R.R. Palmer, Joel Colton en Lloyd Kramer, (9e druk; New York 2002)
Een samenvatting van de paragrafen die horen bij VMT3 door Reinier W. Verhoeven (nummering en volgorde aangepast aan 10 e druk en volgorde vmt2) ( 35-51) 2
HOOFDSTUK 8 'HET TIJDPERK VAN DE VERLICHTING'
De 18e eeuw, tot de Franse Revolutie van 1789, wordt de Verlichting genoemd, niet in de laatste plaats omdat de 18e eeuwers zelf heel sterk het gevoel hadden in een verlicht tijdperk te leven. Het verleden was voor hen een tijd van barbarij en duisternis. Het geloof in vooruitgang was onder ontwikkelde mensen vrij universeel, zowel bij de 'filosofen', progressieve denkers en schrijvers, en hun aanhang als bij de 'verlichte despoten' en hun dienaren. Het tijdperk van de Verlichting is cruciaal geweest voor de ontwikkeling van de moderne tijd.
35 De Filosofen en Anderen
De Geest van Vooruitgang en Verbetering De Verlichting bouwde voort op de wetenschappelijke en intellectuele revolutie van de 17e eeuw, waarin de filosofie van de natuurwet en het natuurrecht een prominente plaats innemen. Als een soort niet-religieus geloof fungeerde zeer dominant het concept van de vooruitgang, het idee dat het leven met iedere generatie beter wordt. Onderscheid werd gemaakt tussen de Antieken, die beweerden dat de verworvenheden van de Grieken en Romeinen nooit overtroffen waren en de Modernen, die hun eigen tijd als de beste ooit bestempelden. Velen 'bekeerden' zich tot de Modernen. 'Moderne' mensen vreesden God noch duivel. Voor hen was God niet zozeer de God van de Liefde maar veeleer het onvoorstelbaar intelligente wezen dat het verbazingwekkende heelal had geschapen dat het menselijke verstand nu bezig was te ontdekken. Toch laaide ook in deze tijd het religieuze vuur. Watts, Bach en Hndel componeerden schitterende kerkmuziek. In de Lutherse kerk in Duitsland ontstond een beweging genaamd het Pitisme, dat de persoonlijke spirituele ervaring van gewone mensen benadrukte. In Engeland en de Engelse kolonin in Amerika ontstond, aanvankelijk binnen de Kerk van Engeland, een groep onder leiding van John Wesley die zich richtte op gebed en meditatie n op het verrichten van goede werken onder armen. Eind 18e eeuw had Wesley zo'n V miljoen volgelingen, die toch hun eigen 'Methodistische' gemeenschappen en kerken gingen oprichten. Ook kwamen op diverse plekken in Europa weer mystieke bewegingen op, sommige zeer extreem en nauwelijks serieus te nemen, andere meer gematigd zoals de Vrijmetselarij. De Vrijmetselaars, die hun leden rekruteerden uit zowel adel, clerus als de middenklassen, onderschreven veelal de ideen van de Verlichting. Hun organisaties opereerden echter in het geheim, hetgeen veel achterdocht opriep en zich bovendien ook niet goed verhield tot Verlichting, die nu juist op openheid en publieke discussie gestoeld is.
De Filosofen 'Filosofisch' betekende in de 18e eeuw kritisch en onderzoekend in de benadering van welk onderwerp ook. De 'filosofen' slaat op een groep denkers, die zich niet zozeer bezighielden met de ultieme vraagstukken van het bestaan, maar veeleer sociale en literaire critici waren en ook verbreiders van de ideen van de Verlichting. Zij schreven voor een publiek dat zich razendsnel uitbreidde. Eind 18e eeuw kon bijna de helft van alle Franse mannen (en ruim een kwart van de vrouwen) lezen en schrijven. De ontwikkelde middenklasse was groter dan ooit. Kranten en tijdschriften schoten als paddestoelen uit de grond. Er ontwikkelde zich een grote vraag naar woordenboeken, encyclopedien en allerhande kennisoverzichten.Dit alles droeg bij aan het ontstaan van een 'publieke opinie'. Kritieken van literatuur, kunst en muziek, die verschenen in kranten en tijdschriften, creerden openbare discussies en aldus een publiek domein buiten de persoonlijke levenssfeer en los van de officile wereld van overheidsinstellingen. Overigens was alles wat geschreven werd onderworpen aan censuur. Het volk diende immers beschermd te worden tegen schadelijke ideen (net als tegen slechte koopwaar en oneerlijke maten en gewichten). In Engeland stelde de censuur in de praktijk weinig voor, in Spanje was zij zr streng. In Frankrijk is het beeld wat meer complex. Omdat kritiek op kerk en staat verboden was, tendeerden Franse schrijvers ernaar hun kritieken naar een abstract niveau te tillen. Hun werken zaten vol dubbele bodems, insinuaties en grapjes. En de lezers ontwikkelden een voorkeur voor verboden boeken, die vaak toch wel te krijgen waren. Het onbetwiste hart van de beweging der Verlichting was Parijs. Een zeer belangrijke rol speelden daarbij de zgn. salons, bijeenkomsten georganiseerd door vrouwen uit de betere standen in hun eigen huizen, waar schrijvers en denkers vrijelijk bijeen konden komen en hun ideen konden uitwisselen. Deze salonnires propageerden aldus de idealen van een kosmopolitische 'Republiek der Letteren', waarin talent en creativiteit belangrijker waren dan afkomst. In de periode van 1751 tot 1772 verschenen de 17 delen van Diderot's Encyclopdie. Het was de eerste encyclopedie die bijdragen bevatte van een reeks vooraanstaande 'filosofen', zoals Voltaire, 3
Montesquieu, Rousseau en vele anderen. Met 25.000 verkochte sets van 17 boeken was het een enorm succes. De ruime verspreiding droeg uiteraard verder bij aan de verspreiding van de Verlichting.
Montesquieu, Voltaire en Rousseau Alhoewel deze drie beroemdste filosofen het grondig oneens met elkaar waren, werden zij al in hun eigen tijd beschouwd als d literaire geesten, die bovendien als overeenkomst hadden dat zij aanvankelijk zuivere literatuur voortbrachten en zich pas later met politiek commentaar en maatschappelijke analyses gingen bezighouden. Montesquieu (1689-1755), behorend tot de landadel en een actief lid van het parlement van Bordeaux, maakte weliswaar deel uit van opstandige beweging der adelen na de dood van Lodewijk XIV maar zijn ideen ontstegen het niveau van louter eigenbelang van zijn stand. In zijn De l'Esprit de Lois ontvouwde hij twee ideen. Het ene was dat regeringsvormen varieerden met het klimaat en de omstandigheden. Het andere was zijn grote leer over de scheiding der machten en het bewaren van het evenwicht daartussen (Trias Politica). Hij baseerde zijn ideen op hetgeen hij in Engeland had waargenomen, waar er machtsevenwicht bestond tussen koning, House of Lords en House of Commons en waar de uitvoerende, de wetgevende en de rechtsprekende macht gescheiden waren. Zijn leer had bijzonder veel invloed, niet in de laatste plaats op de Constitutie van de Verenigde Staten. Voltaire (1694-1778), afkomstig uit de welgestelde bourgeoisie, was tot zijn 40ste vooral bekend als knappe schrijver van gedichten in vele vormen. Pas later richtte hij zijn aandacht op filosofische en publieke vraagstukken. Zijn stijl was altijd scherp en logisch en vaak maakte hij gebruik van ironie en sarcasme. Hoe serieus zijn doelen ook waren, hij bereikte ze met een lach. Omdat hij een onverbeterlijke burger was, kwam hij nogal eens in onzachte aanraking met de adel. Dit belette hem niet om het, met de hulp van Madame de Pompadour, te brengen tot koninklijke geschiedschrijver van Lodewijk XV. Een functie die hij vooral in afwezigheid vervulde, omdat de grond in Parijs en Versailles hem wat te heet onder de voeten was. Hij was een persoonlijk vriend van Frederik de Grote. Hij verbleef twee jaar in Potsdam maar vertrok uiteindelijk toch met ruzie: twee grote geesten zo dicht bij elkaar kon niet lang goed blijven gaan. Voltaire, die een fortuin verdiende met zowel schrijven als in zaken, was, toen hij op 84-jarige leeftijd overleed, verreweg de beroemdste schrijver in Europa. Voltaire, net als Montesquieu een bewonderaar van Engeland omwille van de aldaar heersende relatieve vrijheid van godsdienst en van de pers, was vooral genteresseerd in de vrijheid van het denken. Politieke vrijheid boeide hem minder. Hij begon vanaf 1740 een ware kruistocht tegen de godsdienstige intolerantie. Zijn strijdkreet was 'Ecrasez l'infame', waarbij hij met de schande bedoelde de door de clerus georganiseerde schijnheiligheid, intolerantie en bijgelovigheid. Hij attaqueerde niet slechts de Katholiek Kerk maar de gehele christelijke kijk op het leven. Hij stelde dat het Christendom, en alle andere godsdiensten, maatschappelijke fenomenen of louter opinies van mensen waren (vgl. Spinoza). Politiek gezien was Voltaire liberaal noch democraat. In de veronderstelling dat slechts enkelen verlicht konden zijn, meende hij dat deze 'happy few', een koning en zijn adviseurs, de macht moesten hebben hun beleid uit te voeren tegen alle weerstand in. Kortom, wat Voltaire het meest verlangde was vrijheid voor de verlichten van geest, ofwel mensen als hij zelf. Jean Jacques Rousseau (1712-1778), van eenvoudige Geneefse komaf, voelde zich nooit op zijn gemak in de Parijse societykringen. Hij was altijd de kleine man, de outsider, die de eerste 40 jaar van zijn leven nauwelijks succes kende en zeer onhandig was in de omgang met andere mensen. Arm en zonder enige sociale status moest hij het nadat hij beroemd was geworden vooral hebben van de vrijgevigheid van zijn vrienden. Hij mag als mens onevenwichtig geweest zijn, hij was een schrijver met grote diepgang, die een blijvende invloed heeft gehad. In zijn Discours sur les Sciences et les Arts (1750) en Discours sur l'Origine et les Fondements de l'Ingalit parmi les Hommes (1754) stelde hij dat beschaving de bron van veel kwaad was en dat een terugkeer naar de natuur veel beter zou zijn. Hij geloofde niet in de kerk maar wel in God, niet alleen als schepper maar ook als God van liefde en schoonheid. Voor de kerken was hij hierdoor de gevaarlijkste van alle 'ongelovigen'. Hij werd dan ook zowel in het katholieke Frankrijk als in het Protestantse Genve veroordeeld. Rousseau, ook al doordat hij, in afwijking van veel van zijn tijdgenoten, wel vertrouwen had in de betrouwbaarheid van impulsen en mystieke inzichten, raakte bekend als 'gevoelsmens' en 'kind van de natuur' en was als zodanig in feite een van de eerste criticasters van de Verlichting. In zijn belangrijke politieke werk, Contract Social, sprak hij zichzelf schijnbaar tegen met de stelling dat goede mensen alleen kunnen worden voortgebracht door een verbeterde maatschappij. Zijn sociale contract was een overeenkomst tussen de mensen onderling, waarbij zij hun natuurlijke vrijheid aan elkaar overdroegen, hun individuele wensen samensmolten tot een Algemene Wil en de beslissi ngen van deze Algemene Wil als finaal accepteerden. De Algemene Wil was de soeverein, waarbij koningen, ambtenaren en gekozen vertegenwoordigers slechts afgevaardigden van een soeverein volk waren. Hij was uit op een staat 4
waarin alle mensen een gevoel van lidmaatschap en deelname kenden. Hierdoor werd hij de profeet van zowel democratie als nationalisme. En totalitaire regimes konden een beroep op hem doen door te claimen dat zij de vertolkers van de Algemene Wil waren. Andere bekende werken van Rousseau waren Nouvelle Helose en mile. Zij werden vooral veel gelezen door vrouwen, bij wie hij gevoelige snaren raakte met zijn nuances in gedachten en gevoelens. Hij heeft bijgedragen aan een nieuw respect voor de gewone man en liefde voor de dagelijkse dingen van het leven en het aan de kaak stellen van de gekunsteldheid en oppervlakkigheid van het leven van de aristocratie.
Politieke economisten Een andere groep hervormers waren de Fysiocraten. Vaak in nauw contact met de regering als adviseurs hielden zij zich bezig met belastinghervormingen en andere methoden om nationale Franse rijkdom te vergroten. Als tegenstanders van prijsbeheersing en het gildensysteem introduceerden zij het 'laissez-faire' principe in de economie. Uit de activiteiten van deze Fysiocraten en uit het starten met het verzamelen en analyseren van kwantitatieve gegevens (de geboorte van de statistiek) ontstond de politieke economie. De grote naam in dit verband is Adam Smith, wiens Enquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations verscheen in 1776 en in 1800 in vrijwel alle Europese talen vertaald was. Smith stelde dat de nationale rijkdom zou groeien wanneer de barrires die die groei hinderden, werd gereduceerd. Hij bestreed het mercantilisme en wenste de taken van de overheid te beperken tot defensie, veiligheid, wetgeving en eerlijke rechtbanken. Smith werd de filosoof van de vrije markt en de profeet van de vrijhandel. Specialisatie van de arbeid, van het microniveau van de mens zelf tot het macroniveau van de staat, zou leiden tot productie daar waar de kosten het laagst waren. Iedere staat kon zijn comparatief voordeel in de ene sector van de economie gebruiken als compensatie voor zwakten in andere sectoren. De motivatie voor deze wijze van produceren en handel drijven moest zijn het welbegrepen eigenbelang van alle betrokkenen. Criticasters die als bezwaar inbrachten dat dit een systeem van zelfzuchtigheid was, snoerde Smith de mond door erop te wijzen dat het in ieder geval beschreef hoe mensen zich daadwerkelijk gedroegen en dat het moreel gerechtvaardigd was omdat het een maximale vrijheid n een maximale hoeveelheid goederen en diensten produceerde.
De Belangrijkste Stromingen in het Verlichtingsdenken Uit het voorafgaande blijkt duidelijk dat gedachtevorming divergent en inconsistent was. De meeste filosofen stonden evenwel het dichtst bij Voltaire met hun hang naar, niet al te ver reikende, vrijheid. Frankrijk was het centrum van de Verlichting van waaruit de ideen zich verspreidden, o.a. naar de hoven van Frederik II en Catherina II. Er was een uniforme, vanuit Frankrijk gedomineerde, kosmopolitische cultuur onder de Europese elites. Maar Engeland speelde daarin een belangrijke rol. Montesquieu en Voltaire haalden de ideen van Bacon, Newton en Locke (en de Engelse parlementaire constitutie) naar het continent. Adam Smith' Wealth of Nations benvloedde het denken over economie enorm. Allerwegen werd de staat beschouwd als het belangrijkste vehikel richting vooruitgang. Montesquieu's constitutionele monarchie, Voltaire's verlichte despotisme of Rousseau's republikeinse gemenebest, alle drie waren gebaseerd op een goed ingerichte staat als beste garantie voor maatschappelijk welvaren. En ook de politieke economisten hadden de staat nodig als handhaver van wetten en beschermer van de vrije markt. Zij waren echter geen van allen nationalisten in de latere betekenis van het woord, maar veeleer 'wereldburgers' die geloofden in de eenheid van de mensheid onder de natuurwet van recht en rede.
De Betekenis van Verlicht Despotisme Waarin de verlichte despoten verschilden van hun absolutistische voorgangers is nog niet zo eenvoudig te definiren. Veel van hun activiteiten, zoals moerassen droogleggen, wegen en bruggen bouwen, wetten vastleggen en het inperken van de macht van kerk en adel, waren niet wezenlijk anders. Het verschil zat hem voornamelijk in het tempo waarmee veranderingen werden doorgevoerd, de rechtvaardiging van hun autoriteit op grond van hun nut voor de samenleving en het wereldlijke karakter met veel meer religieuze tolerantie. Verlichte despoten waren rationeel en veranderingsgezind en hadden veelal weinig geduld met in hun ogen feodale systemen van gewoonterecht en met verworven rechten en privileges van allerlei groepen in de samenleving. In feite betekende het verlicht despotisme een enorme versnelling van de oude instituties van de monarchie. Ook de ideen over de staat zelf veranderden: van een door God gesanctioneerd eigendomsrecht van de heerser naar een meer abstract en onpersoonlijk gezag dat uitgeoefend werd 5
door overheidsdienaren, van wie de koning simpelweg de hoogste in rang was.De opkomst van het verlicht despotisme na 1740 was niet alleen een gevolg van de invloed van de verheven ideen van de filosofen maar zeker ook een uitvloeisel van de oorlogen van 1740-1748 en 1756-1763. Alle regeringen, verlicht of niet en despotisch of niet, hadden in min of meer gelijke mate dezelfde problemen. Zij probeerden allemaal hun inkomsten te vergroten door nieuwe belastingen in te voeren, belastingvrijdom van bepaalde standen af te schaffen, de autonomie van lagere bestuurslichamen te beperken en het politieke systeem te centraliseren.
De Mislukking van het Verlicht Despotisme in Frankrijk Lodewijk XV (1715-1774) was nog een kind toen hij de troon erfde. Hij was zeker niet dom, maar eigenlijk nauwelijks genteresseerd in serieuze vraagstukken. 'Aprs moi le dluge' karakteriseert zijn houding ten opzichte van de situatie in zijn land. Dat betekende niet dat zijn regime als 'onverlicht' moet worden gekenschetst. Frankrijk kende in die tijd vele capabele ambtenaren, die evenwel steeds weer aanliepen tegen het aloude probleem dat de Franse monarchie niet over een effectieve methode van verwerving van inkomsten beschikte. Het feit dat de rijken (waaronder ook de kerk) er steeds weer in slaagden te ontkomen aan de verplichting om belasting in overeenstemming met hun inkomsten en vermogen te betalen, betekende dat de staat structureel armlastig bleef. In de jaren 40 van de 18e eeuw werd, onder druk van de hoge kosten van de oorlog, de 'vingtime' ingevoerd. Deze inkomstenbelasting van 5% voor iedereen en op alle vormen van eigendom kwam in de praktijk veelal neer op minder dan 5% en alln op grond. Tijdens de Zevenjarige Oorlog heeft de regering geprobeerd het tarief te verhogen. Echter, na luide protesten, waarbij een beroep werd gedaan op Montesquieu ter rechtvaardiging van de oppositie tegen de kroon, liet Lodewijk de zaak varen. Nieuwe pogingen tot hervorming werden ondernomen door kanselier Maupeou, die in 1768 aantrad en geconfronteerd werd met enorme oorlogsschulden. Hij schafte de oude parlementen af en stelde nieuwe in, waarin de rechters geen eigenaar meer waren van hun zetel maar gesalarieerde ambtenaren werden, benoemd door de kroon en gehouden tot gehoorzaamheid aan de edicten van de (centrale) regering. Maupeou streefde naar uniformisering van wetten en juridische procedures en ondernam wederom pogingen te komen tot een rechtvaardiger belastingstelsel. Lodewijk XV overleed echter in 1774 en werd opgevolgd door zijn 20-jarige kleinzoon Lodewijk XVI, die weliswaar van goede bedoelingen vervuld was maar niet de wilskracht had om tegen de weerstand van de geprivilegieerden dr te zetten. Tot genoegen van deze laatsten draaide hij de hervormingen van Maupeou terug. Maar tegelijkertijd benoemde hij wel een hervormingsgezinde eerste minster in de persoon van de Fysiocraat Turgot. Hij wist evenmin de macht van de teruggeroepen 'oude' parlementen te breken en trad in 1776 af. Lodewijk XVI had hervorming onmogelijk gemaakt en toen in 1778 opnieuw oorlog uitbrak met Groot Brittanni herhaalde zich de negatieve spiraal van oorlogskosten, schulden, tekorten, nieuwe belastingplannen en verzet van de parlementen en bevoorrechten. De kiem van de Revolutie begon te ontluiken.
Oostenrijk: De Hervormingen van Maria Theresia (1740-1780) en Jozef II (1780-1790) Dat Maria Theresia's rijk uitermate zwak was, had de Oostenrijke Successieoorlog overtuigend aangetoond. Het was niet meer dan een samenraapsel van volken en gebieden zonder enig gemeenschappelijk streven. Na 1748 ging Maria Theresia, geholpen door een groep ministers van verschillende nationaliteiten, omzichtig aan de slag. Hun primaire doel was het uiteenvallen van de monarchie te voorkomen door zowel belastingopbrengsten als rekrutering van soldaten te vergroten en veilig te stellen. Dit vergde het breken van de macht van de locale adel en hun landdagen, waarbij het notoir separatistische Hongarije wijselijk ongemoeid werd gelaten. De economische kracht van het rijk werd versterkt door een mercantilistisch beleid gericht op vergroting van de productie, het inperken van de macht van de gilden en het onderdrukken van struikroverij. De invoering van een tariefunie voor Bohemen, Moravi en de Oostenrijkse hertogdommen was een grote stimulans voor de industrile en economische ontwikkeling van in deze gebieden. Het grootste sociale vraagstuk waarmee Maria Theresia moest afrekenen, was dat van de horigheid, die nog overal aanwezig was. Ook hier opereerde zij voorzichtig maar systematisch, genoegen nemend met stapsgewijze verbetering. De wetten, die de misstanden aanpakten, werden nog vaak overtreden, maar de boerenbevolking werd toch voor een groot deel bevrijd van de allerergste onderdrukking en uitbuiting. Maria Theresia's zoon Jozef II, sinds 1765 mederegent, zette het beleid van zijn moeder na haar dood in 1780 met verdubbelde energie, en met veel ongeduld, voort. Hij was een ernstig, ijverig en goed mens, die oog en gevoel had voor de ellende en de uitzichtloze situatie van de laagste klassen. Vastbesloten hier een eind aan te maken liet hij gedurende zijn 10-jarige bewind een snelle opeenvolging van decreten het licht zien: o.a. afschaffing van horigheid, afschaffing van de klassenjustitie, beperking van lijfstraffen, invoering van persvrijheid en tolerantie van vrijwel alle 6
godsdiensten. Jozef ging ook de strijd aan met de paus. Hij eiste grotere onafhankelijkheid van de nationale kerk en meer bevoegdheden m.b.t. de benoeming van- en supervisie over bisschoppen. Ook confisqueerde hij bezittingen van kloosters, waarmee hij seculiere ziekenhuizen in Wenen financierde. Om zijn beleid te kunnen uitrollen moest Jozef de staat verder centraliseren. Maar hij ging daarin verder dan ooit. Hem stond voor ogen een volkomen uniform en rationeel imperium, waarin alle onregelmatigheden als het ware platgewalst waren. En taal, het Duits, voor het bestuur achtte hij daarbij gemakkelijk en redelijk. Dit programma van verduitsing van Tsjechen, Polen en Hongaren stuitte op zeer veel weerstand. Met het gebruik van het Duits als officile voertaal in het bestuur creerde hij een immer groeiend gedisciplineerd corps van ambtenaren. Een welhaast moderne bureaucratie, compleet met opleidingstrajecten, carrirepatronen, pensioenen, rapportagesystemen en inspectiebezoeken, zag het licht. Om het geheel te overzien riep Jozef een geheime politie in het leven, die met behulp van spionnen en informanten over de prestaties van ambtenaren en de activiteiten van (potentile) dissidenten rapporteerde. Kortom, de eerste politiestaat ontstond als instrument t.b.v. verlichting en hervorming. Door zijn premature dood op 49- jarige leeftijd in 1790 zijn slechts weinig van zijn, revolutionaire, hervormingen blijvend geweest. Jozef was in feite een revolutionair zonder partij, die geen steun van nog steeds invloedrijke groepen in de samenleving had en dus alles alleen moest doen. De beperkingen van louter verlicht despotisme waren hiermee duidelijk aangetoond. Zijn broer Leopold volgde hem op. Onder druk van het tumult over Jozef's hervormingen draaide hij deze grotendeels terug. Hij overleed in 1792 en werd opgevolgd door zijn zoon Frans II, die nog meer terrein moest prijsgeven aan adel en clerus.
Pruisen onder Frederik de Grote (1740-1786) Ten tijde van het eind van de Zevenjarige Oorlog had Frederik er pas de helft van zijn 46-jarige bewind er op zitten. Alhoewel hij de wederopbouw van zijn ontredderde land wel degelijk ter hand nam, is zijn faam als verlicht despoot het meest gebaseerd op zijn intellectuele gaven en de bewondering van literaire vrienden als Voltaire. Uiteraard vereenvoudigde en systematiseerde Frederik de vele wetten van zijn land en zorgde hij voor een goedkoper en eerlijker rechtssysteem. Daarnaast stond hij vrijheid van godsdienst toe. Het probleem van de horigheid, dat overal behalve in het westelijk gedeelte van zijn rijk speelde, pakte hij niet structureel aan. Op zijn eigen landgoederen, ongeveer een kwart van het hele land, verlichtte hij de lasten van horigheid, maar hij deed niets voor de horigen, die toebehoorden aan de landheren, de Junkers.De Pruisische maatschappij was en bleef sterk gesegregeerd. Edelen, boeren en burgers leefden vrijwel volledig in hun eigen wereld, met eigen belastingen, rechten en plichten. Eigendom was, net als de mensen, wettelijk geclassificeerd en mocht niet overgedragen worden aan een persoon van een andere stand. Hetprimaire doel van dit systeem was militair: op deze wijze hield Frederik een adelstand die officieren leverde en een boerenstand die soldaten leverde in stand. Frederik's gecentraliseerde systeem bestond eerst en vooral in zijn eigen hoofd. Alle lijnen kwamen bij hem samen. Hij nam persoonlijk alle belangrijke beslissingen. Gn van zijn ministers of generaals heeft ooit een zelfstandige reputatie kunnen opbouwen. Er was slechts n die dacht, alle anderen voerden uit. Toen hij in 1786 stierf, had hij zijn opvolging dan ook absoluut niet voorbereid. Twintig jaar later was Pruisen nagenoeg vernietigd door Napoleon. Bestuur door n grote geest bleek toch niet een werkbare staatsvorm onder moderne omstandigheden te bieden.
37 Verlicht Despotisme: Rusland
Rusland had geen rol gespeeld in de intellectuele revolutie van de 17e eeuw. Tijdens de Verlichting was Rusland passief in de zin dat er geen grote Russische denkers waren en slechts de elite de door Frankrijk gedomineerde kosmopolitische cultuur omarmde. Deze elite sprak onder elkaar Frans en zette daarmee de verwestersing van Peter de Grote voort, zich daarmee meer en meer vervreemdend van het eigen volk.
Rusland na Peter de Grote Na Peter's dood in 1725 volgde een periode van grote instabiliteit, waarin de ene tsaar na de andere door rivaliserende facties via paleisrevoluties van de troon werd gestoten. Pas in 1741 kwam daarin verandering toen Peter's dochter Catharina aan de macht kwam en deze tot haar dood in 1762 wist te behouden. Gedurende haar bewind groeide de militaire kracht van Rusland dermate, dat zij deelnam aan de Zevenjarige Oorlog teneinde de Pruisische expansie een halt tot te roepen. Zij werd opgevolgd door haar neef Peter III. Deze werd echter vrijwel onmiddellijk onttroond en vermoedelijk vermoord door een groep die optrad namens zijn jonge vrouw Catharina. Zij werd uitgeroepen tot 7
keizerin Catharina II ('de Grote') en genoot een lange regeringsperiode tot 1796, gedurende welke zij een, wat overdreven, reputatie als verlicht despoot verwierf.
Catharina de Grote: Binnenlands Beleid Catharina was als 15-jarige Duitse prinses naar Rusland uitgehuwelijkt. Door de taal te leren en het Orthodoxe geloof aan te nemen, verwierf zij goodwill onder de Russen. Al vroeg in haar huwelijk voorzag zij, walgend van haar echtgenoot, de kans om zelf keizerin te worden. Zij was een praktisch ingestelde vrouw, die een sterke gezondheid aan een grote onstuimigheid paarde en een lange reeks van minnaars versleet. Ook haar intellectuele kracht was opmerkelijk. Zij las veel, correspondeerde met Voltaire en nodigde Diderot, de uitgever van de Encyclopdie uit naar St. Petersburg te komen. Zij werd vermaard door haar gulheid ten opzichte van de filosofen. In haar jonge jaren maakte zij haar intentie om zekere verlichte hervormingen door te voeren openbaar. Na het bijeenroepen van de Wetgevende Raad, een adviesorgaan, in 1767 concludeerde zij dat zij voldoende vast in het zadel zat om hervormingen te decreteren. Daarop liet zij enige qua omvang vrij beperkte maatregelen het licht zien op het terrein van de wetgeving, het gebruik van marteling en religieuze tolerantie. Een en ander was voldoende voor de filosofen om de loftrompet uit te steken en haar als vaandeldraagster van de beschaving tussen een achterlijk volk te bestempelen. Aan de abominabele situatie van de miljoenen horige boeren deed zij evenwel niets. De horige bevolking was van oudsher ongedurig en er was sprake van latente maar zeer diepe klassentegenstellingen. Deze kwamen in 1773 tot uitbarsting toen de Don Kozak Pugachev een opstand in de Oeral wist te starten. Honderdduizenden, van de Oeral tot de Kaspische Zee, sloten zich bij hem aan en golfden, brandstichtend en plunderend, door Oost Rusland. Ook doodden zij vele priesters en landheren. De elite in Moskou was doodsbang omdat er zo'n 100.000 horigen in de huishouding en de nijverheid werkten. Het leger wist in eerste instantie weinig uit te richten, maar een hongersnood in 1774 verspreidde de rebellen. Pugachev werd verraden, naar Moskou gebracht en terechtgesteld. Catharina's antwoord was onderdrukking. Zij gaf de landheren meer macht, waardoor het gezag van de centrale regering nu in feite ophield bij het landgoed. Op het landgoed was de heer de absolute baas en tevens zijn eigen regering en rechter. Gedurende Catharina's bewind verslechterde de positie van de Russische horigen tot een situatie vergelijkbaar met die van de zwarte slaven in Amerika.
Catharina de Grote: Buitenlandse Zaken Wat territoir betreft was Catharina een van de belangrijkste vormgevers van het moderne Rusland. Rusland reikte in die tijd nog niet tot de Zwarte Zee en het werd van Centraal Europa gescheiden door een brede band van losjes georganiseerde Poolse en Turkse gebieden, die zich uitstrekten van de Baltische- tot de Middellandse- en Zwarte Zee. Catharina had zich ten doel gesteld in al deze gebieden te gaan penetreren. Zij versloeg de Turken, maar werd tegengehouden door diplomatieke druk uit het westen dat de Europese machtsbalans wilde handhaven. Het resultaat was de eerste Poolse deling, waarbij Rusland grote delen van Wit Rusland (Wit Rusland) kreeg. Een vredesverdrag in 1774 met de Turken leverde de Tartaarse prinsdommen en de gewenste toegang tot de Zwarte Zee op (stichting van Odessa). Een volgende oorlog tegen Turkije werd afgebroken vanwege de Franse Revolutie. Catharina wist Pruisen en Oostenrijk aan te zetten tot een oorlog tegen het revolutionaire Frankrijk om zodoende haar handen vrij te hebben in de Poolse en Turkse gebieden. De 2e en 3e Poolse delingen (in 1793 resp. 1795) waren hier mede een gevolg van. Wanneer men Catharina's bewind langs de meetlat der Verlichting legt, vormt zich een ironisch beeld. Haar buitenlandse beleid was puur expansionistisch, maar dat was in haar tijd de alom geaccepteerde standaard. Haar binnenlandse beleid heeft de verwesterde aristocratie sterk begunstigd en de horigheid slechts verergerd, maar vermoedelijk had geen enkele heerser de maatschappelijke situatie in Rusland kunnen corrigeren. Een Russisch rijk tenslotte kon slechts worden opgebouwd met de hulp van de enige politiek relevante klasse die Rusland rijk was, de aristocratie. En diezelfde aristocratie was eigenaar van de horigen. Catharina bleef georinteerd op het westen. In haar latere jaren besteedde zij veel aandacht aan de opleiding, naar West Europees model, van haar favoriete kleinzoon Alexander, die als Alexander I een belangrijke rol in de strijd tegen Napoleon zou spelen.
De Beperkingen van het Verlicht Despotisme Achteraf beschouwd wierp het verlicht despotisme zijn schaduw vooruit op het tijdperk van de revolutie en in zekere zin was het een inleidende poging tot top-down maatschappelijke revolutie. Over het algemeen kwam de staat mr soeverein te voorschijn uit de Verlichting. Alle oude en gevestigde rechten stonden ter discussie. Gewoonterecht werd vervangen door gebiedende wetgeving. Gelijkheid voor de wet schreed voort. 8
Omdat de koningen zelf erfelijke aristocraten waren, konden alle veranderingen maar zo ver gaan. Al voor de Franse Revolutie hadden de despoten een grens bereikt die zij niet konden overschrijden. Zij konden de aristocratie niet volledig van zich vervreemden en uiteindelijk verkeerde dit toch in het tegendeel. Vrijwel overal was een revival van de aristocratie en zelfs het feodalisme. De monarchie, die sinds de Middeleeuwen vrijwel altijd een voortrekkersrol had gespeeld, vond zijn hoogtepunt in het verlicht despotisme. Na de Franse Revolutie werden de monarchien over algemeen nostalgisch en op het verleden gericht, ondersteund door aristocratie en kerk. Instituties die de koningen eeuwenlang hadden geprobeerd onder de duim te krijgen.
38 De Poolse Delingen
Het lot van Polen, alhoewel buiten het tijdsbestek van dit hoofdstuk, illustreert de ontwikkelingen zoals hierboven beschreven. Polen was in de 18e eeuw een grote staat, die zich uitstrekte over ruim 1200 kilometer van oost naar west en van de Oostzee tot bijna de Zwarte Zee. Tegelijkertijd was het ook het klassieke voorbeeld van een verouderde politieke structuur. Zonder leger en centraal bestuur verviel het meer en meer in een anarchie, waar de invloed van de steeds sterker wordende buren alsmaar groeide. De Poolse koningsverkiezingen waren steevast het toneel van buitenlandse inmenging en die van 1733 leidden tot de Poolse Successieoorlog. Hierna trachtten Poolse patriotten de constitutie te hervormen (o.a. de afschaffing van het 'liberum veto'), maar dit werd effectief geblokkeerd door tsarina Catharina II van Rusland, die juist gebaat was bij een intern verdeeld Polen en in 1763 een stroman op de troon wist te krijgen. Pruisen daarentegen was, met het oog op het ideaal om Pruisen met Brandenburg/Pommeren te verbinden, geporteerd voor een opdeling van het Poolse grondgebied. Die mogelijkheid kwam in 1772, nadat de Russen een aantal militaire successen tegen de Turken hadden behaald. Oostenrijk en Pruisen vreesden voor het machtsevenwicht. Op voorstel van Pruisen kwam de 1e Poolse deling tot stand, waarbij de buitenranden van Polen werden afgesneden. Opnieuw kwam er in Polen een nationale beweging op, die echter de innerlijke kracht miste ook al omdat het de massa der horige boeren en Joden in de steden niets uitmaakte door wie ze geregeerd werden. Desalniettemin wist koning Stanislas Poniatowski met zijn hervormingsgezinde partij in 1791 een nieuwe constitutie door te voeren. Onder het voorwendsel, dat de hervormers Jacobijnen (verwijzing naar de Franse Revolutie) waren, greep de tsarina in, vernietigde de nieuwe grondwet en voerde, samen met Pruisen, de 2e Poolse deling door. Na nog een revolutiepoging trokken de Russische en Pruisische legers wederom Polen binnen en werd bij de 3e deling het restant van Polen verdeeld onder Rusland, Pruisen en Oostenrijk. Het ingrijpen van de drie grootmachten werd in die tijd nogal eens geprezen als een triomf van de verlichte heersers, die een eind maakten aan een oude plaag. Anarchie was vervangen door een solide regering.De Poolse delingen waren echter wel een schok voor het bestaande systeem van Europa. Het aloude machtsevenwicht was gebaseerd op een groot aantal onafhankelijke, soevereine staten, die zich gezamenlijk teweer konden stellen tegen een eventuele universele monarchie. Nu was het duidelijk geworden, dat het gevaarlijk was om zwak te zijn: een land dat zijn grenzen niet kon verdedigen kon binnen de kortste keren zijn onafhankelijkheid verliezen. Alhoewel de driedeling in het oosten van Europa zorgde voor handhaving van het machtsevenwicht, was de balans voor Europa als geheel wel sterk veranderd. M.n. Frankrijk, dat altijd veel invloed in Polen had uitgeoefend, had klappen opgelopen. Het Poolse verzet, dat kan gelden als de eerste nationalistische revolutionaire beweging, kreeg na verloop van tijd veel steun vanuit West Europa, dit laatste uiteraard tot ongenoegen van de drie grote monarchien. Hierbij speelden ook ideologische verschillen tussen de landheer- monarchien in het oosten en het meer naar het liberalisme neigende westen.
39 Nieuwe Roerselen: De Britse Hervormingsbeweging
Ook in de staten die niet geregeerd werden door verlichte despoten groeide de ontevredenheid met regeringen, die niet in staat waren het hoofd te bieden aan de maatschappelijke en fiscale problemen. Een nieuw tijdperk van revolutionaire beroering kondigde zich aan in de meeste landen van Europa. De lang slepende beweging voor parlementaire hervorming in Groot Brittanni was weliswaar niet gewelddadig maar wel degelijk revolutionair in de zin dat de fundamenten van de traditionele Engelse regering en maatschappij ter discussie stonden.
9
Start van een Tijdperk van 'Democratische Revolutie' De gemeenschappelijke noemer van de bewegingen in de 2e helft van de 18e eeuw was dat, hoe verschillend zij ook waren, bepaalde principes van de moderne democratische samenleving op de een of andere wijze werden bevestigd en dat zij een radicale verandering van (bestuurs)structuren nastreefden. Daarom kunnen de Amerikaanse onafhankelijkheidsstrijders, de Franse Jacobijnen, de Verenigde Ieren, de Nederlandse Patriotten en al die andere groepen worden gekenschetst als revolutionairen die bijdroegen aan een revolutionair tijdperk. De beweging die rond 1760 op gang kwam, was wl en niet democratisch. Er was geen streven naar algemeen kiesrecht. Ook ging het niet om de invoering van de verzorgingsstaat of om het afschaffen van particulier eigendom. En evenmin was de beweging exclusief gericht tegen de monarchie. Koninklijke macht kwam slechts onder vuur wanneer deze aangewend werd ter ondersteuning van geprivilegieerde maatschappelijke groeperingen. Overal kondigde de revolutionaire beweging zich aan als een vraag om 'vrijheid en gelijkheid', zich uitend in verklaringen van rechten en expliciete geschreven constituties. Andere belangrijke kenmerken waren het uitroepen van de soevereiniteit van het volk, of de staat, en de formulering van het idee van nationaal burgerschap. Mensen waren in deze optiek in wezen klasseloos. Elites konden bestaan op grond van talent of functie maar niet uit hoofde van afkomst, privilege of bezit. En vertegenwoordigende lichamen dienden regelmatig opnieuw gekozen te worden, weliswaar niet door algemeen kiesrecht maar wel door een kiezerscorps, hoe ook samengesteld, volgens de principes van 'one man, one vote' en van meerderheid van stemmen. Niet alleen absolutisme, feodalisme en erfrecht (m.u.v. eigendomsrecht) werden afgewezen. Ook iedere verbinding tussen godsdienst en burgerschap of burgerrechten was taboe evenals het idee dat Gods wil op de een of andere wijze regerings- of menselijk gezag kon sanctioneren. De secularisatie van de Verlichting schreed voort. Alhoewel veel leiders uit de aristocratie kwamen en veel volgelingen uit de arme massa van de bevolking zijn het de middenklassen geweest die het meest hebben geprofiteerd van de Democratische Revolutie, die later ook wel de 'burgerlijke revolutie' werd genoemd.
De Engels Sprekende Landen: Parlement en Hervorming Engeland heeft op geheel eigen wijze de Verlichting doorlopen. In de 18e eeuw heerste een algemeen gevoel van tevredenheid over de staatsinrichting na de revolutie van 1688. Hierin had de individuele burger veel meer vrijheden dan zijn continentale tegenhanger en bezat het Parlement de soevereiniteit. Koning George III, die in 1760 aantrad, heeft wel pogingen gedaan de invloed van de kroon te vergroten. Hij is daarbij niet veel verder gekomen dan het creren van een nieuwe factie in de House of Commons, 'de vrienden van de koning' die overigens in de periode 1770-1782 wel de touwtjes in handen hadden. Toch waren er ook in Engeland de nodige onderstromingen van ontevredenheid. En omdat de pers veel vrijheid genoot, werd hieraan ook publiekelijk uiting gegeven. Zo was er een groep Anglo-Ierse schrijvers die ijverden voor minder afhankelijkheid van Ierland van de centrale regering in Londen. In Engeland zelf waren er de Dissenters, een aanzienlijke groep van protestanten die de Kerk van Engeland niet erkenden en geen politieke functies mochten vervullen. En er was een meer gediversifieerde groep die parlementaire hervormingen nastreefde. Het feit dat het Parlement de hoogste macht bezat, maakte dat politici er steeds op uit waren met name de House of Commons te beheersen. Dit gebeurde o.a. door patronage, ofwel het vergeven van overheidsfuncties, en het toewijzen van contracten. Daarnaast kende de verdeling van zetels in de Commons geen enkele relatie met de aantallen inwoners. Van 1688 tot 1832 werden geen nieuwe 'boroughs', plaatsen die het recht hadden afgevaardigden naar het Parlement te zenden, gecreerd. Zo waren inmiddels grote steden als Manchester en Birmingham niet vertegenwoordigd, terwijl er nogal wat boroughs waren waar helemaal niemand woonde. De parlementaire hervormingsbeweging begon rond 1769 met de beroering rondom John Wilkes, die het beleid van George II had bekritiseerd, vervolgens door de rechtbank van alle blaam werd gezuiverd, drie keer werd herkozen in de Commons maar even zovele keren niet werd toegestaan zijn zetel in te nemen. Deze kwestie startte een discussie over alle facetten van het functioneren van het Parlement, die vooralsnog tot geen enkele verandering leidde. Pas door de First Reform Bill van 1832 kwam er beweging in de zaak. Een andere hervormer was Edmund Burke, een belangrijke leider van de Whigs, die ten tijde van de regering van 'de vrienden van de koning' vooral het systeem van patronage aan de kaak stelde. Hij meende dat leden van het Parlement hun eigen beste oordeel moesten volgen wanneer het ging om het landsbelang en gebonden moesten zijn aan koning noch kiesdistrict. Hij slaagde erin zijn Economical Reform van 1782 doorgevoerd te krijgen, waarin de meeste typen van patronage werden afgeschaft. Voor het overige bleef de hervormingsbeweging, hoewel sterk, toch weinig effectief. Het Britse conservatisme, de tevredenheid over de constitutie en de reactie op de Franse Revolutie wierpen een ondoordringbare barrire op, die pas vanaf 1832 kon worden geslecht. 10
Overigens was gedurende de gehele 18e eeuw het streven van het Britse parlement erop gericht zijn macht uit te breiden en te centraliseren. Na de Zevenjarige Oorlog werd dit streven alleen maar sterker. Als d oplossing voor de problemen waar vrijwel alle regeringen mee worstelden (de oorlogsschulden en de weinig effectieve belastinginning) werd vergroting van centrale macht gezien.
Schotland, Ierland en India Na de opstand van de Jacobieten in 1745 maakte de Britse regering serieus werk van het vestigen van haar soevereiniteit in de Schotse Hooglanden. De Hooglanders waren in feite tot dan toe nooit onderworpen geweest aan enig gezag anders dan hun eigen, d.w.z. dat de erfelijke chiefs van de clans er onbeperkte macht genoten. Door troepen te stationeren, wegen door de moerassen aan te leggen, de wetten van de Schotse Laaglanden in te voeren en Hooglandse strijders in het leger te integreren werden de oude gebruiken en gewoonten uitgebannen.In Ierland, onderworpen sinds 1690 na de slag bij de Boyne, verliep de centralisatie langzamer. De autochtone katholieke Ieren waren sowieso anti-Engels. De Presbyterianen, die niets ophadden met de katholieken, vervreemdden ook steeds meer van Engeland. Zij waren al in groten getale gemigreerd naar Amerika en steunden over het algemeen de Amerikanen in hun vrijheidsstrijd. In Ierland zelf richtten zij gewapende vrijwilligerskorpsen op, die meer autonomie voor het Ierse parlement en tegelijkertijd hervormingen binnen dat parlement eisten. De Britse regering deed aanvankelijk concessies. In de oorlog van 1793 tussen Frankrijk en Groot Brittanni vonden de Ierse katholieken en Presbyterianen elkaar in hun sympathie voor de idealen van de Franse Revolutie. Zij vormden een netwerk van Verenigde Ierse gemeenschappen in het gehele land. In 1798 rebelleerden de Verenigde Ieren met als doel een onafhankelijke republiek te vestigen. De Britten sloegen de opstand neer en centraliseerden de zaak. Het Ierse parlement werd ontbonden en de Ieren waren voortaan vertegenwoordigd in het Parlement te Westminster. Aldus ontstond het Verenigd Koninkrijk van Groot Brittanni en Ierland. India werd lange tijd bestuurd door Oost Indische Compagnie te Londen. De locale vertegenwoordigers ervan hadden vrijwel complete vrijheid van handelen en konden naar willekeur interveniren in de oorlogen en politiek van Indiase staten. Ook verrijkten zij zich dikwijls met behulp van allerhande machinaties, die Londen een doorn in het oog waren.De Regulating Act van 1773 maakte hier een einde aan. De Compagnie behield zijn handelsactiviteiten, maar alle politieke activiteiten werden onder parlementaire controle gebracht. Alle Britse nederzettingen in India werden onderworpen aan het gezag van een enkele gouverneur generaal en een nieuw hooggerechtshof met Britse rechters te Calcutta. De gouverneur generaal diende weliswaar verantwoording af te leggen aan de Britse regering, maar regeerde de alsmaar groeiende Britse bezittingen in India nagenoeg als een absoluut monarch. Op deze wijze centraliseerde het Britse Parlement alle gebieden onder haar gezag. Het was tegen dit Parlement dat de Amerikanen in opstand kwamen.
40 De Amerikaanse Revolutie
De Achtergrond van de revolutie De Britse regering was zeer ontevreden over de houding van de Amerikanen tijdens en na de Zevenjarige Oorlog. Het waren de door Britten gefinancierde strijdkrachten die de Fransen uit Amerika verjoegen en toen er vervolgens met de Indianen moest worden afgerekend, was de Amerikaanse oorlogsinspanning wederom zeer beperkt. Pogingen om de Amerikaanse kolonialen in ieder geval een groter deel van de kosten van de oorlog te laten betalen, liepen stuk op de voortdurende ontduiking van invoerrechten en andere heffingen door de Amerikanen.De Amerikanen waren de facto vrijgesteld van rijksbelastingen. Dit 'privilege' wenste het Parlement ongedaan te maken. De Revenue Act (ook: 'Sugar' Act) van 1764, die een lager douanetarief koppelde aan een meer systematische inning, en de Stamp Act van 1765, die het gebruik van papier belastte, werden ingevoerd maar ook weer snel, na grote weerstand in Amerika, ingetrokken. Een stelsel van importheffingen ging dezelfde weg, alleen die op thee bleef gehandhaafd.Van Amerikaanse zijde werd betoogd dat het Parlement niet gerechtigd was hun belasting op te leggen, omdat zij niet in dat Parlement vertegenwoordigd waren. Het Britse antwoord luidde dat het Parlement niet slechts Groot Brittanni representeerde maar het gehele imperium. Dit grondbeginsel werd niet uitgediscussieerd. In de praktijk bleven de kolonialen zich verzetten tegen belastingheffing en nam het Parlement geen drastische maatregelen tot de invoering van de Regulating Act in 1773. Door deze wet verloor de Britse Oost Indische Compagnie zijn politieke macht in India. Als compensatie verleende het Parlement de Compagnie, die op dat moment ook nog eens met een enorm overschot aan Chinese thee zat, het exclusieve recht thee middels eigen agenten te verkopen op de Amerikaanse locale 11
markt. Amerikaanse tussenhandelaren werden hierdoor uitgeschakeld. Het gevolg was een boycot van de Britse thee die culmineerde in de 'Boston Tea Party', waarbij een grote lading thee in het water van de haven verdween. De Britse regering reageerde buitenproportioneel met de 'sluiting' van de haven van Boston. Tezelfdertijd speelde de kwestie Quebec. Het Parlement stond de overwonnen Canadese Fransen hun eigen burgerlijk recht en katholieke godsdienst toe en definieerde de grenzen van Quebec zeer ruimhartig: het omvatte behalve Quebec zelf ook de huidige staten Wisconsin, Michigan, Illinois, Indiana en Ohio. Voor de Amerikanen was deze 'Quebec Act' zeer verontrustend niet alleen vanwege de territoriale consequenties maar zeer zeker ook omdat er in deze wet geen enkel gewag werd gemaakt van vertegenwoordigende lichamen voor deze noordelijke provincies. De betekenis van de soevereiniteit en het centrale gezag van het Parlement werd duidelijk. Het ging om mr dan louter belastingheffing. De Amerikanen waren in steeds mindere mate bereid hun belangen ondergeschikt te maken aan die van het Britse imperium, nu de vrijheid om hun eigen politieke leven te bepalen bedreigd werd.
De Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog In verschillende kolonin kwamen eigenmachtig groepen bijeen die afgevaardigden zonden naar een 'continentaal congres' in Philadelfia, dat een boycot van Britse goederen afkondigde. Vijandelijkheden braken uit in 1775, waarna het tweede Continentale Congres bijeenkwam. Dit bracht een leger op de been onder aanvoering van George Washington. Het Congres aarzelde om de banden met Brittanni volledig te verbreken, maar de radicalen wonnen terrein o.a. door Thomas Paine's pamflet Common Sense uit januari 1776. Hierin werd de Amerikaanse onafhankelijkheid gedentificeerd met de goede zaak van vrijheid voor de gehele mensheid. In het Congres werkte Thomas Jefferson met enkele anderen aan een rechtvaardiging van Amerika's afscheiding, daarbij een prominente plaats inruimend voor de aanspraken op de universele rechten van de mens uit de Verlichting. Op 4 juli 1776 keurde het Congres de Onafhankelijkheidsverklaring goed. De Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog brak uit als onderdeel van de bredere Europese strijd om imperiale macht. Daarbij steunden de Fransen de Amerikanen de eerste twee jaar ogenschijnlijk niet echt, maar zij leverden wel zo'n 90% van de wapens waarmee de Amerikanen de Britten in de slag bij Saratoga versloegen (1778). Na deze Amerikaanse overwinning erkenden de Fransen Amerika. Een alliantie werd gevormd en Frankrijk verklaarde Groot Brittanni de oorlog. Ook Spanje en De Nederlanden, die via de kolonin in West Indi veel handel dreven met Amerika, raakten betrokken bij de oorlog. Het waren uiteindelijk de Franse regimenten en eenheden van de Franse vloot die de krijgsmacht van het Britse Imperium op de knien dwongen en Britse erkenning van de Amerikaanse onafhankelijkheid afdwongen. Bij het vredesverdrag van 1783 behield Groot Brittanni Canada, waarheen meer dan 60.000 Amerikaanse vluchtelingen, die de Britten trouw waren gebleven, trokken.
Het Belang van de Revolutie De Amerikaanse opstand was zowel een revolutie als een onafhankelijkheidsoorlog. De Onafhankelijkheidsverklaring hield k een rechtvaardiging van rebellie tegen gevestigd gezag in: het was 'vanzelfsprekend' dat 'alle mensen elkaars gelijken zijn en dat zij door hun Schepper begiftigd zijn met bepaalde onvervreemdbare rechten, waaronder die op leven, vrijheid en streven naar geluk'. In de nieuwe staten werd flinke vooruitgang geboekt in de richting van democratische gelijkheid, met dien verstande dat deze wel beperkt werd tot blanke mannen. In Massachusetts werd de slavernij weliswaar onmiddellijk afgeschaft maar voor de meeste staten was toepassing van de grondbeginselen van vrijheid en gelijkheid zonder onderscheid naar ras of geslacht op dat moment nog een brug te ver. Voor de blanke mannelijke bevolking bracht de Revolutie een belangrijke mate van democratie. Een van de belangrijkste principes hierbij was, dat ieder lid van een wetgevende vergadering ruwweg hetzelfde aantal burgers diende te vertegenwoordigen. Afgeschaft werden o.a. het eerstgeboorterecht, de tiende penning en de privileges van kerken. De primaire betekenis van de Amerikaanse Revolutie bleef echter politiek en constitutioneel in engere zin. De leiders waren benvloed door de werken van m.n. Montesquieu en Locke. Daarnaast hadden vijf generaties Amerikanen de harde werkelijkheid van het leven ervaren, waardoor zij alleen maar sterker gingen vasthouden aan hun persoonlijke vrijheid en gelijkheid. De regering diende slechts beperkte macht te bezitten en uitsluitend te opereren binnen de voorwaarden van een geschreven constitutioneel document. Alle dertien nieuwe staten voorzagen zichzelf van een geschreven constitutie, die in alle gevallen gebaseerd was op de gedachten achter de Onafhankelijkheidsverklaring.Een lastig probleem voor de Amerikanen was nog het uitwerken van het federalisme, ofwel de verdeling van macht tussen de centrale regering en die van de staten. Een constitutionele conventie in1787 bracht dit tot een oplossing. De Verenigde Staten waren niet slechts een statenbond maar ook een unie waarbinnen individuen in sommige situaties als burger van de Verenigde Staten van Amerika gezien 12
werden en in andere als burger van hun eigen staat. Mensen, niet staten, vormden de federale republiek. Op meerdere terreinen had de Amerikaanse Revolutie grote gevolgen. Het was een directe aanleiding voor de Franse Revolutie en een indirecte voor liberale of democratische revoluties in de 1e helft van de 19e eeuw. Het was ook aanleiding om geheel anders tegen het koloniale systeem aan te kijken: getuige de Brits-Amerikaanse handel, die bleef groeien en bloeien, was het kennelijk mogelijk zaken te doen zonder politieke invloed of controle. Het Amerikaanse voorbeeld werd met argusogen bekeken door andere gekoloniseerdevolken die dat juk wensten af te werpen. De stichting van de Verenigde Staten was voor velen in Europa het bewijs dat veel ideen van de Verlichting praktisch toepasbaar waren. Constitutionalisme, federalisme en beperkte regeringsmacht waren, ironisch genoeg, 'oude' middeleeuwse concepten, die door de Amerikaanse Revolutie weer zeer actueel en progressief werden. En tenslotte, wellicht belangrijker dan al het andere, ontwikkelde Amerika zich in Europese ogen tot een wonder, een soort ideaalbeeld van een land van een nieuw begin en van onbegrensde mogelijkheden, niet gehinderd door de last van het verleden.
HOOFDSTUK 9 'DE FRANSE REVOLUTIE'
De Franse Revolutie van 1789, die het 'Ancien Regime' verving door de 'moderne maatschappij', is verreweg de gewichtigste gebeurtenis uit het revolutionaire tijdperk. Zij heeft zeer grote invloed gehad op de ideologische conflicten van de 1e helft 19e eeuw, niet alleen in Frankrijk maar in geheel Europa. Frankrijk heeft een vaak beslissende rol gespeeld in vrijwel allen revolutionaire bewegingen in de periode van 1763 tot 1848. Ten tijde van de uitbraak van de Franse Revolutie was Frankrijk in veel opzichten het meest ontwikkelde land van de wereld. Het was het centrum van de Verlichting. De Franse wetenschappen waren leidend en overal werden Franse boeken, tijdschriften en kranten gelezen. Frans was de taal van internationale elite. En Frankrijk was, zeker vanaf 1793, militair het sterkste land, met zo'n 24 miljoen inwoners. 18e Eeuwse Europeanen waren gewoon ideen van Frankrijk over te nemen. Afhankelijk van hun positie waren zij of zeer opgewonden en enthousiast of zeer verontrust en met afschuw vervuld over de revolutionaire gebeurtenissen.
41 Achtergronden
Het Ancien Regime: De Drie Standen Essentieel m.b.t. het Ancien Regime was dat het juridisch gezien aristocratisch en in sommige opzichten feodaal was. Iedereen behoorde tot een stand in de maatschappij: de 1e Stand was de geestelijkheid, de 2e Stand de edelen en de 3e Stand alle anderen, van de rijkste bourgeoisie tot de armste sloebers in de steden of op het platteland. De rechten van het individu waren afhankelijk van de stand waartoe hij behoorde. Politiek n maatschappelijk een verouderd systeem, dat geen enkel recht meer deed aan de feitelijke situatie in het land. Alhoewel de rol van de kerk en de geestelijkheid dikwijls te zwaar is benadrukt, moet gezegd worden dat de kerk zeer diep genvolveerd was in het heersende systeem. De kerk in Frankrijk hief tienden op alle landbouwproducten en bezat, middels bisdommen, abdijen en andere kerkelijke instellingen, zo'n 5 a 10% van alle grond. Bovendien was, net als overal, de verdeling van de inkomsten binnen de clerus, in 1789 ongeveer 100.000 in aantal, zeer scheef. De adelstand, die uit ca. 400.000 personen bestond, kende na de dood van Lodewijk XIV in 1715 een sterke revival. Dit uitte zich vooral in een monopolie op belangrijke functies in het bestuur, het leger, de kerk en de rechtbanken. De 2e Stand betaalde geen directe belastingen. De rijke bourgeoisie, wiens rijkdom in de 18e eeuw sterk was toegenomen, betaalde vaak ook weinig belasting, maar was gebelgd over de arrogantie en de superioriteit van de edelen, die hen de invloed in het landsbestuur ontzegden. De revolutie begon in feite als een maatschappelijk en politieke botsing tussen de aristocratie en de bourgeoisie, die beiden gedurende de 18e eeuw steeds sterker waren geworden. Het gewone volk had het in vergelijking tot de rijken niet best. Loontrekkers hadden niet geprofiteerd van de toegenomen rijkdom in het land: tussen de 30-er en de 80-er jaren stegen de lonen met 22%, terwijl de prijzen 65% omhoog gingen. Zowel in de stad als op het platteland was er een grote groep loontrekkers, die een beslissende rol zouden spelen in de Revol utie.
Het Agrarische Systeem van het Ancien Regime Meer dan 80% van de Fransen leefde op het platteland. De boeren werkten voor zichzelf, hetzij op hun eigen land hetzij als pachters. Alhoewel er geen horigheid in Frankrijk was, had de heerlijkheid nog wel enkele feodale kenmerken. De adellijke heer genoot het jachtrecht op zowel zijn eigen land 13
als dat van de boeren en had vaak een monopolie op de dorpsmolen, de bakkerij of de wijnpers, voor het gebruik waarvan hij een vergoeding kreeg ('banalits'). Daarnaast bezat hij enige rudimentaire rechterlijke macht en het recht van 'verheven eigendom'. Dit laatste betekende dat landeigenaars van lagere orde hem zekere jaarrenten en overdrachtsvergoedingen verschuldigd waren. Tenslotte zij vermeld dat ieder eigendomsrecht onderworpen was aan bepaalde gemeenschappelijke rechten van dorpelingen, die bijv. brandhout mochten verzamelen en hun vee in gemeenschappelijke weiden mochten laten grazen. Bezit in de 18e eeuw stond gelijk aan grond. De bourgeoisie had reeds generaties lang hun rijkdom in grond genvesteerd. De Revolutie bevrijdde de eigendom van grond van alle hierboven beschreven lasten. Zij vestigde het instituut van particulier eigendom in de moderne betekenis, daarmee de bourgeoisie en de boeren met eigen land sterk bevoordelend. De adellijke landsheer vervulde geen economische functie. In feite parasiteerde hij, door alle vergoedingen en renten, op de boeren. Gedurende de 18e eeuw voltrok zich, gesterkt door eerder genoemde aristocratische revival, een 'feodale reactie': de landsheren begonnen hun bestaande vergoedingen en renten strikter te incasseren en deden oude herleven. De boeren kwamen steeds meer in de verdrukking en kregen enorme weerzin tegen hun feodale plichten, die geen enkele toegevoegde waarde meer hadden. Tot slot zij hier vermeld dat het feit, dat Frankrijk een politieke eenheid in de vorm van een nationale staat was, niet alleen een eerste vereiste voor- maar ook een oorzaak van de Revolutie was. Er bestond in de 18e eeuw reeds een gevoel van lidmaatschap van een politieke eenheid genaamd Frankrijk. De Revolutie heeft dit gevoel veranderd in een passie voor burgerschap, burgerrechten, kiesrecht en de aanwending van de staat en haar soevereiniteit ten algemene nutte.
Politieke Cultuur en Publieke Opinie na 1770 De 18e eeuwse schrijvers hadden een cultuur gecreerd die politieke- en maatschappijkritiek aanmoedigde. Steeds meer ontwikkelde leden van de 3e Stand hadden kennis genomen van de concepten van de Verlichting m.b.t. de rede, de natuurrechten en de vooruitgang. Deze concepten verschaften een taal waarmee mensen hun ontevredenheid met de bestaande situatie konden uitdrukken. Er is ontegenzeggelijk een sterk verband tussen de erfenis van de Verlichting en haar filosofen en de Franse Revolutie. Alhoewel zelf geen revolutionairen waren de filosofen voorstander van (verlichte) sociale hervormingen zij het over het algemeen niet voor de lagere klassen. Daarnaast, Rousseau's Contrat Social (zijn politieke theorie) was vele malen minder gelezen dan zijn satire Nouvelle Hloise. De bewering dat de filosofen de Revolutie hebben veroorzaakt, is een inadequate uitleg voor wat gebeurd is. De laatste twee decennia van het Ancien Regime stond bol van de politieke controverses. In de salons en in de koffiehuizen had zich een kritische geest ontwikkeld, waarbij literaire discussies snel verwerden tot politieke debatten. Politieke schotschriften met verhalen over seksuele uitspattingen en financile corruptie deden hun werk: het ooit heilige imago van koning, kerk en de rest van de elite verdampte. Campagnes om de publieke opinie te benvloeden werden een machtig politiek middel in de Franse maatschappij. De meeste van deze campagnes beoogden publieke steun te verwerven uit naam van rede, rechten en gerechtighei d.
42 De Revolutie en de Reorganisatie van Frankrijk
De Financile Crisis De Revolutie werd voorafgegaan door een financile ineenstorting van het gouvernement, veroorzaakt door de kosten van oorlogvoering. In 1788 nam het op de been houden van het leger ca. 25% van het overheidsbudget in beslag en de rente op schulden (vrijwel volledig het gevolg van oorlogvoering in het verleden) ongeveer 50%. De Franse staatsschuld was met bijna 4 miljard pond echter niet groter dan die ten tijde van Lodewijk XIV en in vergelijking met die van de Britten zelfs klein. Dat de schuld niettemin een niet te dragen last werd, kwam door de enorme belastingvrijdom en belastingontduiking door de geprivilegieerde klassen en door een systeem van inning dat uiteindelijk slechts een klein deel van de opbrengst in de staatskas deed belanden. Slechts de boeren betaalden belasting. Zo kwam het dat, alhoewel het land welvarend was, de regering op zwart zaad zat. Steeds weer hebben regeringen geprobeerd de aristocratie en de rijke bourgeoisie mr belasting te laten betalen. Steeds weer stuitten zij op het onwrikbare verzet van de edelen. Met name het Parlement van Parijs speelde in dit verzet een hoofdrol. Calonne produceerde in 1786 een revolutionair plan van belastingherziening, waarvan hij wist dat het Parlement van Parijs dit nooit zou aanvaarden. Hij riep daarom een 'vergadering van notabelen' bijeen in de hoop een ruggesteun voor zijn plan te verwerven. De notabelen vroegen als compensatie deelname aan de regeringsmacht. Een patstelling ontstond. Lodewijk XVI ontsloeg Calonne. Brienne trad aan en legde Calonne's plan 14
alsnog voor aan het Parlement van Parijs, dat het afwees. Brienne probeerde toen, net als Lodewijk XV en Maupeou, de parlementen buiten spel te zetten. Dit leidde tot een echte opstand onder de edelen, waardoor het gouvernement volledig stil kwam te liggen. Er restte Lodewijk niets anders dan in Mei 1789 de Staten Generaal bijeen te roepen.
Van Staten Generaal naar Assembl National Aangezien de Staten Generaal meer dan anderhalve eeuw lang niet bijeen geweest waren, was er onduidelijkheid over hoe deze georganiseerd moest worden. Het door de 2e Stand gedomineerde (weer in ere herstelde) Parlement van Parijs besloot dat de Staten Generaal bijeen diende te komen als in 1614, in drie aparte standen. Het doel van de edelen werd aldus duidelijk. Met een liberaal programma (o.a. constitutionele regering, persoonlijke vrijheden en vrijwaring van willekeurige gevangenzetting), concessies m.b.t. het betalen van belasting en een bestuur d.m.v. de drie standen in de Staten Generaal hoopten zij de regeringsmacht voor de 1e en 2e Stand in handen te krijgen. De 3e Stand was hier mordicus tegen. De bourgeoisie had geen enkele behoefte geregeerd te worden door wereldse en geestelijke heren. De 3e Stand die aanvankelijk de edelen had gesteund in hun strijd tegen het 'despotisme' van de ministers van de koning, wantrouwde de adel plotseling in zeer sterke mate. Deze klassentegenstelling vergiftigde de Revolutie onmiddellijk en maakte vreedzame hervorming onmogelijk. De bourgeoisie radicaliseerde. Toen de Staten Generaal in Mei 1789 te Versailles bijeen kwam, stond de 3e Stand er op dat de drie standen in n huis bijeenkwamen en zouden stemmen als individuen. De impasse duurde zes weken tot enkele priesters 'overliepen' naar de kamer van de 3e Stand. Op 17 juni riep de 3e Stand zich uit tot 'Assembl National'. Lodewijk XVI liet, onder druk van de edelen, de zaal afsluiten, maar de 3e Stand vond een andere ruimte en zwoer op 20 juni de Eed van de Kaatsbaan, waarin zij verklaarden niet uiteen te zullen gaan totdat zij een constitutie hadden opgesteld. De koning reageerde met een eigen plan, dat evenwel te laat kwam. Hij weifelde en liet de Assembl voortbestaan. Wel verzamelde hij 18.000 soldaten bij Versailles. Tegen de traditie van eeuwen in had de koning de zijde van de edelen gekozen. Maar door gebrek aan leiderschap en adequaat optreden had hij de controle over de gebeurtenissen rondom de Staten Generaal volledig verloren en was hij niet langer het symbool waaromheen de burgerij zich kon scharen. Onder druk van zijn directe omgeving, die hem vertelde dat zijn waardigheid en autoriteit geschonden waren, vatte hij het plan op militair in te grijpen. Voor de 3e Stand was er inmiddels geen weg meer terug.
De Lagere Klassen in Actie Intussen begonnen ook de lagere klassen in het land zich te roeren. Hun levensomstandigheden waren die jaren bijzonder slecht t.g.v. een slechte oogst in 1788 en het wegvallen van handelsactiviteiten door het plotselinge einde van de oorlog in Amerika. Steunmaatregelen, tijdens het Ancien Regime gebruikelijk, bleven uit. De regering was als verlamd. Arbeidsonrust brak uit en op het platteland verklaarden de boeren niet langer hun afdrachten aan de heer te zullen doen en geen belastingen meer te zullen betalen. De economische crisis had ook tot gevolg dat de huisnijverheid een grote klap kreeg waardoor het aantal zwervers sterk toenam. De burgerij in de steden was bang voor de horden bedelaars en desperado's en begon zich te bewapenen. Zo kwam een Parijse menigte op 14 juli naar de Bastille, een middeleeuws fort, op zoek naar wapens. Met de hulp van enkele getrainde artilleristen lukte het de Bastille in te nemen, waarbij enige soldaten van het garnizoen vermoord werden. De inname van de Bastille was, onbedoeld, de redding van de Assembl in Versailles. De koning legde zich neer bij de situatie in Parijs, erkende een burgercomit als nieuwe gemeentelijke regering en zond zijn troepen weg. De Assembl benoemde de Markies de Lafayette tot commandant van de nationale garde ter handhaving van de orde in Parijs. Op het platteland ging het van kwaad tot erger. Er ontstond paniek, overal ging het gerucht dat 'de roversbenden eraan kwamen'. Boeren bewapenden zich om hun huizen en gewassen te beschermen. Maar vervolgens richtten zij hun aandacht op de huizen der heren, die zij soms platbrandden maar waar zij in ieder geval de administratie vernietigden. Op deze wijze wisten zij zich met geweld van het heerlijke regime te ontdoen.
De Eerste Hervormingen door de Assembl National Slechts door toe te geven aan de eisen van de boeren kon de Assembl te Versailles rust en orde herstellen. Het afschaffen van alle afdrachten aan de landsheer betekende dat veel edelen, en ook de nodige burgers, hun inkomsten grotendeels kwijt raakten. In de befaamde 'nacht van 4 Augustus' kwam een kleine groep afgevaardigden van de Assembl bijeen ter uitwerking van een vooropgezet plan, waarin enkele liberale edelen afstand deden van vrijwel al hun heerlijke privileges. Deze coup slaagde en leidde er uiteindelijk in 1793 toe dat de Franse boeren met eigen grond zich volledig vrij 15
wisten te maken van heerlijke verplichtingen. Op 26 augustus vaardigde de Assembl de Verklaring van de Rechten van de Mens en Burger uit. Hierin werden de grondbeginselen van de nieuwe staat bevestigd: de heerschappij van de wet, gelijk individueel burgerschap en collectieve soevereiniteit van het volk. De natuurlijke rechten van de mens waren 'vrijheid, eigendom, veiligheid en verzet tegen onderdrukking'. Tegelijkertijd werden gegarandeerd vrijheid van meningsuiting en godsdienst, geen arrestatie en veroordeling zonder eerlijk proces en het openstaan van ambten voor allen (voorzover zij aan de criteria voldeden). De Verklaring, in grote oplagen gedrukt, werd de bijbel van de Franse Revolutie, welks boodschap zich ook zeer snel over geheel Europa verspreidde.De Verklaring van de Rechten van de Mens ging, waar het de uitoefening van rechten in bepaalde situaties betrof, in feite om de rechten van de man. Vrouwen werden, geheel conform de heersende opinie van de tijd, vrijwel buitengesloten. Olympe de Gouges, een theaterschrijfster, publiceerde in 1791 haar Rechten van de Vrouw. Het heeft slechts beperkte invloed gehad. Een van weinige hervormingen was de definitie van het huwelijk als civiele overeenkomst en het legaliseren van echtscheiding (in 1816 weer afgeschaft). Politieke activiteiten van vrouwen waren enige tijd mogelijk, maar in 1793 verbood de revolutionaire regering alle politieke verenigingen van vrouwen, die in die tijd nog vrij algemeen werden afgeschilderd als 'behept met een te grote opgewondenheid die dodelijk zou zijn in het openbare leven'. In september 1789 startte de Assembl de plannenmakerij voor een nieuwe regering. Hierbij kwamen degenen die een parlement met twee kamers en een vetorecht voor de koning voorstonden te staan tegenover de 'patriotten', die een nkamerig parlement en slechts eenuitstellend veto voor de koning wensten. Het debat werd verstoord door nieuw geweld. Op 4 oktober marcheerde een groep marktvrouwen en militante revolutionairen op naar Versailles en dwong Lodewijk Parijs als residentie te kiezen. Ook de Assembl National verhuisde naar Parijs, waar deze spoedig onder invloed raakte van radicale elementen in de stad. Op deze wijze wonnen de patriotten het pleit voor een wetgevende vergadering van slechts n kamer. Meer gematigde revolutionairen raakten gedesillusioneerd door het feit dat constitutionele kwesties door het gepeupel werden geregeld en begonnen de Assembl de rug toe te keren. Anderen zetten het werk echter voort en begonnen zich te verenigen. De belangrijkste van deze verenigingen was die van de Jacobijnen, die de meest vooruitstrevende groep in de Assembl vormden. Zij kwamen voort uit de betere middenklasse.
Constitutionele Veranderingen In de twee jaar van oktober 1789 tot september 1991 hield de Assembl National (die nu de Constituante werd genoemd) zich bezig met drie taken: 1) het bestuur van het land, 2) het opstellen van een geschreven constitutie en 3) het tot op het bot uitroeien van de instituties van het Ancien Regime. Tijdgenoten, onder wie Edmund Burke, waren ontzet door de grondigheid en het fanatisme waarmee de Fransen hun nationale instituties vernietigden. Dat werkelijk alles moest verdwijnen had te maken met het feit, dat alles ook deel uitmaakte van een compleet systeem van privileges en ongelijke rechten. Bestuurlijk gezien werd het land volledig gedecentraliseerd, waarbij Frankrijk werd opgedeeld in 83 departementen met daaronder een uniforme gemeentelijke organisatie. Alle locale functionarissen, tot de officier van justitie en belastinginner toe, werden locaal gekozen. Deze decentralisatie had tevens tot gevolg dat er op locaal niveau geen enkele vertegenwoordiging van de centrale regering was en dat locale gemeenschappen zelf konden bepalen of zij landelijke wetgeving invoerden of niet. Toen oorlog uitbrak bleek dit systeem desastreus. Onder de Constitutie van 1791 werd de soevereiniteit uitgeoefend door de Wetgevende Vergadering, die uit n kamer bestond. De koning kon wetgeving uit- maar niet afstellen. In juni 1791 trachtte Lodewijk uit zijn koninkrijk te ontsnappen teneinde vanuit het buitenland deel te nemen aan de oppositie. Hij werd gearresteerd te Varennes, teruggebracht naar Parijs en gedwongen zich in zijn rol van constitutioneel monarch te schikken. Lodewijk's houding (hij had bij zijn vlucht een geschreven bericht achtergelaten waarin hij de Revolutie verwierp) had een desorinterend effect op de revolutionairen, die een sterke uitvoerende macht ontbeerden en het land lieten regeren door een dispuutgezelschap.De constitutie was ook niet volledig democratisch. Vrouwen en analfabeten hadden geen stemrecht. De Constituante maakte onderscheid tussen 'passieve' en 'actieve' burgers, die allemaal dezelfde burgerrechten bezaten maar waarbij alleen de 'actieven' kiesrecht genoten. De actieve burgers kozen 'kiesmannen', die in de hoofdstad van hun departement bijeenkwamen en op hun beurt de afgevaardigden naar de nationale wetgevende vergadering kozen. Slechts mannen ouder dan 25 jaar, die enige belasting betaalden, kwalificeerden zich als actieve burgers (ruim de helft van de volwassen mannelijke bevolking).
Economisch en Cultureel Beleid Zelfs de meest extreme revolutionairen erkenden de schulden van het Ancien Regime. Dit had te maken met het feit, dat de schuldeisers voor een belangrijk deel tot de bourgeoisie behoorden. Om 16
toch uit de financile impasse te geraken confisqueerde de revolutionaire regering alle kerkelijk bezit, waartegen zij zgn. assignats uitgaf. Die als betaalmiddel konden worden gebruikt. Al het geconfisqueerde land werd verkocht, waartoe assignats, maar ook andere betaalmiddelen, konden worden gebruikt. Het revolutionaire leiderschap was voorstander van een vrije economie, waarin geen plaats was voor georganiseerde belangengroeperingen. Prijzen en lonen dienden tot stand te komen in vrije onderhandeling tussen partijen. Van oudsher was er in Frankrijk, waar het gildenmeesterschap vrijwel erfelijk was, een tamelijk goed georganiseerde vakbeweging waarin gezellen zich verenigden. Deze waren illegaal onder het Ancien Regime maar bloeiden niettemin. Zij onderhandelden dikwijls collectief met de gildenmeesters en organiseerden geregeld stakingen. Arbeidsonrust duurde voort tijdens de Revolutie. In 1791 was er weer een stakingsgolf. De Constituante verbood de organisatie van belangengroeperingen (van zowel werkgevers als werknemers). Alle lonen dienden in priv te worden geregeld tussen arbeider en werkgever. Dit was uiteraard absoluut niet datgene waar de arbeiders op zaten te wachten. Revolutionaire activisten namen ook op zich de symbolen, rituelen, uiterlijke kenmerken en de feestdagen van de Ancien Regime maatschappij om te vormen. Zo werden grote festivals voor nationale eenheid georganiseerd, als eerste het beroemde Festival de la Fdration ter herdenking van de aanval op de Bastille (14 juli 1790). Overal werden vrijheidsbomen geplant en standbeelden van Marianne, het vrouwelijke symbool van vrijheid en een alternatief voor de Maagd Maria, opgericht. Vele revolutionaire toneelstukken, geschriften en liederen zagen het licht, die allemaal de nieuwe politieke ideen in de sfeer van het dagelijks leven propageerden en een nationale identiteit creerden.
De Onenigheid met de Kerk Het verlies van inkomen van de kerk ten gevolge van de confiscaties had desastreuze gevolgen voor de scholen, waar duizenden jongens gratis onderwijs hadden genoten. De Constituante beschouwde de kerk als een publieke autoriteit, die als zodanig ondergeschikt aan de soevereine macht diende te zijn. Nu de kerk zijn inkomsten had verloren, diende de overheid derhalve voor het onderhoud van kerken en scholen te zorgen. Hier kwam evenwel weinig van terecht. Voor de clerus werd de 'Constitution Civile du Clerg' ontworpen in 1790. Hierin werd een nationale kerk opgericht, waarbij het aantal bisdommen werd gereduceerd tot 83 (die daarmee overeen kwamen met de departementen). Bisschoppen werd verboden enige pauselijk gezag m.b.t. hun aanvaarding van het ambt te erkennen. Het Vaticaan verklaarde de constitutie een moedwillige wederrechtelijke toe- eigening van macht over de Katholieke kerk. Maar de paus ging verder en veroordeelde de gehele Revolutie en al haar verworvenheden. De Constituante reageerde door alle Franse geestelijken te verplichten een eed van trouw aan de constitutie af te leggen. De ene helft deed dat, de andere niet. Er waren nu twee kerken in Frankrijk. De Rome getrouwen (de 'weerspannigen') maakten de 'constitutionele' clerus uit voor schismatici. Deze laatsten beschouwden zichzelf echter als 'patriotten', die de rechten van de mens verdedigden, en hielden vol dat de Gallicaanse kerk altijdeen ruime mate van vrijheid ten opzichte van Rome had genoten. De gelovigen raakten in verwarring. Degenen die de Revolutie aanhingen, neigden nogal eens tot het algeheel loslaten van de christelijke geloof. Dit maakte dat de constitutionele geestelijkheid op een niet al te stevige basis gegrondvest was. Goede katholieken, onder wie de koning, hadden een voorkeur voor de 'weerspannige' geestelijkheid. Ook veel boeren en lieden uit de eenvoudige arbeidersklasse hingen de weerspannige kerk aan. De Constituante heeft nooit een finaal besluit genomen in deze kwestie. De burgerlijke constitutie voor de clerus is wel de grootste tactische blunder van de revolutie genoemd. Het heeft de weerspannige kerk in de antidemocratische en anti-liberale hoek gedrongen. Het pausdom heeft ervan geprofiteerd in de zin dat het de Franse kerk in de schoot geworpen kreeg. Met de uitroeping van de constitutie in september 1791 zat het werk van de Constituante, wier leden niet in de nieuwe Wetgevende Vergadering zitting mochten nemen, erop. Het nieuwe constitutionele regime zou het nog geen jaar uithouden en in augustus 1792 raakte Frankrijk verwikkeld in een oorlog.
43 De Revolutie en Europa: De Oorlog en de 'Tweede' Revolutie, 1792
De Internationale Invloed van de Revolutie Regeringen in Europa stelden zich lange tijd terughoudend op. Aan de ene kant hadden zij te maken met pro-Franse en revolutionaire groeperingen, die de leer van de rechten van de mens van de Franse en Amerikaanse revoluties uitdroegen. Deze stromingen waren divers: afhankelijk van wat men zocht, kon men in de gebeurtenissen in Frankrijk een opstand zien van de adel, van de bourgeoisie of van het gewone volk. De buitengesloten klassen waren evenwel het meest genspireerd. Wevers in Silezi hoopten op de komst van de Fransen. Stakingen in Hamburg, de 17
opkomst van 'radicalen' als Thomas Paine in Engeland, revolte tegen de geprivilegieerde klasse in Belgi en vooral ook rebellie van de boeren overal in Europa getuigden van het alom tegenwoordige revolutionaire vuur. Anderzijds werd ook de antirevolutionaire beweging sterker. Al in 1790 voorspelde Edmund Burke in zijn Reflections on the Revolution in France anarchie en dictatuur. Hij adviseerde de Britten een geleidelijke aanpassing van hun stelsel en verwierp een politieke filosofie gebaseerd op abstracte begrippen als goed en kwaad. Thomas Paine in zijn Rights of Man stelde zich hiertegen te weer. Burke's Reflections bleek niet alleen op langere termijn een invloedrijk werk maar vond ook onmiddellijk een welgevallig oor bij de Europese monarchen die ook nog eens gevoed werden door de klagerige berichten van Lodewijk XVI, Marie Antoinette en de Franse 'migrs'. Deze migrs, aangevoerd door Lodewijk's broer, de graaf van Artois, gebruikten hun connecties in de internationale elite en predikten een soort heilige oorlog tegen de Revolutie. Kortom, Europa was binnen de kortste keren gepolariseerd, waarbij de nationale grenzen geen enkele rol speelden. Alle landen waren er zowel revolutionaire pro-Franse elementen, die door hun regeringen gevreesd werden, als onverzoenlijke vijanden van de Revolutie.
De Komst van de Oorlog, April 1792 Regeringen in Europa reageerden langzaam. Catharina de Grote had geen enkele intentie zich met West Europa te bemoeien. William Pitt, de Britse eerste minister, concentreerde zich op het voeren van een gedegen financieel/economisch beleid, dat door oorlog alleen maar geruneerd zou worden. De Habsburgse keizer Leopold II, die als broer van Marie Antoinette een sleutelpositie innam, liet de vurige verlangens van zijn zuster en de migrs onbeantwoord. De nieuwe Franse regering bleef een storend fenomeen. Zij had er een handje van internationale kwesties door unilaterale actie te beslechten. Zo annexeerde men Avignon op verzoek van locale revolutionairen maar zonder toestemming van de paus en schafte men in de Elzas, waar Duitse prinsen feodale rechten bezaten, het feodalisme en de heerlijke verplichtingen af. En na de arrestatie van Lodewijk XVI was niet meer te ontkennen dat de Franse koning en koningin de gevangenen van de revolutionairen waren. In Augustus 1791 leidde een ontmoeting van Leopold met de koning van Pruisen tot de Declaratie van Pillnitz: Leopold zou militaire stappen ter herstel van de orde in Frankrijk nemen als alle andere mogendheden zich bij hem zouden voegen. Hij deed dit in de veronderstelling dat aan deze voorwaarde nooit zou worden voldaan. De migrs waren niettemin opgetogen en dreigden openlijk te zullen terugkeren en de schuldigen te straffen.
In Frankrijk waren de revolutionairen, die onwetend waren van Leopold's echte bedoelingen, verontrust. De Declaratie van Pillnitz speelde de dominante factie der Jacobijnen, beter bekend als de Girondijnen, in de kaart. Deze groep, waartoe o.a. de filosoof Condorcet, de advocaat Brissot en de beroemde Madame Roland behoorden, had ook veel aantrekkingskracht op buitenlanders zoals Thomas Paine. De Girondijnen werden de partij van de internationale revolutie. Sommigen van hen wilden de omringende landen binnenvallen om samen met locale revolutionairen gevestigde regeringen omver te werpen en een federatie van republieken te vestigen. Een andere groep, rond Lafayette, wenste vast te houden aan de constitutionele monarchie en hoopte, ten onrechte, dat een oorlog het volk weer zou verenigen rondom Lodewijk XVI. Toen echter Leopold II overleed en opgevolgd werd door Frans II, die zijn oren meer liet hangen naar de oude aristocratie, kregen de Girondijnen nog meer invloed. Slechts weinigen verzetten zich nog tegen oorlog en op 20 april 1792 verklaarde de Assembl de Oostenrijkse monarchie de oorlog.
De 'Tweede' Revolutie: 10 Augustus 1792 De oorlog intensiveerde de ontevredenheid van de bezitloze klassen. Zowel boeren als arbeiders in de steden meenden dat de Revolutie tot dan toe voornamelijk de belangen van de grondeigenaren had gediend. Boeren morden over de herverdeling van land en arbeiders waren vooral de dupe van de uit de pan rijzende prijzen. Toen de oorlog begon, schaarden de lagere klassen - boeren, handwerkslieden, winkeliers en loontrekkers - zich rondom de Revolutie maar niet om de revolutionaire machthebbers. Bovendien verliep de oorlog aanvankelijk rampzalig. Pruisen en Oostenrijk stonden in de zomer van 1792 op het punt Frankrijk binnen te vallen en dreigden met de ergste repercussies als de Franse koning en koningin iets zou overkomen. Dit dreigement was weer koren op de molen van de meest gewelddadige Jacobijnen onder aanvoering van Robespierre, Danton en Marat, die het Franse volk wisten op te zwepen tot een enorme patriottische opwinding. Zij keerden zich tegen Lodewijk, die werd vereenzelvigd met de monarchale vijanden. Zo ontstond als bijproduct van de Revolutie het Republicanisme. De gemoederen liepen hoog op tijdens de zomer van 1792. Vanuit alle streken stroomden rekruten naar Parijs, zo ook uit Marseille, die de Marseillaise meebrachten. Op 10 Augustus bestormden Parijse arbeiders, gesteund door rekruten uit o.a. 18
Marseille, de Tuilerin. Zij namen de koning en zijn familie gevangen en richtten een revolutionair stedelijk bestuur, de 'Commune', in. Zij maakten zich wederrechtelijk meester van de Wetgevende Vergadering, forceerden de afschaffing van de constitutie en de verkiezing van een nieuwe 'Constitutionele Conventie', volgens algemeen mannelijk kiesrecht. Intussen heersten hysterie, anarchie en terreur in Parijs. Een handjevol opstandigen haalde meer dan 1.000 tegenstanders van de Revolutie uit de gevangenissen en vermoordde hen na schijnprocessen. Deze gebeurtenissen staan bekend als de Septembermoorden. De opstand van 10 augustus 1792, ook wel de Tweede Franse Revolutie genoemd, vormde het begin van de meest extreme fase van deRevolutie.
44 De Republiek van de Noodtoestand, 1792-1795: De Terreur
De Nationale Conventie Op dezelfde dag (20 september 1792) dat de Nationale Conventie bijeenkwam, gaf de Pruisische commandant, na een nederlaag in een artillerieduel, zijn mars naar Parijs op. Frankrijk verklaarde, nadat de Britten en Nederlanders besprekingen waren begonnen met Pruisen en Oostenrijk, op 1 februari 1793 aan allen de oorlog. Spoedig daarna werden de Oostenrijkse Nederlanden, Savoye en Duitse gebieden op de linker Rijnoever bezet. In het zog van de successen van het leger verspreidde zich de revolutie. Alhoewel de legers van de jonge Franse Republiek verre van goed georganiseerd waren, wist de Coalitie geen vooruitgang te boeken. Groot Brittanni en de Nederlanden bezaten geen landstrijdkrachten van enige betekenis en Pruisen en Oostenrijk hadden het te druk met elkaar en met de Poolse delingen. De in de Conventie leidende Jacobijnen begonnen verder uiteen te vallen. De Girondijnen werden als meest progressieve en radicale groep ingehaald door de Montagnards, die radicale en volkse elementen uit de stad Parijs vertegenwoordigden. Een belangrijke pressiegroep buiten de Conventie waren de 'sansculottes', bestaande uit winkeliers en hun bedienden, kleine zelfstandigen en geschoolde handwerkslieden. Hun militante activisme zou gedurende twee jaar de motor van de Revolutie zijn. Zij eisten gelijkheid en verdergaande democratisering. In december 1792 werd Lodewijk XVI door de Conventie berecht wegens hoogverraad. Nadat hij op 15 januari unaniem schuldig was verklaard, stemde n dag later de kleinst mogelijke meerderheid voor onmiddellijke executie. De afgevaardigden die vr hadden gestemd waren voor hun leven gebrandmerkt als koningsmoordenaars, die nimmer een terugkeer van de monarchie zouden kunnen toestaan.
De Achtergrond van de Terreur In april 1793 liep de meest succesvolle Franse generaal, Dumouriez, over naar Oostenrijk. De geallieerden verdreven de Fransen uit Belgi en dreigden wederom Frankrijk binnen te vallen. In Parijs, waar de prijzen bleven stijgen, radicaliseerden de revolutionairen, die zich bedrogen voelden, verder. De sansculottes maakten de bourgeoisie uit voor profiteurs en uitbuiters van het volk en eisten prijsbeheersing, maatregelen tegen speculatie en rantsoenering van voedsel.De Montagnards maakten van de situatie gebruik door de Girondijnse leiders, voorzover niet gevlucht, te arresteren. Zij beheersten nu de Conventie, die op dat moment echter niet erg veel macht bezat. Aan de grenzen stonden de vijandelijke legers en binnenslands werd het gezag van de Conventie op veel plekken afgewezen. Er was sprake van rebellie in de Vende, waar de boeren tegen rekrutering te hoop liepen en in een aantal grote provinciesteden (Lyon, Bordeaux, Marseille), die bezwaar maakten tegen de overheersende invloed van Parijs. Naast deze contrarevolutionaire rebellien werd de Conventie door extremisten van Links geattaqueerd. Er ontstonden groepen genaamd 'enrags', wier agitatoren verkondigden dat parlementaire methoden nutteloos waren. Zij opereerden dan ook veelal buiten de Conventie via locale besturen. Zij vormden 'revolutionaire legers', die het land afstroopten naar (door boeren verborgen) voedsel, verdachten aangaven en de revolutie predikten.Tegelijkertijd stond er in de Conventie een leider op, die door sommigen een bloeddorstig fanaticus, dictator en demagoog is genoemd en door anderen een idealist, visionair en vurig patriot. Hoe het ook zij, deze Robespierre stond in ieder geval bekend als een man van persoonlijke integriteit en revolutionair vuur, 'de Onomkoopbare'. In 1789 gekozen in de Staten Generaal voor de 3e Stand werd hij in september 1792 door een Parijs' kiesdistrict afgevaardigd naar de nationale Conventie, waar hij een prominent lid van de Montagnards werd. Hij had een sterk geloof in de 'deugd', in de zin van een onzelfzuchtige geest en burgerlijke ijver en was, in 1793 en 1794, vastbesloten een democratische republiek, bestaande uit goede, deugdzame een eerlijke burgers, te vestigen.
19
De Agenda van de Conventie, 1793-1794: De Terreur De Conventie streefde naar onderdrukking van de anarchie, burgertwisten en contrarevolutie binnenslands en tegelijkertijd naar de overwinning in de oorlog. Zij zou een democratische constitutie, met meer rechten voor de lagere klassen, voorbereiden maar wenste niet te buigen voor de radicale Commune van Parijs. Het daadwerkelijke bestuur werd gedelegeerd aan het Comit de Salut Public, waarin Robespierre veel invloed had. Ter onderdrukking van de contrarevolutie organiseerden Conventie en Comit de Salut Public het zgn. 'Schrikbewind', waarvan revolutionaire rechtbanken en het Comit de Sret Gnrale (politieke politie) de kern vormden.De Terreur zou in de jaren 1793- 1794 zo'n 40.000 slachtoffers maken, edelen, leden van de bourgeoisie, geestelijken maar ook heel veel boeren en arbeiders, die met elkaar gemeen hadden dat zij tegen de Revolutie waren of slechts daarvan verdacht werden. De bedoeling was dat, zodra de Terreur zijn werk eenmaal had gedaan, er een democratische republiek, gefundeerd op de Rechten van de Mens, zou volgen. De afgrijselijke vormen die de Terreur aannam, maakte dat de antipathie tegen de Revolutie en het republicanisme zeer lang zou blijven voortleven in Frankrijk. Om aan de noodtoestand van de oorlog het hoofd te bieden, opereerde het Comit de Salut Public als een soort dictatorschap of oorlogskabinet. De belangrijkste maatregelen waren een algehele mobilisatie en het instellen van economische beperkingen (o.a. confiscatie van vreemd geld, het aan banden leggen van de export van goud en het instellen van maximum prijzen en lonen), die in de eerste plaats een militair doel dienden maar tevens tegemoet kwamen aan de eisen van de 'enrags'. Het ontbrak de regering, die in beginsel in een vrije markteconomie geloofde, echter aan een effectief apparaat om de hand te houden aan de uitvoering van genoemde maatregelen. In juni 1793 nam de Conventie, op voordracht van het Comit, een republikeinse constitutie aan die voorzag in algemeen kiesrecht voor mannen. Deze werd echter voor onbepaalde tijd opgeschort door het Comit dat zich, met een beroep op de noodtoestand, 'revolutionair tot aan de vrede' verklaarde. Het Comit was vervuld van goede bedoelingen en had een programma gericht op het verbeteren van de positie van de sociaal zwakkeren (m.n. op het terrein van opleiding en ontwikkeling), waarvan evenwel weinig terecht kwam. In 1794 verordonneerde de Nationale Conventie de afschaffing van slavernij in de Franse kolonin. Dit leidde uiteindelijk tot de vestiging van een onafhankelijke republiek van voormalige slaven op Hati, waar Napoleon in 1802 tijdelijk een eind aan maakte. In 1804 was de definitieve afscheiding van Frankrijk een feit. In de tussentijd had Napoleon de resterende Franse bezittingen op het Noord Amerikaanse vasteland (Louisiana) verkocht aan de Verenigde Staten. Op het hoogtepunt van de Revolutie, in 1793-1794, wenste het Comit het revolutionaire initiatief volledig in eigen handen te houden. Ongeautoriseerd revolutionair geweld werd niet geduld. Vrouwenbewegingen werden verboden en de leiders van de 'enrags' gearresteerd. De 'ultra revolutionairen', waar Hbert de voorman van was, vormden de factie van de extreme Terreur. Zij lanceerden een beweging tot Ontchristelijking en wisten door de Conventie een republikeinse kalender, waarin iedere verwijzing naar zondagen en christelijke feestdagen was verwijderd, aanvaard te krijgen. Een ander fenomeen van de Ontchristelijking was de cultus van de rede met ceremonin in de Notre Dame. Robespierre vreesde dat deze ontwikkeling slecht zou zijn voor de sympathie voor de Revolutie in binnen- en buitenland. Hij poogde Katholieken en ongelovigen te verzoenen, maar de Katholieken waren dat station inmiddels gepasseerd en de vrijdenkers beschouwden hem als een reactionair.Het Comit ging intussen voort met het bestrijden van revolutionair extremisme. Vele aanhangers van Hbert eindigden op het schavot. De 'revolutionaire legers' werden de kop ingedrukt en Parijse Commune ontbonden, waarbij Roberspierre vertrouwelingen in het gemeentebestuur benoemde. Maar ook ter rechter zijde vielen slachtoffers: na de liquidatie van de 'Hbertisten' waren de Montagnards aan de beurt. Een aantal van hen, onder wie Danton, werden op beschuldiging van financile malversaties terechtgesteld. De algehele mobilisatie had intussen een nationaal leger van 800.000 man op de been gebracht. Het werd geleid door capabele officieren en bestond uit manschappen die zich als burgers beschouwden en het gevoel hadden voor een goede zaak te vechten. Dit politiek bewustzijn maakte hen tot een formidabele kracht en contrasteerde sterk met de onverschilligheid van de vijandelijke troepen. In juni 1794 werd Belgi weer veroverd en een half jaar later bezetten Franse troepen Nederland, alwaar de revolutionaire Bataafse Republiek werd gesticht. Het militaire succes maakte dat de Fransen steeds meer genoeg begonnen te krijgen van de dictatuur en economische regulering van de Terreur. Robespierre en het Comit de Salut Public hadden slechts vijanden gemaakt. Een groep in de Nationale Conventie, waar velen inmiddels bang waren geworden voor hun eigen Comit, slaagde erin Robespierre buiten de wet te laten verklaren en op 28 juli 1794 viel ook hij ten prooi aan de guillotine.
20
De 'Thermidoriaanse' Reactie (Volgens de republikeinse kalender vond de val van Robespierre plaats in de maand Thermidor, vandaar de naam). De Terreur ebde weg. De macht van het Comit werd beperkt. Prijsbeheersing en andere maatregelen werden ongedaan gemaakt, waarna de inflatie onmiddellijk aanwakkerde. In Mei 1795 volgde een nieuwe opstand in Parijs, die door het leger werd neergeslagen. De leiders wachtte de guillotine. Opnieuw was de bourgeoisie de overwinnaar, maar het was een nieuwe bourgeoisie, die niet alleen bestond uit de juristen en functionarissen uit de tijd van het Ancien Regime maar ook uit parvenu's en 'nouveaux riches', die vaak als oorlogsprofiteurs of opkopers van voormalig kerkelijk bezit hun fortuin hadden vergaard. Deze laatsten hielden er vaak een nogal opzichtige levensstijl op na. Deze 'Thermidorianen' waren weliswaar geen voorstanders van de 'democratie van het plebs' maar geloofden wel in de individuele mensenrechten en de geschreven constitutie. Nadat de Conventie vrede had gesloten met Spanje en Pruisen (met Groot Brittanni en Oostenrijk duurde de oorlog voort) deed zij eind 1795 de zgn. Constitutie van Jaar III het licht zien.
45 De Constitutionele Republiek: Het Directoire, 1795-1799
De Zwakte van het Directoire De zwakte van het Directoire was gelegen in haar zeer smalle maatschappelijke basis en de assumptie van het behouden blijven van bepaalde militaire veroveringen. De constitutie van 1795 beperkte de klasse der politiek actieven. Er was weliswaar vrijwel algemeen kiesrecht voor mannen, maar deze kozen slechts kiesmannen, die op hun beurt alle belangrijke departementale functionarissen n de afgevaardigden naar de nationale Wetgevende Vergadering aanwezen. De Wetgevende Vergadering bestond uit twee kamers, de Raad van 500 en de Raad der Ouden (250 mannen ouder dan 40 jaar). De kamers kozen een uitvoerend orgaan, genaamd het Directoire, dat bestond uit 5 Directeuren. Op deze wijze was het gouvernement in handen van eigenaren van onroerend goed. Om hun eigen positie tegen het opkomende 'royalisme' te beschermen, bepaalde de Conventie dat 2/3e van de gekozenen in de eerste Raad van 500 en de raad der Ouden oud-leden van Conventie moesten zijn. Dit veroorzaakte flinke onrust in Parijs. De Conventie riep de hulp in van een jonge generaal, genaamd Bonaparte, die het royalistische gepeupel in een vloek en een zucht op de knien had. Van meet af aan was de constitutionele republiek afhankelijk van militaire bescherming. Het regime had Links en Rechts vijanden. Rechts de openlijk royalisten, die Lodewijk XVIII, broer van Lodewijk XVI, aanhingen. Deze was echter zijn eigen grootste obstakel, nadat hij aangekondigd had het Ancien Regime te zullen herstellen en, teruggaand tot 1789, alle revolutionairen te zullen straffen. De meeste Fransen hadden het dan wel niet zo met de Republiek, een terugkeer van het Ancien Regime zagen ze nog veel minder zitten. Links bestond uit al diegenen, die de al eerder tijdens de Revolutie verkondigde ideen van meer democratie aanhingen, waaronder de splintergroep van Babeuf. Deze wenste het Directoire te vervangen door een dictatoriale staatsvorm, waar priv eigendom was afgeschaft en iedereen volkomen gelijk was. Een soort communist avant la lettre. Hij eindigde onder de guillotine. Voor het volk, dat geteisterd werd door schaarste en inflatie, deed het Directoire niets.
De Politieke Crisis van 1797 Toen in maart 1797 de eerste werkelijk vrije republikeinse verkiezingen werden gehouden, dreigden de constitutionele monarchisten de meerderheid in beide kamers te krijgen. Dit was onverteerbaar voor de meeste republikeinen van 1793 (waaronder de 'koningmoordenaars') en ook voor Napoleon Bonaparte. Bonaparte, in 1769 op Corsica geboren, behoorde tot de lagere adel, Hij doorliep met succes de militaire academie, maar zou onder het Ancien Regime nooit een hoge rang in het leger bereikt hebben. In de jaren vanaf 1793 was hij een fervente Jacobijn, die snel opklom tot brigade generaal tijdens de Terreur. Na het neerslaan van de opstand van royalisten in 1795 kwam zijn grote doorbraak in 1796 toen hij het commando over een leger kreeg, waarmee hij de Oostenrijkers uit Noord Itali verdreef. Omdat Parijs niet in staat was zijn troepen te betalen en te bevoorraden, zorgde hij daar in Itali zelf voor en zo werd hij in feite onafhankelijk. Hij ontwikkelde zijn eigen buitenlandse politiek. Het binnenvallen van de Franse revolutionaire legers deed in veel Italiaanse steden revoltes ontstaan. Bonaparte stichtte met locale revolutionairen de 'Cisalpine' Republiek in de Po-vlakte. Omdat Bonaparte de Italiaanse gebieden wilde behouden, had hij behoefte aan een expansionistisch republikeins bewind in Parijs. Na de nederlaag van de Oostenrijkers in Itali en door het slechte verloop van de oorlog voor de Britten, die ook nog eens te maken kregen met interne strubbelingen, leken de vooruitzichten voor vrede in de zomer van 1797 goed. Op dat moment waren het echter de royalisten, die de vredespartij vormden, aangezien een in zijn macht herstelde koning gemakkelijk alle 21
veroverde gebieden kon teruggeven. De republikeinen zaten in een lastiger parket: zij waren constitutioneel gebonden aan Belgi en waren hun greep op hun generaals aan het verliezen. Bovendien kon niemand om de vraag heen of de prijs van een terugkeer van hetAncien Regime de vrede waard was. Een staatsgreep op 4 september 1797 ('Fructidor') loste de meeste van deze kwesties in een klap op. Het Directoire vroeg Bonaparte om hulp, die een van zijn generaals naar Parijs zond. Met behulp van het leger greep het Directoire de macht. Het annuleerde de verkiezingen met als rechtvaardiging dat de revolutie moest worden verdedigd tegen het Ancien Regime, daarbij hun eigen constitutie schendend en zich in een afhankelijke positie van het leger manoeuvrerend. De Fructidoriaanse regering brak de vredesonderhandelingen met Engeland af, maar sloot wel vrede met Oostenrijk (verdrag van Campo Formio, 17 oktober 1797). Daarbij werden Bonaparte's ideen meegenomen. Het verdrag erkende de Franse annexatie van Belgi en de linker Rijnoever. De Cisalpine Republiek werd een vazalstaat, van waaruit het revolutionaire republicanisme zich door een groot deel van Itali verspreidde: zo ontstonden de Ligurische- (Genua), Romeinse- en Parthenopesche (Napels) Republiek. In Zwitserland werd de Helvetische Republiek opgericht. En voor de Duitse prinsen die op de linker Rijnoever hun bezittingen waren kwijtgeraakt, bood het verdrag van Campo Formio compensatie in de vorm van de kerkelijke gebieden ten oosten van de Rijn. Aldus raakte Frankrijk betrokken bij de territoriale reconstructie van Duitsland.
De Staatsgreep van 1799: Bonaparte Na de Fructidor verdampte het idee van een constitutionele regering en werd het Directoire een soort dictatuur, zij het een weinig effectieve in de zin dat het er niet in slaagde orde op zaken te stellen noch in de financieel/economische sfeer noch ten aanzien van het kerkelijke schisma. Bonaparte wachtte intussen zijn kans af. Hij had de opdracht gekregen een invasiemacht voor Engeland te trainen, maar besloot de Britten op een andere, meer indirecte, wijze aan te pakken met een spectaculaire invasie van Egypte. Hierop vormden Oostenrijk Rusland en Groot Brittanni de Tweede Coalitie en dat betekende dat Frankrijk wederom betrokken raakte bij een algemene oorlog, die bepaald niet voorspoedig verliep. De Britse vloot sneed de Fransen in Egypte af en Russische troepen rukten op tot in Zwitserland en noord-Itali. Bonaparte's tijd was gekomen. Hij wist door de Britse blokkade te glippen en verscheen plotseling in Frankrijk, waar hij merkte dat bepaalde leden, onder wie Sieys, van het Directoire op een verandering zinden. Zij zochten en vonden in Bonaparte, die op dat moment pas 30 jaar oud was, de generaal die zij nodig hadden voor de verwezenlijking van hun plannen voor de vorming van een dictatuur. Op 9 november 1799 verdreven Bonaparte, Sieys en hun volgelingen met behulp van gewapende soldaten de Raden uit hun kamers en riepen zij een nieuwe republiek uit, het Consulaat. Aan het hoofd drie consuls, met Bonaparte als Eerste Consul.
46 De Autoritaire Republiek: Het Consulaat, 1799-1804
Toen de Franse Republiek in de handen van een generaal viel, was dat wel in de handen van een man met zeer bijzondere gaven. Bonaparte was een kleine Mediterrane man, die slechts in een militair uniform indruk maakte. Met zijn wat ruwe manieren was hij zeker geen gentleman. Wel was hij een kind van de Verlichting en de Revolutie, volledig vrij van 'oud denken' en ook van scrupules. Een man van buitengewone intellectuele gaven was hij genteresseerd in geschiedenis, recht, militaire wetenschappen en openbaar bestuur. Daarnaast bezat hij grote leiderschapskwaliteiten en boezemde hij vertrouwen in door zijn heldere betoogtrant, besluitvaardigheid en zijn snelle inzicht in complexe situaties. Kortom, hij was precies de man waar de Fransen na tien jaar chaos behoefte aan hadden. Het Consulaat ontpopte zich als een vorm van verlicht despotisme, waarbij Bonaparte zich wel verzekerd had van een mandaat door een constitutie te schrijven en te onderwerpen aan een algemeen referendum of plebisciet. De constitutie bevatte een aantal namaak parlementaire instituties, die vrij snel volledig in onbruik geraakten. De Eerste Consul nam alle beslissingen en bestuurde de staat. Bonaparte versterkte zijn positie door vrede te beloven n te bewerkstelligen. De Russen trokken zich eind 1799 terug uit de oorlog en in Itali versloeg hij wederom de Oostenrijkers, waarna de voorwaarden van Campo Formio werden herbevestigd. En in maart 1802 sloot hij zelfs vrede met de Britten. Ook binnenslands zorgde Bonaparte voor vrede, zij het met de harde hand van een geheime politieke politie en een in zijn departement almachtige prefect, die zijn orders rechtstreeks van de minister van binnenlandse zaken kreeg. Guerrilla's in het westen werden neergeslagen. Ook Bretagne en de Vende moesten voortaan belasting betalen en de boeren werden gevrijwaard van rondtrekkende benden. Bonaparte bood algemene amnestie aan en nodigde vrijwel iedereen, die in het verleden om wat voor reden ook het land was ontvlucht, uit terug te keren. In zijn regering nam hij redelijke mannen uit alle kampen op slechts onder de restrictie dat zij voor 22
hem zouden werken en geen onderlinge ruzie zouden maken.Verstoringen van de nieuwe orde werden door de eerste Consul meedogenloos onderdrukt. Om zichzelf te profileren als steunpilaar van recht en orde bekokstoofde hij zelfs zijn eigen onrust. Met opzet liet hij onschuldigen opdraaien voor zaken die hem niet welgevallig waren, dit alles in een perfecte verdeel en heers tactiek.
De Regeling met de Kerk; Andere Hervormingen Heel belangrijk was ook dat Bonaparte vrede sloot met Rome. Hoewel hij zelf een pure 18e eeuwse rationalist was, zag hij heel goed het belang van de aan de gang zijnde Katholieke revival in. Om de invloed van de bisschoppen in de 'weerspannige' kerk te beteugelen sloot hij in 1801 een concordaat met het Vaticaan. Beide partijen profiteerden van de overeenkomst. De paus kreeg weer het recht de bisschoppen te benoemen. Immers om het schisma te beindigen moesten zowel de constitutionele als de weerspannige bisschoppen allen hun ambt neerleggen. De pro-revolutionaire geestelijkheid kwam aldus onder de tucht van de Heilige Stoel. Door ondertekening van het concordaat erkende de paus feitelijk de Republiek en deed hij afstand van alle oude rechten en voormalig kerkelijk bezit, inclusief Avignon. Wel ontvingen alle (dus ook de Protestantse) geestelijken voortaan een staatssalaris. De godsdienstige tolerantie bleef intact. Bonaparte verklaarde slechts dat het Katholicisme het geloof van de meerderheid der Fransen was. Op deze wijze zette Bonaparte de paus schaakmat en haalde hij de godsdienstige angel uit de contrarevolutie. De Republiek was immers niet meer goddeloos te noemen. Vrede en orde verzekerd richtte het Consulaat zijn aandacht op de wetgeving en het bestuur. De moderne staat werd vormgegeven: ieder openbaar gezag werd uitgeoefend door betaalde overheidsfunctionarissen. Burgers konden uitsluitend opklimmen in overheidsdienst op basis van hun capaciteiten. Dit was de doctrine van 'loopbanen open voor talent'. Kwalificatie voor functies werd daarbij in toenemende mate afhankelijk van scholing en opleiding. Er was veel aandacht voor middelbaar en hoger onderwijs als voorbereiding op overheidsfuncties en geleerde beroepen. Opleiding werd een belangrijke factor ten aanzien van sociale status. Overigens was het intellectuele leven strikt gereguleerd en was creatief en kritisch intellectueel debat in deze jaren in Frankrijk onmogelijk. Ook stelde het Consulaat orde op zaken in de openbare financin en de belastingen. De oude belastingvrijstellingen werden nu volledig afgeschaft en voor het eerst in 10 jaar maakte de regering echt werk van het innen van de belastingen. Ook in de uitgavensfeer werd discipline gebracht. Het financile management werd samengebracht bij de schatkist en er kwam zelfs een soort budget. Omdat het Consulaat de oude overheidsschulden erkende, wist het vertrouwen in de munt en de publieke schuld te herstellen. Zoals alle verlichte despoten systematiseerde Bonaparte de wetten. De 300 rechtssystemen van het Ancien Regime en de duizenden revolutionaire wetten bundelde hij in 5 wetboeken: de Code Civil (of Code Napoleon), het burgerlijk wetboek en het wetboek van strafrecht, en de wetboeken van burgerlijken strafprocesrecht. Deze wetboeken verschaften (in grote mate) gelijkheid voor de wet. Wel was het rechtssysteem doordrenkt van een paternalistische visie op familierelaties en relaties tussen werkgevers en werknemers. In dit opzicht weerspiegelden de wetboeken veel van het leven ten tijde van het Ancien Regime. Met de komst van het Consulaat was de Revolutie in Frankrijk voorbij. Degenen die het meest hadden geprofiteerd van de Revolutie voelden zich zeker in de nieuwe situatie. De arbeidersbeweging was volledig van het politieke toneel verdwenen en zou daar pas 30 jaar later weer terugkeren. De Eerste Consul was dermate populair dat hij zich in 1802 door een nieuw plebisciet liet verkiezen tot consul voor het leven en op dezelfde wijze werd hij in 1804 Napoleon I, Keizer der Fransen. Nu Frankrijk zelf niet meer revolutionair was, werd de revolutie gexporteerd. Napoleon werd de schrik van de Europese patricirs, die hem de 'Jacobijn' noemden. En het Frankrijk waarover hij heerste was een formidabele staat, die de rijkdom van haar burgers kon aftappen en capabele mannen op alle posities kon benoemen zonder navraag te doen naar hun afkomst. Het principe van gelijkheid van alle burgers bleek niet alleen de aantrekkingskracht van de rechtvaardigheid te bezitten maar ook een heel nuttig politiek instrument te zijn.
HOOFDSTUK 10 'NAPOLEONTISCH EUROPA'
De weerslag van de Franse Revolutie werd na 1804, toen Napoleon zichzelf tot keizer had laten kronen, overal in Europa steeds duidelijker voelbaar. Onder Napoleon kwam een politieke eenheid van het Europese vasteland dichterbij dan ooit. De vernieuwingen van de Franse Revolutie werden bij administratieve maatregel aan de andere landen opgelegd. Dit ging gepaard met een serie oorlogen van 1792 tot 1814, waarbij wisselende coalities het tegen Frankrijk opnamen. De enige constante factor daarin werd gevormd door Groot Brittanni. Napoleon vond in de Europese landen zeker in 23
aanvang ook bondgenoten, maar op den duur concludeerden zij toch allemaal dat zij er meer belang bij hadden zich van de Franse keizer te ontdoen.
47 De vorming van het Franse Keizerlijke Systeem
De Ontbinding van de 1e en 2e Coalitie, 1792-1802 Toen in 1792 de oorlog uitbrak, bleven de meeste Oostenrijkse en Pruisische troepen in oost Europa. Het belangrijkste wapenfeit van de 1e Coalitie is dan ook de Poolse deling. Doordat de Britten in 1795 hun troepen terugtrokken van het continent konden de Fransen, door afzonderlijke vrede's te sluiten met de Pruisen en de Spanjaarden, deze coalitie openbreken. En na de vrede van Campo Formio in 1797 met Oostenrijk was hij in rook opgegaan. De 2e Coalitie van 1799 onderging in feite hetzelfde lot. Ook hier sloot Frankrijk afzonderlijke vrede's, met de Oostenrijkers (1801) en een jaar later de Britten (de Russen hadden zich al eerder teruggetrokken).
Tijdelijk Vrede, 1802-1803 Napoleon maakte gebruik van de vrede in Europa om de Franse koloniale ambities kracht bij te zetten (in 1800 had Spanje Louisiana afgestaan aan Frankrijk) door een flinke troepenmacht naar het opstandige Hati te zenden. In Europa reorganiseerde hij de Cisalpine Republiek (tot Italiaanse Republiek) en de Helvetische Republiek en overzag hij de 'herverkaveling' van Duitsland. Het verdrag van Campo Formio voorzag in compensatie van de Duitse vorsten die hun gebieden op de westelijke Rijnoever waren kwijtgeraakt. Het resultaat was de 'schande van de vorsten', een stormloop op de kerkelijke gebieden en de vrije steden in Duitsland. Als bijproduct streek Talleyrand zo'n 10 miljoen Francs op en bovendien waren de, vergrote, Duitse staten nu afhankelijk van Napoleon.
De Vorming van de 3e Coalitie in 1805 In 1803 was de vrede tussen en Groot Brittanni en Frankrijk al weer voorbij. Napoleon, die zijn verbindingen met Amerika bij voortduring bedreigd zag door de Engelse marine en daarnaast geen succes geboekt had op Hati, liet zijn Amerikaanse ambities voorlopig varen en verkocht Louisiana aan de Verenigde Staten. In 1805 ging Oostenrijk een alliantie aan met Groot Brittanni, waar zich bij voegde de jonge Russische tsaar Alexander I. Deze kleinzoon van Catharina de Grote omringde zich een groep gloedvolle liberalen uit verschillende landen en beschouwde zichzelf als Napoleon's rivaal als gids van Europa in dit tijdperk van verandering. Alexander verklaarde, mede naar aanleiding van Napoleon's inval in Baden, dat het in Europa ging tussen het recht van een geordende internationale samenleving en het geweld van een Franse usurpator. Hij was derhalve gereed tot de 3e Coalitie toe te treden, waarbij de Britten hem 1,25 miljoen pond zouden betalen voor elke 100.000 soldaten die de Russen op de been brachten.
De 3e Coalitie, 1805-1807: De Vrede van Tilsit Sinds de hervatting van de vijandelijkheden bereidde Napoleon een invasie van Engeland voor. De Britten, die het dodelijke gevaar onderkenden, versterkten hun binnenlandsestrijdkrachten. Doordat de Russische en Oostenrijkse legers westwaarts trokken, was Napoleon gedwongen troepen van de Atlantische kust weg te halen. Hij versloeg de Oostenrijkers bij Ulm op 15 oktober 1805, maar leed zes dagen later een vernietigende nederlaag tegen de Britse vloot onder Lord Nelson (de slag bij Trafalgar). Trafalgar garandeerde de Britse suprematie ter zee, maar verhinderde Napoleon niet om met zijn leger verder oostwaarts te trekken. Op 2 december versloeg hij de Russische en Oostenrijkse legers bij Austerlitz in Moravi. De Russen trokken zich terug in Polen en met Oostenrijk sloot Napoleon het verdrag van Pressburg dat hem o.a. Veneti en Trist opleverde (t.b.v. de heropbouw van zijn vloot). Door het formeren van de (vazal)koninkrijken Beieren en Wrttemberg werd het Heilige Roomse Rijk definitief en onherroepelijk ontbonden. Pruisen was nu zeer verontrust over Napoleon's aanpak van Duitsland en trok in zijn eentje tegen de Fransen ten strijde. Het befaamde Pruisische leger werd evenwel in oktober 1806 volledig in de pan gehakt. De Pruisische koning en zijn regering vluchtten naar het oosten op zoek naar bescherming van de Russen, maar Napoleon ging hen achterna. Op 14 juni 1807 versloegen de Fransen wederom het Russische leger. Alexander, benauwd voor oproer onder zowel edelen als onder de boerenbevolking, was nu maar al te graag bereid met Napoleon te onderhandelen over vrede. Napoleon en Alexander sloten in juli 1807 het verdrag van Tilsit, waarbij zij een alliantie aangingen, vnl. gericht tegen Groot Brittanni. Exit 3e Coalitie.
24
Het Continentaal Stelsel en de Oorlog in Spanje Nu een invasie van Engeland (voorlopig) uitgesloten was, richtte Napoleon zich op economische oorlogvoering. Om de Britse handel en scheepvaart te vernietigen, vaardigde hij in 1806 het Decreet van Berlijn uit, dat de import van Britse goederen verbood overal in de met hem geallieerde of van hem afhankelijke staten van Europa. Het Continentaal Stelsel zacht het licht. Bij het verdrag van Tilsit eiste Napoleon van Oostenrijk en Rusland deelname, waarmee zij, evenals Pruisen, akkoord gingen. Ook gaf hij twee neutrale staten, Denemarken en Portugal, opdracht mee te doen. De Britten zonden een vloot naar Kopenhagen en bombardeerden de stad gedurende vier dagen. De Denen waren hier zo verbolgen over dat zij de zijde van Napoleon kozen. Portugal, dat weigerde, werd door Napoleon bezet. Slechts Spanje ontbrak nog om de blokkade compleet te maken. Met list en bedrog wist Napoleon zijn broer Jozef op de Spaanse troon te krijgen. Tevens zond hij een groot Frans leger mee. Hij stak zich hiermee in een wespennest. De Spanjaarden, die de Franse soldaten als goddeloze schurken beschouwden, startten een guerrilla, daarbij gesteund door een Brits expeditieleger onder Wellington. In 1808 leden de Fransen enkele nederlagen (voor het eerst sinds de Revolutie) en dit had tot gevolg dat ook in andere gebieden onrust ontstond. In Duitsland kwam een anti-Franse stemming op en Oostenrijk bereidde zich ten vierde male sinds 1792 voor op een oorlog met Frankrijk.
De Oostenrijkse Bevrijdingsoorlog, 1809 In september 1808 organiseerde Napoleon een algemeen congres van vorsten te Erfurt. Zijn belangrijkste doel was er te spreken met Alexander. De tsaar was niet erg onder de indruk en bovendien ontevreden over Napoleon's steun, na zijn grote woorden in Tilsit, bij zijn Rusland's expansie op de Balkan. Bij die gelegenheid adviseerde Talleyrand, die tot de slotsom was gekomen dat Napoleon zijn hand overspeelde, Alexander af te wachten. Een pure daad van verraad. In april 1809 riep Oostenrijk een bevrijdingsoorlog uit. Napoleon reageerde onmiddellijk en trok op naar Wenen. De oorlog duurde tot kort: in juli werden de Oostenrijkers verslagen en in oktober sloten zij vrede. Oostenrijk verloor veel gebied in Polen, Sloveni, Dalmati en Kroati.
Napoleon op het Hoogtepunt van zijn Macht, 1809-1811 Na de nederlaag van 1809 werd Clemens von Metternich minister van buitenlandse zaken in Oostenrijk. Vanuit het geloof dat Rusland het werkelijke en permanente probleem voor de Donau- monarchie vormde, achtte Metternich het verstandig goede relaties met Frankrijk na te streven. De Franse keizer, in 1809 40 jaar oud en zonder opvolger, liet zich scheiden van zijn zes jaar oudere vrouw Josephine en ging op zoek naar een jongere echtgenote, die hem wellicht nageslacht zou kunnen bezorgen. Na verkennende besprekingen met de Romanov's en de Habsburgers bleek de Russische optie niet haalbaar en kwam hij uit bij Metternich. Deze arrangeerde het huwelijk met de 18-jarige dochter van de Oostenrijkse keizer (en nichtje van Marie Antoinette), Marie Louise, die hem in 1811 een zoon baarde. Napoleon matigde zich intussen een pompeuze air van keizerlijke majesteitelijkheid aan. Hij omringde zich met nieuw benoemde erfelijke Napoleontische adel, waarvan hij hoopte dat deze families zich zouden verbinden met het huis Bonaparte. Zijn maarschalken en generaals werden hertogen en prinsen. En met uitzondering van Groot Brittanni waren nu alle Europese machten nu met Frankrijk gelieerd.
48 Het Keizerrijk: Verbreiding van de Revolutie
De Organisatie van het Napoleontische Rijk Het Franse Keizerrijk, dat ook Belgi en de linker Rijnoever bevatte, vormde de kern van Napoleon's rijk. Eromheen lag een brede band van afhankelijke staten. Gezamenlijk: het Grote Keizerrijk. Als buitenste ring waren er dan nog de 'geallieerde staten' (Pruisen, Oostenrijk en Rusland en ook Denemarken en Zweden), die weliswaar meededen met het Continentaal Stelsel maar waarover Napoleon verder geen directe zeggenschap had. Teneinde de blokkade van Groot Brittanni zo effectief mogelijk te maken, zette Napoleon zijn broer Lodewijk, wie hij laksheid verweet, af en annexeerde hij Nederland. Dat laatste deed hij ook met het Duitse kustgebied van Bremen tot voorbij Lbeck en met de Italiaanse kust van Genua tot voorbij Rome. De annexatie van Rome had echter meer met zijn imperiale ambities te maken. Hij beschouwde Rome, in de traditie van Karel de Grote, als tweede hoofdstad van zijn rijk en hij maakte zijn zoontje 'Koning van Rome'. Toen de paus protesteerde, liet hij deze in Frankrijk interneren. Het gehele Franse rijk, van Lbeck tot Rome, werd bestuurd door 130 departementale prefecten. 25
De afhankelijke staten werden op verschillende wijze bestuurd. Sommige als republiek (Zwitserland), andere als koninkrijk en weer andere als vrijwel departementen (Illyrische provincies). De belangrijkste van de staten waren ongetwijfeld de Duitse staten, georganiseerd in de Rijnbond. Dit was een verbond van (nog slechts een twintigtal) Duitse 'soevereine' vorsten, onder wie de koningen van Saksen, Beieren, Wrttemberg en Westfalen. Napoleon maakte grif gebruik van zijn familie als bestuurders. Familieleden bezetten tronen in Napels, Spanje, Nederland, Westfalen en 'Itali' (Lombardije, Veneti en de voormalige pauselijke gebieden).
Napoleon en de Verbreiding van de Revolutie In alle staten van het Grote Keizerrijk verliepen de gebeurtenissen volgens een min of meer vast patroon. Eerst kwam het Franse leger, dan werd er met behulp van plaatselijke collaborateurs een satelliet regering gevormd en tenslotte startte de interne hervorming en reorganisatie naar Frans (Napoleon's) revolutionair model. Napoleon beschouwde zichzelf als een groot verlicht hervormer. Hij noemde zijn systeem 'liberaal' en 'constitutioneel'. Het eerste was een puur politieke frase en met het tweede bedoelde hij rationeel gevormd (i.p.v. toevallig zo gegroeid). Daarnaast voerde hij, als fervent aanhanger van wettelijk bestuur, overal de Code Civil in. Deze Code was wat hem betreft 'natuurlijk' en universeel toepasbaar, ongeacht het bijzondere nationale en historische karakter van de verschillende landen. Napoleon's hervormingen richtten zich in alle landen tegen (overblijfselen van) feodale systemen. De adel verloor alle privileges en de maatschappij zou bestaan uit voor de wet gelijke burgers. Het systeem, waarin de grootgrondbezitter behalve de eigendom van de grond ook nog allerlei andere rechten (op 'herendiensten') bezat, werd zo goed als afgeschaft. Er was echter n verschil met de Franse situatie, waar de boeren zich zelf hadden bevrijd en geen schadevergoeding hadden behoeven te betalen. Elders bleef de voormalige feodale klasse eigenaar van de grond en derhalve ook inkomen daaruit genieten. De heer was verdwenen, maar de pachtheer bleef. Vermoedelijk het meest rigoureus was Napoleon's aanpak van de kerk, die zijn positie als autoriteit naast de staat volledig verloor. Kerkelijke rechtbanken werden afgeschaft of sterk beperkt qua werkingssfeer, kerkelijke heffingen verdwenen, kerkelijk bezit werd geconfisqueerd en kloosterorden werden ontbonden of strikt gereguleerd. Ten aanzien van het principe van de seculaire staat waren compromissen uitgesloten. In de steden verloren de oude oligarchien, de burgerlijke patricirs en ook de gilden hun invloed. Oude stedelijke vrijheden en binnenlandse tariefmuren maakten plaats voor een systeem waarin vrijhandel binnen de staatsgrenzen werd bevorderd. Oude maten en gewichten werden vervangen door het metrieke stelsel. De burgerlijke stand en het kadaster deden hun intrede. Belastingen en de financile huishouding werden gesystematiseerd en overheidsfunctionarissen ontvingen voortaan een salaris dat hoog genoeg was om de verleidingen van corruptie te weerstaan. Kortom, op alle terreinen van de economie vond een grondige modernisering plaats. In alle landen vond Napoleon medestanders, m.n. in commercile en professionele kringen, waar de Verlichting het diepst was doorgedrongen. Zijn aanpak ging evenwel gepaard met onderdrukking, die weliswaar niet zo zwaar was als onder de 20ste eeuwse dictaturen maar toch verzet begon op te roepen. Het gedachtegoed van de Franse Revolutie vond het minste weerklank in het Katholieke Spanje en in het agrarische oost Europa. In vele andere landen was de Napoleontische invloed zeer groot omdat hij de ideen van de Verlichting en de voordelen van de Franse Revolutie combineerde zonder het geweld en de chaos van de laatste.Maar de hervormingen van Napoleon waren ook oorlogsinstrumenten. De vazalstaten werden verplicht hem te voorzien van geld en soldaten. Daarnaast dienden zij te betalen voor de kosten van het Franse leger, dat voornamelijk buiten Frankrijk gestationeerd was. Tot tevredenheid van de bezittende klasse der Fransen konden de Franse belastingen daardoor laag blijven.
49 Het Continentaal Stelsel: Groot Brittanni en Europa
In de periode 1807 tot 1810 leek de nmaking van het vasteland van Europa bepaald niet onmogelijk. Napoleon ontwikkelde, ter inspiratie van zowel zijn Grote Keizerrijk als zijn bondgenoten, een ideologie gebaseerd op het gedachtegoed van de Verlichting. Daarinriep hij alle volkeren bij voortduring op samen met hem te strijden tegen de geest der middeleeuwen, feodalisme, onwetendheid en negativisme. En terwijl hij liberale critici als Germaine de Stal onderdrukte, moedigde hij innovatieve wetenschappelijke onderzoekers aan. Naast alle moderne ideen dweepte Napoleon ook met de 'grandeur' van de Romeinse tijd. Zowel de architectuur (o.a. de Arc de Triomphe) als in de kunsten (o.a. het 'empire' meubilair en de doeken van David) van die tijd weerspiegelde zich Napoleon's idee van keizerlijke roem. Tenslotte speelde hij, ter opwekking van 26
een pan-Europees gevoel, handig in op de latente vijandschap tegen Groot Brittanni, dat, succesvol en arrogant als het was, veel jalousie en wrok opriep.
De Britse Blokkade en Napoleon's Continentaal Stelsel Toen de Britten overgingen tot het blokkeren van Frankrijk en haar bondgenoten deden zij dat niet in de verwachting hen uit te hongeren. Het ging slechts om de vijandelijke handel en scheepvaart de nek om te draaien. Een economische oorlog was een handelsoorlog. Als gevolg van de oorlogen met de Fransen beschikte Groot Brittanni in feite over een monopolie in de verscheping van overzeese goederen naar Europa. Daar kwam bij dat Engeland, verhoudingsgewijs het verst gevorderd met de Industrile Revolutie, voor veel fabrikaten een kostenvoorsprong op het continent had. In kringen van de burgerij en de handel in Europa leidde dit tot negatieve gevoelens, waarop Napoleon weer inspeelde door Groot Brittanni af te schilderen als een geldmacht, een 'natie van winkeliers', die zijn oorlogen uitvocht met ponden in plaats van bloed. Keer op keer benadrukte Napoleon dat Groot Brittanni de echte vijand was en dat Europa pas onafhankelijk en welwarend zou kunnen wanneer het Britse 'monopolie' gebroken was. Hij vaardigde het Decreet van Berlijn van 1806 uit, dat de import van Britse goederen, ongeacht wiens eigendom ze waren of met wiens schepen ze werden vervoerd, verbood. De Britten reageerden in 1807 met de maatregel, dat neutralen slechts Napoleontische havens mochten aandoen nadat zij eerst in Groot Brittanni hadden aangelegd. Het antwoord van Napoleon was het Decreet van Milaan: ieder neutraal schip dat in een Britse haven was geweest of ter zee door de Britse marine was doorzocht, zou worden geconfisqueerd. Grootste slachtoffer van deze handelsoorlog waren de neutrale Verenigde Staten. President Jefferson trachtte aanvankelijk door een zelfopgelegde politiek van commercieel isolationisme betrokkenheid met de oorlog te vermijden. Dit bleek dermate verwoestend voor de Amerikaanse buitenlandse handel, dat men al snel toenadering zocht tot die partij die als eerste zijn beperkingen ten aanzien van neutrale handel zou opheffen. Napoleon bleek hiertoe bereid onder de voorwaarde dat de Amerikanen zich tegen de Britse beperkingen teweer zouden stellen. Mede als gevolg van expansionistische stromingen in de Verenigde Staten, die de Britten volledig uit Amerika wensten te verdrijven, resulteerde e.e.a. in de Anglo-Amerikaanse oorlog van 1812. Het Continentaal Stelsel was echter meer dan een middel om de Britse export te vernietigen. Het was ook een plan om te komen tot een gentegreerde economie voor het gehele continent met Frankrijk als belangrijkste centrum.
De Mislukking van het Continentaal Stelsel Het Continentaal Stelsel werd geen succes, vooral omdat het wijdverbreid verzet tegen het Napoleontische regime veroorzaakte. In het kort kwam het erop neer, dat de Europeanen liever clandestien door de Britten gemonopoliseerde goederen als suiker en tabak kochten dan dat zij zonder zaten. In industrile kringen stond men over het algemeen positief ten opzichte van het Stelsel. De eigen industrie had immers geen concurrentie meer te duchten van de goedkope Engelse fabrikaten. En ook de verbouw en verwerking van suikerbieten (o.a. in Nederland) werd ter hand genomen. Ht grote probleem bij dit alles was echter het transport. Transport over land (de Britten hadden de kustvaart volledig onmogelijk gemaakt) kon slechts een deel van het veel goedkopere zeetransport overnemen. Ook de invoerrechten vormden een obstakel. Binnenlandse heffingen waren weliswaar weggevallen, maar op dit punt bleven de vazalstaten soeverein en hanteerden derhalve over en weer heffingen. Napoleon deed daar zelf aan mee: toen hij in 1810 Nederland annexeerde bleef het buiten de Franse douanegrenzen. Tevens verbood hij, ter ondersteuning van de Franse industrie die haar afzetmarkten in het Midden Oosten en Amerika had zien wegvallen, de vazalstaten hoge importtarieven tegen Frankrijk in te stellen. Grootste slachtoffers van het Continentaal Stelsel waren allen die betrokken waren bij de overzeese handel. Scheepswerven, vrachtvaarders en handelaren werden geruneerd. In alle continentale havens daalde de bedrijvigheid dramatisch met een desastreus effect op de werkgelegenheid. Ook oost Europa, dat sterk afhankelijk was van de invoer van fabrikaten, werd extreem hard getroffen. Van overzee kwam er vrijwel niets meer en de landhandel kon dit niet overnemen. En de aristocratische landeigenaren van Pruisen, Rusland en Polen raakten de markten voor hun landbouwproducten kwijt, hetgeen ook hier de sympathie voor Napoleon's politiek zeker geen goed deed. De effecten van het Continentaal Stelsel op Groot Brittanni waren relatief beperkt. Het wegvallen van hun Europese export werd goeddeels gecompenseerd door een toename van de overzeese handel (m.n. Latijns Amerika, waar de Fransen en Spanjaarden door de Britse hegemonie ter zee niet meer terecht konden). In de periode van 1805 tot 1809 verdubbelde de export van katoenproducten. Het Britse nationaal product steeg van 140 miljoen pond in 1792 naar 335 miljoen pond in 1814.
27
50 De Nationale Bewegingen: Duitsland
Het Verzet tegen Napoleon: Nationalisme Van begin af aan ontmoetten de Fransen zowel medewerking als verzet in de landen die zij bezetten. Meer en meer echter kregen de Europeanen het gevoel dat Napoleon hen slechts gebruikte als hulpmiddel in de strijd tegen de Britten. In alle landen, Frankrijk incluis, kregen de mensen genoeg van de oorlog, het verlies van levens, het verlies van vrijheden en bovenal Napoleon's onverzadigbare machtshonger en zelfverheerlijking. In veel streken ontstonden, als tegenpool van Napoleon's internationalistische autoritaire regime, nationalistische bewegingen, die zowel anti-Frans als antiautoritair waren. De nationalisten waren een mix van conservatieven (terug naar de eigen oude instituties en gewoonten) en liberalen (zelfbeschikking, deelname aan het bestuur en meer vrijheid voor het individu). Deze mix maakte dat het nationalisme een complex verschijnsel was met verschillende verschijningsvormen in de diverse landen. In Engeland was het vooral de patriottische noodzaak van verzet tegen Bonaparte, waarbij het land door een heel moeilijke sociale crisis ten gevolge van de Industrile Revolutie werd geloodst. In Spanje was er vooral het onverzoenlijke verzet tegen de Franse legers en de wens de macht van de geestelijkheid en van de Bourbons te herstellen. In Itali was het Napoleontische regime meer geliefd, m.n. onder de burgerij, die Franse efficintie en verlichting prees en hun antiklerikalisme deelde. En in Polen wist Napoleon zelf een nationaal gevoel op te wekken door te suggereren dat, als de Polen hem hielpen, er voor hen een verenigde Poolse staat gloorde. De Polen waren tot het laatst de Franse keizer zeer toegewijd.
De Denkwereld in het Napoleontische Duitsland De meest gewichtige nationale beweging vond plaats in Duitsland. De Duitsers rebelleerden tegen zowel Napoleon's regime als de meer dan eeuw oude suprematie van de Franse cultuur als ook tegen de Franse legers n tenslotte ook tegen de ideen van de Verlichting. In de anderhalve eeuw die volgde op de Vrede van Westfalen in 1648 stonden de Duitsers zich voor op hun kosmopolitische instelling. Vanuit hun ministaatjes zagen zij geen Duitsland maar slechts Europa. Duitsland kende geen buitengrenzen maar vervaagde in de Elzas, de Oostenrijkse Nederlanden, Polen, Bohemen en de Balkan. En de elite, Frederik de Grote voorop, verfranste in gedrag en taalgebruik. In de 80-er jaren van de 18e eeuw zette een verandering in. In invloedrijk werk in deze was J.G. Herder's Ideen zur Philosophie der Geschichte der Menschheit. Deze protestantse theoloog stelde dat een echte cultuur of beschaving slechts kon ontstaan uit de inheemse wortels van het gewone volk en derhalve de Volksgeist tot uitdrukking bracht. Over naties zei Herder dat zij niet met elkaar in conflict waren maar slechts van elkaar verschilden. Hij zag ook geen superioriteit van de ene cultuur over de andere. Het idee van de Volksgeist werd steeds sterker en verspreidde zich ook naar andere landen. De Romantiek was geboren. De Romantiek benadrukte intutie boven rede en verschillen in mensen boven hun overeenkomsten. Voor de romantici bestond er niet n juiste vorm van pozie of n universeel toepasbare wetgeving (a la Napoleon). Wat hen betreft was de enige 'regel', dat iedere natie hierin zijn eigen weg moest gaan. Door de Franse Revolutie waren de Duitsers zich plotseling scherp bewust geworden van het fenomeen staat en van de mogelijkheden die een staat haar burgers bood. De Fransen waren volwaardige vrije burgers geworden en de Franse staat was, door de eenheid van haar bevolking, boven de andere naties uitgegroeid. De futiliteiten van het Heilige Roomse Rijk en de stormloop van de Duitse vorsten op de voormalige kerkelijke gebieden vervulden daarentegen velen met afschuw. Het ontluikende nationaal gevoel in Duitsland was dan ookniet puur tegen Napoleon en de Fransen gericht maar evenzeer tegen de halfverfranste Duitse elite. De Duitsers raakten gefascineerd door het idee van politieke en nationale grootheid, maar de nationalistische filosofie bleef wel wat vaag. Er was niet zo veel dat zij in de praktijk konden doen. Een jeugdbeweging als die van 'Vader' Jahn, die zijn volgelingen leerde achterdochtig te zijn ten opzichte van vreemdelingen, Joden en internationalisten, was de meeste Duitsers te extreem. De levenswandel van J.G. Fichte illustreert goed hoe het Duitse denken zich in die periode ontwikkelde. Als professor in de metafysische filosofie te Jena ontwikkelde hij de veel bewonderde leer dat de innerlijke geest van het individu zijn eigen morele wereld creert. Hij was een enthousiast supporter van de Franse Revolutie en accepteerde het idee van de Terreur die de mens 'dwingt vrij te zijn'. Toen echter de Fransen Duitsland veroverden, werd hij, die aanvankelijk geen enkel nationaal gevoel kende, zich intens bewust van zijn Duits zijn. Hij nam het idee van de Volksgeist over en in 1808 hield hij in Berlijn een serie lezingen, waarin hij verklaarde dat er een onuitwisbare Duitse geest, een oorspronkelijk en onveranderlijk karakter, bestond. Dit karakter, edeler dan dat van andere volken, moest koste van het kost zuiver gehouden worden van invloeden van buiten. Alhoewel zijn gehoor destijds zo klein was dat de Franse commandant het het ingrijpen niet waard vond, beschouwden veel Duitsers hem later als een nationale held. 28
Hervormingen in Pruisen Het door Frederik de Grote opgebouwde koninkrijk stortte in 1806 als een kaartenhuis ineen na de slag bij Jena-Auerstadt. Het behield slechts zijn grondgebied ten oosten van de Elbe. Maar ook daar stationeerde Napoleon troepen. In de ogen van de Duitse nationalisten was Pruisen het minst gecompromitteerd door collaboratie met de Fransen. De jaren na Jena droegen sterk bij aan de 'verpruising' van Duitsland. Aangezien Napoleon slechts door militaire kracht kon worden verdreven, diende Pruisen zijn eens zo machtige leger te hervormen. Legerhervormers als Gneisenau, die met de Britten in de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog had gevochten en daar de waarde van het patriottisme voor het moreel van de Amerikaanse soldaten had gezien, stelden zich ten doel hetzelfde in Pruisen te bereiken. Noodzakelijke voorwaarde voor de reconstructie van het leger was een hervorming van de Pruisische staat. Dit werd ter hand genomen door Baron Stein en later zijn opvolger, Hardenberg. Stein, afkomstig uit het westen van Duitsland, was een aanhanger van de filosofie van Kant en Fichte. Hij onderstreepte het belang van plichtsbetrachting, dienstbaarheid en verantwoordelijkheid. Voor hem ging het meer om gelijkheid in plichten dan in rechten. Stein gaf de burgerij in de steden een grote mate van zelfbestuur en 'schafte de horigheid af'. Dit laatste betekende slechts de afschaffing van de erfelijke onderwerping van de boeren aan hun heer. Zij kregen nu de vrijheid te verhuizen, te trouwen en een beroep aan te nemen, maar als zij op het land van de heer bleven wonen, waren zij nog steeds onderworpen aan de oude herendiensten. Deze hervormingen waren de eerste stappen van Pruisen op weg naar een meer moderne staat en economie. De positie van de 'Junkers' bleef echter onaangetast, zij bleven de eigenaren van de grond.
51 De Val van Napoleon: Het Congres van Wenen
In 1811 had Napoleon Europa is zijn greep. Er was alleen oorlog op het Iberisch schiereiland en aan de Donau (tussen Rusland en Turkije). Maar het Continentaal Stelsel functioneerde niet. Het berokkende het continent veel schade, terwijl Groot Brittanni er slechts in beperkte mate hinder van ondervond en dr kon gaan met opbouwen van een enorm nationaal vermogen, waarmee het zich de middelen verschafte de Europese regeringen te subsidiren in hun strijd tegen Napoleon. Omdat Napoleon slechts ten val kon worden gebracht door middel van de vernietiging van zijn leger waren alle ogen gericht op Alexander I, die toch al ontevreden was over zijn alliantie met Frankrijk. Hij werd hierin gesteund door grootgrondbezitters, die hervatting van de vrijhandel met Engeland verlangden en door een steeds groeiende groep 'migrs', afkomstig uit alle Europese landen.
De Russische Veldtocht en de Bevrijdingsoorlog Nadat Rusland op 31 december 1810 zich formeel had teruggetrokken uit het Continentaal Stelsel besloot Napoleon de tsaar te verpletteren. Hij formeerde in oost Duitsland en Polen zijn 'Grande Arme', zo'n 700.000 man uit alle gebieden van zijn rijk. In juni 1812 trok Napoleon Rusland binnen. Zijn bedoeling was, zoals gebruikelijk, een korte, scherpe oorlog met n alles beslissende veldslag. Maar omdat het Russische leger hem steeds ontliep, mislukte deze opzet volledig. En de Russische 'tactiek van de verschroeide aarde' maakte het Napoleon steeds lastiger de bevoorrading van zijn gigantische strijdmacht te organiseren. Toen dan uiteindelijk, niet ver van Moskou, bij Borodino de grote slag plaatsvond, eindigde deze weliswaar in een overwinning voor Napoleon maar wel ten koste van 30.000 man. De Russen verloren ca. 50.000 man maar waren wel in staat te hergroeperen.Op 14 september trok de Franse keizer Moskou binnen, maar vrijwel tegelijkertijd ging een groot deel van de stad in vlammen op, waardoor van een adempauze voor de Grande Arme geen sprake kon zijn. Napoleon bevond zich in een precaire situatie: hij had een rune veroverd die zijn leger niet kon voeden en zijn zeer lange aanvoerlijnen vanuit het westen werden regelmatig bestookt door de Russen en kostten derhalve veel mankracht aan beveiliging. Hij trachtte onderhandelingen aan te knopen met Alexander, maar deze weigerde ieder contact. Na vijf weken in Moskou verordonneerde Napoleon in arren moede de terugtocht. Toen daarop, ongebruikelijk vroeg voor de tijd van het jaar, een zeer strenge winter inviel, werd de Grande Arme gedecimeerd: 400.000 lieten het leven door bevriezing, hongersnood of Russische wapens en 100.000 werd krijgsgevangen gemaakt. Alle krachten tegen Napoleon vonden zich nu in een samenwerkingsverband. Een ongerijmde alliantie - van Brits kapitalisme en oost Europees feodalisme, van een Britse marine en een Russische landmacht, van Spaans klerikalisme en Duits nationalisme en van op goddelijk recht gebaseerde monarchien en moderne democraten en liberalen - bracht uiteindelijk Napoleon Bonaparte tot staan. 29
Deze had zich in december 1812 naar huis gespoed om een nieuw leger op de been te brengen. Dit was echter ongetraind en werd in oktober 1813 bij Leipzig verslagen, waarna de geallieerden Napoleon terugdreven naar Frankrijk. Met het succes tegen de gemeenschappelijke vijand groeide evenwel het onderlinge wantrouwen.
De Restauratie van de Bourbons Voor de coalitie drongen zich nu veel vragen op. Moesten de geallieerden gezamenlijk of ieder voor zich met Napoleon onderhandelen? Hoe sterk moest een toekomstig Frankrijk zijn? Wat zouden haar grenzen zijn? Wat voor regering moest het krijgen? De vier 'Grote Mogendheden' hadden daar ieder hun eigen kijk op, waarbij de gemeenschappelijke noemer was dat zij allen op de een of andere wijze het nieuwe Frankrijk van hen afhankelijk wensten te maken. In november 1813 deed Metternich Napoleon een vredesvoorstel, waarbij deze keizer van Frankrijk zou blijven en Frankrijk zijn 'natuurlijke' grens, de Rijn, en ook, tot ongenoegen van Groot Brittanni, Belgi zou behouden. Tot opluchting van de Britse minister van buitenlandse zaken, Castlereagh, verwierp Napoleon dit voorstel. Castlereagh wist nu Rusland, Oostenrijk en Pruisen te bewegen het verdrag van Chaumont (9 maart 1814) te ondertekenen, dat de vorming, voor 20 jaar, van de Quadruple Alliantie tegen Frankrijk inhield. Drie weken later trokken de geallieerden Parijs binnen en op 4 april deed Napoleon afstand van de troon. Het ontbreken van steun van de Fransen zelf, die slechts vrede verlangden, had sterk bijgedragen aan Napoleon's val. Over zijn opvolging verschilden de meningen. Mede op voorstel van Talleyrand besloot de Alliantie ten gunste van een terugkeer van de Bourbons. Lodewijk XVIII keerde terug op de troon van zijn voorvaderen, maar wel met een constitutioneel handvest. In de praktijk garandeerde dit handvest gelijkheid voor de wet, het openstaan van openbare functies voor allen en een parlementaire regering met twee kamers. De Code Napoleon werd gehandhaafd evenals de revolutionaire herverdeling van onroerend goed en de regelingen met de kerk. Het kiesrecht was weliswaar beperkt maar de Fransen hadden datgene wat zij het meest wensten, vrede.
De Regeling voorafgaand aan het Weense Congres Op 30 mei 1814 werd het '1e' Verdrag van Parijs getekend, waarbij de geallieerden zich zeer terughoudend hadden betoond: geen wraak, geen herstelbetalingen en zelfs de overal in Europa 'verkregen' kunstwerken mochten de Fransen behouden. Napoleon was in ballingschap naar Elba gezonden. De vele andere Europese kwesties zouden, zo was al in Chaumont besloten, op een internationaal congres te Wenen worden besproken. Op voorhand hadden zowel de Britten als de Russen een aantal zaken gespecificeerd, die zij zelf zouden beslissen en dus niet onderwerpen aan een internationale discussie. Voor de Russen betrof dit Turkije en de Balkan, hun annexatie van Finland en de veroveringen in de Kaukasus. De Britten weigerden iedere discussie over de vrijheid van de zeen en over alle overzeese en koloniale kwesties. De Britse regering kondigde simpelweg aan welke koloniale veroveringen het zou behouden en welke werden teruggegeven (o.a. Nederlands Indi). Op deze wijze wisten de Britten hun overzeese macht enorm te vergroten. De Franse, Spaanse, Portugese en, in mindere mate ook, Nederlandse koloniale rijken werden gereduceerd tot een schijntje van hun eerdere omvang. Als enig land beschikte Groot Brittanni over een aanzienlijke marine. Dit, gevoegd bij het wegvallen van het Continentaal Stelsel en de industrile voorsprong van het Engelse moederland, maakte dat Groot Brittanni in 1814 begon aan haar eeuw van wereldleiderschap.
Het Congres van Wenen, 1814-1815 In september 1814 zonden alle bestaande Europese staten vertegenwoordigers naar Wenen, en bijna alle verdwenen staten lobbyisten. Alle belangrijke kwesties werden echter besloten door de vier triomferende Grote Mogendheden, die overigens ieder hun eigen agenda hadden. Pruisen, vertegenwoordigd door Hardenberg, hoopte op uitbreiding van haar grondgebied met het koninkrijk Saksen. Alexander I was uit op Polen en wenste een soort internationaal systeem van collectieve veiligheid. Castlereagh en Metternich zochten, samen met Talleyrand (alle drie 'Ancien Regime- aristocraten'), vooral naar herstel en handhaving van de machtsbalans, die zij vooral door Rusland bedreigd zagen. Hoofddoel van het Congres was het in bedwang houden van Frankrijk door middel van het formeren van sterke staten aan haar grenzen. In het noorden werd het Nederlands-Belgische koninkrijk geformeerd. In het oosten kwamen de gebieden ten westen van de Rijn aan Pruisen en in het zuiden werd Oostenrijk stevig genstalleerd in Noord Itali. Voorts accordeerde het Congres in de restauratie van de paus in de Kerkelijke Staat en van de Bourbons en Braganzas in Spanje resp. Portugal. De lobby van de voormalige Duitse vorsten liep op niets uit. De Franse reorganisatie van Duitsland werd grotendeels bevestigd. De nu 39 Duitse staten, inclusief Pruisen en Oostenrijk, 30
werden verbonden in een losse confederatie (de Duitse Bond), die hen vrijwel soeverein liet. Het Congres ging daarbij volledig voorbij aan de verlangens van de Duitse nationalisten.
De Pools-Saksische Kwestie Alexander I wenste de Poolse deling ongedaan te maken en zelf constitutioneel vorst van een verenigd Polen te worden. Dit betekende echter dat Oostenrijk en Pruisen hun voormalig Poolse gebieden moesten opgeven. Pruisen ging akkoord onder de voorwaarde dat het dan geheel Saksen zou krijgen. Dit laatste vooruitzicht was onverteerbaar voor Metternich. Hij werd daarin gesteund door Castlereagh, die vooral beducht was voor een te grote invloed van Rusland. Op 3 januari 1815 sloten Metternich, Castlereagh en Talleyrand een geheim verdrag, waarin zij overeenkwamen indien nodig gezamenlijk de oorlog aan Pruisen en Rusland te verklaren. Zodra het geheime verdraguitlekte bleek Alexander bereid tot een compromis. Hij stelde zich tevreden met een verkleind Pools koninkrijk ('Congres Polen'). Polen werd derhalve niet herenigd, maar het betekende wel dat ook Pruisen moest inbinden. Het verkreeg slechts een deel van Saksen. Desalniettemin was het nettoeffect van de vredesregeling een verschuiving naar het westen van de zwaartepunten van zowel Rusland als Pruisen. Hiermee was het belangrijkste politieke werk van het Weense Congres voltooid. De details zouden worden uitgewerkt in de verschillende commissies. De plotselinge terugkeer van Napoleon verstoorde dit proces wreed.
De Honderd Dagen en hun Nasleep Lodewijk XVIII betoonde zich een verstandig man, maar in zijn kielzog was een zwerm onredelijke en wraakzuchtige migrs teruggekeerd, die een 'witte terreur' door het land lieten gaan. Toen Napoleon op 1 maart 1815 in Frankrijk landde en vervolgens optrok naar Parijs, sloot het ontevreden volk zich onmiddellijk bij hem aan. Hij nam het bestuur en het leger over en het kwam tot een nieuwe veldslag met de geallieerden, die, onder leiding van Wellington, bij Waterloo hun fameuze overwinning behaalden. Napoleon trad wederom af en werd nu naar het verre St. Helena verbannen.Een nieuwe vrede werd gesloten (het '2e' Verdrag van Parijs). De voorwaarden waren ditmaal een stuk strikter: naast enige grenscorrecties een schadevergoeding van 700 miljoen francs en een bezettingsleger. Het gevolg van de Honderd Dagen was dat de Quadruple Alliantie van Chaumont werd herbevestigd met als toevoeging dat gn Bonaparte ooit Frankrijk meer zou regeren. Daarnaast bleven de afspraken van Wenen voor het overgrote deel onveranderd.Wl introduceerde Alexander nog een wat vaag plan, dat hij de Heilige Alliantie noemde. Het was een verklaring waarin alle monarchen beloofden de Christelijke beginselen van liefdadigheid en vrede hoog te houden. Allen, behalve de paus, de Ottomaanse sultan en de Britse prins-regent, tekenden. Alhoewel in eerste instantie niet volledig serieus genomen, verwerd deze Heilige Alliantie in de ogen van liberalen en democraten al spoedig tot een heilloze monarchale alliantie tegen vrijheid en vooruitgang. De Vrede van Wenen had zijn sterke en zijn zwakke punten. Aan de positieve zijde van de balans stond het feit, dat de regelingen een minimum aan wrok in Frankrijk creerden. De Poolse kwestie en de competitie tussen Oostenrijk en Pruisen om de Duitse hegemonie werden voor ruim vijftig jaar gladgestreken. En tenslotte kwam er een eind aan ruim twee eeuwen koloniale rivaliteit. Maar Wenen was een grote teleurstelling voor democraten, nationalisten en liberalen, m.n. in Duitsland. In Wenen was ver volken beslist, zonder rekening te houden met hun wensen, hetgeen de kiem legde voor veel onvrede en aansluitend moeilijkheden in het vervolg van de 19e eeuw. De architecten van de vrede stonden vijandig tegenover zowel democratie als nationalisme. Zij waren slechts uit op herstel van de machtsbalans en de soevereiniteit van onafhankelijke staten. De Vrede van Wenen maakte een einde aan de politieke en militaire beroering die zich na de Franse Revolutie over Europa verspreidde. Toch zouden de Revolutie en het Napoleontische regime een enorme blijvende invloed op Europa uitoefenen. Het ging hierbij enerzijds om de verspreiding van nieuwe ideen over mensenrechten, politieke participatie, democratische regeringsvormen en de organisatie van het economisch leven. Anderzijds hadden de revolutionaire regimes nieuwe (autoritaire) methoden gentroduceerd voor het mobiliseren van de nationale economische hulpbronnen en het op de been brengen van grote hoeveelheden mensen ter versterking van hun militaire macht. Het nationalisme, waar dit alles op stoelde, werd een van de belangrijkste politieke en culturele krachten in de moderne wereldgeschiedenis. Aldus creerden de Franse Revolutie en de Napoleontische oorlogen een erfenis die vrijwel alle moderne staten, tot in onze tijd toe, heeft benvloed.