaven aan een geregelde werkweek en een gegarandeerd inkomen. Evenals in Termunterzijl groeide en bloeide in de jaren vijftig en zestig aanvankelijk de vloot van Zoutkamp die werd uitgebreid met
Het thuis pellen van garnalen door Dirkje van Diekje en Griet Balk, in 1935 te Zoutkamp (Collectie Jan van der Veen).

24

een zestal nieuwe schepen. Ook de verdere groei van het wegverkeer speelde mee: veel beurtschippers stapten over op een auto en dankten hun scheepjes af. Deze vaartuigen, geschikt voor het varen in ondiepe wateren, konden daarom goed gebruikt worden voor kustvisserij. In de winter was er naast de gebruikelijke visserij nog die met de kuil en die op haring en sprot. In 1954 telde de Zoutkamper vloot 29 normale en negen kleinere schepen met in totaal 81 koppen. Voorts waren er vijf garnalendrogerijen, n pellerij en een doppendrogerij en enkele nevenbedrijven die in totaal aan 484 mensen op een bevolking van 1200 zielen werk boden. Daarnaast waren er ook nog vijf bedrijven actief in de schelpenvisserij. In Noordpolderzijl viste men in de jaren dertig ook met sloepen op garnalen. De Usquerder Derk Meijer was in 1937 n der eersten die een groter schip aanschafte. Deze tjalk, de Narwal, werd ingeschreven als de UQ 10. Na de Tweede Wereldoorlog waren er in Noordpolderzijl meerdere vissers die een tjalk of een beurtscheepje aanschaften, of zich zelfs aan nieuwbouw waagden. Deze haven bleef nog een belangrijke voor de garnalenvissers. Hun vangsten verkochten ze aanvankelijk bij afslag in de open lucht aan de dijk aan opkopers, maar in 1963 kreeg Usquert een eigen visafslag. Het verbod op het vangen van de pufgarnalen, in 1972, betekende een belangrijke slag. Noordpolderzijl bleef echter de

garnalenhaven van Usquert, het dorp waar in 1977 nog de wereldkampioenschappen garnalenpellen plaatsvonden.

Afsluiting van de Lauwerszee


Met de afsluiting van de Lauwerszee, in 1969, kwam een einde aan de zoutwatervisserij aldaar. Op de dag van de afsluiting hingen in
De haven van Termunterzijl omstreeks de jaren zestig (Collectie Henk Perdok).

25

De UQ 2, UQ 19, UQ 18, UQ 7 en UQ 10 in de haven van Noordpolderzijl, 1951 (Collectie Albert Flikkema).

Zoutkamp de vlaggen halfstok. Ook de vissers van Dokkumer Nieuwezijlen kampten met de ingrijpende gevolgen van de afsluiting. De voorzieningen in de nieuwe haven van Lauwersoog waren aanvankelijk nog provisorisch en het vervoer leverde ook problemen op. Het

was eerst nog scharrelen met alle nadelige gevolgen van dien. De schadeclaims die werden ingediend wegens inkomstenderving door de afsluiting leidden in veel gevallen tot een eindeloos slepende zaak. Een andere zorg was de daling van de garnalenprijs door

26

De afsluiting van de Lauwerszee leefde in Friesland meer dan in Groningen, getuige deze handdoek (Collectie Egge Knol).

Een nieuwe haven: Lauwersoog


In de loop van de jaren zeventig en tachtig ontwikkelde de nieuwe haven van Lauwersoog zich tot een goed geoutilleerde, bedrijvige haven. De haven werd populair wegens de ligging nabij de rijke visgronden, noordelijk van de Waddeneilanden. Een kortere route scheelt tijd en geld (brandstof en loon) en is van belang bij slecht weer. De oorspronkelijke vloot bestond uit 55 schepen. Daarvan kwamen er 34 uit Zoutkamp, 10 uit Usquert en voorts nog een twaalftal schepen uit Oost en Westdongeradeel. Toen de Zoutkampers overgingen tot aanpassing en vernieuwing voor de visserij buitengaats, volgden vele vissers van elders zoals Urkers en Wieringers

invoer uit Duitsland. Na acties, gesteund door burgemeester Van der Vliet van Ulrum, zegde landbouwminister Van der Stee financile steun toe, maar veel effect had dat niet. Ook steunverzoeken na het zwarte jaar 1977 boden geen soelaas. Een andere langlopende kwestie veroorzaakte de eis van het ministerie, omstreeks het midden van de jaren zeventig, om de registratieletters ZK te vervangen door LO (Lauwersoog). De Zoutkamper vissers weigerden, met slepende procedures als gevolg. Ditmaal echter met positief resultaat, want in 1982 werd het voeren van de registratieletters ZK definitief toegestaan.

27

De haven van Lauwersoog in 1976 (Collectie Jan van der Veen).

die zich richtten op de kabeljauwvangst en nog later Zeeuwen en Denen hun voorbeeld. In 1973 kwam in Lauwersoog een nieuwe visafslag gereed met een oppervlakte van 1800 m2 en een opslagruimte voor 100 tot 120 ton vis. De omzet van deze afslag bedroeg in 1979 ruim 21 miljoen gulden en groeide binnen

een jaar door naar 33 miljoen. Vanwege de aantrekkingskracht van de nieuwe vissershaven werd het gebouw al snel te klein en er volgde een uitbreiding met de helft van de capaciteit in de jaren 1982 en 1983. Ook kwam er een vergroting van de haven, met een nieuwe kademuur en een verlenging van de loswal met 230 meter in de jaren 1984-1987. Tevens werd de vaargeul met 1 meter uitgediept tot 7 meter. Al met al werd de capaciteit van de haven zodoende verdubbeld. Er kwam bovendien een bedrijventerrein, dat plaats biedt aan visgroothandelaren, een ijsfabriek, een scheepswerf, een jachtbouwer en de door de
De haven van Delfzijl omstreeks 1970 (Collectie Rob Martens).

28

Zoutkampers in 1968 opgerichte coperatieve in- en verkoopvereniging (CIV) Lauwerszee. Na de uitbreidingen is er in de haven ruimte voor 150 vissersschepen. Meestal liggen er in het weekend tussen de 80 en 130. Naast Zoutkampers, die een behoorlijk deel van de vloot uitmaken, de schepen van Oost en West-Dongeradeel (OL en WL) en enkele van Usquert en Termunten, liggen er Urker en Hollandse vissersschepen, maar ook Deense en Duitse kotters. In de periode van 1973 tot 1998 werd alleen al 326 miljoen kilo vis en garnalen verhandeld met een gezamenlijke waarde van meer dan 1,1 miljard gulden. Het leeuwendeel van de vangst bestond uit zeevis als kabeljauw en schol en in mindere mate tong, tarbot, wijting en haring. De garnalen maakten zon 30 procent van de vangst uit. Momenteel is de verhouding zon 80 procent garnalen en 20 procent vis. Een andere nieuwe haven, die zij het ten dele gebruikt werd door de visserij, was de Eemshaven. Dit project van allure in de vorm van een buitendijks aangelegde haven op het Uithuizerwad, noordelijk van de Emma- en de Oostpolder, was bedoeld

De DZ 5 gezonken op 14 mei 1975 (Collectie Visserijmuseum Zoutkamp).

als een industriehaven met de mogelijkheid voor op- en overslag. Deze haven moest een aanvuling zijn op die van Delfzijl, welke door de schaalvergroting in de scheepvaart onvoldoende mogelijkheden bood. De aanleg vond plaats in de jaren 1970-1973. Pas na de bouw van de Handelskade kwam de aanloop van vissersschepen goed op gang. De ligging maakte de haven tot een verzamelpunt van schepen met vangsten uit het noordelijk deel van de Atlantische Oceaan. Een groot koel- en vrieshuis van Sealane Coldstorage bood bovendien goede opslagmogelijkheden voor vis. Veel Urkers verruilden Delfzijl voor deze dichter bij zee gelegen haven.

Gevaarlijk beroep
De vissersvaartuigen kregen steeds moderner vangst- en navigatieapparatuur, dusdanig, dat men bij wijze van spreken wel met een dicht getimmerde stuurhut zou kunnen varen. Ondanks alle modernisering bleef de visserij echter n van de gevaarlijkste beroepen. In de periode van 1945 tot he-

29

jaar 1953 1955 1961 1961 1962 1964 1964 1966 1967 1969 1969 1972 1973 1979

schip TM 31 TM 28 DZ 58 TM 40 DZ 51 TM 18 TM 25 ZK 30 TM 1 TM 14 TM 7 ZK 10 ZK 44 ZK 24

plaats Oostfriese Gaatje Huibertgat Pilsumerwad Westmeep (Tersch.) Huibertgat Simonszand bij Helgoland bij Helgoland Oude Eems Engelsmanplaat boven Schiermonnikoog boven Terschelling

aard op wrak gelopen en omgeslagen op wrak gelopen en gezonken gekapseisd uitgebrand gekapseisd en gezonken gekapseisd, netten haakten aan boei uitgebrand gestrand gezonken gezonken netten verstrikt in mosselbank gestrand overvaren gezonken na aanvaring

lot bemanning gered gered schipper omgekomen gered gered gered gered gered bemanning (3) omgekomen gered gered in veiligheid gered gered

den vergingen ten minste veertien Groninger vissersschepen. Gedeeltelijk hield het vergaan van deze schepen verband met het vissen in de diepere wateren van de oostelijke Waddenzee. De vaak relatief kleine vaartuigen waren niet bijzonder stabiel en wanneer men bij het vissen op stroom achter een wrak raakte, kon het gebeuren dat het schip kapseisde.

Overzicht van na 1945 verongelukte schepen.

Vertrek uit t Ziel en Polderziel


Tegenover de opkomst van de nieuwe havens als Lauwersoog en de Eemshaven stond de gestage afname van de Zielster vissersvloot, vooral in de jaren tachtig. De sluiting van de Termunter visafslag versnelde dit proces gedurende het daaropvolgende decennium: de

vissers moesten toen hun vangst in speciale koelwagens naar Lauwersoog laten vervoeren. In 2001 vertrok de laatste zeevisser uit de haven van Termunterzijl. Lauwersoog was de nieuwe thuishaven. De haven van Noordpolderzijl zag in deze periode eveneens de laatste vissersschepen vertrekken. Ook hier speelden factoren als schaalvergroting en de daarmee samenhangende sluiting van de afslag in de jaren tachtig een rol, maar belangrijker was dat deze getijdehaven niet meer goed toegankelijk bleek voor de vissersschepen en dat er beperkingen kwamen door de inrichting van gesloten gebieden in de oostelijke Wadden. De meeste overblijvende Usquerders kozen voor de Eemshaven als thuishaven.

30

Schaalvergroting en de nieuwe visserij


De leegloop van de beide kleine havens was mede een uitvloeisel van de voortgaande schaalvergroting. Een belangrijke factor daarbij was de instelling van een nationaal vangstquotum, in 1974, dat de koop en verkoop van vangstrechten mogelijk maakte. Bij het in 1983 gestarte Europees Visserijbeleid bepaalden, behalve de aan de Noordzee grenzende landen, ook die welke aan de Middellandse Zee gelegen waren de vangsthoeveelheden. Hierdoor ontstond een politiek spel. De Noordzee werd verdeeld in vangstgebieden met daaraan gekoppelde vangstquota. Dit betekende een aanscherping van de regels met onder meer zogenaamde aanlandingscontroles. In Nederland was dit de taak van de Algemene Inspectiedienst (AID). Omstreeks deze tijd maakten vissers keuzes, afhankelijk van

De haven van Termunterzijl in de jaren zeventig (Collectie Henk Perdok).

de rechten die ze hadden opgebouwd of aangekocht. De kustvisserij richtte zich hoofdzakelijk op consumptiegarnalen, zoals vooral in Groningen het geval was. Enkele vissersfamilies met vangstrechten concentreerden zich op de vangst van Noordzeevis. De visserij werd duurzamer; men was zich meer bewust van een rentmeesterschap. Ook ging men meer vissen voor de markt. In samenwerking met wetenschappers werden nieuwe vismethodes ontwikkeld en bestaande aangepast. Kernonderdeel van het nieuwe Gemeenschappelijke Visserijbeleid van Europa is een meer duurzame visserij met de plaatsing van visbestanden onder beheersplannen voor de lange termijn. Dat biedt kansen voor de gentegreerde visserij, een kleinschalige vorm van kustvisserij die tevens moet bijdragen aan de leefbaarheid van de kustgemeenschappen.

De haven van Lauwersoog in 2007 (Foto: Jan van der Veen).

31

Geraadpleegde bronnen en literatuur


(selectie; verkorte titels) N.B.: een geannoteerd exemplaar is onder dezelfde titel te raadplegen via het Visserijmuseum te Zoutkamp en RHC Groninger Archieven. Bronnen: - (Gemeente)verslagen Gedeputeerde Staten van Groningen 18511930; - Archief Vissersvereniging Hulp in Nood (nog te Zoutkamp, later Gr.A.). Literatuur: Aa, A.J. van der, Aardrijkskundig Woordenboek, dl. 13 (Gorinchem 1851); Beukema, Hans, Termunterzijl (Delfzijl 2000); Boelmans Kranenburg, H.A.H. en J.P. ter Voort, Een zee te hoog (Bussum 1979); Boiten, Patricia (eindred.), Lauwersland (Leeuwarden 2011); Bos, H.J. e.a., Watersportvereniging Lauwerszee 1966-1991 (Lauwersoog 1991); Buursma, Albert, Een stormramp treft Zoutkamp (1807), Stad & Lande jg. 19 (2010) nr. 1, 14-21; Buursma, Albert, Uitleiding, in: Dag zee, donkere zee (Zoutkamp 2008) 140-143; Feenstra, Hidde, Een visserijconflict in de 18e eeuw in: De Hogelandster 11 september 1991; Flikkema, Albert en Siewert Meijer, Noordpolderzijl (Usquert 2009); Hartsema, David, Rondom de oude Lauwerszee (Zutphen 2000); Kirchoff, Joost, Fischfang auf dem Wattengrund (Weener 2000); Kremer, H., Beknopte aardrijksen geschiedkundige en plaats-beschrijving der provincie (Groningen 1837); Leunen, Pieter van, Terschelling en de visserij (Harlingen 1998); Martens, Rob, en Lieuwe Westra, Aanzien van de oude visserij (Hoogeveen/Genk 1988); Meijer, Siewert en Albert Flikkema, Noordpolderzijl (Usquert 2009); Molen, S.J. van der, Vissers van Wad en Gat (2e dr. Leeuwarden 1976); Scherpenhuizen, J.F., De visserij van Zoutkamp (ongepubliceerde scriptie Groningen 1961); Schroor, Meindert, Op de loggers (Buitenpost 1980); (Sitter, A.J. de), Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden XXIV (herdr.; Zaltbommel 1965); Stratingh, G.A. en G.A.Venema, De Dollard (reprint Harlingen/Groningen 1979); IJbema, R. en H. de Haan, De ramp van Moddergat (5e dr., Moddergat 2008); Venema, G.A., De visscherij in de provincie Groningen, in: Bijdragen tot de kennis van den tegenwoordigen staat der provincie Groningen (Groningen ca. 1865) 83-271; Versfelt, H.J., De Schans te Zoutkamp, in: Stad & Lande jg. 15 nr. 4 (2006), 12-16.

Colofon
Uitgave: Visserijmuseum Zoutkamp, 2012 Tekst: Albert Buursma Tekstredactie: Harry Perton Vormgeving: Richard Bos Druk: Grafische Industrie de Marne ISBN: 978-94-6190-013-5 Copyrights: De tekst van deze uitgave is beschikbaar gesteld onder een Creative Commons Naamsvermelding (CC BY 3.0) licentie. Dit houdt in dat iedere vorm van hergebruik van de tekst van deze uitgave is toegestaan, mits de door de licentiegever aangegeven naam vermeld wordt. De correcte naamsvermelding is: Albert Buursma/Visserijmuseum Zoutkamp. Raadpleeg voor een samenvatting van de CC BY 3.0 licentie: http://creativecommons.org/licenses/by/3.0/nl/ Ten aanzien van het beeldmateriaal van deze uitgave wordt het auteursrecht nadrukkelijk voorbehouden.

Met dank aan: Stichting Historische Visserij Zoutkamp, Visserijmuseum Zoutkamp; Vissersvereniging Hulp in Nood, Zoutkamp; Gemeente Eemsmond; Gemeente Delfzijl; Gemeente De Marne; Groninger Museum; Museumhuis Groningen (Waddenland Groningen); Noordelijk Scheepvaartmuseum Groningen; RHC Groninger Archieven; Berend Zwart, Appingedam; Albert Flikkema, Assen; Jan Kller, Rinze K. Mast en Henk Perdok te Delfzijl; Sebo Abels, Eexterzandvoort; drs. Harry Perton, Hoogkerk; dr. Egge Knol, Rob G.E.G. Martens, Sjoerd Moes, dr. Gerben de Vries en Tobias Wagenaar, allen te Groningen; Wim Mollema en Jannes Russchen, Leens; Hessel M. Dubblinga, Schiermonnikoog; Siewert Meijer, Usquert; Garmt Visser () Raard; en last, but not least: Anouk Bakker, Willy Bakker, Betto Bolt, Jan Gerdez, Onne Nienhuis, Harmannus van Oosterom, Esther Toxopeus, Henk Rispens, Jan van der Veen, Waalke Visser en Henny Zwart, allen te Zoutkamp. Deze uitgave werd financieel mogelijk gemaakt door: het Europees Visserijfonds (EVF: Investering in duurzame visserij) en tevens door bijdragen van de gemeenten Delfzijl, De Marne en Eemsmond.

32

Dit boekje is bedoeld als een aanvullende bron van informatie bij de reizende expositie (2011-2014) Van Lauwerzee tot Dollard over de geschiedenis van de Groninger kust- en zeevisserij. Deze tentoonstelling is tot stand gekomen op initiatief van Visserijmuseum Zoutkamp en is verder ontwikkeld met Muzeeaquarium Delfzijl en vele organisaties en deelnemers uit de gemeenten De Marne, Delfzijl en Eemsmond en van elders. Daarnaast is dit ook een beknopte geschiedenis van de Groninger kusten zeevisserij vanaf de Middeleeuwen tot op heden, een boeiend onderwerp waarover tot nog toe weinig overzichten zijn gemaakt, en waar evenmin veel onderzoek naar verricht is. www.visserijmuseum.com

WADDENLAND GRONINGEN

Visserijmuseum Zoutkamp

Europees Visserijfonds: Investering in duurzame visserij

Você também pode gostar