Você está na página 1de 3

N.B. Onlineversie deels geanonimiseerd. Hoge Raad T.a.v.

procureurgeneraal Postbus 20303 2500 EH sGravenhage Jeugdzorgvader Jeugdzorgvader Jeugdzorgvader Rotterdam, 9 augustus 2013 Betreft: Klacht over rechtbank Rotterdam / schending art. 6 EVRM door diverse malen mij niet op te oproepen Geachte heer, mevrouw, Met deze brief wil ik een klacht indienen over de rechtbank Rotterdam en drie rechters aldaar. Op 30 november 2004 werd mijn minderjarige zoon Niek overgedragen aan de politie. Zijn moeder (en tevens mijn expartner) kon de zorg niet meer aan. Samen hadden we de afspraak gemaakt dat hij bij mij op kon groeien. Het liep echter anders. Hij belandt, door allerlei (rechts)maatregelen achter mijn rug om door Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam, de Raad voor de Kinderbescherming en diverse kinderrechters in diverse pleeggezinnen. Ik ben echter in de periode 2004 2005 de eerste drie keer niet opgeroepen, noch genformeerd over belangrijke zittingen over mijn zoon Danil. Ik vind het nog steeds zeer merkwaardig dat dit zo gebeurd is (en dat dit berhaupt heeft plaats kunnen vinden). Dit is een grove schending van mijn meest fundamentele mensenrecht: het recht op een eerlijk proces. Het gaat om de volgende rechters die mij niet opriepen: 2 december 2004, rechtbank Rotterdam, de heer F.A.M. Bakker (voorlopige voogdij) 4 januari 2005, rechtbank Rotterdam, mevrouw H.L. de Gruijlvan Benthem (vOTS1 en UHP2) 24 maart 2005, rechtbank Rotterdam, mevrouw J.M.C. LouwingerRijk (verlening vOTS en UHP) Dit terwijl de Raad voor de Kinderbescherming mij reeds in 2004 als belanghebbende aanmerkte. Toch ben ik niet opgeroepen. Zodoende heb ik mijn rechten niet uit kunnen oefenen en is er geen sprake van hoor en wederhoor, wat een schending van art. 6 EVRM oplevert. Het recht op een eerlijke behandeling vormt om diverse redenen een fundamenteel element van de in art. 6 EVRM neergelegde waarborgen. Het begrip kan men in ruime en in beperktere zin opvatten. In ruime zin houdt het gegeven de toegang tot de rechter in het recht op een processueel eerlijke procedure; van dat recht maken dan de overige elementen in art. 6 EVRM, dat wil zeggen het recht op (toegang tot) een openbare procedure binnen een redelijke termijn door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht, deel uit. Aldus opgevat zou het dan inhouden een overkoepelend, algemeen recht op behoorlijke tegenspraak. () In beperktere zin, na 'aftrek' van de afzonderlijke onderdelen van art. 6 EVRM, kan men het
1 2

vOTS = Voorlopige ondertoezichtstelling. UHP = Uithuisplaatsing.

recht op een 'fair hearing' opvatten als het recht van iedere procespartij om haar zaak aan de rechter voor te leggen onder zodanige omstandigheden dat zij niet wezenlijk benadeeld wordt ten opzichte van haar wederpartij. (Deze strofe is herhaalde malen in uitspraken van de Europese Commissie gehanteerd, zo bijvoorbeeld in ECRM 15 juli 1982, Bricmont/Belgi, 9938/82, DR 48, p. 21) () Ook in beperkte opvatting vormt het recht op een eerlijke behandeling een zeer wezenlijk, zo niet het wezenlijkste, element uit art. 6 EVRM. Immers, het beginsel van hoor en wederhoor, als essentieel onderdeel daarvan, zou men kunnen aanduiden als het 'superbeginsel' van procesrecht. In de vaderlandse literatuur wordt dit beginsel wel beschouwd als het kenmerk bij uitstek van elk proces; bij afwezigheid daarvan zou geen sprake meer zijn van een proces, maar van loutere machtsuitoefening door de rechter. Art. 6 EVRM en de civiele procedure, P. Smits, 2008, p. 98-99 De aanspraak op een fair hearing is een aanspraak die gelijk de overige aanspraken in art. 6 EVRM eenieder in een procedure waarbij diens burgerlijke rechten of verplichtingen worden vastgesteld, heeft tegenover de rechter, de overheid, c.q. De wetgever. De vraag in hoeverre een regel van fair play in het burgerlijk geding zou dienen te regeren, ziet vooreerst op de verhouding tussen procespartijen onderling. Voor zover en in welke mate er wederzijdse plichten van fair play bestaan tussen gedingvoerenden en de rechter, zijn echter raakvlakken met het recht op een fair hearing uit art. 6 EVRM aanwijsbaar, met name daar waar de rechter een procespartij het volle pond behoort te geven als het erom gaat of hij wel gehoord is of de gelegenheid daartoe heeft gehad, en waar op de rechter een plicht rust om partijen niet door een uitspraak te verrassen (bijvoorbeeld door een goede motivering van zijn uitspraak). Doch ook omgekeerd hangt de plicht tot fair play van (een) procespartij(en) ten opzichte van de rechter met het recht op een fair hearing samen, in die zin dat partijen gehouden zijn de rechter zo duidelijk en volledig mogelijk in te lichten, opdat deze in de gelegenheid wordt gesteld tot behoorlijke rechtspraak. Art. 6 EVRM en de civiele procedure, P. Smits, 2008, p. 100 Het recht op een 'fair hearing' of een 'procs quitable' impliceert volgens de [Europese] Commissie [voor de Rechten van de Mens] dat eenieder die partij is in een civiele procedure een redelijke gelegenheid moet hebben om haar zaak aan het gerecht voor te leggen onder zodanig omstandigheden dat zij niet substantieel benadeeld wordt ten opzichte van haar wederpartij. Art. 6 EVRM en de civiele procedure, P. Smits, 2008, p. 102 Het recht op wederhoor hangt nauw samen met het recht op een behoorlijke oproeping. Het is aan de rechter dit te toetsen. Uit geen van de drie genoemde rechtszaken blijkt echter dat de rechter mij behoorlijk heeft opgeroepen, laat staan dat deze hieraan getoetst heeft. Op gepaste wijze in de gelegenheid gesteld worden, betekent onder meer op correcte en begrijpelijke wijze op de hoogte gesteld worden van de inhoud van het geschil c.q. de zaak. Het recht om gehoord te worden veronderstelt met andere woorden een recht op een behoorlijke oproeping. (De Waard (1987), p. 246, maakt in dit verband gewag van het actieve en passieve aspect van het verdedigingsbeginsel: men heeft niet alleen het recht om (actief) informatie aan de rechter te verschaffen, maar tevens het recht om (passief) informatie te ontvangen over hetgeen waartegen men zich te weer heeft te stellen en het recht op voldoende gelegenheid voor de voorbereiding van de verdediging van het eigen standpunt.) Art. 6 EVRM en de civiele procedure, P. Smits, 2008, p. 105 In procedures voor de Nederlandse rechter is het recht op een behoorlijke oproeping met

een beroep op art. 6 EVRM wel reeds uitdrukkelijk aan de orde gesteld. Door de Hoge Raad is in enkele verzoekschriftprocedures, (mede) met het oog op het recht van hoor en wederhoor, uitgemaakt dat de rechter zich ervan dient te vergewissen dat een behoorlijke, dat wil zeggen tijdige en overeenkomstig de ter zake geldende voorschriften gedane oproeping heeft plaatsgevonden, indien een partij in de procedure niet was verschenen. Art. 6 EVRM en de civiele procedure, P. Smits, 2008, p. 105 Op 3 oktober 2012 vindt een gesprek plaats tussen mij en mevrouw E.F. LagerwerfVergunst en mevrouw J.C.A.T. Frima over deze kwesties. Tijdens het gesprek komt, naast een andere klacht over een andere rechter, de kwestie over het mij drie maal niet oproepen naar voren. De (standaard)reactie van mevrouw LagerwerfVergunst was:Als je het niet eens bent met de rechtbank, moet je maar in hoger beroep gaan. Ik merkte toen op dat ik niet opgeroepen ben n niet genformeerd ben over de uitspraken. Zodoende wist ik in het geheel niet af van de rechterlijke beslissing en kon ik dus ook niet in hoger beroep. Mevrouw LagerwerfVergunst haalde vervolgens haar schouders op en zei:Dat ze verder niets meer kon doen. Op 13 december 2012 volgt een brief van de rechtbank, die echter een andere klacht van mij behandelde. Over de kwestie van de drie rechters uit 2004 2005 wordt volledig gezwegen. Op 28 december 2012 stuur ik een brief met het verzoek opheldering te geven over de drie rechters over 2004 2005. Op 8 februari 2013 volgt een reactie van de inmiddels nieuwe voorzitter, mevrouw R.G. de LangeTegelaar. Zij ontkent zelfs dat de kwestie was besproken op 3 oktober 2012. Op 11 maart 2013 stuur ik een nieuwe brief met het verzoek opheldering te geven over de drie rechters over 2004 2005. De brief wordt geretourneerd, zodat ik genoodzaakt ben eenzelfde brief te sturen op 31 maart 2013. Op 17 juni 2013 volgt de reactie van mevrouw R.G. de LangeTegelaar. Zij stelt zich op het standpunt dat er geen verplichting bestaat om mijn klachten te behandelen, omdat deze langer dan een jaar geleden hebben plaatsgevonden. Ik heb echter pas jaren na de rechterlijke uitspraken kennis genomen van het bestaan ervan, zodat mij dit niet redelijk aan te rekenen is. Daarnaast is de zaak van de driemaal rechtsschending dermate ernstig dat dit nog steeds opgehelderd dient te worden. Door deze schendingen wordt onrechtmatig jegens mij gehandeld (art. 6:162 BW). Graag hoor ik van u hoe de klachtenprocedure eruit ziet. Vriendelijke groet, Jeugdzorgvader Bijgevoegd: Uitspraak 2 december 2004, rechtbank Rotterdam, de heer F.A.M. Bakker Uitspraak 4 januari 2005, rechtbank Rotterdam, mevrouw H.L. de Gruijlvan Benthem Uitspraak 24 maart 2005, rechtbank Rotterdam, mevrouw J.M.C. LouwingerRijk Brief van rechtbank Rotterdam, d.d. 13 december 2012 Brief aan rechtbank Rotterdam, d.d. 28 december 2012 Brief van rechtbank Rotterdam, d.d. 8 februari 2013 Brief aan rechtbank Rotterdam, d.d. 11 maart 2013 Brief aan rechtbank Rotterdam, d.d. 31 maart 2013 Brief van rechtbank Rotterdam, d.d. 17 juni 2013

Você também pode gostar