Você está na página 1de 16

Stappen in het proces van geschiktheid naar vertrouwen; verkleinen van de kans op fouten door ongeschiktheid van commissarissen

in de Europese financiele sector. Dit artikel is voor u geselecteerd door HollandGeld.nl , de goedkoopste verzekeringssite van Nederland! Bij HollandGeld.nl vergelijkt en sluit u honderden geldproducten, zoals een lening, krediet , autoverzekering , zorgverzekering, uitvaartverzekering, reisverzekering, oldtimerverzekering, en nog veel meer. Holland Geld is totaal onafhankelijk, verricht regelmatig prijsvergelijkingen en heeft bewezen ook in 2013 de , goedkoopste autoverzekering van Nederland te bieden. Klik op onze site en test zelf hoe makkelijk u vele euro's kunt besparen! ++ ++ ++ ++ ++ ++ ++ ++ ++ ++ Van geschiktheid naar vertrouwen: Hoe verhoogde aandacht voor de geschiktheid van bestuurders en commissarissen kan bijdragen aan herstel van vertrouwen in de financiele sector. Inleiding Het besturen van een financiele onderneming is een grote verantwoordelijkheid. In alle sectoren (banken, verzekeraars, pensioenfondsen, financieel adviseurs) is sprake van een sterke toename van complexiteit, verhoogde druk op winstgevendheid en kostenbeheersing, een meer kritische houding van het publiek en verscherpte (Europese) regelgeving. Terwijl het publiek nog nauwelijks van de schrik is bekomen van de kredietcrises en de daaropvolgende steunaanvragen bij de Nederlandse Staat door verschillende toonaangevende banken en verzekeraars, zijn de dekkingsgraden van pensioenfondsen gedaald en verstrekken banken moeilijker leningen aan bedrijven. Deze ontwikkelingen hebben tot gevolg dat het vertrouwen van het publiek in de financiele sector is aangetast. Financiele ondernemingen en ook de toezichthouders zullen er alles aan moeten doen om dit verloren vertrouwen te herwinnen. Het publiek dient er weer op te kunnen vertrouwen dat haar belangen bij deze financiele ondernemingen in goede handen zijn. Betrouwbare en geschikte bestuurders en commissarissen vormen een essentieel onderdeel van het vertrouwen dat de financiele sector dient te herwinnen. Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat problemen bij financiele ondernemingen veelal samenhangen met een bedrijfscultuur die gericht is op kortetermijnbelangen en een grote risicobereidheid. Commissarissen dienen toe te zien op het gevoerde beleid van het bestuur. In dit artikel richten wij ons op de toetsingen van de geschiktheid van bestuurders en commissarissen, die door DNB en de Autoriteit Financiele Markten worden uitgevoerd. Op dit terrein zijn ver- schillende actuele ontwikkelingen te melden zoals de omzetting van 'deskundigheid' in 'geschiktheid', de uitbreiding van de kring te toetsen personen naar commissarissen, de dubbele poortjes-systematiek, de bestuurdersmonitor, de hertoetsing en de bankierseed. Vrijwel al deze ontwikkelingen zijn een uitvloeisel van verhoogde aandacht van de toezichthouders en de politiek voor de betrouwbaarheid en geschiktheid van beleidsbepalers en commissarissen en de bijdrage die deze aandacht kan leveren aan het herstel van vertrouwen in de financiele sector. De 'Wet introductie geschiktheidseis' is per 1 juli 2012 in werking getreden. Hierdoor is de, onder meer, in de Wet op het financieel toezicht (Wft) opgenomen 'deskundigheidseis' vervangen door de 'geschiktheidseis'. Deze wijziging is uitsluitend tekstueel en betekent geen verzwaring van de eisen. Dit wordt ook letterlijk benoemd in de toelichting bij het wetsvoorstel. De term geschiktheid dekt wel, in tegenstelling tot 'deskundigheid' beter de lading. Net als voorheen bij de deskundigheidstoetsing bestaat geschiktheid uit de onderdelen kennis, vaardigheden en professioneel gedrag. Als voorbeeld noemt de Memorie van Toelichting de wel deskundige maar

niet goed beschikbare bestuurder (bijvoorbeeld vanwege veel nevenactiviteiten). Andere voorbeelden zijn: een bestuurder bezit genoeg kennis, maar is niet onafhankelijk waardoor deze bestuurder niet geschikt is voor deze specifieke functie. Ook is het mogelijk dat een bestuurder voldoende kennis heeft, maar onvol- doende motivatie toont voor het vervullen van de functie van de specifieke onderneming Voor de eenvoud wordt in dit artikel gesproken over bestuurders en commissarissen, in plaats van over de wettelijke termen (dagelijks) beleidsbepalers en toezichthouders. De wettelijke begrippen zijn derhalve breder dan hier uit kan blijken; zo moet niet alleen een Raad van Commissarissen geschikt zijn, maar ook een Raad van Toezicht. Het was voorheen lastig uit te leggen dat de bestuurder onder deze omstandigheden niet deskundig was. Een tweede reden om deskundigheid te vervangen door geschiktheid is dat het laatste begrip beter aangeeft dat de kennis van de bestuurder ook wordt bezien in het licht van het collectief. 4 Het gaat hier om zowel de samenstelling als het daadwerkelijk functioneren van dit collectief. Door te kijken naar de resultaten van een onderneming, maar ook bijvoorbeeld naar de uitkomsten van een onderzoek naar gedrag en bedrijfscultuur, kan een zo goed mogelijk beeld worden gekregen van het profiel van de nieuwe bestuurder waaraan de onderneming behoefte heeft. DNB en de AFM verzoeken financiele onder- nemingen een 'geschiktheidsmatrix' in te vullen en bij te houden waarin is terug te lezen over welke specifieke kennis de verschillende bestuursleden beschikken. In zo'n matrix is dan direct te zien op welke gebieden een bestuur als collectief genoeg expertise beschikt en op welke terrein sprake is van een leemte. Een bestuurder is geschikter naarmate deze kennis inbrengt in het collectief, waar gezien de geschiktheidsmatrix behoefte aan is. Ook kunnen nieuwe inzichten tot gevolg hebben dat bepaalde kennis hoger wordt gewaardeerd dan andere. Zo zien wij als toezichthouders momenteel bij pensioenfondsen graag bestuurders ter toetsing langskomen met diepgaande kennis van beleggingen en risicobeheersing . Ten derde geeft 'geschikt' beter aan dat een bestuurder wel goed kan passen bij onderneming A, maar dat dit niet automatisch betekent dat deze persoon ook geschikt is bij onderneming B. Dit hangt steeds samen met de aard, omvang, complexiteit en het risicoprofiel van de onderneming. Het is zelfs mogelijk dat een bestuurder die binnen hetzelfde bestuur een andere rol gaat vervullen, door het gewijzigde aandachtsgebied ongeschikt wordt bevonden terwijl deze in de vorige functie wel geschikt was. Bovenstaande geldt ook op het gebied van vaardigheden. Indien een financiele onderneming in zwaar weer verkeert, is meer behoefte aan een bestuurder met sterk ontwikkelde leiderschapsvaardigheden dan bij een onderneming waar het rustig is. Professioneel gedrag is nog steeds een vereiste eigenschap van bestuurders en commissarissen. Dit is een begrip waar wij als toezichthouders geregeld vragen over krijgen. Een manier om dit samen te vatten is als volgt. Het onderscheid tussen kennis, vaardigheden en professioneel gedrag is dat kennis aangeeft wat je moet weten, vaardigheden wat je als persoon moet kunnen en professioneel gedrag hoe je de kennis en vaardigheden toepast; wat weet je, wat kun je en wat doe je er mee. Een voorbeeld: het opgeven van een referent die jou niet blijkt te kennen is niet professioneel. Het op een onhandige manier doen van uitspraken in de media die vervolgens moeten worden genuanceerd kan ook een voorbeeld zijn van niet professioneel gedrag. Professioneel gedrag zou uitgelegd kunnen worden als het op de juiste manier en juiste momenten kunnen toepassen van kennis en vaardigheden. Overigens wordt bij pensioenfondsen nog steeds gesproken over 'deskundigheid' aangezien de term in de Pensioenwet nog niet is vervangen. Dat levert de verwarrende situatie op dat bestuurders van pensioenfondsen deskundig worden genoemd indien zijn voldoen aan de vereisten uit de Beleidsregel Geschiktheid

2012. Deze onduidelijkheid wordt op korte termijn gecorrigeerd. In dit artikel wordt het begrip geschiktheid ook gebruikt als de deskundigheid van pensioenbestuurders wordt bedoeld. ++ ++ ++ ++ ++ ++ ++ ++ ++ ++ Over HollandGeld Opgericht in 2000, verlenen wij al meer dan 12 jaar deskundige bemiddeling in - en beheer van een vele financiele producten, zoals hypotheken, verzekeringen, spaar- en pensioenproducten en kredieten. Onze medewerkers zijn in het bezit van diverse vakdiploma's op het gebied van verzekeringen, hypotheken, kredieten, pensioen en beleggen. Deze vakbekwaamheid wordt middels permanente educatie en vaktechnische opleidingen doorlopend actueel gehouden. Onze professionele medewerkers hebben dagelijks contact met de vele tientallen financiele instellingen die in Nederland actief zijn. Holland Geld helpt haar clienten bij het nemen van verantwoorde beslissingen door het geven van eerlijke en betrouwbare informatie. Daarbij streven wij ernaar om een zo compleet mogelijk aanbod van financiele producten ook zo goedkoop mogelijk aan te bieden. Door onze unieke en gedigitaliseerde werkwijze doen wij dat zonder provisie of andere beloning van verzekeraars en geldverstrekkers. Zo behouden wij onze onafhankelijkheid en blijft de premie voor onze clienten vele euro's goedkoper dan via andere kanalen. Daarmee verschillen wij nadrukkelijk van andere grote landelijke bemiddelaars en vergelijkingssites. Op onze site kunnen kan men zelfstandig keuzes maken, in de wetenschap dat alle producten zo goedkoop mogelijk aangeboden worden. Dus bij HollandGeld.nl vindt u onder andere de goedkoopste autoverzekering en geldlening van Nederland! ++ ++ ++ ++ ++ ++ ++ ++ ++ ++ Waarom is het van belang dat bestuurders geschikt zijn? In verschillende nationale en internationale onderzoeken en gremia wordt onder meer gewezen op een gebrekkige deskundigheid van bestuurders en commissarissen als een van de oorzaken van voornoemde problemen. Zo is bijvoorbeeld in het rapport door de Commissie Frijns geconcludeerd dat pensioenfondsbesturen niet altijd voldoende expertise bezitten om tegenwicht te kunnen aan vermogensbeheerders waardoor op risicovolle wijze pensioengelden zijn aangewend om te beleggen in complexe risico- volle producten. Kennis van deze producten is daarbij van groot belang, maar daarnaast dient een bestuurder ook te beschikken over de juiste vaardigheden om deze kennis te gebruiken in bijvoorbeeld aan de bestuurstafel te voeren discussies. Competenties die daarbij van belang zijn, zijn bijvoorbeeld communicatief vermogen, onafhankelijkheid en overtuigingskracht . Ook op Europees niveau wordt deze gedachte gedragen. In alle Europese richtlijnen op dit terrein worden al jaren eisen aan de geschiktheid van het bestuur gesteld. Zo wordt in het tekstvoorstel voor MiFID 2 gesproken over dat een bestuur moet beschikken over 'voldoende kennis, vaardigheden en ervaring om het bedrijfsmodel en de voornaamste risico's te doorgronden'. In de financiele sector en ook daarbuiten zijn talloze voorbeelden te vinden van problemen die zijn terug te voeren op een ongeschikt bestuur. Een organisatie die bij de productverkoop zich te veel met de commerciele kant en te weinig met de belangen van de klant bezig houdt, kan hier een voorbeeld van zijn. Ook zijn er genoeg voorbeelden van organisatie die onverantwoorde risicos nemen bij hun investeringen of beleggingen. Dit gedrag van een onderneming komt regelmatig voort uit het gedrag van de bestuurders. Denk hierbij ook aan een onderneming als Enron. Bestuurders zijn de vaandeldragers van de bedrijfscultuur. Van grote invloed op gedrag en cultuur bij instellingen is of de beleidsbepalers voldoen aan wat verwacht mag worden ten aanzien van hun geschiktheid en betrouwbaarheid. Een extra reden voor een

verhoogd bewustzijn van hun verantwoordelijkheden, komt uit een andere hoek: het belang van de bestuurders zelf. Het komt in toenemende mate voor dat een incident bij een financiele onderneming tot gevolg heeft dat de topman van deze onderneming dient op te stappen. Een recent voorbeeld is het ontslag van de CEO na het in de openbaarheid komen van het Liborschandaal. Ook dichter bij huis kunnen problemen bij financiele ondernemingen niet altijd los worden gezien van tekortkomingen in de geschiktheid of de betrouwbaarheid van de (voorzitter van de) Raad van Bestuur. Indien er zich situaties voordoen waarbij een bestuurder niet lijkt te voldoen aan de vereiste betrouwbaarheid of geschiktheid wordt hier in de media vaak veel aandacht aan geschonken. Hierdoor kan dit grote reputatieschade betekenen voor de bestuurder maar ook voor de onderneming. Ook de toegenomen aandacht voor de persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders kan bijdragen aan het verhogen van het gevoel van urgentie. Hoewel wij liever zien dat bestuurders om meer verheven redenen meer aandacht schenken aan het verbeteren van hun geschiktheid, zijn deze ontwikkelingen mogelijk een sterke motivator. Als een bestuurder niet geschikt is kan dit grote gevolgen hebben: zo kan de stabiliteit van het financiele stelsel en het vertrouwen daarin worden aangetast indien een financiele onderneming door wanbestuur in de problemen terecht komt. In toenemende mate is het publiek de dupe van ongunstige ontwikkelingen bij financiele ondernemingen. Daarnaast kunnen consumenten schade lijden indien een onderneming zich niet goed gedraagt door bijvoorbeeld onjuiste of onvolledige informatie te verschaffen bij de ver- koop van een financieel product. Beide voorgaande voorbeelden beantwoorden ook meteen de vraag waarom DNB en de AFM bestuurders eigenlijk toetsen (en er niet voor is gekozen om dit aan de verantwoordelijkheid van de instellingen zelf over te laten). Geschikte en betrouwbare bestuurders zijn van te groot belang om alleen aan de markt over te laten en het onderwerp raakt zowel de toezichttaken van de AFM als van DNB. De instellingen hebben hier zelf natuurlijk wel de grootste rol bij het selecteren en evalueren op geschiktheid en betrouwbaarheid. Bestuurders en commissarissen van financiele ondernemingen nemen hun verantwoordelijkheid. Wat zijn de criteria voor de geschiktheid van bestuurders? Met de verandering van 'deskundig' in 'geschikt' is geen verzwaring van de toetsing beoogd. Hierdoor is het nog steeds zo dat een bestuurder geschikt is indien hij over voldoende kennis, vaardigheden en professioneel gedrag beschikt en daarmee een toe- gevoegde waarde heeft binnen een Raad van Bestuur. Een bestuurder is ongeschikt indien deze onvoldoende kennis heeft en/of onvoldoende toevoegt aan een collectief. Basiskennis van de markt waarop de onderneming actief is en de producten die deze onderneming voert lijkt onontbeerlijk voor een bestuurder. Zonder deze basiskennis kan een bestuurder zijn vaardigheden niet effectief toepassen. In artikel 1.2 van de Beleidsregel Geschiktheid 2012 11 is uiteengezet dat een bestuurder op 4 gebieden over gedegen kennis, vaardigheden en professioneel gedrag dient te beschikken. Deze 4 gebieden betreffen: 1. Bestuur, organisatie en communicatie. 2. Producten, diensten en markten waarop de onderneming actief is. 3. Beheerste en integere bedrijfsvoering. 4. Evenwichtige en consistente besluitvorming. Bij pensioenfondsen gelden zelfs 7 gebieden waarop enige basiskennis wordt verwacht: 1. Het besturen van een organisatie. 2. Relevante wet- en regelgeving. 3. Pensioenregelingen en pensioensoorten. 4. Financieel technische en actuariele aspecten. 5. Administratieve organisatie en interne controle. 6. Communicatie. 7. Uitbesteding. De pensioenkoepels hebben per kennisgebied uitgewerkt wanneer sprake is van kennis (niveau

1), inzicht (2) en oordeelsvorming (3). Per onderdeel, bijvoorbeeld 'Relevante Wet en Regelgeving', wordt aangegeven op welke vragen antwoord moet kunnen worden gegeven om op een bepaald kennisniveau terecht te komen. Het laagste niveau ('Kennis') kan kort gezegd worden behaald door de basisbegrippen met betrekking tot 10 De memorie van toelichting benoemt dit ook. Maar dit komt niet altijd overeen met de perceptie van de markt; daar wordt soms gedacht dat de toetsingscriteria zijn aangescherpt. Dit komt misschien doordat de wijze waarop de toezichthouders toetsen wordt aangescherpt, of doordat de kring van op geschiktheid te toetsen personen wordt uitgebreid. De criteria van de beleidsregel zijn echter sinds de invoering van de Beleidsregel Deskundigheid uit het hoofd te leren. Het tweede niveau ('Inzicht') wordt bereikt als de kandidaat-bestuurder het overzicht heeft en de verschillende begrippen in onderlinge samenhang beziet. Het bestuurslid kan bijvoorbeeld vertellen wat de invloed is geweest van de Pensioenwet dan wel de Wet verplichte beroepspensioenregeling op de bestuursagenda bij het pensioenfonds. 13 Het hoogste niveau van kennis op het gebied van relevante wet- en regelgeving ('Oordeelsvorming') wordt behaald indien een kandidaat bestuurder een goed onderbouwd eigen oordeel kan geven over bijvoorbeeld de invloed van Europese regelgeving op de Nederlandse wetgeving. Dit initiatief van de pensioenkoepels juichen wij van harte toe. Het is een mooi voorbeeld van de invulling van de open norm 'kennis van pensioenen'. Het is primair de verantwoordelijkheid van de onderneming zelf om zorg te dragen voor deskundige of geschikte bestuurders. Dat neemt niet weg dat het een goede ontwikkeling is dat een brancheorganisatie zoals de Pensioenfederatie hierin guidance biedt. Een bestuurder is geschikt indien hij over de juiste vaardigheden beschikt en deze op het juiste moment kan toepassen. Terwijl kennis tot op zeker niveau is 'bij te spijkeren' is dat bij vaardigheden een stuk lastiger. Een bestuur dat echt professioneel bezig is met het werken aan geschiktheid beschikt naar onze mening niet alleen over een geschiktheidsmatrix, maar heeft ook een duidelijk beeld van de in een collectief aanwezige competenties. In de Beleidsregel Geschiktheid 2012 is in de Bijlage 'Competenties in alfabetische volgorde (behorend bij onderdeel 1.2.1)' een, niet limitatief, overzicht opgenomen van 16 relevante competenties, beginnend bij 'authenticiteit' en eindigend bij 'voorzittersvaardigheid'. Hierbij is geen verdere categorisering aangebracht omdat de competenties waarover een bestuurder dient te beschikken, steeds zullen afhangen van de omstandigheden van het geval (o.a. samenstelling van het collectief, soort onder- neming, grootte en complexiteit van de onderneming, specifieke situatie). De huidige toetsingen van commissarissen worden dan ook gebaseerd op de criteria in de beleidsregel. In het Jaarboek Compliance 2012 zijn deze criteria voor beleidsbepalers nader toegelicht. Daarom zullen wij er in dit artikel niet nader op ingaan. Wie moet er nog meer geschikt zijn? Per 1 juli 2012 geldt de geschiktheidseis ook voor leden van toezichthoudende organen, zoals commissarissen, leden van raden van toezicht en algemene bestuursleden die geen dagelijks beleid bepalen. De Beleidsregel Geschiktheid spreekt meer in zijn algemeen van een 'beleidsbepaler'. De lijst van personen die moeten voldoen aan het vereiste van geschiktheid beperkt zich dus niet tot bestuurders en commissarissen. Zo dienen bestuurders van bepaalde holdings ook geschikt te zijn. Dit is bepaald in artikel 3:271 Wft. Dit zal in de nabije toekomst worden uitgebreid naar de holding commissarissen. De vereisten zullen voor holding commissarissen gelijk zijn aan die voor commissarissen van een vergunninghouder. Voor het houden van een aandelen- of zeggenschapsbelang van 10% of meer in een in Nederland gevestigde financiele onderneming is op grond van artikel 3:85 Wft goed- keuring van

DNB nodig. Onder bepaalde omstandigheden hebben banken voorafgaande goedkeuring van DNB nodig voordat een bepaalde handeling mag worden verricht. DNB geeft dan na een beoordeling al dan niet een verklaring van geen bezwaar (ook: vvgb). Personen die op grond van de voorgenomen gekwalificeerde deelneming het dagelijks beleid zullen bepalen dienen ook geschikt te zijn. De geschiktheid van de dagelijks beleidsbepaler is hier een onderdeel van de totale afweging bij de verwerving van een gekwalificeerde deelneming (art. 3:95 Wft). Tenslotte zou het gewenst zijn dat ook bestuurders van bijkantoren van grote in het buitenland gevestigde financiele ondernemingen, dienen te voldoen aan de eisen van geschiktheid. 2.4 Commissarissen dienen geschikt te zijn Commissarissen 16 dienen toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. Een commissaris staat het bestuur daarnaast met raad ter zijde. Door deze zwaarwegende adviserende en controlerende taak (commissarissen worden ook wel intern toezichthouder genoemd) lijkt het evident dat zij, net als leden van de Raad van Bestuur, geschikt moeten zijn voor de uitoefening van hun functie. Hierbij maakt het niet uit of er sprake is van een verplichte RvC of een vrijwillige RvC (art. 140 jo. 250 BW). In 2009 stelde Wouter Bos in het Financieel Dagblad dat commissarissen van financiele ondernemingen hun verantwoordelijkheden niet hebben waargemaakt. Frijns stelde al in 2008 dat hij de commissarissen als groep had gemist in de discussie rondom de aanpassingen in de Corporate Governance Code 18 . Een aanhoudende zorg was naar de mening van verschillende adviesorganen de gebrekkige expertise binnen sommige RvCs (kennis) en de onvoldoende kritische blik bij het uitvoeren van intern toezicht (vaardigheden). Ook de Adviescommissie Toekomst Banken (Commissie Maas) stelde in haar rapport dat de Raad van Commissarissen dient te worden gevuld met personen met voldoende expertise. Het kabinet heeft vervolgens aangegeven dat de aanbeveling van de Commissie Maas dat commissarissen, naast betrouwbaar, ook geschikt dienen te zijn, wordt overgenomen voor de hele financiele sector. Tot 1 juli 2012 werden commissarissen alleen op betrouwbaarheid getoetst, maar vanaf deze datum dus ook op geschiktheid. Het kabinet heeft erkend dat een geschiktheidstoetsing van alle commissarissen in een keer per 1 juli 2012 een onevenredig groot beslag zou leggen op schaarse toezicht- capaciteit. Voor zittende commissarissen is daarom gekozen voor een overgangsregeling. Zij worden in ieder geval getoetst bij een herbenoeming. Op dit moment vinden de toetsingen van de commissarissen plaats van de vier grootste banken en verzekeraars en voor 1 januari 2016 dienen alle commissarissen door DNB en de AFM op geschiktheid zijn getoetst. Criteria voor geschiktheid voor commissarissen De financiele sector kent een grote verscheidenheid aan ondernemingen, van groot tot klein. De eisen die aan het bestuur en de commissarissen van die ondernemingen worden gesteld, zullen dus ook niet altijd precies gelijk kunnen zijn. Wel zijn de beginselen het- zelfde voor alle ondernemingen. Deze zijn ook te vinden in de Beleidsregel Geschiktheid 2012. Deze beleidsregel komt voort uit de Beleidsregel Deskundigheid 2011 en bevat grotendeels dezelfde criteria. De beleidsregel lijkt te zijn geschreven voor beleidsbepalers. Uit de toelichting blijkt echter dat wel degelijk al rekening is gehouden met een toekomstige toetsing van de commissarissen. De toezichthouders hebben sindsdien ook een nadere toelichting gegeven op enkele specifieke vereisten voor commissarissen. Zowel bestuurders als commissarissen dienen over kennis, vaardigheden en professioneel gedrag te beschikken op een groot aantal gebieden. Ook dienen

de personen zowel individueel als binnen het collectief voldoende geschikt te zijn. Wel hebben de toezichthouders geconstateerd dat vanuit de meer toezichthoudende rol er wel wat andere accenten kunnen worden gelegd bij de geschiktheid van commissarissen. Zo zijn uit de lijst met competenties uit de beleidsregel vier competenties benoemd die voor commissarissen met name van belang zijn: loyaliteit, onafhankelijkheid, verantwoordelijkheid, helikopterzicht en oordeelsvorming. Een ander voorbeeld is dat door commissarissen vaak ook wordt deelgenomen aan commissies. Zo zijn er een renumeratiecommissie, nominatiecommissie, auditcommissie en risk commissie. De vereisten die aan een commissaris moeten worden gesteld, zijn mede afhankelijk van de commissies waar zij aan deelnemen. Zo zou het opmerkelijk zijn dat juist de commissaris zonder enige audit ervaring, voorzitter van de auditcommissie wordt. Ook is het bij een RvC gebruikelijker dan bij een RvB dat er commissarissen zijn die geen directe link met de sector hebben of geen eerdere relevante bestuurservaring hebben opgedaan. Denk hierbij aan commissarissen die afkomstig zijn uit de wetenschap (een bekend hoogleraar of advocaat), een bestuurder uit een andere sector of een oud-politi- cus. Hoewel binnen het collectief voldoende kennis en ervaring aanwezig moet zijn van de financiele sector, is het mogelijk dat personen van buiten die sector juist een welkome aanvulling zijn op het collectief. Dit ligt bij een RvC meer voor de hand dan bij de bestuur- ders. Wel dienen de personen over afdoende basiskennis te beschikken voor de functie. Daarnaast dient te worden aangetoond dat de personen een toegevoegde waarde in het collectief heeft. 3. Toetsing 'aan de poort' Op basis van artikel 1.5 van de Beleidsregel Geschiktheid 2012 kan de toetsing van de geschiktheid van een beleidsbepaler op twee momenten plaatsvinden: . Voor het aantreden van een beleidsbepaler (bij een nieuwe financiele onderneming wordt dit gekoppeld aan een vergunningaanvraag en bij een bestaande financiele onderneming kan de toetsing direct plaatsvinden). . Na het aantreden van een beleidsbepaler (dit wordt dan een 'hertoetsing' genoemd, waarover meer in paragraaf 4.3). 20 Op de website van DNB is onder Open Boek de Geschiktheidsmatrix Raad van Commissarissen terug te vinden. Hierdoor kunnen financiele ondernemingen een beter beeld verkrijgen van de eisen aan (collectieve) geschiktheid. Bij de toetsing aan de poort is het mogelijk dat een bestuurder niet bekend is bij de toezichthouders. Gelukkig hebben wij als toezichthouder verschillende mogelijkheden tot onze beschikking om toch een zo goed mogelijke inschatting te maken van de geschiktheid van de beoogd beleidsbepaler. 3.1 Bronnen van toetsing 'aan de poort' Een onderneming dient de toezichthouder ervan te overtuigen dat een persoon geschikt is om zijn functie uit te oefenen. Hiervoor vraagt de toezichthouder een aantal documenten, die bij de toetsing aan de poort moeten worden aangeleverd. De toezichthouder toetst deze informatie aan de criteria van geschiktheid en maakt daarbij gebruik van andere informatie die over de persoon of onderneming bekend is bij de toezichthouders, instanties zoals het OM en de belastingdienst en een aantal openbare bronnen zoals een faillissementsregister en internet. Een belangrijk deel van de informatie moet dus bij de te toetsen persoon en de onderneming vandaan komen. Bij het aanmelden van een te toetsen persoon moet de onderneming daarom een aantal documenten meesturen. Dit betreft naast het 'Meldingsformulier voorgenomen benoeming' (hierna: 'meldingsformulier') en vaak het Formulier Betrouwbaarheidsonderzoek (hierna: betrouwbaarheidsformulier), ook een CV, de geschiktheidsmatrix, de overwegingen van de onderneming voor de benoeming, het wervingsbeleid en het functieprofiel. Na beoordeling van deze documentatie kan de toezichthouder besluiten een toetsingsgesprek te laten plaatsvinden. De onderneming is en blijft zelf verantwoordelijk voor de geschiktheid van de te toetsen personen.

De toezichthouders willen bij de toetsing aan de poort dan ook weten hoe de onderneming over de persoon denkt en hoe deze tot het besluit is gekomen dat de te toetsen persoon geschikt is. Daarom wordt bij een toetsing, naast de algemene gegevens waaruit blijkt wie de persoon is en wat zijn werkervaring is, gebruik gemaakt van een aantal wijzen van informatievergaring die nadere toelichting verdienen. Geschiktheidsmatrix De AFM en DNB hanteren beide een geschiktheidsmatrix die is afgestemd op de criteria voor geschiktheid waarop getoetst wordt. In deze matrix kan de onderneming aan- geven op welke gebieden de kandidaten en collega bestuurders of -commissarissen geschikt zijn. Deze is van groot belang om een aantal redenen. In de eerste plaats blijkt uit deze matrix welke expertisegebieden de onderneming toeschrijft aan de 21 Een betrouwbaarheidsformulier is verplicht als de toetsing op betrouwbaarheid nog niet eerder heeft plaatsgevonden, of als er een wijziging in de antecedenten van de bestuurder of commissaris is. Daarnaast blijkt hieruit hoe de verhouding is tussen de expertises van deze kandidaat en de overige beleidsbepalers of commissarissen. De geschiktheid van een kandidaat moet altijd worden gezien in relatie met de overige bestuurders. De matrix geldt overigens alleen in die gevallen waar, al dan niet verplicht, sprake is van twee of meer bestuurders. . Overwegingen van onderneming Voor het aandragen van een persoon ter toetsing heeft de onderneming zelf een wervingsproces doorlopen of een afweging tot het indienen van een vergunning- aanvraag gemaakt. Uitkomst is in elk geval dat de onderneming heeft nagedacht over waarom de persoon op die plek geschikt zou zijn. De toezichthouders verwachten hier een uitgebreide overweging, die zowel de persoon in zijn functie betreft als zijn plek in het collectief. Zo is een vermelding dat de kandidaat is gekozen omdat hij alles van bedrijfsvoering af weet doorgaans onvoldoende, omdat dit niet ingaat op hoe de onderneming tot deze conclusie is gekomen, welke rol de competenties hebben gespeeld en hoe hij past in het collectief. . Referenten Bij een toetsing worden veelal ook referenten (telefonisch) geraadpleegd. De referenten kunnen doorgaans een wat objectiever beeld geven van de te toetsen persoon op alle gebieden die relevant zijn (kennis, ervaring en professioneel gedrag). Dat ver- eist wel dat er goede referenten worden aangedragen door de personen. Zo komen de toezichthouders regelmatig tegen dat referenten bijvoorbeeld collega's waren binnen dezelfde afdeling, waarbij altijd de voorkeur zal worden gegeven aan een leidinggevende op die afdeling. Ook zou een referent die na vergunningverlening als medewerker voor de te toetsen persoon gaat werken, onvoldoende objectiviteit kunnen borgen. In die gevallen kunnen de toezichthouders om een andere referent vragen of de referentie een lagere waarde in hun oordeelsvorming toekennen. . Toetsingsgesprek Tenslotte wordt regelmatig een toetsingsgesprek gevoerd met een te toetsen persoon. Dat houdt in dat de persoon wordt uitgenodigd voor een gesprek bij de toezichthouder. In dat gesprek zullen vragen worden gesteld over de diverse elementen van de beleidsregel, die voor de functie van de te toetsen persoon van belang zijn. Zo zal het voor de hand liggen dat iemand die risk management in zijn portefeuille heeft en al enige tijd in een functie binnen de onderneming werkt, in elk geval inzicht heeft in de belangrijkste risico's van de onderneming. Op deze manier zal worden getoetst of de informatie die uit alle stukken en referentengesprekken blijkt, overeenkomst met het beeld dat tijdens het gesprek ontstaat Samenwerking tussen de toezichthouders bij toetsing aan de poort Uit een recentelijk uitgevoerde evaluatie blijkt dat de samenwerking tussen DNB en de AFM goed verloopt. Zoals hierboven beschreven, wordt bij een toetsing gebruik gemaakt van de informatie

die bij de toezichthouders aanwezig is. Dit betekent dat gekeken wordt op welke wijze de persoon in de administratie naar voren komt. Zo wordt natuurlijk gekeken of een persoon eerder ter toetsing is voorgedragen en wat er bij die toetsing naar voren kwam. Aangezien DNB en AFM deze gegevens al jarenlang bijhouden, is deze informatie eenvoudig na te gaan bij een toetsing. Daarnaast is ook van belang of er bijzonderheden over de kandidaat bekend zijn bij de toezichthouders. Hierbij kan worden gedacht aan hardere informatie zoals het opleggen van een boete aan een onderneming waar de kandidaat toen bestuurder was, of zachtere informatie zoals de ervaring van de toezichthouder dat de bestuurder in een vorige functie altijd slordig en onvolledig reageerde richting de toezichthouder. Deze informatie moet blijken uit de systemen van de toezichthouders. Hiernaast is voor banken en verzekeraars de dubbele poortjes systematiek ingevoerd. Deze vormt onderdeel van de maatregelen die genomen zijn naar aanleiding van de conclusies van een aantal commissies. De dubbele poortjes houden in dat bij de poort een negatief oordeel over de deskundigheid van een bestuurder van een bank of een verzekeraar van een van de twee toezichthouders doorslaggevend wordt. Overigens is onduidelijk om welke reden juist banken en verzekeraars deze behandeling krijgen. In negatieve zin wordt dit soms het veto recht genoemd, omdat als een van de toezicht- houders twijfelt, dat genoeg reden is voor een negatief oordeel van de toezichthouder. De systematiek is formeel zo opgezet dat in het geval van een geschiktheidstoetsing de lead-toezichthouder (bij banken en verzekeraars DNB) de andere toezichthouder AFM) om advies vraagt over de geschiktheid van de kandidaat. Als de AFM de kandidaat ongeschikt acht, kan zij hierover een dwingende aanbeveling doen aan DNB. De dwingende aanbeveling is bedoeld om situaties te voorkomen zoals bij de DSB- toetsingen is voorgekomen. Daar is een (niet dwingende) aanbeveling van AFM aan DNB gegeven, welke niet door DNB is overgenomen. Deze situatie is bekend geworden in het rapport van de Commissie Scheltema. Het bekend worden van de verschillen in invalshoeken van de toezichthouders werd als niet gewenst ervaren. Door het invoeren van een bindend karakter aan de aanbeveling, wordt dit in de toekomst voorkomen. Het is niet te verwachten dat er veelvuldig gebruik gemaakt gaat worden van de mogelijkheid een negatieve bindende aanbeveling te doen als DNB een positief oordeel heeft. Voordat gebruik wordt gemaakt van dit middel zullen toezichthouders naar verwachting intensief overleggen over de zaak. Ook vindt geregeld op werkvloerniveau afstemming plaats over geschiktheid, zowel beleidsmatig als casusgerichte vlak. Hierdoor groeit de oordeels- vorming ook in meer complexe zaken nog verder naar elkaar toe en wordt consistente toepassing van de Beleidsregel gewaarborgd. Tenslotte worden de dubbele poortjes ook bij andere ondernemingen toegepast. Hoewel wettelijk gezien de dubbele poortjes alleen voor banken en verzekeraars is ingevoerd, heeft de wetgever uitdrukkelijk aangegeven dat dit ruim moet worden opgevat. De toezichthouders hebben dan ook besloten de informatie-uitwisseling bij de meeste andere ondernemingen op gelijke wijze op te zetten. Een voorbeeld van een uitzondering zijn de pensioenfondsen, omdat deze onder andere wetgeving vallen. Het is in die gevallen niet mogelijk om een dwingende aanbeveling te doen door de nietlead toezichthouder, dus in die gevallen zal als ultimum remedium worden gekozen voor een (informeel) advies. Doorlopend toezicht op geschiktheid De geschiktheidseis is doorlopend van toepassing op beleidsbepalers bij onder toezicht staande ondernemingen. Door de toegenomen aandacht voor governance in de laatste jaren, is zowel bij de toezichthouder als binnen de financiele sector meer aandacht gekomen voor de inhoud hiervan. Ook hier geldt het uitgangspunt dat de onderneming zelf verantwoordelijk is voor de geschiktheid van haar

bestuurders en commissarissen. Hieruit volgt dat het voor de hand ligt dat de onderneming de geschiktheid regelmatig (in ieder geval jaarlijks) evalueert. Vanuit de toezichthouder zijn hier geen expliciete regels voor gesteld of format voor beschikbaar, de onderneming moet deze norm zelf invullen. Als bij een onderzoek echter geen enkele evaluatie of afwegingen over het instellen hiervan wordt aangetroffen, kunnen AFM en DNB er in beginsel van uit gaan dat de onderneming niet kan aantonen de verantwoordelijkheid voor de geschiktheid van bestuurders en commissarissen te nemen. Dit wil uiteraard niet zeggen dat er bij andere financiele ondernemingen waar beide toezichthouders bij betrokken zijn, zoals beleggingsondernemingen en beleggingsinstellingen, geen afstemming over de geschiktheid van een dagelijks beleidsbepaler of een commissaris behoeft plaats te vinden. Eens geschikt, altijd geschikt? Een bestuurder die bij de toetsing 'aan de poort' geschikt is bevonden, kan daarna worden benoemd. Dat wil niet zeggen dat deze daarna achterover kan gaan leunen en zich bijvoorbeeld niet meer bezig hoeft te houden met het op peil houden van zijn of haar kennis. Juist binnen de financiele wereld gaan de ontwikkelingen snel en is het van groot belang hiervan op de hoogte te blijven. Het is daarnaast zeer goed mogelijk dat door de ontwikkeling van de onderneming of de bestuurder of commissaris, de inzichten over de geschiktheid van die personen na een positieve toetsing door de toezichthouders wijzigt. Sinds de Beleidsregel Deskundigheid 2011 is explicieter omschreven in welke gevallen de toezichthouders een zogenaamde hertoetsing kunnen uitvoeren. Een belangrijk hulp- middel dat de toezichthouders hier bij inzetten is de bestuurdersmonitor, een instrument dat recentelijk is ontwikkeld. De bestuurdersmonitor is een informatiesysteem, waarin alle maatregelen die aan een persoon en/of onderneming zijn opgelegd, worden opgenomen. Ook is het mogelijk andere antecedenten die zien op een persoon of onder- neming op te nemen en een weging te geven. Door een weging aan de verschillende maatregelen te geven in de vorm van een puntentelling, zal een bestuurder of commissaris die bij diverse maatregelen betrokken is geweest, voor hertoetsing naar boven komen. Het systeem is opgezet door beide toezichthouders en zal ook alle maatregelen en antecedenten bekend bij de AFM en DNB bevatten. Bij de weging speelt bijvoorbeeld mee hoe zwaar het antecedent was. Zo is het moge- lijk dat een boete voor een feit waarbij sprake was van het bewust en grootscheeps benadelen van klanten een zware weging zal kennen. Daarentegen zal een boete of waarschuwing voor het te laat melden van een (reeds benoemde) bestuurder mogelijk een lichtere weging worden meegegeven. Ook speelt mee de al dan niet spontane melding van de bestuurder van een antecedent. De toezichthouders achten openheid van groot belang en het ongevraagd verstrekken van relevante informatie over nieuwe antecedenten valt daar onder. Concreet komt het erop neer dat de toezichthouders verwachten dat beleidsbepalers antecedenten onverwijld melden aan de onderneming, en dat de onderneming dit onverwijld meldt aan de toezichthouder. Maatregelen die de toezichthouders zelf hebben getroffen ten aanzien van een onder toezicht staande financiele onderneming kunnen ook een antecedent opleveren dat in de bestuurdersmonitor wordt opgenomen. Door gebruikmaking van deze tool krijgen de toezichthouders een mooi overzicht van het geheel aan antecedenten die aan bestuurder kunnen worden toe- gerekend. Hierdoor is bijvoorbeeld een patroon van overtredingen en niet wetsgetrouw gedrag zichtbaar en zal eerder, en beter onderbouwd, tot een hertoetsing kunnen worden overgegaan. Hierboven is al kort ingegaan op de hertoetsing. Deze verdient nog nadere aandacht. Wat is een

hertoetsing? Een hertoetsing is een nieuwe beoordeling van de geschiktheid van een zittende bestuurder in zijn/haar huidige functie. In bijzondere situaties kan het ook zijn dat een collectief van bestuurders hertoetst wordt. In de Beleidsregel Geschiktheid staat vermeld (artikel 1.5 sub b) dat de toezichthouder de geschiktheid na het aantreden van een beleidsbepaler toetst indien feiten en/of omstandigheden hiertoe redelijke aanleiding geven. Deze formulering geven de toezichthouders ruim voldoende bewegingsvrijheid. Toch is een hertoetsing een middel waarnaar niet te snel gegrepen dient te worden aangezien dit als een vrij ingrijpend middel wordt ervaren. Of sprake is van een redelijke aanleiding hangt steeds af van de omstandigheden van het geval. Er bestaat geen limitatieve opsomming van redelijke aanleidingen voor hertoetsing. De in de toelichting op de Beleidsregel opgenomen elementen en de in dit artikel opgenomen voorbeelden kunnen wel als handvatten dienen. De redelijke aanleiding dient onderbouwd te worden met feiten en omstandigheden. Dit betekent dat deze aan- leiding verder moet gaan dan een 'onderbuikgevoel'. Het betekent echter niet dat deze aanleiding heel uitgebreid dan wel (juridisch) onderbouwd dient te zijn. Een onderbuik- gevoel staat niet vaak op zichzelf en kan in veel gevallen relatief eenvoudig onderbouwd worden met ervaringen vanuit lopend toezicht, gesprekken en/of correspondentie dan wel andere bevindingen. Veelal vindt bij een hertoetsing een persoonlijk gesprek plaats met de te hertoetsen persoon en worden de twijfels van de toezichthouders geadresseerd. In dit gesprek wordt de bestuurder uitgebreid de mogelijkheid geboden zijn of haar kant van het verhaal voor het voetlicht te brengen. Indien de toezichthouder na een hertoetsing concludeert dat de betrokken beleidsbepaler niet langer over de vereiste geschiktheid beschikt, kan worden besloten tot het geven van een aanwijzing tot bijvoor- beeld het doen heenzenden van de beleidsbepaler of het binnen een bepaalde termijn benoemen van een nieuwe (of extra) beleidsbepaler. Bij het nemen van een dergelijk besluit, wordt de betrokken beleidsbepaler als ook de onderneming veelal uitgenodigd voor een gesprek. Tijdens het gesprek wordt de aanwijzing meegedeeld en toegelicht om vervolgens het schriftelijke besluit te overhandigen. Naar aanleiding van een hertoetsing die niet leidt tot een heenzending, kunnen natuur- lijk ook gesprekken met de betrokken beleidsbepaler en/of de onderneming worden gevoerd. Dergelijke gesprekken kunnen van allerlei aard zijn: normoverdragend als ook om aan te geven welke actie door de betrokken beleidsbepaler en/of de onderneming kan en/of moet worden genomen om verbeteringen te realiseren dan wel om de deskundigheid nader in te vullen. Indien de tijdens de hertoetsing verkregen informatie ontoereikend is om te concluderen dat de betrokken beleidsbepaler niet langer over de vereiste geschiktheid beschikt, kan de toezichthouder uiteraard overgaan tot het 'opbouwen van een dossier' teneinde mogelijk op een later moment - als zich nieuwe feiten en omstandigheden hebben voorgedaan - opnieuw een hertoetsing te laten plaatsvinden. De volgende voorbeelden zijn afkomstig uit de praktijk en uit de Beleidsregel Deskundigheid. Het al dan niet bij herhaling (bewust of onbewust) onjuist informeren van de toezichthouder. Casus: Concrete vragen van de toezichthouder naar de aanwezigheid van continuiteitsrisicos worden telkens negatief beantwoord waarbij onjuiste informatie blijkt te worden verstrekt. Hierdoor is niet langer sprake van een op juiste en betrouwbare wijze informeren van de toezichthouder. Er is daarentegen sprake van structurele toezicht- antecedenten. Het onvoldoende in staat blijken te zijn om risico's te identificeren. Casus: Door het onvoldoende identificeren (en elimineren) van risico's lopen de onderneming en de klanten van de onderneming onnodig veel risico. Ook nadat de toe- zichthouder benadrukt dat urgente maatregelen dienen te worden genomen, weet de betrokken beleidsbepaler de

hoofdrisico's niet te identificeren en te managen. Een beleidsbepaler of onderneming verschijnt op negatieve wijze in de media. Casus: In verschillende dagbladen verschijnt een zeer kritisch artikel over een beleidsbepaler die producten aan consumenten verkoopt zonder over de daartoe verplichte vergunning te beschikken. Een beleidsbepaler of instelling meldt problemen met een toezichthouder of wijziging in antecedenten. Casus: Antecedenten kunnen de geschiktheid van een bestuurder in een nieuw perspectief plaatsen. Ook het publiceren van een boete door de AFM kan twijfels doen rijzen over de deskundigheid van het bestuur of een van haar bestuurders. In de volgende, niet limitatieve, opsomming volgen voorbeelden van signalen die mogelijk - al dan niet in combinatie met andere signalen - een redelijke aanleiding kunnen vormen voor hertoetsing: onverwachte verandering in de resultaten, snelle groei van de onderneming, zorg over integere en beheerste bedrijfsvoering, zorg over het gehanteerde bedrijfsmodel, zorg over de bedrijfscultuur, zorg over compliance, een fusie of overname, een uitbreiding van de ondernemingsactiviteiten naar het buitenland, uitbesteding van (kern)taken, het aanbieden van schadelijke producten, onduidelijke en/of misleidende informatie, het structureel niet (tijdig) reageren op informatieverzoeken van DNB/AFM, het niet meer kunnen betalen van de accountant, een slechte administratie, een groot verloop van medewerkers, klachten van klanten over onzorgvuldige dienstverlening en het (herhaaldelijk) overtreden van wet- en regelgeving. Er is een aantal wetgevingstrajecten dat raakvlakken heeft met de eisen die aan bestuurders worden gesteld. Deze zullen de komende tijd van invloed zijn op de geschiktheids- toetsingen in de financiele sector. Ook binnen de Europese regelgeving zijn de gevolgen van de crisis in de financiele sector merkbaar. Als onderdeel van de vele maatregelen die worden genomen, is ook daar een verscherpte aandacht voor de governance. Doel is hier de cultuur binnen de ondernemingen te verbeteren, en er voor te zorgen dat de kennis en vaardigheden zodanig zijn dat belangrijke beslissingen in een financiele onderneming weloverwogen kunnen worden genomen. Hieronder volgen in willekeurige volgorde een greep uit recente ontwikkelingen op het gebied van wet- en regelgeving. Maximering van het aantal toezichthoudende functies Er zullen in de toekomst ook regels worden gesteld om het aantal toezichthoudende functies te beperken. Zo mogen bestuurders straks op grond van de wet bestuur en toezicht maximaal twee toezichthoudende functies bekleden bij andere organisaties. Commissarissen mogen ten hoogste vijf toezichthoudende functies bekleden, waarbij een voorzitterschap dubbel telt. Als een van de redenen om de maximering in te voeren wordt genoemd dat de bestuurder zijn aandacht over veel zaken moet verspreiden. Deze regel geldt overigens alleen voor grotere vennootschappen en stichtingen, waarbij toezichthoudende functies binnen dezelfde groep of bij charitatieve instellingen zijn uit- gesloten van de telling voor de maximering. Ook binnen Europa zijn dergelijke ontwikkelingen te zien. Zowel in het Groenboek Governance als in het tekstvoorstel voor MiFID 2 is aandacht voor de beschikbaarheid van bestuurders en commissarissen. Bestuurders mogen volgens MiFID 2 maximaal twee toezichthoudende functies bekleden bij andere organisaties en commissarissen mogen ten hoogste vier toezichthoudende functies bekleden. Toezichthouders mogen hier uit- zonderingen op maken, aan de hand van de omstandigheden en de aard, omvang en complexiteit van de activiteiten van de onderneming. Een opvallende constatering is dat het maximum aantal van vier toezichthoudende functies vooralsnog afwijkt van de Wet bestuur en toezicht, waar het aantal is gemaximeerd op vijf. De maximering van het aantal

toezichthoudende functies raakt de geschiktheidstoetsing van AFM. Met name heeft dit raakvlakken met een van de competenties waarop de AFM en DNB toetsen, de loyaliteit. Een te groot aantal andere functies kan ertoe leiden dat er te weinig tijd is om zich echt naar behoren in te zetten voor de functie bij de financiele onderneming. Regelmatig komt de vraag op in hoeverre de toezichthouders de maximering van de functies gaan toetsen. De AFM en DNB houden geen toezicht op de Wet bestuur en toezicht. Toch ligt het voor de hand dat bij de invulling van het criterium beschikbaarheid wordt gekeken naar wat doorgaans als een redelijke norm wordt gezien. Vanzelfsprekend kan hierbij ook naar het aantal uren worden gekeken dat gemiddeld aan de andere activiteiten wordt besteed. Over dit punt zal de toezichthouder in de toekomst meer duidelijkheid moeten gaan verschaffen. Wettelijke uitwerking: Kennis, vaardigheden en professioneel gedrag In de Beleidsregel Deskundigheid 2011 is voor het eerst geexpliciteerd dat de deskundigheid van bestuurders in de financiele sector moet bestaan uit kennis, vaardigheden en professioneel gedrag. Voorheen werd meer nadruk gelegd op kennis en ervaring. Deze huidige elementen, waaronder de competenties als opgenomen in de Beleidsregel, spelen dan ook een belangrijke rol bij de (doorlopende) geschiktheid van bestuurders en commissarissen. Binnen Europa is ook een vergelijkbare explicitering merkbaar. Bij Solvency II is onder 'Pilaar II' 32 terug te vinden wat de eisen aan 'System of governance' zijn. Hier zijn de eisen aan deskundigheid en integriteit t.a.v. bestuurders en sleutelfunctionarissen opgenomen. Zo staat hier: "Voor de beoordeling van het vereiste niveau van deskundigheid moeten de beroepskwalificaties en -ervaring van de personen die de onderneming daadwerkelijk besturen of die verantwoordelijk zijn voor andere sleutelfuncties, als aanvullende factoren in aanmerking worden genomen" 33 . Hieruit blijkt dat er meer moet zijn dan alleen kennis en ervaring, dit zijn slechts aanvullende factoren. In het tekstvoorstel voor MiFID 2 worden de eisen die aan bestuurders of commissarissen verder aangescherpt. In de bestaande MiFID wordt gesteld dat bestuurders of commissarissen: "are of sufficiently good repute and sufficiently experienced as to ensure the sound and prudent management of the investment firm." Het huidige tekstvoorstel van MiFID 2 bepaalt: "shall at all times be of sufficiently good repute, possess sufficient knowledge, skills and experience and commit sufficient time to perform their duties". Niet alleen ervaring is belangrijk, maar ook de kennis, vaardigheden en de beschikbaarheid. Daarnaast wordt aandacht gegeven aan dat de kennis van het collectief voldoende moet zijn om elkaar voldoende tegenwicht te bieden. Deze vereisten zullen door ESMA nader worden uitgewerkt. Het wordt dus interessant hoe deze uitwerking gaat plaatsvin- den en hoe dit zich gaat verhouding tot het beleid AFM en DNB. Vakbekwaamheid financiele dienstverleners De vakbekwaamheidseisen voor financiele dienstverleners zullen per 1 januari 2014 anders worden vormgegeven. Zo zal de vakbekwaamheid niet langer kunnen worden geborgd door een feitelijk leidinggevende die aan de diploma-eisen voldoet. Vanaf 1 januari 2014 zullen de medewerkers met klantcontact over de vereiste vakdiploma's moeten beschikken. Dit kan gevolgen hebben voor de geschiktheidseisen die aan bestuurders van financiele dienstverleners worden gesteld. De vakbekwaamheidseisen zijn deels gelijk aan de criteria van de beleidsregel voor kennis op het gebied van producten, markten en diensten. Tot nu toe worden aan bestuurders geen vakinhoudelijke eisen gesteld, maar uitsluitend eisen op het gebied van management en bestuur. Hier is destijds voor gekozen omdat er al waarborgen aanwezig waren in de systematiek van de vakbekwaamheid. Het loslaten van de systematiek van de feitelijk leidinggevende kan er toe leiden dat vanuit het management onvoldoende kennis aanwezig is van de diensten, producten en markten waarop de financiele

dienstverlener actief is. Deze situatie zou onwenselijk zijn. De richtlijnen op het gebied van bemiddelen lijken overigens ook uit te gaan van een minimum niveau aan vakinhoudelijke kennis en vaardigheden. Zo is in de verzekerings- bemiddelingsrichtlijn, evenals in de nieuwe Verzekeringsbemiddelingsrichtlijn/IMD 2 opgenomen dat lidstaten een redelijk deel van de leiding van de onderneming de juiste kennis en vaardigheden hebben om hun taken goed te kunnen uitoefenen. Een ver- gelijkbaar artikel is opgenomen in de richtlijn inzake woningkredietovereenkomsten waar verwezen wordt naar passende kennis en bekwaamheid inzake de kredietovereenkomsten. Het is dan ook goed na te denken over hoe de aansturing van de medewerkers op inhoudelijk vlak door de bestuurders van financiele dienstverleners moet worden ingevuld. In het wijzigingsbesluit financiele markten 2013 is tevens de invoering van een moreel- ethische verklaring voor alle medewerkers in de financiele sector opgenomen. Deze verklaring is voor het eerst opgenomen in de Code Banken en de Governance Principes Verzekeraars en wordt daarom vaak de bankierseed genoemd. Na invoering van de bankierseed zullen personen werkzaam in de financiele sector uiterlijk drie maanden na infunctietreding een verklaring moeten afleggen over het integer en zorgvuldig uitoefenen van hun functie, het maken van een afweging tussen belangen van partijen die betrokken zijn bij de onderneming en die van klanten, het centraal stellen van het belang van de klant, het naleven van reglementen en gedragscodes en het behouden en bevorderen van het vertrouwen in de financiele sector. De financiele onderneming is zelf verantwoordelijk voor de naleving, de toezichthouder heeft in beginsel geen rol bij het afleggen van de eed. Wel kan de eed van invloed zijn op de geschiktheid van de bestuurders of commissarissen van een onderneming. Dit zal met name pas blijken na benoeming. Als een bestuurder of commissaris dan bijvoorbeeld weigert de eed af te leggen of een onderneming geen procedures instelt om medewerkers de eed te laten afleggen, kan dit erop wijzen dat de bestuurders en/of commissarissen niet geschikt zijn. De bankierseed is in september opnieuw ter sprake gekomen in de kamer, waarbij opties zoals een tuchtraad ter sprake is gekomen. Het is dan ook nog niet met zekerheid te zeggen wat de rol van de bankierseed in het toezicht zal zijn. Bij het systeem van de 'one tier board' bestaat er geen aparte RvB en een aparte RvC, maar bestaan er binnen het bestuur (de board) zowel 'executive' als 'non-executive' bestuurders. De wet bestuur en toezicht 40 regelt een wettelijke basis van een one tier board in Nederland. Er zijn in Nederland ondernemingen die nu al een one tier board hebben. Hierbij is nu enige onzekerheid hoe dit zich verhoudt tot de wettelijke verplichtingen om een RvC aan te houden en dat door het beginsel van ongedeelde verantwoordelijkheid eerder sprake kan zijn van bestuurdersaansprakelijkheid. Door het bieden van een wettelijke kader worden deze onzekerheden geadresseerd. De one tier board kent zoals gezegd executive en non-executive bestuurders. AFM en DNB hebben tot nu toe bij (buitenlandse) one tier boards de executive bestuurders als beleidsbepalers aangemerkt en de non-executive bestuurders als toezichthouders, in dit artikel commissarissen genoemd. Dit onderscheid wordt ook in het wetsvoorstel bestuur en toezicht gebruikt. De memorie van toelichting lijkt dit te ondersteunen. "De zorgvuldige afweging van belangen (...), wordt ondersteund door een goed en onafhankelijk toezicht op het bestuur. Toezicht kan vorm krijgen in een raad van commissarissen, maar ook in een monistische bestuursstructuur41 zoals hier voorgesteld." Dit roept dan wel vragen op over hoe wordt omgegaan met de eisen ten aanzien van het collectief bij de geschiktheidstoets in de financiele sector. De collectiviteitstoets impliceert dat er gekeken wordt naar de samenhang van kennis, vaardigheden en professioneel gedrag binnen het bestuursorgaan. Is er in een one tier

board sprake van twee collectieven, een van alle executive bestuurders en een van alle nonexecutive bestuurders? Of is er sprake van een collectief, van zowel executive en non-executive bestuurders gezamenlijk? Binnen een one tier board lijkt het onderscheid tussen de twee functies namelijk minder scherp dan bij een two tier board; zo kunnen non-executive bestuurders veelal deelnemen aan alle bestuursvergaderingen en krijgen zij informatie dus ook gelijktijdig met de executive bestuurders. Hierdoor zijn er goede argumenten voor het beoordelen van de one tier board als een collectief. De invoering van de Wet bestuur en toezicht wordt verwacht op 1 januari 2013. De toe- zichthouders zullen tegen die tijd een standpunt moeten gaan innemen over dit onderwerp. Wet versterking bestuur pensioenfondsen Het wetsvoorstel voor de wet versterking bestuur pensioenfondsen is op dit moment aanhangig bij de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel heeft een beoogde inwerkingtreding van 1 januari 2013. Het beoogt onder meer de geschiktheidseisen ten aanzien bestuurders ook van toepassing te laten zijn op beleidsbepalers en leden van het interne toezichtorgaan en het belanghebbendenorgaan. Dit wetsvoorstel sluit aan op de ontwikkeling dat niet alleen bestuurders maar ook belangrijke (mede)beleidsbepalers en interne toezichthouders op geschiktheid worden getoetst. Conclusie Er is de afgelopen tijd veel veranderd in de regelgeving van geschiktheid voor bestuurders en commissarissen. Ook in de toekomst zullen er nog veel wijzigingen volgen, die al dan niet een grotere impact kunnen hebben op de geschiktheid van bestuurders en commissarissen. De ontwikkelingen in de laatste jaren hebben nog een keer duidelijk gemaakt dat ongeschikte en onbetrouwbare bestuurders grote schade kunnen aanrichten aan het vertrouwen van het publiek in de financiele sector. De door ons in dit artikel geschetste regelgeving en richtlijnen beogen de kans op fouten door ongeschiktheid (en betrouwbaarheid) aanzienlijk te verkleinen. Het streng toetsen aan de poort wijst aankomende bestuurders van financiele ondernemingen op de grote verantwoordelijkheid die zij gaan dragen. Ook moet de onderneming zelf meer dan voorheen beargumenteren waarom dit de juiste persoon op die plek is. Door een uitgebreidere onderbouwing van de voorgenomen benoeming van de onderneming, het voeren van gesprekken met de te toetsen persoon en het raadplegen van referenten verkrijgt de toezichthouder een goed beeld van de persoon. Daarmee kan de toets ten aanzien van kennis, vaardigheden en professioneel gedrag beter worden uitgevoerd. Ook de maatregelen die de toezichthouders nemen om antecedenten systematischer te benaderen, zoals de ontwikkeling van de bestuurdersmonitor, geeft aan dat de toezichthouders het onderwerp geschiktheid van bestuurders serieus nemen. Volgens de Beleidsregel Geschiktheid is geschiktheid een doorlopende eis, waar- door de bestuurders zich op de hoogte dienen te houden van ontwikkelingen op hun vakgebied. De primaire verantwoordelijkheid voor de geschiktheid van een bestuurder en commissaris ligt echter bij de financiele ondernemingen. Zij dienen het onderwerp geschiktheid serieus te nemen, bijvoorbeeld door vooraf goed na te gaan om welke redenen een voorgedragen bestuurder geschikt is voor de functie. Daarnaast moeten zowel RvB als RvC zichzelf regelmatig (laten) evalueren, om na te gaan of de getoetste personen nog steeds geschikt zijn gezien de ontwikkeling van de personen, de onderneming en de omringende markt. De financiele onderneming zal eerder een afgewogen oordeel over de eigen geschiktheid kunnen innemen, als de RvB en RvC beide het belang ervan inzien en niet alleen een wettelijke verplichting uitvoeren. Ook is het goed als er meer aandacht komt voor de meldplicht van antecedenten van bestuurders

en commissarissen aan de toezichthouders. Dat houdt in dat deze personen zich bewust moeten zijn van hun meld- plicht aan hun werkgever. Op beide gebieden ligt ook een belangrijke taak van bewustmaking bij compliance-afdelingen van de financiele ondernemingen. Het spreekt voor zich dat al deze activiteiten en ontwikkelingen niet geheel kunnen uit- sluiten dat bestuurders fouten maken en daardoor schade veroorzaken. Bij het bepalen van wie de juiste persoon op de juiste plek is, zal de onderneming een afgewogen oordeel moeten vormen waarbij de belangen van alle stakeholders moeten worden afgewogen. Hierbij spelen niet alleen kennis en vaardigheden een rol, maar ook de competenties en de samenstelling van het collectief. Deze beoordeling zal zowel bij aanstelling als periodiek moeten worden doorlopen. Daarbij is het van groot belang dat de bestuurders en commissarissen het belang inzien van deze maatregelen. Alleen dan hebben alle maatregelen een kans van slagen. ++ ++ ++ ++ ++ ++ ++ ++ ++ ++ Wij hopen dat u dit artikel met interesse heeft gelezen. Wilt u meer weten? Bezoek dan snel onze website www.hollandgeld.nl/productoverzicht.htm en selecteer bijvoorbeeld een nieuwe verzekering voor uw auto . Wij zijn u graag van dienst.

Você também pode gostar