Você está na página 1de 30

1

A history of the modern world


R.R. Palmer, Joel Colton en Lloyd Kramer, (9e druk; New York 2002)



Een samenvatting van de paragrafen die horen bij VMT3 door Reinier W. Verhoeven
(nummering en volgorde aangepast aan 10
e
druk en volgorde vmt2)
( 35-51)
2

HOOFDSTUK 8 'HET TIJDPERK VAN DE VERLICHTING'

De 18e eeuw, tot de Franse Revolutie van 1789, wordt de Verlichting genoemd, niet in de laatste
plaats omdat de 18e eeuwers zelf heel sterk het gevoel hadden in een verlicht tijdperk te leven. Het
verleden was voor hen een tijd van barbarij en duisternis. Het geloof in vooruitgang was onder
ontwikkelde mensen vrij universeel, zowel bij de 'filosofen', progressieve denkers en schrijvers, en
hun aanhang als bij de 'verlichte despoten' en hun dienaren. Het tijdperk van de Verlichting is cruciaal
geweest voor de ontwikkeling van de moderne tijd.


35 De Filosofen en Anderen

De Geest van Vooruitgang en Verbetering
De Verlichting bouwde voort op de wetenschappelijke en intellectuele revolutie van de 17e eeuw,
waarin de filosofie van de natuurwet en het natuurrecht een prominente plaats innemen. Als een soort
niet-religieus geloof fungeerde zeer dominant het concept van de vooruitgang, het idee dat het leven
met iedere generatie beter wordt. Onderscheid werd gemaakt tussen de Antieken, die beweerden dat
de verworvenheden van de Grieken en Romeinen nooit overtroffen waren en de Modernen, die hun
eigen tijd als de beste ooit bestempelden. Velen 'bekeerden' zich tot de Modernen. 'Moderne' mensen
vreesden God noch duivel. Voor hen was God niet zozeer de God van de Liefde maar veeleer het
onvoorstelbaar intelligente wezen dat het verbazingwekkende heelal had geschapen dat het
menselijke verstand nu bezig was te ontdekken. Toch laaide ook in deze tijd het religieuze vuur.
Watts, Bach en Hndel componeerden schitterende kerkmuziek. In de Lutherse kerk in Duitsland
ontstond een beweging genaamd het Pitisme, dat de persoonlijke spirituele ervaring van gewone
mensen benadrukte. In Engeland en de Engelse kolonin in Amerika ontstond, aanvankelijk binnen
de Kerk van Engeland, een groep onder leiding van John Wesley die zich richtte op gebed en
meditatie n op het verrichten van goede werken onder armen. Eind 18e eeuw had Wesley zo'n V
miljoen volgelingen, die toch hun eigen 'Methodistische' gemeenschappen en kerken gingen
oprichten. Ook kwamen op diverse plekken in Europa weer mystieke bewegingen op, sommige zeer
extreem en nauwelijks serieus te nemen, andere meer gematigd zoals de Vrijmetselarij. De
Vrijmetselaars, die hun leden rekruteerden uit zowel adel, clerus als de middenklassen,
onderschreven veelal de ideen van de Verlichting. Hun organisaties opereerden echter in het
geheim, hetgeen veel achterdocht opriep en zich bovendien ook niet goed verhield tot Verlichting, die
nu juist op openheid en publieke discussie gestoeld is.

De Filosofen
'Filosofisch' betekende in de 18e eeuw kritisch en onderzoekend in de benadering van welk
onderwerp ook. De 'filosofen' slaat op een groep denkers, die zich niet zozeer bezighielden met de
ultieme vraagstukken van het bestaan, maar veeleer sociale en literaire critici waren en ook
verbreiders van de ideen van de Verlichting. Zij schreven voor een publiek dat zich razendsnel
uitbreidde. Eind 18e eeuw kon bijna de helft van alle Franse mannen (en ruim een kwart van de
vrouwen) lezen en schrijven. De ontwikkelde middenklasse was groter dan ooit. Kranten en
tijdschriften schoten als paddestoelen uit de grond. Er ontwikkelde zich een grote vraag naar
woordenboeken, encyclopedien en allerhande kennisoverzichten.Dit alles droeg bij aan het
ontstaan van een 'publieke opinie'. Kritieken van literatuur, kunst en muziek, die verschenen in
kranten en tijdschriften, creerden openbare discussies en aldus een publiek domein buiten de
persoonlijke levenssfeer en los van de officile wereld van overheidsinstellingen. Overigens was alles
wat geschreven werd onderworpen aan censuur. Het volk diende immers beschermd te worden tegen
schadelijke ideen (net als tegen slechte koopwaar en oneerlijke maten en gewichten). In Engeland
stelde de censuur in de praktijk weinig voor, in Spanje was zij zr streng. In Frankrijk is het beeld
wat meer complex. Omdat kritiek op kerk en staat verboden was, tendeerden Franse schrijvers
ernaar hun kritieken naar een abstract niveau te tillen. Hun werken zaten vol dubbele bodems,
insinuaties en grapjes. En de lezers ontwikkelden een voorkeur voor verboden boeken, die vaak toch
wel te krijgen waren. Het onbetwiste hart van de beweging der Verlichting was Parijs. Een zeer
belangrijke rol speelden daarbij de zgn. salons, bijeenkomsten georganiseerd door vrouwen uit de
betere standen in hun eigen huizen, waar schrijvers en denkers vrijelijk bijeen konden komen en hun
ideen konden uitwisselen. Deze salonnires propageerden aldus de idealen van een
kosmopolitische 'Republiek der Letteren', waarin talent en creativiteit belangrijker waren dan afkomst.
In de periode van 1751 tot 1772 verschenen de 17 delen van Diderot's Encyclopdie. Het was de
eerste encyclopedie die bijdragen bevatte van een reeks vooraanstaande 'filosofen', zoals Voltaire,
3

Montesquieu, Rousseau en vele anderen. Met 25.000 verkochte sets van 17 boeken was het een
enorm succes. De ruime verspreiding droeg uiteraard verder bij aan de verspreiding van de
Verlichting.

Montesquieu, Voltaire en Rousseau
Alhoewel deze drie beroemdste filosofen het grondig oneens met elkaar waren, werden zij al in hun
eigen tijd beschouwd als d literaire geesten, die bovendien als overeenkomst hadden dat zij
aanvankelijk zuivere literatuur voortbrachten en zich pas later met politiek commentaar en
maatschappelijke analyses gingen bezighouden. Montesquieu (1689-1755), behorend tot de landadel
en een actief lid van het parlement van Bordeaux, maakte weliswaar deel uit van opstandige
beweging der adelen na de dood van Lodewijk XIV maar zijn ideen ontstegen het niveau van louter
eigenbelang van zijn stand. In zijn De l'Esprit de Lois ontvouwde hij twee ideen. Het ene was dat
regeringsvormen varieerden met het klimaat en de omstandigheden. Het andere was zijn grote leer
over de scheiding der machten en het bewaren van het evenwicht daartussen (Trias Politica). Hij
baseerde zijn ideen op hetgeen hij in Engeland had waargenomen, waar er machtsevenwicht
bestond tussen koning, House of Lords en House of Commons en waar de uitvoerende, de
wetgevende en de rechtsprekende macht gescheiden waren. Zijn leer had bijzonder veel invloed, niet
in de laatste plaats op de Constitutie van de Verenigde Staten. Voltaire (1694-1778), afkomstig uit de
welgestelde bourgeoisie, was tot zijn 40ste vooral bekend als knappe schrijver van gedichten in vele
vormen. Pas later richtte hij zijn aandacht op filosofische en publieke vraagstukken. Zijn stijl was altijd
scherp en logisch en vaak maakte hij gebruik van ironie en sarcasme. Hoe serieus zijn doelen ook
waren, hij bereikte ze met een lach. Omdat hij een onverbeterlijke burger was, kwam hij nogal eens in
onzachte aanraking met de adel. Dit belette hem niet om het, met de hulp van Madame de
Pompadour, te brengen tot koninklijke geschiedschrijver van Lodewijk XV. Een functie die hij vooral in
afwezigheid vervulde, omdat de grond in Parijs en Versailles hem wat te heet onder de voeten was.
Hij was een persoonlijk vriend van Frederik de Grote. Hij verbleef twee jaar in Potsdam maar vertrok
uiteindelijk toch met ruzie: twee grote geesten zo dicht bij elkaar kon niet lang goed blijven gaan.
Voltaire, die een fortuin verdiende met zowel schrijven als in zaken, was, toen hij op 84-jarige leeftijd
overleed, verreweg de beroemdste schrijver in Europa. Voltaire, net als Montesquieu een
bewonderaar van Engeland omwille van de aldaar heersende relatieve vrijheid van godsdienst en van
de pers, was vooral genteresseerd in de vrijheid van het denken. Politieke vrijheid boeide hem
minder. Hij begon vanaf 1740 een ware kruistocht tegen de godsdienstige intolerantie. Zijn strijdkreet
was 'Ecrasez l'infame', waarbij hij met de schande bedoelde de door de clerus georganiseerde
schijnheiligheid, intolerantie en bijgelovigheid. Hij attaqueerde niet slechts de Katholiek Kerk maar de
gehele christelijke kijk op het leven. Hij stelde dat het Christendom, en alle andere godsdiensten,
maatschappelijke fenomenen of louter opinies van mensen waren (vgl. Spinoza). Politiek gezien was
Voltaire liberaal noch democraat. In de veronderstelling dat slechts enkelen verlicht konden zijn,
meende hij dat deze 'happy few', een koning en zijn adviseurs, de macht moesten hebben hun beleid
uit te voeren tegen alle weerstand in. Kortom, wat Voltaire het meest verlangde was vrijheid voor de
verlichten van geest, ofwel mensen als hij zelf. Jean Jacques Rousseau (1712-1778), van
eenvoudige Geneefse komaf, voelde zich nooit op zijn gemak in de Parijse societykringen. Hij was
altijd de kleine man, de outsider, die de eerste 40 jaar van zijn leven nauwelijks succes kende en zeer
onhandig was in de omgang met andere mensen. Arm en zonder enige sociale status moest hij het
nadat hij beroemd was geworden vooral hebben van de vrijgevigheid van zijn vrienden.
Hij mag als mens onevenwichtig geweest zijn, hij was een schrijver met grote diepgang, die een
blijvende invloed heeft gehad. In zijn Discours sur les Sciences et les Arts (1750) en Discours sur
l'Origine et les Fondements de l'Ingalit parmi les Hommes (1754) stelde hij dat beschaving de bron
van veel kwaad was en dat een terugkeer naar de natuur veel beter zou zijn. Hij geloofde niet in de
kerk maar wel in God, niet alleen als schepper maar ook als God van liefde en schoonheid. Voor de
kerken was hij hierdoor de gevaarlijkste van alle 'ongelovigen'. Hij werd dan ook zowel in het
katholieke Frankrijk als in het Protestantse Genve veroordeeld. Rousseau, ook al doordat hij, in
afwijking van veel van zijn tijdgenoten, wel vertrouwen had in de betrouwbaarheid van impulsen en
mystieke inzichten, raakte bekend als 'gevoelsmens' en 'kind van de natuur' en was als zodanig in
feite een van de eerste criticasters van de Verlichting. In zijn belangrijke politieke werk, Contract
Social, sprak hij zichzelf schijnbaar tegen met de stelling dat goede mensen alleen kunnen worden
voortgebracht door een verbeterde maatschappij. Zijn sociale contract was een overeenkomst tussen
de mensen onderling, waarbij zij hun natuurlijke vrijheid aan elkaar overdroegen, hun individuele
wensen samensmolten tot een Algemene Wil en de beslissi ngen van deze Algemene Wil als finaal
accepteerden. De Algemene Wil was de soeverein, waarbij koningen, ambtenaren en gekozen
vertegenwoordigers slechts afgevaardigden van een soeverein volk waren. Hij was uit op een staat
4

waarin alle mensen een gevoel van lidmaatschap en deelname kenden. Hierdoor werd hij de profeet
van zowel democratie als nationalisme. En totalitaire regimes konden een beroep op hem doen door
te claimen dat zij de vertolkers van de Algemene Wil waren. Andere bekende werken van Rousseau
waren Nouvelle Helose en mile. Zij werden vooral veel gelezen door vrouwen, bij wie hij gevoelige
snaren raakte met zijn nuances in gedachten en gevoelens. Hij heeft bijgedragen aan een nieuw
respect voor de gewone man en liefde voor de dagelijkse dingen van het leven en het aan de kaak
stellen van de gekunsteldheid en oppervlakkigheid van het leven van de aristocratie.

Politieke economisten
Een andere groep hervormers waren de Fysiocraten. Vaak in nauw contact met de regering als
adviseurs hielden zij zich bezig met belastinghervormingen en andere methoden om nationale Franse
rijkdom te vergroten. Als tegenstanders van prijsbeheersing en het gildensysteem introduceerden zij
het 'laissez-faire' principe in de economie. Uit de activiteiten van deze Fysiocraten en uit het starten
met het verzamelen en analyseren van kwantitatieve gegevens (de geboorte van de statistiek)
ontstond de politieke economie. De grote naam in dit verband is Adam Smith, wiens Enquiry into the
Nature and Causes of the Wealth of Nations verscheen in 1776 en in 1800 in vrijwel alle Europese
talen vertaald was. Smith stelde dat de nationale rijkdom zou groeien wanneer de barrires die die
groei hinderden, werd gereduceerd. Hij bestreed het mercantilisme en wenste de taken van de
overheid te beperken tot defensie, veiligheid, wetgeving en eerlijke rechtbanken. Smith werd de
filosoof van de vrije markt en de profeet van de vrijhandel. Specialisatie van de arbeid, van het
microniveau van de mens zelf tot het macroniveau van de staat, zou leiden tot productie daar waar de
kosten het laagst waren. Iedere staat kon zijn comparatief voordeel in de ene sector van de economie
gebruiken als compensatie voor zwakten in andere sectoren. De motivatie voor deze wijze van
produceren en handel drijven moest zijn het welbegrepen eigenbelang van alle betrokkenen.
Criticasters die als bezwaar inbrachten dat dit een systeem van zelfzuchtigheid was, snoerde Smith
de mond door erop te wijzen dat het in ieder geval beschreef hoe mensen zich daadwerkelijk
gedroegen en dat het moreel gerechtvaardigd was omdat het een maximale vrijheid n een maximale
hoeveelheid goederen en diensten produceerde.

De Belangrijkste Stromingen in het Verlichtingsdenken
Uit het voorafgaande blijkt duidelijk dat gedachtevorming divergent en inconsistent was. De meeste
filosofen stonden evenwel het dichtst bij Voltaire met hun hang naar, niet al te ver reikende, vrijheid.
Frankrijk was het centrum van de Verlichting van waaruit de ideen zich verspreidden, o.a. naar de
hoven van Frederik II en Catherina II. Er was een uniforme, vanuit Frankrijk gedomineerde,
kosmopolitische cultuur onder de Europese elites. Maar Engeland speelde daarin een belangrijke rol.
Montesquieu en Voltaire haalden de ideen van Bacon, Newton en Locke (en de Engelse
parlementaire constitutie) naar het continent. Adam Smith' Wealth of Nations benvloedde het denken
over economie enorm. Allerwegen werd de staat beschouwd als het belangrijkste vehikel richting
vooruitgang. Montesquieu's constitutionele monarchie, Voltaire's verlichte despotisme of Rousseau's
republikeinse gemenebest, alle drie waren gebaseerd op een goed ingerichte staat als beste garantie
voor maatschappelijk welvaren. En ook de politieke economisten hadden de staat nodig als
handhaver van wetten en beschermer van de vrije markt. Zij waren echter geen van allen
nationalisten in de latere betekenis van het woord, maar veeleer 'wereldburgers' die geloofden in de
eenheid van de mensheid onder de natuurwet van recht en rede.


36 Verlicht Despotisme: Frankrijk, Oostenrijk, Pruisen

De Betekenis van Verlicht Despotisme
Waarin de verlichte despoten verschilden van hun absolutistische voorgangers is nog niet zo
eenvoudig te definiren. Veel van hun activiteiten, zoals moerassen droogleggen, wegen en bruggen
bouwen, wetten vastleggen en het inperken van de macht van kerk en adel, waren niet wezenlijk
anders. Het verschil zat hem voornamelijk in het tempo waarmee veranderingen werden
doorgevoerd, de rechtvaardiging van hun autoriteit op grond van hun nut voor de samenleving en het
wereldlijke karakter met veel meer religieuze tolerantie. Verlichte despoten waren rationeel en
veranderingsgezind en hadden veelal weinig geduld met in hun ogen feodale systemen van
gewoonterecht en met verworven rechten en privileges van allerlei groepen in de samenleving. In
feite betekende het verlicht despotisme een enorme versnelling van de oude instituties van de
monarchie. Ook de ideen over de staat zelf veranderden: van een door God gesanctioneerd
eigendomsrecht van de heerser naar een meer abstract en onpersoonlijk gezag dat uitgeoefend werd
5

door overheidsdienaren, van wie de koning simpelweg de hoogste in rang was.De opkomst van het
verlicht despotisme na 1740 was niet alleen een gevolg van de invloed van de verheven ideen van
de filosofen maar zeker ook een uitvloeisel van de oorlogen van 1740-1748 en 1756-1763. Alle
regeringen, verlicht of niet en despotisch of niet, hadden in min of meer gelijke mate dezelfde
problemen. Zij probeerden allemaal hun inkomsten te vergroten door nieuwe belastingen in te voeren,
belastingvrijdom van bepaalde standen af te schaffen, de autonomie van lagere bestuurslichamen te
beperken en het politieke systeem te centraliseren.

De Mislukking van het Verlicht Despotisme in Frankrijk
Lodewijk XV (1715-1774) was nog een kind toen hij de troon erfde. Hij was zeker niet dom, maar
eigenlijk nauwelijks genteresseerd in serieuze vraagstukken. 'Aprs moi le dluge' karakteriseert zijn
houding ten opzichte van de situatie in zijn land. Dat betekende niet dat zijn regime als 'onverlicht'
moet worden gekenschetst. Frankrijk kende in die tijd vele capabele ambtenaren, die evenwel steeds
weer aanliepen tegen het aloude probleem dat de Franse monarchie niet over een effectieve
methode van verwerving van inkomsten beschikte. Het feit dat de rijken (waaronder ook de kerk) er
steeds weer in slaagden te ontkomen aan de verplichting om belasting in overeenstemming met hun
inkomsten en vermogen te betalen, betekende dat de staat structureel armlastig bleef. In de jaren 40
van de 18e eeuw werd, onder druk van de hoge kosten van de oorlog, de 'vingtime' ingevoerd. Deze
inkomstenbelasting van 5% voor iedereen en op alle vormen van eigendom kwam in de praktijk veelal
neer op minder dan 5% en alln op grond. Tijdens de Zevenjarige Oorlog heeft de regering
geprobeerd het tarief te verhogen. Echter, na luide protesten, waarbij een beroep werd gedaan op
Montesquieu ter rechtvaardiging van de oppositie tegen de kroon, liet Lodewijk de zaak varen.
Nieuwe pogingen tot hervorming werden ondernomen door kanselier Maupeou, die in 1768 aantrad
en geconfronteerd werd met enorme oorlogsschulden. Hij schafte de oude parlementen af en stelde
nieuwe in, waarin de rechters geen eigenaar meer waren van hun zetel maar gesalarieerde
ambtenaren werden, benoemd door de kroon en gehouden tot gehoorzaamheid aan de edicten van
de (centrale) regering. Maupeou streefde naar uniformisering van wetten en juridische procedures en
ondernam wederom pogingen te komen tot een rechtvaardiger belastingstelsel. Lodewijk XV overleed
echter in 1774 en werd opgevolgd door zijn 20-jarige kleinzoon Lodewijk XVI, die weliswaar van
goede bedoelingen vervuld was maar niet de wilskracht had om tegen de weerstand van de
geprivilegieerden dr te zetten. Tot genoegen van deze laatsten draaide hij de hervormingen van
Maupeou terug. Maar tegelijkertijd benoemde hij wel een hervormingsgezinde eerste minster in de
persoon van de Fysiocraat Turgot. Hij wist evenmin de macht van de teruggeroepen 'oude'
parlementen te breken en trad in 1776 af. Lodewijk XVI had hervorming onmogelijk gemaakt en toen
in 1778 opnieuw oorlog uitbrak met Groot Brittanni herhaalde zich de negatieve spiraal van
oorlogskosten, schulden, tekorten, nieuwe belastingplannen en verzet van de parlementen en
bevoorrechten. De kiem van de Revolutie begon te ontluiken.

Oostenrijk: De Hervormingen van Maria Theresia (1740-1780) en Jozef II (1780-1790)
Dat Maria Theresia's rijk uitermate zwak was, had de Oostenrijke Successieoorlog overtuigend
aangetoond. Het was niet meer dan een samenraapsel van volken en gebieden zonder enig
gemeenschappelijk streven. Na 1748 ging Maria Theresia, geholpen door een groep ministers van
verschillende nationaliteiten, omzichtig aan de slag. Hun primaire doel was het uiteenvallen van de
monarchie te voorkomen door zowel belastingopbrengsten als rekrutering van soldaten te vergroten
en veilig te stellen. Dit vergde het breken van de macht van de locale adel en hun landdagen, waarbij
het notoir separatistische Hongarije wijselijk ongemoeid werd gelaten. De economische kracht van
het rijk werd versterkt door een mercantilistisch beleid gericht op vergroting van de productie, het
inperken van de macht van de gilden en het onderdrukken van struikroverij. De invoering van een
tariefunie voor Bohemen, Moravi en de Oostenrijkse hertogdommen was een grote stimulans voor
de industrile en economische ontwikkeling van in deze gebieden. Het grootste sociale vraagstuk
waarmee Maria Theresia moest afrekenen, was dat van de horigheid, die nog overal aanwezig was.
Ook hier opereerde zij voorzichtig maar systematisch, genoegen nemend met stapsgewijze
verbetering. De wetten, die de misstanden aanpakten, werden nog vaak overtreden, maar de
boerenbevolking werd toch voor een groot deel bevrijd van de allerergste onderdrukking en uitbuiting.
Maria Theresia's zoon Jozef II, sinds 1765 mederegent, zette het beleid van zijn moeder na haar
dood in 1780 met verdubbelde energie, en met veel ongeduld, voort. Hij was een ernstig, ijverig en
goed mens, die oog en gevoel had voor de ellende en de uitzichtloze situatie van de laagste klassen.
Vastbesloten hier een eind aan te maken liet hij gedurende zijn 10-jarige bewind een snelle
opeenvolging van decreten het licht zien: o.a. afschaffing van horigheid, afschaffing van de
klassenjustitie, beperking van lijfstraffen, invoering van persvrijheid en tolerantie van vrijwel alle
6

godsdiensten. Jozef ging ook de strijd aan met de paus. Hij eiste grotere onafhankelijkheid van de
nationale kerk en meer bevoegdheden m.b.t. de benoeming van- en supervisie over bisschoppen.
Ook confisqueerde hij bezittingen van kloosters, waarmee hij seculiere ziekenhuizen in Wenen
financierde. Om zijn beleid te kunnen uitrollen moest Jozef de staat verder centraliseren. Maar hij
ging daarin verder dan ooit. Hem stond voor ogen een volkomen uniform en rationeel imperium,
waarin alle onregelmatigheden als het ware platgewalst waren. En taal, het Duits, voor het bestuur
achtte hij daarbij gemakkelijk en redelijk. Dit programma van verduitsing van Tsjechen, Polen en
Hongaren stuitte op zeer veel weerstand. Met het gebruik van het Duits als officile voertaal in het
bestuur creerde hij een immer groeiend gedisciplineerd corps van ambtenaren. Een welhaast
moderne bureaucratie, compleet met opleidingstrajecten, carrirepatronen, pensioenen,
rapportagesystemen en inspectiebezoeken, zag het licht. Om het geheel te overzien riep Jozef een
geheime politie in het leven, die met behulp van spionnen en informanten over de prestaties van
ambtenaren en de activiteiten van (potentile) dissidenten rapporteerde. Kortom, de eerste
politiestaat ontstond als instrument t.b.v. verlichting en hervorming. Door zijn premature dood op 49-
jarige leeftijd in 1790 zijn slechts weinig van zijn, revolutionaire, hervormingen blijvend geweest. Jozef
was in feite een revolutionair zonder partij, die geen steun van nog steeds invloedrijke groepen in de
samenleving had en dus alles alleen moest doen. De beperkingen van louter verlicht despotisme
waren hiermee duidelijk aangetoond. Zijn broer Leopold volgde hem op. Onder druk van het tumult
over Jozef's hervormingen draaide hij deze grotendeels terug. Hij overleed in 1792 en werd
opgevolgd door zijn zoon Frans II, die nog meer terrein moest prijsgeven aan adel en clerus.

Pruisen onder Frederik de Grote (1740-1786)
Ten tijde van het eind van de Zevenjarige Oorlog had Frederik er pas de helft van zijn 46-jarige
bewind er op zitten. Alhoewel hij de wederopbouw van zijn ontredderde land wel degelijk ter hand
nam, is zijn faam als verlicht despoot het meest gebaseerd op zijn intellectuele gaven en de
bewondering van literaire vrienden als Voltaire. Uiteraard vereenvoudigde en systematiseerde
Frederik de vele wetten van zijn land en zorgde hij voor een goedkoper en eerlijker rechtssysteem.
Daarnaast stond hij vrijheid van godsdienst toe. Het probleem van de horigheid, dat overal behalve in
het westelijk gedeelte van zijn rijk speelde, pakte hij niet structureel aan. Op zijn eigen landgoederen,
ongeveer een kwart van het hele land, verlichtte hij de lasten van horigheid, maar hij deed niets voor
de horigen, die toebehoorden aan de landheren, de Junkers.De Pruisische maatschappij was en
bleef sterk gesegregeerd. Edelen, boeren en burgers leefden vrijwel volledig in hun eigen wereld, met
eigen belastingen, rechten en plichten. Eigendom was, net als de mensen, wettelijk geclassificeerd en
mocht niet overgedragen worden aan een persoon van een andere stand. Hetprimaire doel van dit
systeem was militair: op deze wijze hield Frederik een adelstand die officieren leverde en een
boerenstand die soldaten leverde in stand. Frederik's gecentraliseerde systeem bestond eerst en
vooral in zijn eigen hoofd. Alle lijnen kwamen bij hem samen. Hij nam persoonlijk alle belangrijke
beslissingen. Gn van zijn ministers of generaals heeft ooit een zelfstandige reputatie kunnen
opbouwen. Er was slechts n die dacht, alle anderen voerden uit. Toen hij in 1786 stierf, had hij zijn
opvolging dan ook absoluut niet voorbereid. Twintig jaar later was Pruisen nagenoeg vernietigd door
Napoleon. Bestuur door n grote geest bleek toch niet een werkbare staatsvorm onder moderne
omstandigheden te bieden.


37 Verlicht Despotisme: Rusland

Rusland had geen rol gespeeld in de intellectuele revolutie van de 17e eeuw. Tijdens de Verlichting
was Rusland passief in de zin dat er geen grote Russische denkers waren en slechts de elite de door
Frankrijk gedomineerde kosmopolitische cultuur omarmde. Deze elite sprak onder elkaar Frans en
zette daarmee de verwestersing van Peter de Grote voort, zich daarmee meer en meer
vervreemdend van het eigen volk.

Rusland na Peter de Grote
Na Peter's dood in 1725 volgde een periode van grote instabiliteit, waarin de ene tsaar na de andere
door rivaliserende facties via paleisrevoluties van de troon werd gestoten. Pas in 1741 kwam daarin
verandering toen Peter's dochter Catharina aan de macht kwam en deze tot haar dood in 1762 wist te
behouden. Gedurende haar bewind groeide de militaire kracht van Rusland dermate, dat zij deelnam
aan de Zevenjarige Oorlog teneinde de Pruisische expansie een halt tot te roepen. Zij werd
opgevolgd door haar neef Peter III. Deze werd echter vrijwel onmiddellijk onttroond en vermoedelijk
vermoord door een groep die optrad namens zijn jonge vrouw Catharina. Zij werd uitgeroepen tot
7

keizerin Catharina II ('de Grote') en genoot een lange regeringsperiode tot 1796, gedurende welke zij
een, wat overdreven, reputatie als verlicht despoot verwierf.

Catharina de Grote: Binnenlands Beleid
Catharina was als 15-jarige Duitse prinses naar Rusland uitgehuwelijkt. Door de taal te leren en het
Orthodoxe geloof aan te nemen, verwierf zij goodwill onder de Russen. Al vroeg in haar huwelijk
voorzag zij, walgend van haar echtgenoot, de kans om zelf keizerin te worden. Zij was een praktisch
ingestelde vrouw, die een sterke gezondheid aan een grote onstuimigheid paarde en een lange reeks
van minnaars versleet. Ook haar intellectuele kracht was opmerkelijk. Zij las veel, correspondeerde
met Voltaire en nodigde Diderot, de uitgever van de Encyclopdie uit naar St. Petersburg te komen.
Zij werd vermaard door haar gulheid ten opzichte van de filosofen. In haar jonge jaren maakte zij haar
intentie om zekere verlichte hervormingen door te voeren openbaar. Na het bijeenroepen van de
Wetgevende Raad, een adviesorgaan, in 1767 concludeerde zij dat zij voldoende vast in het zadel zat
om hervormingen te decreteren. Daarop liet zij enige qua omvang vrij beperkte maatregelen het licht
zien op het terrein van de wetgeving, het gebruik van marteling en religieuze tolerantie. Een en ander
was voldoende voor de filosofen om de loftrompet uit te steken en haar als vaandeldraagster van de
beschaving tussen een achterlijk volk te bestempelen. Aan de abominabele situatie van de miljoenen
horige boeren deed zij evenwel niets. De horige bevolking was van oudsher ongedurig en er was
sprake van latente maar zeer diepe klassentegenstellingen. Deze kwamen in 1773 tot uitbarsting toen
de Don Kozak Pugachev een opstand in de Oeral wist te starten. Honderdduizenden, van de Oeral tot
de Kaspische Zee, sloten zich bij hem aan en golfden, brandstichtend en plunderend, door Oost
Rusland. Ook doodden zij vele priesters en landheren. De elite in Moskou was doodsbang omdat er
zo'n 100.000 horigen in de huishouding en de nijverheid werkten. Het leger wist in eerste instantie
weinig uit te richten, maar een hongersnood in 1774 verspreidde de rebellen. Pugachev werd
verraden, naar Moskou gebracht en terechtgesteld. Catharina's antwoord was onderdrukking. Zij gaf
de landheren meer macht, waardoor het gezag van de centrale regering nu in feite ophield bij het
landgoed. Op het landgoed was de heer de absolute baas en tevens zijn eigen regering en rechter.
Gedurende Catharina's bewind verslechterde de positie van de Russische horigen tot een situatie
vergelijkbaar met die van de zwarte slaven in Amerika.

Catharina de Grote: Buitenlandse Zaken
Wat territoir betreft was Catharina een van de belangrijkste vormgevers van het moderne Rusland.
Rusland reikte in die tijd nog niet tot de Zwarte Zee en het werd van Centraal Europa gescheiden
door een brede band van losjes georganiseerde Poolse en Turkse gebieden, die zich uitstrekten van
de Baltische- tot de Middellandse- en Zwarte Zee. Catharina had zich ten doel gesteld in al deze
gebieden te gaan penetreren. Zij versloeg de Turken, maar werd tegengehouden door diplomatieke
druk uit het westen dat de Europese machtsbalans wilde handhaven. Het resultaat was de eerste
Poolse deling, waarbij Rusland grote delen van Wit Rusland (Wit Rusland) kreeg. Een vredesverdrag
in 1774 met de Turken leverde de Tartaarse prinsdommen en de gewenste toegang tot de Zwarte
Zee op (stichting van Odessa). Een volgende oorlog tegen Turkije werd afgebroken vanwege de
Franse Revolutie. Catharina wist Pruisen en Oostenrijk aan te zetten tot een oorlog tegen het
revolutionaire Frankrijk om zodoende haar handen vrij te hebben in de Poolse en Turkse gebieden.
De 2e en 3e Poolse delingen (in 1793 resp. 1795) waren hier mede een gevolg van.
Wanneer men Catharina's bewind langs de meetlat der Verlichting legt, vormt zich een ironisch beeld.
Haar buitenlandse beleid was puur expansionistisch, maar dat was in haar tijd de alom
geaccepteerde standaard. Haar binnenlandse beleid heeft de verwesterde aristocratie sterk
begunstigd en de horigheid slechts verergerd, maar vermoedelijk had geen enkele heerser de
maatschappelijke situatie in Rusland kunnen corrigeren. Een Russisch rijk tenslotte kon slechts
worden opgebouwd met de hulp van de enige politiek relevante klasse die Rusland rijk was, de
aristocratie. En diezelfde aristocratie was eigenaar van de horigen. Catharina bleef georinteerd op
het westen. In haar latere jaren besteedde zij veel aandacht aan de opleiding, naar West Europees
model, van haar favoriete kleinzoon Alexander, die als Alexander I een belangrijke rol in de strijd
tegen Napoleon zou spelen.

De Beperkingen van het Verlicht Despotisme
Achteraf beschouwd wierp het verlicht despotisme zijn schaduw vooruit op het tijdperk van de
revolutie en in zekere zin was het een inleidende poging tot top-down maatschappelijke revolutie.
Over het algemeen kwam de staat mr soeverein te voorschijn uit de Verlichting. Alle oude en
gevestigde rechten stonden ter discussie. Gewoonterecht werd vervangen door gebiedende
wetgeving. Gelijkheid voor de wet schreed voort.
8

Omdat de koningen zelf erfelijke aristocraten waren, konden alle veranderingen maar zo ver gaan. Al
voor de Franse Revolutie hadden de despoten een grens bereikt die zij niet konden overschrijden. Zij
konden de aristocratie niet volledig van zich vervreemden en uiteindelijk verkeerde dit toch in het
tegendeel. Vrijwel overal was een revival van de aristocratie en zelfs het feodalisme. De monarchie,
die sinds de Middeleeuwen vrijwel altijd een voortrekkersrol had gespeeld, vond zijn hoogtepunt in het
verlicht despotisme. Na de Franse Revolutie werden de monarchien over algemeen nostalgisch en
op het verleden gericht, ondersteund door aristocratie en kerk. Instituties die de koningen eeuwenlang
hadden geprobeerd onder de duim te krijgen.


38 De Poolse Delingen

Het lot van Polen, alhoewel buiten het tijdsbestek van dit hoofdstuk, illustreert de ontwikkelingen zoals
hierboven beschreven. Polen was in de 18e eeuw een grote staat, die zich uitstrekte over ruim 1200
kilometer van oost naar west en van de Oostzee tot bijna de Zwarte Zee. Tegelijkertijd was het ook
het klassieke voorbeeld van een verouderde politieke structuur. Zonder leger en centraal bestuur
verviel het meer en meer in een anarchie, waar de invloed van de steeds sterker wordende buren
alsmaar groeide. De Poolse koningsverkiezingen waren steevast het toneel van buitenlandse
inmenging en die van 1733 leidden tot de Poolse Successieoorlog. Hierna trachtten Poolse patriotten
de constitutie te hervormen (o.a. de afschaffing van het 'liberum veto'), maar dit werd effectief
geblokkeerd door tsarina Catharina II van Rusland, die juist gebaat was bij een intern verdeeld Polen
en in 1763 een stroman op de troon wist te krijgen. Pruisen daarentegen was, met het oog op het
ideaal om Pruisen met Brandenburg/Pommeren te verbinden, geporteerd voor een opdeling van het
Poolse grondgebied. Die mogelijkheid kwam in 1772, nadat de Russen een aantal militaire successen
tegen de Turken hadden behaald. Oostenrijk en Pruisen vreesden voor het machtsevenwicht.
Op voorstel van Pruisen kwam de 1e Poolse deling tot stand, waarbij de buitenranden van Polen
werden afgesneden. Opnieuw kwam er in Polen een nationale beweging op, die echter de innerlijke
kracht miste ook al omdat het de massa der horige boeren en Joden in de steden niets uitmaakte
door wie ze geregeerd werden. Desalniettemin wist koning Stanislas Poniatowski met zijn
hervormingsgezinde partij in 1791 een nieuwe constitutie door te voeren. Onder het voorwendsel, dat
de hervormers Jacobijnen (verwijzing naar de Franse Revolutie) waren, greep de tsarina in,
vernietigde de nieuwe grondwet en voerde, samen met Pruisen, de 2e Poolse deling door. Na nog
een revolutiepoging trokken de Russische en Pruisische legers wederom Polen binnen en werd bij de
3e deling het restant van Polen verdeeld onder Rusland, Pruisen en Oostenrijk. Het ingrijpen van de
drie grootmachten werd in die tijd nogal eens geprezen als een triomf van de verlichte heersers, die
een eind maakten aan een oude plaag. Anarchie was vervangen door een solide regering.De Poolse
delingen waren echter wel een schok voor het bestaande systeem van Europa. Het aloude
machtsevenwicht was gebaseerd op een groot aantal onafhankelijke, soevereine staten, die zich
gezamenlijk teweer konden stellen tegen een eventuele universele monarchie. Nu was het duidelijk
geworden, dat het gevaarlijk was om zwak te zijn: een land dat zijn grenzen niet kon verdedigen kon
binnen de kortste keren zijn onafhankelijkheid verliezen. Alhoewel de driedeling in het oosten van
Europa zorgde voor handhaving van het machtsevenwicht, was de balans voor Europa als geheel wel
sterk veranderd. M.n. Frankrijk, dat altijd veel invloed in Polen had uitgeoefend, had klappen
opgelopen. Het Poolse verzet, dat kan gelden als de eerste nationalistische revolutionaire beweging,
kreeg na verloop van tijd veel steun vanuit West Europa, dit laatste uiteraard tot ongenoegen van de
drie grote monarchien. Hierbij speelden ook ideologische verschillen tussen de landheer-
monarchien in het oosten en het meer naar het liberalisme neigende westen.


39 Nieuwe Roerselen: De Britse Hervormingsbeweging

Ook in de staten die niet geregeerd werden door verlichte despoten groeide de ontevredenheid met
regeringen, die niet in staat waren het hoofd te bieden aan de maatschappelijke en fiscale problemen.
Een nieuw tijdperk van revolutionaire beroering kondigde zich aan in de meeste landen van Europa.
De lang slepende beweging voor parlementaire hervorming in Groot Brittanni was weliswaar niet
gewelddadig maar wel degelijk revolutionair in de zin dat de fundamenten van de traditionele Engelse
regering en maatschappij ter discussie stonden.



9

Start van een Tijdperk van 'Democratische Revolutie'
De gemeenschappelijke noemer van de bewegingen in de 2e helft van de 18e eeuw was dat, hoe
verschillend zij ook waren, bepaalde principes van de moderne democratische samenleving op de
een of andere wijze werden bevestigd en dat zij een radicale verandering van (bestuurs)structuren
nastreefden. Daarom kunnen de Amerikaanse onafhankelijkheidsstrijders, de Franse Jacobijnen, de
Verenigde Ieren, de Nederlandse Patriotten en al die andere groepen worden gekenschetst als
revolutionairen die bijdroegen aan een revolutionair tijdperk. De beweging die rond 1760 op gang
kwam, was wl en niet democratisch. Er was geen streven naar algemeen kiesrecht. Ook ging het
niet om de invoering van de verzorgingsstaat of om het afschaffen van particulier eigendom. En
evenmin was de beweging exclusief gericht tegen de monarchie. Koninklijke macht kwam slechts
onder vuur wanneer deze aangewend werd ter ondersteuning van geprivilegieerde maatschappelijke
groeperingen. Overal kondigde de revolutionaire beweging zich aan als een vraag om 'vrijheid en
gelijkheid', zich uitend in verklaringen van rechten en expliciete geschreven constituties. Andere
belangrijke kenmerken waren het uitroepen van de soevereiniteit van het volk, of de staat, en de
formulering van het idee van nationaal burgerschap. Mensen waren in deze optiek in wezen
klasseloos. Elites konden bestaan op grond van talent of functie maar niet uit hoofde van afkomst,
privilege of bezit. En vertegenwoordigende lichamen dienden regelmatig opnieuw gekozen te worden,
weliswaar niet door algemeen kiesrecht maar wel door een kiezerscorps, hoe ook samengesteld,
volgens de principes van 'one man, one vote' en van meerderheid van stemmen.
Niet alleen absolutisme, feodalisme en erfrecht (m.u.v. eigendomsrecht) werden afgewezen. Ook
iedere verbinding tussen godsdienst en burgerschap of burgerrechten was taboe evenals het idee dat
Gods wil op de een of andere wijze regerings- of menselijk gezag kon sanctioneren. De secularisatie
van de Verlichting schreed voort. Alhoewel veel leiders uit de aristocratie kwamen en veel volgelingen
uit de arme massa van de bevolking zijn het de middenklassen geweest die het meest hebben
geprofiteerd van de Democratische Revolutie, die later ook wel de 'burgerlijke revolutie' werd
genoemd.

De Engels Sprekende Landen: Parlement en Hervorming
Engeland heeft op geheel eigen wijze de Verlichting doorlopen. In de 18e eeuw heerste een
algemeen gevoel van tevredenheid over de staatsinrichting na de revolutie van 1688. Hierin had de
individuele burger veel meer vrijheden dan zijn continentale tegenhanger en bezat het Parlement de
soevereiniteit. Koning George III, die in 1760 aantrad, heeft wel pogingen gedaan de invloed van de
kroon te vergroten. Hij is daarbij niet veel verder gekomen dan het creren van een nieuwe factie in
de House of Commons, 'de vrienden van de koning' die overigens in de periode 1770-1782 wel de
touwtjes in handen hadden. Toch waren er ook in Engeland de nodige onderstromingen van
ontevredenheid. En omdat de pers veel vrijheid genoot, werd hieraan ook publiekelijk uiting gegeven.
Zo was er een groep Anglo-Ierse schrijvers die ijverden voor minder afhankelijkheid van Ierland van
de centrale regering in Londen. In Engeland zelf waren er de Dissenters, een aanzienlijke groep van
protestanten die de Kerk van Engeland niet erkenden en geen politieke functies mochten vervullen.
En er was een meer gediversifieerde groep die parlementaire hervormingen nastreefde.
Het feit dat het Parlement de hoogste macht bezat, maakte dat politici er steeds op uit waren met
name de House of Commons te beheersen. Dit gebeurde o.a. door patronage, ofwel het vergeven
van overheidsfuncties, en het toewijzen van contracten. Daarnaast kende de verdeling van zetels in
de Commons geen enkele relatie met de aantallen inwoners. Van 1688 tot 1832 werden geen nieuwe
'boroughs', plaatsen die het recht hadden afgevaardigden naar het Parlement te zenden, gecreerd.
Zo waren inmiddels grote steden als Manchester en Birmingham niet vertegenwoordigd, terwijl er
nogal wat boroughs waren waar helemaal niemand woonde. De parlementaire hervormingsbeweging
begon rond 1769 met de beroering rondom John Wilkes, die het beleid van George II had
bekritiseerd, vervolgens door de rechtbank van alle blaam werd gezuiverd, drie keer werd herkozen in
de Commons maar even zovele keren niet werd toegestaan zijn zetel in te nemen. Deze kwestie
startte een discussie over alle facetten van het functioneren van het Parlement, die vooralsnog tot
geen enkele verandering leidde. Pas door de First Reform Bill van 1832 kwam er beweging in de
zaak. Een andere hervormer was Edmund Burke, een belangrijke leider van de Whigs, die ten tijde
van de regering van 'de vrienden van de koning' vooral het systeem van patronage aan de kaak
stelde. Hij meende dat leden van het Parlement hun eigen beste oordeel moesten volgen wanneer
het ging om het landsbelang en gebonden moesten zijn aan koning noch kiesdistrict. Hij slaagde erin
zijn Economical Reform van 1782 doorgevoerd te krijgen, waarin de meeste typen van patronage
werden afgeschaft. Voor het overige bleef de hervormingsbeweging, hoewel sterk, toch weinig
effectief. Het Britse conservatisme, de tevredenheid over de constitutie en de reactie op de Franse
Revolutie wierpen een ondoordringbare barrire op, die pas vanaf 1832 kon worden geslecht.
10

Overigens was gedurende de gehele 18e eeuw het streven van het Britse parlement erop gericht zijn
macht uit te breiden en te centraliseren. Na de Zevenjarige Oorlog werd dit streven alleen maar
sterker. Als d oplossing voor de problemen waar vrijwel alle regeringen mee worstelden (de
oorlogsschulden en de weinig effectieve belastinginning) werd vergroting van centrale macht gezien.

Schotland, Ierland en India
Na de opstand van de Jacobieten in 1745 maakte de Britse regering serieus werk van het vestigen
van haar soevereiniteit in de Schotse Hooglanden. De Hooglanders waren in feite tot dan toe nooit
onderworpen geweest aan enig gezag anders dan hun eigen, d.w.z. dat de erfelijke chiefs van de
clans er onbeperkte macht genoten. Door troepen te stationeren, wegen door de moerassen aan te
leggen, de wetten van de Schotse Laaglanden in te voeren en Hooglandse strijders in het leger te
integreren werden de oude gebruiken en gewoonten uitgebannen.In Ierland, onderworpen sinds
1690 na de slag bij de Boyne, verliep de centralisatie langzamer. De autochtone katholieke Ieren
waren sowieso anti-Engels. De Presbyterianen, die niets ophadden met de katholieken,
vervreemdden ook steeds meer van Engeland. Zij waren al in groten getale gemigreerd naar
Amerika en steunden over het algemeen de Amerikanen in hun vrijheidsstrijd. In Ierland zelf richtten
zij gewapende vrijwilligerskorpsen op, die meer autonomie voor het Ierse parlement en tegelijkertijd
hervormingen binnen dat parlement eisten. De Britse regering deed aanvankelijk concessies. In de
oorlog van 1793 tussen Frankrijk en Groot Brittanni vonden de Ierse katholieken en Presbyterianen
elkaar in hun sympathie voor de idealen van de Franse Revolutie. Zij vormden een netwerk van
Verenigde Ierse gemeenschappen in het gehele land. In 1798 rebelleerden de Verenigde Ieren met
als doel een onafhankelijke republiek te vestigen. De Britten sloegen de opstand neer en
centraliseerden de zaak. Het Ierse parlement werd ontbonden en de Ieren waren voortaan
vertegenwoordigd in het Parlement te Westminster. Aldus ontstond het Verenigd Koninkrijk van Groot
Brittanni en Ierland. India werd lange tijd bestuurd door Oost Indische Compagnie te Londen. De
locale vertegenwoordigers ervan hadden vrijwel complete vrijheid van handelen en konden naar
willekeur interveniren in de oorlogen en politiek van Indiase staten. Ook verrijkten zij zich dikwijls
met behulp van allerhande machinaties, die Londen een doorn in het oog waren.De Regulating Act
van 1773 maakte hier een einde aan. De Compagnie behield zijn handelsactiviteiten, maar alle
politieke activiteiten werden onder parlementaire controle gebracht. Alle Britse nederzettingen in India
werden onderworpen aan het gezag van een enkele gouverneur generaal en een nieuw
hooggerechtshof met Britse rechters te Calcutta. De gouverneur generaal diende weliswaar
verantwoording af te leggen aan de Britse regering, maar regeerde de alsmaar groeiende Britse
bezittingen in India nagenoeg als een absoluut monarch. Op deze wijze centraliseerde het Britse
Parlement alle gebieden onder haar gezag. Het was tegen dit Parlement dat de Amerikanen in
opstand kwamen.


40 De Amerikaanse Revolutie

De Achtergrond van de revolutie
De Britse regering was zeer ontevreden over de houding van de Amerikanen tijdens en na de
Zevenjarige Oorlog. Het waren de door Britten gefinancierde strijdkrachten die de Fransen uit
Amerika verjoegen en toen er vervolgens met de Indianen moest worden afgerekend, was de
Amerikaanse oorlogsinspanning wederom zeer beperkt. Pogingen om de Amerikaanse kolonialen in
ieder geval een groter deel van de kosten van de oorlog te laten betalen, liepen stuk op de
voortdurende ontduiking van invoerrechten en andere heffingen door de Amerikanen.De Amerikanen
waren de facto vrijgesteld van rijksbelastingen. Dit 'privilege' wenste het Parlement ongedaan te
maken. De Revenue Act (ook: 'Sugar' Act) van 1764, die een lager douanetarief koppelde aan een
meer systematische inning, en de Stamp Act van 1765, die het gebruik van papier belastte, werden
ingevoerd maar ook weer snel, na grote weerstand in Amerika, ingetrokken. Een stelsel van
importheffingen ging dezelfde weg, alleen die op thee bleef gehandhaafd.Van Amerikaanse zijde
werd betoogd dat het Parlement niet gerechtigd was hun belasting op te leggen, omdat zij niet in dat
Parlement vertegenwoordigd waren. Het Britse antwoord luidde dat het Parlement niet slechts Groot
Brittanni representeerde maar het gehele imperium. Dit grondbeginsel werd niet uitgediscussieerd.
In de praktijk bleven de kolonialen zich verzetten tegen belastingheffing en nam het Parlement geen
drastische maatregelen tot de invoering van de Regulating Act in 1773. Door deze wet verloor de
Britse Oost Indische Compagnie zijn politieke macht in India. Als compensatie verleende het
Parlement de Compagnie, die op dat moment ook nog eens met een enorm overschot aan Chinese
thee zat, het exclusieve recht thee middels eigen agenten te verkopen op de Amerikaanse locale
11

markt. Amerikaanse tussenhandelaren werden hierdoor uitgeschakeld. Het gevolg was een boycot
van de Britse thee die culmineerde in de 'Boston Tea Party', waarbij een grote lading thee in het water
van de haven verdween. De Britse regering reageerde buitenproportioneel met de 'sluiting' van de
haven van Boston. Tezelfdertijd speelde de kwestie Quebec. Het Parlement stond de overwonnen
Canadese Fransen hun eigen burgerlijk recht en katholieke godsdienst toe en definieerde de grenzen
van Quebec zeer ruimhartig: het omvatte behalve Quebec zelf ook de huidige staten Wisconsin,
Michigan, Illinois, Indiana en Ohio. Voor de Amerikanen was deze 'Quebec Act' zeer verontrustend
niet alleen vanwege de territoriale consequenties maar zeer zeker ook omdat er in deze wet geen
enkel gewag werd gemaakt van vertegenwoordigende lichamen voor deze noordelijke provincies.
De betekenis van de soevereiniteit en het centrale gezag van het Parlement werd duidelijk. Het ging
om mr dan louter belastingheffing. De Amerikanen waren in steeds mindere mate bereid hun
belangen ondergeschikt te maken aan die van het Britse imperium, nu de vrijheid om hun eigen
politieke leven te bepalen bedreigd werd.

De Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog
In verschillende kolonin kwamen eigenmachtig groepen bijeen die afgevaardigden zonden naar een
'continentaal congres' in Philadelfia, dat een boycot van Britse goederen afkondigde. Vijandelijkheden
braken uit in 1775, waarna het tweede Continentale Congres bijeenkwam. Dit bracht een leger op de
been onder aanvoering van George Washington. Het Congres aarzelde om de banden met Brittanni
volledig te verbreken, maar de radicalen wonnen terrein o.a. door Thomas Paine's pamflet Common
Sense uit januari 1776. Hierin werd de Amerikaanse onafhankelijkheid gedentificeerd met de goede
zaak van vrijheid voor de gehele mensheid. In het Congres werkte Thomas Jefferson met enkele
anderen aan een rechtvaardiging van Amerika's afscheiding, daarbij een prominente plaats inruimend
voor de aanspraken op de universele rechten van de mens uit de Verlichting. Op 4 juli 1776 keurde
het Congres de Onafhankelijkheidsverklaring goed. De Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog brak
uit als onderdeel van de bredere Europese strijd om imperiale macht. Daarbij steunden de Fransen
de Amerikanen de eerste twee jaar ogenschijnlijk niet echt, maar zij leverden wel zo'n 90% van de
wapens waarmee de Amerikanen de Britten in de slag bij Saratoga versloegen (1778). Na deze
Amerikaanse overwinning erkenden de Fransen Amerika. Een alliantie werd gevormd en Frankrijk
verklaarde Groot Brittanni de oorlog. Ook Spanje en De Nederlanden, die via de kolonin in West
Indi veel handel dreven met Amerika, raakten betrokken bij de oorlog. Het waren uiteindelijk de
Franse regimenten en eenheden van de Franse vloot die de krijgsmacht van het Britse Imperium op
de knien dwongen en Britse erkenning van de Amerikaanse onafhankelijkheid afdwongen. Bij het
vredesverdrag van 1783 behield Groot Brittanni Canada, waarheen meer dan 60.000 Amerikaanse
vluchtelingen, die de Britten trouw waren gebleven, trokken.

Het Belang van de Revolutie
De Amerikaanse opstand was zowel een revolutie als een onafhankelijkheidsoorlog. De
Onafhankelijkheidsverklaring hield k een rechtvaardiging van rebellie tegen gevestigd gezag in: het
was 'vanzelfsprekend' dat 'alle mensen elkaars gelijken zijn en dat zij door hun Schepper begiftigd zijn
met bepaalde onvervreemdbare rechten, waaronder die op leven, vrijheid en streven naar geluk'.
In de nieuwe staten werd flinke vooruitgang geboekt in de richting van democratische gelijkheid, met
dien verstande dat deze wel beperkt werd tot blanke mannen. In Massachusetts werd de slavernij
weliswaar onmiddellijk afgeschaft maar voor de meeste staten was toepassing van de
grondbeginselen van vrijheid en gelijkheid zonder onderscheid naar ras of geslacht op dat moment
nog een brug te ver. Voor de blanke mannelijke bevolking bracht de Revolutie een belangrijke mate
van democratie. Een van de belangrijkste principes hierbij was, dat ieder lid van een wetgevende
vergadering ruwweg hetzelfde aantal burgers diende te vertegenwoordigen. Afgeschaft werden o.a.
het eerstgeboorterecht, de tiende penning en de privileges van kerken. De primaire betekenis van de
Amerikaanse Revolutie bleef echter politiek en constitutioneel in engere zin. De leiders waren
benvloed door de werken van m.n. Montesquieu en Locke. Daarnaast hadden vijf generaties
Amerikanen de harde werkelijkheid van het leven ervaren, waardoor zij alleen maar sterker gingen
vasthouden aan hun persoonlijke vrijheid en gelijkheid. De regering diende slechts beperkte macht te
bezitten en uitsluitend te opereren binnen de voorwaarden van een geschreven constitutioneel
document. Alle dertien nieuwe staten voorzagen zichzelf van een geschreven constitutie, die in alle
gevallen gebaseerd was op de gedachten achter de Onafhankelijkheidsverklaring.Een lastig
probleem voor de Amerikanen was nog het uitwerken van het federalisme, ofwel de verdeling van
macht tussen de centrale regering en die van de staten. Een constitutionele conventie in1787 bracht
dit tot een oplossing. De Verenigde Staten waren niet slechts een statenbond maar ook een unie
waarbinnen individuen in sommige situaties als burger van de Verenigde Staten van Amerika gezien
12

werden en in andere als burger van hun eigen staat. Mensen, niet staten, vormden de federale
republiek. Op meerdere terreinen had de Amerikaanse Revolutie grote gevolgen. Het was een directe
aanleiding voor de Franse Revolutie en een indirecte voor liberale of democratische revoluties in de
1e helft van de 19e eeuw. Het was ook aanleiding om geheel anders tegen het koloniale systeem aan
te kijken: getuige de Brits-Amerikaanse handel, die bleef groeien en bloeien, was het kennelijk
mogelijk zaken te doen zonder politieke invloed of controle. Het Amerikaanse voorbeeld werd met
argusogen bekeken door andere gekoloniseerdevolken die dat juk wensten af te werpen. De stichting
van de Verenigde Staten was voor velen in Europa het bewijs dat veel ideen van de Verlichting
praktisch toepasbaar waren. Constitutionalisme, federalisme en beperkte regeringsmacht waren,
ironisch genoeg, 'oude' middeleeuwse concepten, die door de Amerikaanse Revolutie weer zeer
actueel en progressief werden. En tenslotte, wellicht belangrijker dan al het andere, ontwikkelde
Amerika zich in Europese ogen tot een wonder, een soort ideaalbeeld van een land van een nieuw
begin en van onbegrensde mogelijkheden, niet gehinderd door de last van het verleden.



HOOFDSTUK 9 'DE FRANSE REVOLUTIE'

De Franse Revolutie van 1789, die het 'Ancien Regime' verving door de 'moderne maatschappij', is
verreweg de gewichtigste gebeurtenis uit het revolutionaire tijdperk. Zij heeft zeer grote invloed gehad
op de ideologische conflicten van de 1e helft 19e eeuw, niet alleen in Frankrijk maar in geheel
Europa. Frankrijk heeft een vaak beslissende rol gespeeld in vrijwel allen revolutionaire bewegingen
in de periode van 1763 tot 1848. Ten tijde van de uitbraak van de Franse Revolutie was Frankrijk in
veel opzichten het meest ontwikkelde land van de wereld. Het was het centrum van de Verlichting. De
Franse wetenschappen waren leidend en overal werden Franse boeken, tijdschriften en kranten
gelezen. Frans was de taal van internationale elite. En Frankrijk was, zeker vanaf 1793, militair het
sterkste land, met zo'n 24 miljoen inwoners. 18e Eeuwse Europeanen waren gewoon ideen van
Frankrijk over te nemen. Afhankelijk van hun positie waren zij of zeer opgewonden en enthousiast of
zeer verontrust en met afschuw vervuld over de revolutionaire gebeurtenissen.


41 Achtergronden

Het Ancien Regime: De Drie Standen
Essentieel m.b.t. het Ancien Regime was dat het juridisch gezien aristocratisch en in sommige
opzichten feodaal was. Iedereen behoorde tot een stand in de maatschappij: de 1e Stand was de
geestelijkheid, de 2e Stand de edelen en de 3e Stand alle anderen, van de rijkste bourgeoisie tot de
armste sloebers in de steden of op het platteland. De rechten van het individu waren afhankelijk van
de stand waartoe hij behoorde. Politiek n maatschappelijk een verouderd systeem, dat geen enkel
recht meer deed aan de feitelijke situatie in het land. Alhoewel de rol van de kerk en de geestelijkheid
dikwijls te zwaar is benadrukt, moet gezegd worden dat de kerk zeer diep genvolveerd was in het
heersende systeem. De kerk in Frankrijk hief tienden op alle landbouwproducten en bezat, middels
bisdommen, abdijen en andere kerkelijke instellingen, zo'n 5 a 10% van alle grond. Bovendien was,
net als overal, de verdeling van de inkomsten binnen de clerus, in 1789 ongeveer 100.000 in aantal,
zeer scheef. De adelstand, die uit ca. 400.000 personen bestond, kende na de dood van Lodewijk
XIV in 1715 een sterke revival. Dit uitte zich vooral in een monopolie op belangrijke functies in het
bestuur, het leger, de kerk en de rechtbanken. De 2e Stand betaalde geen directe belastingen.
De rijke bourgeoisie, wiens rijkdom in de 18e eeuw sterk was toegenomen, betaalde vaak ook weinig
belasting, maar was gebelgd over de arrogantie en de superioriteit van de edelen, die hen de invloed
in het landsbestuur ontzegden. De revolutie begon in feite als een maatschappelijk en politieke
botsing tussen de aristocratie en de bourgeoisie, die beiden gedurende de 18e eeuw steeds sterker
waren geworden. Het gewone volk had het in vergelijking tot de rijken niet best. Loontrekkers hadden
niet geprofiteerd van de toegenomen rijkdom in het land: tussen de 30-er en de 80-er jaren stegen de
lonen met 22%, terwijl de prijzen 65% omhoog gingen. Zowel in de stad als op het platteland was er
een grote groep loontrekkers, die een beslissende rol zouden spelen in de Revol utie.

Het Agrarische Systeem van het Ancien Regime
Meer dan 80% van de Fransen leefde op het platteland. De boeren werkten voor zichzelf, hetzij op
hun eigen land hetzij als pachters. Alhoewel er geen horigheid in Frankrijk was, had de heerlijkheid
nog wel enkele feodale kenmerken. De adellijke heer genoot het jachtrecht op zowel zijn eigen land
13

als dat van de boeren en had vaak een monopolie op de dorpsmolen, de bakkerij of de wijnpers, voor
het gebruik waarvan hij een vergoeding kreeg ('banalits'). Daarnaast bezat hij enige rudimentaire
rechterlijke macht en het recht van 'verheven eigendom'. Dit laatste betekende dat landeigenaars van
lagere orde hem zekere jaarrenten en overdrachtsvergoedingen verschuldigd waren. Tenslotte zij
vermeld dat ieder eigendomsrecht onderworpen was aan bepaalde gemeenschappelijke rechten van
dorpelingen, die bijv. brandhout mochten verzamelen en hun vee in gemeenschappelijke weiden
mochten laten grazen. Bezit in de 18e eeuw stond gelijk aan grond. De bourgeoisie had reeds
generaties lang hun rijkdom in grond genvesteerd. De Revolutie bevrijdde de eigendom van grond
van alle hierboven beschreven lasten. Zij vestigde het instituut van particulier eigendom in de
moderne betekenis, daarmee de bourgeoisie en de boeren met eigen land sterk bevoordelend.
De adellijke landsheer vervulde geen economische functie. In feite parasiteerde hij, door alle
vergoedingen en renten, op de boeren. Gedurende de 18e eeuw voltrok zich, gesterkt door eerder
genoemde aristocratische revival, een 'feodale reactie': de landsheren begonnen hun bestaande
vergoedingen en renten strikter te incasseren en deden oude herleven. De boeren kwamen steeds
meer in de verdrukking en kregen enorme weerzin tegen hun feodale plichten, die geen enkele
toegevoegde waarde meer hadden. Tot slot zij hier vermeld dat het feit, dat Frankrijk een politieke
eenheid in de vorm van een nationale staat was, niet alleen een eerste vereiste voor- maar ook een
oorzaak van de Revolutie was. Er bestond in de 18e eeuw reeds een gevoel van lidmaatschap van
een politieke eenheid genaamd Frankrijk. De Revolutie heeft dit gevoel veranderd in een passie voor
burgerschap, burgerrechten, kiesrecht en de aanwending van de staat en haar soevereiniteit ten
algemene nutte.

Politieke Cultuur en Publieke Opinie na 1770
De 18e eeuwse schrijvers hadden een cultuur gecreerd die politieke- en maatschappijkritiek
aanmoedigde. Steeds meer ontwikkelde leden van de 3e Stand hadden kennis genomen van de
concepten van de Verlichting m.b.t. de rede, de natuurrechten en de vooruitgang. Deze concepten
verschaften een taal waarmee mensen hun ontevredenheid met de bestaande situatie konden
uitdrukken. Er is ontegenzeggelijk een sterk verband tussen de erfenis van de Verlichting en haar
filosofen en de Franse Revolutie. Alhoewel zelf geen revolutionairen waren de filosofen voorstander
van (verlichte) sociale hervormingen zij het over het algemeen niet voor de lagere klassen.
Daarnaast, Rousseau's Contrat Social (zijn politieke theorie) was vele malen minder gelezen dan zijn
satire Nouvelle Hloise. De bewering dat de filosofen de Revolutie hebben veroorzaakt, is een
inadequate uitleg voor wat gebeurd is. De laatste twee decennia van het Ancien Regime stond bol
van de politieke controverses. In de salons en in de koffiehuizen had zich een kritische geest
ontwikkeld, waarbij literaire discussies snel verwerden tot politieke debatten. Politieke schotschriften
met verhalen over seksuele uitspattingen en financile corruptie deden hun werk: het ooit heilige
imago van koning, kerk en de rest van de elite verdampte. Campagnes om de publieke opinie te
benvloeden werden een machtig politiek middel in de Franse maatschappij. De meeste van deze
campagnes beoogden publieke steun te verwerven uit naam van rede, rechten en gerechtighei d.


42 De Revolutie en de Reorganisatie van Frankrijk

De Financile Crisis
De Revolutie werd voorafgegaan door een financile ineenstorting van het gouvernement,
veroorzaakt door de kosten van oorlogvoering. In 1788 nam het op de been houden van het leger ca.
25% van het overheidsbudget in beslag en de rente op schulden (vrijwel volledig het gevolg van
oorlogvoering in het verleden) ongeveer 50%. De Franse staatsschuld was met bijna 4 miljard pond
echter niet groter dan die ten tijde van Lodewijk XIV en in vergelijking met die van de Britten zelfs
klein. Dat de schuld niettemin een niet te dragen last werd, kwam door de enorme belastingvrijdom en
belastingontduiking door de geprivilegieerde klassen en door een systeem van inning dat uiteindelijk
slechts een klein deel van de opbrengst in de staatskas deed belanden. Slechts de boeren betaalden
belasting. Zo kwam het dat, alhoewel het land welvarend was, de regering op zwart zaad zat.
Steeds weer hebben regeringen geprobeerd de aristocratie en de rijke bourgeoisie mr belasting te
laten betalen. Steeds weer stuitten zij op het onwrikbare verzet van de edelen. Met name het
Parlement van Parijs speelde in dit verzet een hoofdrol. Calonne produceerde in 1786 een
revolutionair plan van belastingherziening, waarvan hij wist dat het Parlement van Parijs dit nooit zou
aanvaarden. Hij riep daarom een 'vergadering van notabelen' bijeen in de hoop een ruggesteun voor
zijn plan te verwerven. De notabelen vroegen als compensatie deelname aan de regeringsmacht. Een
patstelling ontstond. Lodewijk XVI ontsloeg Calonne. Brienne trad aan en legde Calonne's plan
14

alsnog voor aan het Parlement van Parijs, dat het afwees. Brienne probeerde toen, net als Lodewijk
XV en Maupeou, de parlementen buiten spel te zetten. Dit leidde tot een echte opstand onder de
edelen, waardoor het gouvernement volledig stil kwam te liggen. Er restte Lodewijk niets anders dan
in Mei 1789 de Staten Generaal bijeen te roepen.

Van Staten Generaal naar Assembl National
Aangezien de Staten Generaal meer dan anderhalve eeuw lang niet bijeen geweest waren, was er
onduidelijkheid over hoe deze georganiseerd moest worden. Het door de 2e Stand gedomineerde
(weer in ere herstelde) Parlement van Parijs besloot dat de Staten Generaal bijeen diende te komen
als in 1614, in drie aparte standen. Het doel van de edelen werd aldus duidelijk. Met een liberaal
programma (o.a. constitutionele regering, persoonlijke vrijheden en vrijwaring van willekeurige
gevangenzetting), concessies m.b.t. het betalen van belasting en een bestuur d.m.v. de drie standen
in de Staten Generaal hoopten zij de regeringsmacht voor de 1e en 2e Stand in handen te krijgen.
De 3e Stand was hier mordicus tegen. De bourgeoisie had geen enkele behoefte geregeerd te
worden door wereldse en geestelijke heren. De 3e Stand die aanvankelijk de edelen had gesteund in
hun strijd tegen het 'despotisme' van de ministers van de koning, wantrouwde de adel plotseling in
zeer sterke mate. Deze klassentegenstelling vergiftigde de Revolutie onmiddellijk en maakte
vreedzame hervorming onmogelijk. De bourgeoisie radicaliseerde. Toen de Staten Generaal in Mei
1789 te Versailles bijeen kwam, stond de 3e Stand er op dat de drie standen in n huis
bijeenkwamen en zouden stemmen als individuen. De impasse duurde zes weken tot enkele priesters
'overliepen' naar de kamer van de 3e Stand. Op 17 juni riep de 3e Stand zich uit tot 'Assembl
National'. Lodewijk XVI liet, onder druk van de edelen, de zaal afsluiten, maar de 3e Stand vond een
andere ruimte en zwoer op 20 juni de Eed van de Kaatsbaan, waarin zij verklaarden niet uiteen te
zullen gaan totdat zij een constitutie hadden opgesteld. De koning reageerde met een eigen plan, dat
evenwel te laat kwam. Hij weifelde en liet de Assembl voortbestaan. Wel verzamelde hij 18.000
soldaten bij Versailles. Tegen de traditie van eeuwen in had de koning de zijde van de edelen
gekozen. Maar door gebrek aan leiderschap en adequaat optreden had hij de controle over de
gebeurtenissen rondom de Staten Generaal volledig verloren en was hij niet langer het symbool
waaromheen de burgerij zich kon scharen. Onder druk van zijn directe omgeving, die hem vertelde
dat zijn waardigheid en autoriteit geschonden waren, vatte hij het plan op militair in te grijpen. Voor de
3e Stand was er inmiddels geen weg meer terug.

De Lagere Klassen in Actie
Intussen begonnen ook de lagere klassen in het land zich te roeren. Hun levensomstandigheden
waren die jaren bijzonder slecht t.g.v. een slechte oogst in 1788 en het wegvallen van
handelsactiviteiten door het plotselinge einde van de oorlog in Amerika. Steunmaatregelen, tijdens
het Ancien Regime gebruikelijk, bleven uit. De regering was als verlamd. Arbeidsonrust brak uit en op
het platteland verklaarden de boeren niet langer hun afdrachten aan de heer te zullen doen en geen
belastingen meer te zullen betalen. De economische crisis had ook tot gevolg dat de huisnijverheid
een grote klap kreeg waardoor het aantal zwervers sterk toenam. De burgerij in de steden was bang
voor de horden bedelaars en desperado's en begon zich te bewapenen. Zo kwam een Parijse
menigte op 14 juli naar de Bastille, een middeleeuws fort, op zoek naar wapens. Met de hulp van
enkele getrainde artilleristen lukte het de Bastille in te nemen, waarbij enige soldaten van het
garnizoen vermoord werden. De inname van de Bastille was, onbedoeld, de redding van de
Assembl in Versailles. De koning legde zich neer bij de situatie in Parijs, erkende een burgercomit
als nieuwe gemeentelijke regering en zond zijn troepen weg. De Assembl benoemde de Markies de
Lafayette tot commandant van de nationale garde ter handhaving van de orde in Parijs.
Op het platteland ging het van kwaad tot erger. Er ontstond paniek, overal ging het gerucht dat 'de
roversbenden eraan kwamen'. Boeren bewapenden zich om hun huizen en gewassen te
beschermen. Maar vervolgens richtten zij hun aandacht op de huizen der heren, die zij soms
platbrandden maar waar zij in ieder geval de administratie vernietigden. Op deze wijze wisten zij zich
met geweld van het heerlijke regime te ontdoen.

De Eerste Hervormingen door de Assembl National
Slechts door toe te geven aan de eisen van de boeren kon de Assembl te Versailles rust en orde
herstellen. Het afschaffen van alle afdrachten aan de landsheer betekende dat veel edelen, en ook de
nodige burgers, hun inkomsten grotendeels kwijt raakten. In de befaamde 'nacht van 4 Augustus'
kwam een kleine groep afgevaardigden van de Assembl bijeen ter uitwerking van een vooropgezet
plan, waarin enkele liberale edelen afstand deden van vrijwel al hun heerlijke privileges. Deze coup
slaagde en leidde er uiteindelijk in 1793 toe dat de Franse boeren met eigen grond zich volledig vrij
15

wisten te maken van heerlijke verplichtingen. Op 26 augustus vaardigde de Assembl de Verklaring
van de Rechten van de Mens en Burger uit. Hierin werden de grondbeginselen van de nieuwe staat
bevestigd: de heerschappij van de wet, gelijk individueel burgerschap en collectieve soevereiniteit van
het volk. De natuurlijke rechten van de mens waren 'vrijheid, eigendom, veiligheid en verzet tegen
onderdrukking'. Tegelijkertijd werden gegarandeerd vrijheid van meningsuiting en godsdienst, geen
arrestatie en veroordeling zonder eerlijk proces en het openstaan van ambten voor allen (voorzover
zij aan de criteria voldeden). De Verklaring, in grote oplagen gedrukt, werd de bijbel van de Franse
Revolutie, welks boodschap zich ook zeer snel over geheel Europa verspreidde.De Verklaring van de
Rechten van de Mens ging, waar het de uitoefening van rechten in bepaalde situaties betrof, in feite
om de rechten van de man. Vrouwen werden, geheel conform de heersende opinie van de tijd, vrijwel
buitengesloten. Olympe de Gouges, een theaterschrijfster, publiceerde in 1791 haar Rechten van de
Vrouw. Het heeft slechts beperkte invloed gehad. Een van weinige hervormingen was de definitie van
het huwelijk als civiele overeenkomst en het legaliseren van echtscheiding (in 1816 weer afgeschaft).
Politieke activiteiten van vrouwen waren enige tijd mogelijk, maar in 1793 verbood de revolutionaire
regering alle politieke verenigingen van vrouwen, die in die tijd nog vrij algemeen werden
afgeschilderd als 'behept met een te grote opgewondenheid die dodelijk zou zijn in het openbare
leven'. In september 1789 startte de Assembl de plannenmakerij voor een nieuwe regering. Hierbij
kwamen degenen die een parlement met twee kamers en een vetorecht voor de koning voorstonden
te staan tegenover de 'patriotten', die een nkamerig parlement en slechts eenuitstellend veto voor
de koning wensten. Het debat werd verstoord door nieuw geweld. Op 4 oktober marcheerde een
groep marktvrouwen en militante revolutionairen op naar Versailles en dwong Lodewijk Parijs als
residentie te kiezen. Ook de Assembl National verhuisde naar Parijs, waar deze spoedig onder
invloed raakte van radicale elementen in de stad. Op deze wijze wonnen de patriotten het pleit voor
een wetgevende vergadering van slechts n kamer. Meer gematigde revolutionairen raakten
gedesillusioneerd door het feit dat constitutionele kwesties door het gepeupel werden geregeld en
begonnen de Assembl de rug toe te keren. Anderen zetten het werk echter voort en begonnen zich
te verenigen. De belangrijkste van deze verenigingen was die van de Jacobijnen, die de meest
vooruitstrevende groep in de Assembl vormden. Zij kwamen voort uit de betere middenklasse.

Constitutionele Veranderingen
In de twee jaar van oktober 1789 tot september 1991 hield de Assembl National (die nu de
Constituante werd genoemd) zich bezig met drie taken: 1) het bestuur van het land, 2) het opstellen
van een geschreven constitutie en 3) het tot op het bot uitroeien van de instituties van het Ancien
Regime. Tijdgenoten, onder wie Edmund Burke, waren ontzet door de grondigheid en het fanatisme
waarmee de Fransen hun nationale instituties vernietigden. Dat werkelijk alles moest verdwijnen had
te maken met het feit, dat alles ook deel uitmaakte van een compleet systeem van privileges en
ongelijke rechten. Bestuurlijk gezien werd het land volledig gedecentraliseerd, waarbij Frankrijk werd
opgedeeld in 83 departementen met daaronder een uniforme gemeentelijke organisatie. Alle locale
functionarissen, tot de officier van justitie en belastinginner toe, werden locaal gekozen. Deze
decentralisatie had tevens tot gevolg dat er op locaal niveau geen enkele vertegenwoordiging van de
centrale regering was en dat locale gemeenschappen zelf konden bepalen of zij landelijke wetgeving
invoerden of niet. Toen oorlog uitbrak bleek dit systeem desastreus. Onder de Constitutie van 1791
werd de soevereiniteit uitgeoefend door de Wetgevende Vergadering, die uit n kamer bestond. De
koning kon wetgeving uit- maar niet afstellen. In juni 1791 trachtte Lodewijk uit zijn koninkrijk te
ontsnappen teneinde vanuit het buitenland deel te nemen aan de oppositie. Hij werd gearresteerd te
Varennes, teruggebracht naar Parijs en gedwongen zich in zijn rol van constitutioneel monarch te
schikken. Lodewijk's houding (hij had bij zijn vlucht een geschreven bericht achtergelaten waarin hij
de Revolutie verwierp) had een desorinterend effect op de revolutionairen, die een sterke
uitvoerende macht ontbeerden en het land lieten regeren door een dispuutgezelschap.De constitutie
was ook niet volledig democratisch. Vrouwen en analfabeten hadden geen stemrecht. De
Constituante maakte onderscheid tussen 'passieve' en 'actieve' burgers, die allemaal dezelfde
burgerrechten bezaten maar waarbij alleen de 'actieven' kiesrecht genoten. De actieve burgers kozen
'kiesmannen', die in de hoofdstad van hun departement bijeenkwamen en op hun beurt de
afgevaardigden naar de nationale wetgevende vergadering kozen. Slechts mannen ouder dan 25
jaar, die enige belasting betaalden, kwalificeerden zich als actieve burgers (ruim de helft van de
volwassen mannelijke bevolking).

Economisch en Cultureel Beleid
Zelfs de meest extreme revolutionairen erkenden de schulden van het Ancien Regime. Dit had te
maken met het feit, dat de schuldeisers voor een belangrijk deel tot de bourgeoisie behoorden. Om
16

toch uit de financile impasse te geraken confisqueerde de revolutionaire regering alle kerkelijk bezit,
waartegen zij zgn. assignats uitgaf. Die als betaalmiddel konden worden gebruikt. Al het
geconfisqueerde land werd verkocht, waartoe assignats, maar ook andere betaalmiddelen, konden
worden gebruikt. Het revolutionaire leiderschap was voorstander van een vrije economie, waarin geen
plaats was voor georganiseerde belangengroeperingen. Prijzen en lonen dienden tot stand te komen
in vrije onderhandeling tussen partijen. Van oudsher was er in Frankrijk, waar het gildenmeesterschap
vrijwel erfelijk was, een tamelijk goed georganiseerde vakbeweging waarin gezellen zich verenigden.
Deze waren illegaal onder het Ancien Regime maar bloeiden niettemin. Zij onderhandelden dikwijls
collectief met de gildenmeesters en organiseerden geregeld stakingen. Arbeidsonrust duurde voort
tijdens de Revolutie. In 1791 was er weer een stakingsgolf. De Constituante verbood de organisatie
van belangengroeperingen (van zowel werkgevers als werknemers). Alle lonen dienden in priv te
worden geregeld tussen arbeider en werkgever. Dit was uiteraard absoluut niet datgene waar de
arbeiders op zaten te wachten. Revolutionaire activisten namen ook op zich de symbolen, rituelen,
uiterlijke kenmerken en de feestdagen van de Ancien Regime maatschappij om te vormen. Zo werden
grote festivals voor nationale eenheid georganiseerd, als eerste het beroemde Festival de la
Fdration ter herdenking van de aanval op de Bastille (14 juli 1790). Overal werden vrijheidsbomen
geplant en standbeelden van Marianne, het vrouwelijke symbool van vrijheid en een alternatief voor
de Maagd Maria, opgericht. Vele revolutionaire toneelstukken, geschriften en liederen zagen het licht,
die allemaal de nieuwe politieke ideen in de sfeer van het dagelijks leven propageerden en een
nationale identiteit creerden.

De Onenigheid met de Kerk
Het verlies van inkomen van de kerk ten gevolge van de confiscaties had desastreuze gevolgen voor
de scholen, waar duizenden jongens gratis onderwijs hadden genoten. De Constituante beschouwde
de kerk als een publieke autoriteit, die als zodanig ondergeschikt aan de soevereine macht diende te
zijn. Nu de kerk zijn inkomsten had verloren, diende de overheid derhalve voor het onderhoud van
kerken en scholen te zorgen. Hier kwam evenwel weinig van terecht. Voor de clerus werd de
'Constitution Civile du Clerg' ontworpen in 1790. Hierin werd een nationale kerk opgericht, waarbij
het aantal bisdommen werd gereduceerd tot 83 (die daarmee overeen kwamen met de
departementen). Bisschoppen werd verboden enige pauselijk gezag m.b.t. hun aanvaarding van het
ambt te erkennen. Het Vaticaan verklaarde de constitutie een moedwillige wederrechtelijke toe-
eigening van macht over de Katholieke kerk. Maar de paus ging verder en veroordeelde de gehele
Revolutie en al haar verworvenheden. De Constituante reageerde door alle Franse geestelijken te
verplichten een eed van trouw aan de constitutie af te leggen. De ene helft deed dat, de andere niet.
Er waren nu twee kerken in Frankrijk. De Rome getrouwen (de 'weerspannigen') maakten de
'constitutionele' clerus uit voor schismatici. Deze laatsten beschouwden zichzelf echter als 'patriotten',
die de rechten van de mens verdedigden, en hielden vol dat de Gallicaanse kerk altijdeen ruime
mate van vrijheid ten opzichte van Rome had genoten. De gelovigen raakten in verwarring. Degenen
die de Revolutie aanhingen, neigden nogal eens tot het algeheel loslaten van de christelijke geloof.
Dit maakte dat de constitutionele geestelijkheid op een niet al te stevige basis gegrondvest was.
Goede katholieken, onder wie de koning, hadden een voorkeur voor de 'weerspannige' geestelijkheid.
Ook veel boeren en lieden uit de eenvoudige arbeidersklasse hingen de weerspannige kerk aan. De
Constituante heeft nooit een finaal besluit genomen in deze kwestie. De burgerlijke constitutie voor de
clerus is wel de grootste tactische blunder van de revolutie genoemd. Het heeft de weerspannige kerk
in de antidemocratische en anti-liberale hoek gedrongen. Het pausdom heeft ervan geprofiteerd in de
zin dat het de Franse kerk in de schoot geworpen kreeg. Met de uitroeping van de constitutie in
september 1791 zat het werk van de Constituante, wier leden niet in de nieuwe Wetgevende
Vergadering zitting mochten nemen, erop. Het nieuwe constitutionele regime zou het nog geen jaar
uithouden en in augustus 1792 raakte Frankrijk verwikkeld in een oorlog.


43 De Revolutie en Europa: De Oorlog en de 'Tweede' Revolutie, 1792

De Internationale Invloed van de Revolutie
Regeringen in Europa stelden zich lange tijd terughoudend op. Aan de ene kant hadden zij te maken
met pro-Franse en revolutionaire groeperingen, die de leer van de rechten van de mens van de
Franse en Amerikaanse revoluties uitdroegen. Deze stromingen waren divers: afhankelijk van wat
men zocht, kon men in de gebeurtenissen in Frankrijk een opstand zien van de adel, van de
bourgeoisie of van het gewone volk. De buitengesloten klassen waren evenwel het meest
genspireerd. Wevers in Silezi hoopten op de komst van de Fransen. Stakingen in Hamburg, de
17

opkomst van 'radicalen' als Thomas Paine in Engeland, revolte tegen de geprivilegieerde klasse in
Belgi en vooral ook rebellie van de boeren overal in Europa getuigden van het alom tegenwoordige
revolutionaire vuur. Anderzijds werd ook de antirevolutionaire beweging sterker. Al in 1790
voorspelde Edmund Burke in zijn Reflections on the Revolution in France anarchie en dictatuur. Hij
adviseerde de Britten een geleidelijke aanpassing van hun stelsel en verwierp een politieke filosofie
gebaseerd op abstracte begrippen als goed en kwaad. Thomas Paine in zijn Rights of Man stelde
zich hiertegen te weer. Burke's Reflections bleek niet alleen op langere termijn een invloedrijk werk
maar vond ook onmiddellijk een welgevallig oor bij de Europese monarchen die ook nog eens gevoed
werden door de klagerige berichten van Lodewijk XVI, Marie Antoinette en de Franse 'migrs'. Deze
migrs, aangevoerd door Lodewijk's broer, de graaf van Artois, gebruikten hun connecties in de
internationale elite en predikten een soort heilige oorlog tegen de Revolutie. Kortom, Europa was
binnen de kortste keren gepolariseerd, waarbij de nationale grenzen geen enkele rol speelden. Alle
landen waren er zowel revolutionaire pro-Franse elementen, die door hun regeringen gevreesd
werden, als onverzoenlijke vijanden van de Revolutie.

De Komst van de Oorlog, April 1792
Regeringen in Europa reageerden langzaam. Catharina de Grote had geen enkele intentie zich met
West Europa te bemoeien. William Pitt, de Britse eerste minister, concentreerde zich op het voeren
van een gedegen financieel/economisch beleid, dat door oorlog alleen maar geruneerd zou worden.
De Habsburgse keizer Leopold II, die als broer van Marie Antoinette een sleutelpositie innam, liet de
vurige verlangens van zijn zuster en de migrs onbeantwoord. De nieuwe Franse regering bleef een
storend fenomeen. Zij had er een handje van internationale kwesties door unilaterale actie te
beslechten. Zo annexeerde men Avignon op verzoek van locale revolutionairen maar zonder
toestemming van de paus en schafte men in de Elzas, waar Duitse prinsen feodale rechten bezaten,
het feodalisme en de heerlijke verplichtingen af. En na de arrestatie van Lodewijk XVI was niet meer
te ontkennen dat de Franse koning en koningin de gevangenen van de revolutionairen waren.
In Augustus 1791 leidde een ontmoeting van Leopold met de koning van Pruisen tot de Declaratie
van Pillnitz: Leopold zou militaire stappen ter herstel van de orde in Frankrijk nemen als alle andere
mogendheden zich bij hem zouden voegen. Hij deed dit in de veronderstelling dat aan deze
voorwaarde nooit zou worden voldaan. De migrs waren niettemin opgetogen en dreigden openlijk
te zullen terugkeren en de schuldigen te straffen.

In Frankrijk waren de revolutionairen, die onwetend waren van Leopold's echte bedoelingen,
verontrust. De Declaratie van Pillnitz speelde de dominante factie der Jacobijnen, beter bekend als de
Girondijnen, in de kaart. Deze groep, waartoe o.a. de filosoof Condorcet, de advocaat Brissot en de
beroemde Madame Roland behoorden, had ook veel aantrekkingskracht op buitenlanders zoals
Thomas Paine. De Girondijnen werden de partij van de internationale revolutie. Sommigen van hen
wilden de omringende landen binnenvallen om samen met locale revolutionairen gevestigde
regeringen omver te werpen en een federatie van republieken te vestigen. Een andere groep, rond
Lafayette, wenste vast te houden aan de constitutionele monarchie en hoopte, ten onrechte, dat een
oorlog het volk weer zou verenigen rondom Lodewijk XVI. Toen echter Leopold II overleed en
opgevolgd werd door Frans II, die zijn oren meer liet hangen naar de oude aristocratie, kregen de
Girondijnen nog meer invloed. Slechts weinigen verzetten zich nog tegen oorlog en op 20 april 1792
verklaarde de Assembl de Oostenrijkse monarchie de oorlog.

De 'Tweede' Revolutie: 10 Augustus 1792
De oorlog intensiveerde de ontevredenheid van de bezitloze klassen. Zowel boeren als arbeiders in
de steden meenden dat de Revolutie tot dan toe voornamelijk de belangen van de grondeigenaren
had gediend. Boeren morden over de herverdeling van land en arbeiders waren vooral de dupe van
de uit de pan rijzende prijzen. Toen de oorlog begon, schaarden de lagere klassen - boeren,
handwerkslieden, winkeliers en loontrekkers - zich rondom de Revolutie maar niet om de
revolutionaire machthebbers. Bovendien verliep de oorlog aanvankelijk rampzalig. Pruisen en
Oostenrijk stonden in de zomer van 1792 op het punt Frankrijk binnen te vallen en dreigden met de
ergste repercussies als de Franse koning en koningin iets zou overkomen. Dit dreigement was weer
koren op de molen van de meest gewelddadige Jacobijnen onder aanvoering van Robespierre,
Danton en Marat, die het Franse volk wisten op te zwepen tot een enorme patriottische opwinding. Zij
keerden zich tegen Lodewijk, die werd vereenzelvigd met de monarchale vijanden. Zo ontstond als
bijproduct van de Revolutie het Republicanisme. De gemoederen liepen hoog op tijdens de zomer
van 1792. Vanuit alle streken stroomden rekruten naar Parijs, zo ook uit Marseille, die de Marseillaise
meebrachten. Op 10 Augustus bestormden Parijse arbeiders, gesteund door rekruten uit o.a.
18

Marseille, de Tuilerin. Zij namen de koning en zijn familie gevangen en richtten een revolutionair
stedelijk bestuur, de 'Commune', in. Zij maakten zich wederrechtelijk meester van de Wetgevende
Vergadering, forceerden de afschaffing van de constitutie en de verkiezing van een nieuwe
'Constitutionele Conventie', volgens algemeen mannelijk kiesrecht. Intussen heersten hysterie,
anarchie en terreur in Parijs. Een handjevol opstandigen haalde meer dan 1.000 tegenstanders van
de Revolutie uit de gevangenissen en vermoordde hen na schijnprocessen. Deze gebeurtenissen
staan bekend als de Septembermoorden. De opstand van 10 augustus 1792, ook wel de Tweede
Franse Revolutie genoemd, vormde het begin van de meest extreme fase van deRevolutie.


44 De Republiek van de Noodtoestand, 1792-1795: De Terreur

De Nationale Conventie
Op dezelfde dag (20 september 1792) dat de Nationale Conventie bijeenkwam, gaf de Pruisische
commandant, na een nederlaag in een artillerieduel, zijn mars naar Parijs op. Frankrijk verklaarde,
nadat de Britten en Nederlanders besprekingen waren begonnen met Pruisen en Oostenrijk, op 1
februari 1793 aan allen de oorlog. Spoedig daarna werden de Oostenrijkse Nederlanden, Savoye en
Duitse gebieden op de linker Rijnoever bezet. In het zog van de successen van het leger verspreidde
zich de revolutie. Alhoewel de legers van de jonge Franse Republiek verre van goed georganiseerd
waren, wist de Coalitie geen vooruitgang te boeken. Groot Brittanni en de Nederlanden bezaten
geen landstrijdkrachten van enige betekenis en Pruisen en Oostenrijk hadden het te druk met elkaar
en met de Poolse delingen. De in de Conventie leidende Jacobijnen begonnen verder uiteen te
vallen. De Girondijnen werden als meest progressieve en radicale groep ingehaald door de
Montagnards, die radicale en volkse elementen uit de stad Parijs vertegenwoordigden. Een
belangrijke pressiegroep buiten de Conventie waren de 'sansculottes', bestaande uit winkeliers en
hun bedienden, kleine zelfstandigen en geschoolde handwerkslieden. Hun militante activisme zou
gedurende twee jaar de motor van de Revolutie zijn. Zij eisten gelijkheid en verdergaande
democratisering. In december 1792 werd Lodewijk XVI door de Conventie berecht wegens
hoogverraad. Nadat hij op 15 januari unaniem schuldig was verklaard, stemde n dag later de
kleinst mogelijke meerderheid voor onmiddellijke executie. De afgevaardigden die vr hadden
gestemd waren voor hun leven gebrandmerkt als koningsmoordenaars, die nimmer een terugkeer
van de monarchie zouden kunnen toestaan.

De Achtergrond van de Terreur
In april 1793 liep de meest succesvolle Franse generaal, Dumouriez, over naar Oostenrijk. De
geallieerden verdreven de Fransen uit Belgi en dreigden wederom Frankrijk binnen te vallen. In
Parijs, waar de prijzen bleven stijgen, radicaliseerden de revolutionairen, die zich bedrogen voelden,
verder. De sansculottes maakten de bourgeoisie uit voor profiteurs en uitbuiters van het volk en
eisten prijsbeheersing, maatregelen tegen speculatie en rantsoenering van voedsel.De Montagnards
maakten van de situatie gebruik door de Girondijnse leiders, voorzover niet gevlucht, te arresteren. Zij
beheersten nu de Conventie, die op dat moment echter niet erg veel macht bezat. Aan de grenzen
stonden de vijandelijke legers en binnenslands werd het gezag van de Conventie op veel plekken
afgewezen. Er was sprake van rebellie in de Vende, waar de boeren tegen rekrutering te hoop
liepen en in een aantal grote provinciesteden (Lyon, Bordeaux, Marseille), die bezwaar maakten
tegen de overheersende invloed van Parijs. Naast deze contrarevolutionaire rebellien werd de
Conventie door extremisten van Links geattaqueerd. Er ontstonden groepen genaamd 'enrags', wier
agitatoren verkondigden dat parlementaire methoden nutteloos waren. Zij opereerden dan ook veelal
buiten de Conventie via locale besturen. Zij vormden 'revolutionaire legers', die het land afstroopten
naar (door boeren verborgen) voedsel, verdachten aangaven en de revolutie predikten.Tegelijkertijd
stond er in de Conventie een leider op, die door sommigen een bloeddorstig fanaticus, dictator en
demagoog is genoemd en door anderen een idealist, visionair en vurig patriot. Hoe het ook zij, deze
Robespierre stond in ieder geval bekend als een man van persoonlijke integriteit en revolutionair
vuur, 'de Onomkoopbare'. In 1789 gekozen in de Staten Generaal voor de 3e Stand werd hij in
september 1792 door een Parijs' kiesdistrict afgevaardigd naar de nationale Conventie, waar hij een
prominent lid van de Montagnards werd. Hij had een sterk geloof in de 'deugd', in de zin van een
onzelfzuchtige geest en burgerlijke ijver en was, in 1793 en 1794, vastbesloten een democratische
republiek, bestaande uit goede, deugdzame een eerlijke burgers, te vestigen.

19

De Agenda van de Conventie, 1793-1794: De Terreur
De Conventie streefde naar onderdrukking van de anarchie, burgertwisten en contrarevolutie
binnenslands en tegelijkertijd naar de overwinning in de oorlog. Zij zou een democratische constitutie,
met meer rechten voor de lagere klassen, voorbereiden maar wenste niet te buigen voor de radicale
Commune van Parijs. Het daadwerkelijke bestuur werd gedelegeerd aan het Comit de Salut Public,
waarin Robespierre veel invloed had. Ter onderdrukking van de contrarevolutie organiseerden
Conventie en Comit de Salut Public het zgn. 'Schrikbewind', waarvan revolutionaire rechtbanken en
het Comit de Sret Gnrale (politieke politie) de kern vormden.De Terreur zou in de jaren 1793-
1794 zo'n 40.000 slachtoffers maken, edelen, leden van de bourgeoisie, geestelijken maar ook heel
veel boeren en arbeiders, die met elkaar gemeen hadden dat zij tegen de Revolutie waren of slechts
daarvan verdacht werden. De bedoeling was dat, zodra de Terreur zijn werk eenmaal had gedaan, er
een democratische republiek, gefundeerd op de Rechten van de Mens, zou volgen. De afgrijselijke
vormen die de Terreur aannam, maakte dat de antipathie tegen de Revolutie en het republicanisme
zeer lang zou blijven voortleven in Frankrijk. Om aan de noodtoestand van de oorlog het hoofd te
bieden, opereerde het Comit de Salut Public als een soort dictatorschap of oorlogskabinet. De
belangrijkste maatregelen waren een algehele mobilisatie en het instellen van economische
beperkingen (o.a. confiscatie van vreemd geld, het aan banden leggen van de export van goud en het
instellen van maximum prijzen en lonen), die in de eerste plaats een militair doel dienden maar tevens
tegemoet kwamen aan de eisen van de 'enrags'. Het ontbrak de regering, die in beginsel in een vrije
markteconomie geloofde, echter aan een effectief apparaat om de hand te houden aan de uitvoering
van genoemde maatregelen. In juni 1793 nam de Conventie, op voordracht van het Comit, een
republikeinse constitutie aan die voorzag in algemeen kiesrecht voor mannen. Deze werd echter voor
onbepaalde tijd opgeschort door het Comit dat zich, met een beroep op de noodtoestand,
'revolutionair tot aan de vrede' verklaarde. Het Comit was vervuld van goede bedoelingen en had
een programma gericht op het verbeteren van de positie van de sociaal zwakkeren (m.n. op het
terrein van opleiding en ontwikkeling), waarvan evenwel weinig terecht kwam. In 1794
verordonneerde de Nationale Conventie de afschaffing van slavernij in de Franse kolonin. Dit leidde
uiteindelijk tot de vestiging van een onafhankelijke republiek van voormalige slaven op Hati, waar
Napoleon in 1802 tijdelijk een eind aan maakte. In 1804 was de definitieve afscheiding van Frankrijk
een feit. In de tussentijd had Napoleon de resterende Franse bezittingen op het Noord Amerikaanse
vasteland (Louisiana) verkocht aan de Verenigde Staten. Op het hoogtepunt van de Revolutie, in
1793-1794, wenste het Comit het revolutionaire initiatief volledig in eigen handen te houden.
Ongeautoriseerd revolutionair geweld werd niet geduld. Vrouwenbewegingen werden verboden en de
leiders van de 'enrags' gearresteerd. De 'ultra revolutionairen', waar Hbert de voorman van was,
vormden de factie van de extreme Terreur. Zij lanceerden een beweging tot Ontchristelijking en
wisten door de Conventie een republikeinse kalender, waarin iedere verwijzing naar zondagen en
christelijke feestdagen was verwijderd, aanvaard te krijgen. Een ander fenomeen van de
Ontchristelijking was de cultus van de rede met ceremonin in de Notre Dame. Robespierre vreesde
dat deze ontwikkeling slecht zou zijn voor de sympathie voor de Revolutie in binnen- en buitenland.
Hij poogde Katholieken en ongelovigen te verzoenen, maar de Katholieken waren dat station
inmiddels gepasseerd en de vrijdenkers beschouwden hem als een reactionair.Het Comit ging
intussen voort met het bestrijden van revolutionair extremisme. Vele aanhangers van Hbert
eindigden op het schavot. De 'revolutionaire legers' werden de kop ingedrukt en Parijse Commune
ontbonden, waarbij Roberspierre vertrouwelingen in het gemeentebestuur benoemde. Maar ook ter
rechter zijde vielen slachtoffers: na de liquidatie van de 'Hbertisten' waren de Montagnards aan de
beurt. Een aantal van hen, onder wie Danton, werden op beschuldiging van financile malversaties
terechtgesteld. De algehele mobilisatie had intussen een nationaal leger van 800.000 man op de
been gebracht. Het werd geleid door capabele officieren en bestond uit manschappen die zich als
burgers beschouwden en het gevoel hadden voor een goede zaak te vechten. Dit politiek bewustzijn
maakte hen tot een formidabele kracht en contrasteerde sterk met de onverschilligheid van de
vijandelijke troepen. In juni 1794 werd Belgi weer veroverd en een half jaar later bezetten Franse
troepen Nederland, alwaar de revolutionaire Bataafse Republiek werd gesticht. Het militaire succes
maakte dat de Fransen steeds meer genoeg begonnen te krijgen van de dictatuur en economische
regulering van de Terreur. Robespierre en het Comit de Salut Public hadden slechts vijanden
gemaakt. Een groep in de Nationale Conventie, waar velen inmiddels bang waren geworden voor hun
eigen Comit, slaagde erin Robespierre buiten de wet te laten verklaren en op 28 juli 1794 viel ook hij
ten prooi aan de guillotine.

20

De 'Thermidoriaanse' Reactie
(Volgens de republikeinse kalender vond de val van Robespierre plaats in de maand Thermidor,
vandaar de naam). De Terreur ebde weg. De macht van het Comit werd beperkt. Prijsbeheersing en
andere maatregelen werden ongedaan gemaakt, waarna de inflatie onmiddellijk aanwakkerde. In Mei
1795 volgde een nieuwe opstand in Parijs, die door het leger werd neergeslagen. De leiders wachtte
de guillotine. Opnieuw was de bourgeoisie de overwinnaar, maar het was een nieuwe bourgeoisie,
die niet alleen bestond uit de juristen en functionarissen uit de tijd van het Ancien Regime maar ook
uit parvenu's en 'nouveaux riches', die vaak als oorlogsprofiteurs of opkopers van voormalig kerkelijk
bezit hun fortuin hadden vergaard. Deze laatsten hielden er vaak een nogal opzichtige levensstijl op
na. Deze 'Thermidorianen' waren weliswaar geen voorstanders van de 'democratie van het plebs'
maar geloofden wel in de individuele mensenrechten en de geschreven constitutie. Nadat de
Conventie vrede had gesloten met Spanje en Pruisen (met Groot Brittanni en Oostenrijk duurde de
oorlog voort) deed zij eind 1795 de zgn. Constitutie van Jaar III het licht zien.


45 De Constitutionele Republiek: Het Directoire, 1795-1799

De Zwakte van het Directoire
De zwakte van het Directoire was gelegen in haar zeer smalle maatschappelijke basis en de
assumptie van het behouden blijven van bepaalde militaire veroveringen. De constitutie van 1795
beperkte de klasse der politiek actieven. Er was weliswaar vrijwel algemeen kiesrecht voor mannen,
maar deze kozen slechts kiesmannen, die op hun beurt alle belangrijke departementale
functionarissen n de afgevaardigden naar de nationale Wetgevende Vergadering aanwezen. De
Wetgevende Vergadering bestond uit twee kamers, de Raad van 500 en de Raad der Ouden (250
mannen ouder dan 40 jaar). De kamers kozen een uitvoerend orgaan, genaamd het Directoire, dat
bestond uit 5 Directeuren. Op deze wijze was het gouvernement in handen van eigenaren van
onroerend goed. Om hun eigen positie tegen het opkomende 'royalisme' te beschermen, bepaalde de
Conventie dat 2/3e van de gekozenen in de eerste Raad van 500 en de raad der Ouden oud-leden
van Conventie moesten zijn. Dit veroorzaakte flinke onrust in Parijs. De Conventie riep de hulp in van
een jonge generaal, genaamd Bonaparte, die het royalistische gepeupel in een vloek en een zucht op
de knien had. Van meet af aan was de constitutionele republiek afhankelijk van militaire
bescherming. Het regime had Links en Rechts vijanden. Rechts de openlijk royalisten, die Lodewijk
XVIII, broer van Lodewijk XVI, aanhingen. Deze was echter zijn eigen grootste obstakel, nadat hij
aangekondigd had het Ancien Regime te zullen herstellen en, teruggaand tot 1789, alle
revolutionairen te zullen straffen. De meeste Fransen hadden het dan wel niet zo met de Republiek,
een terugkeer van het Ancien Regime zagen ze nog veel minder zitten. Links bestond uit al diegenen,
die de al eerder tijdens de Revolutie verkondigde ideen van meer democratie aanhingen, waaronder
de splintergroep van Babeuf. Deze wenste het Directoire te vervangen door een dictatoriale
staatsvorm, waar priv eigendom was afgeschaft en iedereen volkomen gelijk was. Een soort
communist avant la lettre. Hij eindigde onder de guillotine. Voor het volk, dat geteisterd werd door
schaarste en inflatie, deed het Directoire niets.

De Politieke Crisis van 1797
Toen in maart 1797 de eerste werkelijk vrije republikeinse verkiezingen werden gehouden, dreigden
de constitutionele monarchisten de meerderheid in beide kamers te krijgen. Dit was onverteerbaar
voor de meeste republikeinen van 1793 (waaronder de 'koningmoordenaars') en ook voor Napoleon
Bonaparte. Bonaparte, in 1769 op Corsica geboren, behoorde tot de lagere adel, Hij doorliep met
succes de militaire academie, maar zou onder het Ancien Regime nooit een hoge rang in het leger
bereikt hebben. In de jaren vanaf 1793 was hij een fervente Jacobijn, die snel opklom tot brigade
generaal tijdens de Terreur. Na het neerslaan van de opstand van royalisten in 1795 kwam zijn grote
doorbraak in 1796 toen hij het commando over een leger kreeg, waarmee hij de Oostenrijkers uit
Noord Itali verdreef. Omdat Parijs niet in staat was zijn troepen te betalen en te bevoorraden, zorgde
hij daar in Itali zelf voor en zo werd hij in feite onafhankelijk. Hij ontwikkelde zijn eigen buitenlandse
politiek. Het binnenvallen van de Franse revolutionaire legers deed in veel Italiaanse steden revoltes
ontstaan. Bonaparte stichtte met locale revolutionairen de 'Cisalpine' Republiek in de Po-vlakte.
Omdat Bonaparte de Italiaanse gebieden wilde behouden, had hij behoefte aan een expansionistisch
republikeins bewind in Parijs. Na de nederlaag van de Oostenrijkers in Itali en door het slechte
verloop van de oorlog voor de Britten, die ook nog eens te maken kregen met interne strubbelingen,
leken de vooruitzichten voor vrede in de zomer van 1797 goed. Op dat moment waren het echter de
royalisten, die de vredespartij vormden, aangezien een in zijn macht herstelde koning gemakkelijk alle
21

veroverde gebieden kon teruggeven. De republikeinen zaten in een lastiger parket: zij waren
constitutioneel gebonden aan Belgi en waren hun greep op hun generaals aan het verliezen.
Bovendien kon niemand om de vraag heen of de prijs van een terugkeer van hetAncien Regime de
vrede waard was. Een staatsgreep op 4 september 1797 ('Fructidor') loste de meeste van deze
kwesties in een klap op. Het Directoire vroeg Bonaparte om hulp, die een van zijn generaals naar
Parijs zond. Met behulp van het leger greep het Directoire de macht. Het annuleerde de verkiezingen
met als rechtvaardiging dat de revolutie moest worden verdedigd tegen het Ancien Regime, daarbij
hun eigen constitutie schendend en zich in een afhankelijke positie van het leger manoeuvrerend.
De Fructidoriaanse regering brak de vredesonderhandelingen met Engeland af, maar sloot wel vrede
met Oostenrijk (verdrag van Campo Formio, 17 oktober 1797). Daarbij werden Bonaparte's ideen
meegenomen. Het verdrag erkende de Franse annexatie van Belgi en de linker Rijnoever. De
Cisalpine Republiek werd een vazalstaat, van waaruit het revolutionaire republicanisme zich door een
groot deel van Itali verspreidde: zo ontstonden de Ligurische- (Genua), Romeinse- en
Parthenopesche (Napels) Republiek. In Zwitserland werd de Helvetische Republiek opgericht. En
voor de Duitse prinsen die op de linker Rijnoever hun bezittingen waren kwijtgeraakt, bood het
verdrag van Campo Formio compensatie in de vorm van de kerkelijke gebieden ten oosten van de
Rijn. Aldus raakte Frankrijk betrokken bij de territoriale reconstructie van Duitsland.

De Staatsgreep van 1799: Bonaparte
Na de Fructidor verdampte het idee van een constitutionele regering en werd het Directoire een soort
dictatuur, zij het een weinig effectieve in de zin dat het er niet in slaagde orde op zaken te stellen
noch in de financieel/economische sfeer noch ten aanzien van het kerkelijke schisma. Bonaparte
wachtte intussen zijn kans af. Hij had de opdracht gekregen een invasiemacht voor Engeland te
trainen, maar besloot de Britten op een andere, meer indirecte, wijze aan te pakken met een
spectaculaire invasie van Egypte. Hierop vormden Oostenrijk Rusland en Groot Brittanni de Tweede
Coalitie en dat betekende dat Frankrijk wederom betrokken raakte bij een algemene oorlog, die
bepaald niet voorspoedig verliep. De Britse vloot sneed de Fransen in Egypte af en Russische
troepen rukten op tot in Zwitserland en noord-Itali. Bonaparte's tijd was gekomen. Hij wist door de
Britse blokkade te glippen en verscheen plotseling in Frankrijk, waar hij merkte dat bepaalde leden,
onder wie Sieys, van het Directoire op een verandering zinden. Zij zochten en vonden in Bonaparte,
die op dat moment pas 30 jaar oud was, de generaal die zij nodig hadden voor de verwezenlijking van
hun plannen voor de vorming van een dictatuur. Op 9 november 1799 verdreven Bonaparte, Sieys
en hun volgelingen met behulp van gewapende soldaten de Raden uit hun kamers en riepen zij een
nieuwe republiek uit, het Consulaat. Aan het hoofd drie consuls, met Bonaparte als Eerste Consul.


46 De Autoritaire Republiek: Het Consulaat, 1799-1804

Toen de Franse Republiek in de handen van een generaal viel, was dat wel in de handen van een
man met zeer bijzondere gaven. Bonaparte was een kleine Mediterrane man, die slechts in een
militair uniform indruk maakte. Met zijn wat ruwe manieren was hij zeker geen gentleman. Wel was hij
een kind van de Verlichting en de Revolutie, volledig vrij van 'oud denken' en ook van scrupules. Een
man van buitengewone intellectuele gaven was hij genteresseerd in geschiedenis, recht, militaire
wetenschappen en openbaar bestuur. Daarnaast bezat hij grote leiderschapskwaliteiten en
boezemde hij vertrouwen in door zijn heldere betoogtrant, besluitvaardigheid en zijn snelle inzicht in
complexe situaties. Kortom, hij was precies de man waar de Fransen na tien jaar chaos behoefte aan
hadden. Het Consulaat ontpopte zich als een vorm van verlicht despotisme, waarbij Bonaparte zich
wel verzekerd had van een mandaat door een constitutie te schrijven en te onderwerpen aan een
algemeen referendum of plebisciet. De constitutie bevatte een aantal namaak parlementaire
instituties, die vrij snel volledig in onbruik geraakten. De Eerste Consul nam alle beslissingen en
bestuurde de staat. Bonaparte versterkte zijn positie door vrede te beloven n te bewerkstelligen. De
Russen trokken zich eind 1799 terug uit de oorlog en in Itali versloeg hij wederom de Oostenrijkers,
waarna de voorwaarden van Campo Formio werden herbevestigd. En in maart 1802 sloot hij zelfs
vrede met de Britten. Ook binnenslands zorgde Bonaparte voor vrede, zij het met de harde hand van
een geheime politieke politie en een in zijn departement almachtige prefect, die zijn orders
rechtstreeks van de minister van binnenlandse zaken kreeg. Guerrilla's in het westen werden
neergeslagen. Ook Bretagne en de Vende moesten voortaan belasting betalen en de boeren
werden gevrijwaard van rondtrekkende benden. Bonaparte bood algemene amnestie aan en nodigde
vrijwel iedereen, die in het verleden om wat voor reden ook het land was ontvlucht, uit terug te keren.
In zijn regering nam hij redelijke mannen uit alle kampen op slechts onder de restrictie dat zij voor
22

hem zouden werken en geen onderlinge ruzie zouden maken.Verstoringen van de nieuwe orde
werden door de eerste Consul meedogenloos onderdrukt. Om zichzelf te profileren als steunpilaar
van recht en orde bekokstoofde hij zelfs zijn eigen onrust. Met opzet liet hij onschuldigen opdraaien
voor zaken die hem niet welgevallig waren, dit alles in een perfecte verdeel en heers tactiek.

De Regeling met de Kerk; Andere Hervormingen
Heel belangrijk was ook dat Bonaparte vrede sloot met Rome. Hoewel hij zelf een pure 18e eeuwse
rationalist was, zag hij heel goed het belang van de aan de gang zijnde Katholieke revival in. Om de
invloed van de bisschoppen in de 'weerspannige' kerk te beteugelen sloot hij in 1801 een concordaat
met het Vaticaan. Beide partijen profiteerden van de overeenkomst. De paus kreeg weer het recht de
bisschoppen te benoemen. Immers om het schisma te beindigen moesten zowel de constitutionele
als de weerspannige bisschoppen allen hun ambt neerleggen. De pro-revolutionaire geestelijkheid
kwam aldus onder de tucht van de Heilige Stoel. Door ondertekening van het concordaat erkende de
paus feitelijk de Republiek en deed hij afstand van alle oude rechten en voormalig kerkelijk bezit,
inclusief Avignon. Wel ontvingen alle (dus ook de Protestantse) geestelijken voortaan een
staatssalaris. De godsdienstige tolerantie bleef intact. Bonaparte verklaarde slechts dat het
Katholicisme het geloof van de meerderheid der Fransen was. Op deze wijze zette Bonaparte de
paus schaakmat en haalde hij de godsdienstige angel uit de contrarevolutie. De Republiek was
immers niet meer goddeloos te noemen. Vrede en orde verzekerd richtte het Consulaat zijn aandacht
op de wetgeving en het bestuur. De moderne staat werd vormgegeven: ieder openbaar gezag werd
uitgeoefend door betaalde overheidsfunctionarissen. Burgers konden uitsluitend opklimmen in
overheidsdienst op basis van hun capaciteiten. Dit was de doctrine van 'loopbanen open voor talent'.
Kwalificatie voor functies werd daarbij in toenemende mate afhankelijk van scholing en opleiding. Er
was veel aandacht voor middelbaar en hoger onderwijs als voorbereiding op overheidsfuncties en
geleerde beroepen. Opleiding werd een belangrijke factor ten aanzien van sociale status. Overigens
was het intellectuele leven strikt gereguleerd en was creatief en kritisch intellectueel debat in deze
jaren in Frankrijk onmogelijk. Ook stelde het Consulaat orde op zaken in de openbare financin en de
belastingen. De oude belastingvrijstellingen werden nu volledig afgeschaft en voor het eerst in 10 jaar
maakte de regering echt werk van het innen van de belastingen. Ook in de uitgavensfeer werd
discipline gebracht. Het financile management werd samengebracht bij de schatkist en er kwam
zelfs een soort budget. Omdat het Consulaat de oude overheidsschulden erkende, wist het
vertrouwen in de munt en de publieke schuld te herstellen. Zoals alle verlichte despoten
systematiseerde Bonaparte de wetten. De 300 rechtssystemen van het Ancien Regime en de
duizenden revolutionaire wetten bundelde hij in 5 wetboeken: de Code Civil (of Code Napoleon), het
burgerlijk wetboek en het wetboek van strafrecht, en de wetboeken van burgerlijken
strafprocesrecht. Deze wetboeken verschaften (in grote mate) gelijkheid voor de wet. Wel was het
rechtssysteem doordrenkt van een paternalistische visie op familierelaties en relaties tussen
werkgevers en werknemers. In dit opzicht weerspiegelden de wetboeken veel van het leven ten tijde
van het Ancien Regime. Met de komst van het Consulaat was de Revolutie in Frankrijk voorbij.
Degenen die het meest hadden geprofiteerd van de Revolutie voelden zich zeker in de nieuwe
situatie. De arbeidersbeweging was volledig van het politieke toneel verdwenen en zou daar pas 30
jaar later weer terugkeren. De Eerste Consul was dermate populair dat hij zich in 1802 door een
nieuw plebisciet liet verkiezen tot consul voor het leven en op dezelfde wijze werd hij in 1804
Napoleon I, Keizer der Fransen. Nu Frankrijk zelf niet meer revolutionair was, werd de revolutie
gexporteerd. Napoleon werd de schrik van de Europese patricirs, die hem de 'Jacobijn' noemden.
En het Frankrijk waarover hij heerste was een formidabele staat, die de rijkdom van haar burgers kon
aftappen en capabele mannen op alle posities kon benoemen zonder navraag te doen naar hun
afkomst. Het principe van gelijkheid van alle burgers bleek niet alleen de aantrekkingskracht van de
rechtvaardigheid te bezitten maar ook een heel nuttig politiek instrument te zijn.



HOOFDSTUK 10 'NAPOLEONTISCH EUROPA'

De weerslag van de Franse Revolutie werd na 1804, toen Napoleon zichzelf tot keizer had laten
kronen, overal in Europa steeds duidelijker voelbaar. Onder Napoleon kwam een politieke eenheid
van het Europese vasteland dichterbij dan ooit. De vernieuwingen van de Franse Revolutie werden bij
administratieve maatregel aan de andere landen opgelegd. Dit ging gepaard met een serie oorlogen
van 1792 tot 1814, waarbij wisselende coalities het tegen Frankrijk opnamen. De enige constante
factor daarin werd gevormd door Groot Brittanni. Napoleon vond in de Europese landen zeker in
23

aanvang ook bondgenoten, maar op den duur concludeerden zij toch allemaal dat zij er meer belang
bij hadden zich van de Franse keizer te ontdoen.


47 De vorming van het Franse Keizerlijke Systeem

De Ontbinding van de 1e en 2e Coalitie, 1792-1802
Toen in 1792 de oorlog uitbrak, bleven de meeste Oostenrijkse en Pruisische troepen in oost Europa.
Het belangrijkste wapenfeit van de 1e Coalitie is dan ook de Poolse deling. Doordat de Britten in 1795
hun troepen terugtrokken van het continent konden de Fransen, door afzonderlijke vrede's te sluiten
met de Pruisen en de Spanjaarden, deze coalitie openbreken. En na de vrede van Campo Formio in
1797 met Oostenrijk was hij in rook opgegaan. De 2e Coalitie van 1799 onderging in feite hetzelfde
lot. Ook hier sloot Frankrijk afzonderlijke vrede's, met de Oostenrijkers (1801) en een jaar later de
Britten (de Russen hadden zich al eerder teruggetrokken).

Tijdelijk Vrede, 1802-1803
Napoleon maakte gebruik van de vrede in Europa om de Franse koloniale ambities kracht bij te zetten
(in 1800 had Spanje Louisiana afgestaan aan Frankrijk) door een flinke troepenmacht naar het
opstandige Hati te zenden. In Europa reorganiseerde hij de Cisalpine Republiek (tot Italiaanse
Republiek) en de Helvetische Republiek en overzag hij de 'herverkaveling' van Duitsland.
Het verdrag van Campo Formio voorzag in compensatie van de Duitse vorsten die hun gebieden op
de westelijke Rijnoever waren kwijtgeraakt. Het resultaat was de 'schande van de vorsten', een
stormloop op de kerkelijke gebieden en de vrije steden in Duitsland. Als bijproduct streek Talleyrand
zo'n 10 miljoen Francs op en bovendien waren de, vergrote, Duitse staten nu afhankelijk van
Napoleon.

De Vorming van de 3e Coalitie in 1805
In 1803 was de vrede tussen en Groot Brittanni en Frankrijk al weer voorbij. Napoleon, die zijn
verbindingen met Amerika bij voortduring bedreigd zag door de Engelse marine en daarnaast geen
succes geboekt had op Hati, liet zijn Amerikaanse ambities voorlopig varen en verkocht Louisiana
aan de Verenigde Staten. In 1805 ging Oostenrijk een alliantie aan met Groot Brittanni, waar zich bij
voegde de jonge Russische tsaar Alexander I. Deze kleinzoon van Catharina de Grote omringde zich
een groep gloedvolle liberalen uit verschillende landen en beschouwde zichzelf als Napoleon's rivaal
als gids van Europa in dit tijdperk van verandering. Alexander verklaarde, mede naar aanleiding van
Napoleon's inval in Baden, dat het in Europa ging tussen het recht van een geordende internationale
samenleving en het geweld van een Franse usurpator. Hij was derhalve gereed tot de 3e Coalitie toe
te treden, waarbij de Britten hem 1,25 miljoen pond zouden betalen voor elke 100.000 soldaten die de
Russen op de been brachten.

De 3e Coalitie, 1805-1807: De Vrede van Tilsit
Sinds de hervatting van de vijandelijkheden bereidde Napoleon een invasie van Engeland voor. De
Britten, die het dodelijke gevaar onderkenden, versterkten hun binnenlandsestrijdkrachten. Doordat
de Russische en Oostenrijkse legers westwaarts trokken, was Napoleon gedwongen troepen van de
Atlantische kust weg te halen. Hij versloeg de Oostenrijkers bij Ulm op 15 oktober 1805, maar leed
zes dagen later een vernietigende nederlaag tegen de Britse vloot onder Lord Nelson (de slag bij
Trafalgar). Trafalgar garandeerde de Britse suprematie ter zee, maar verhinderde Napoleon niet om
met zijn leger verder oostwaarts te trekken. Op 2 december versloeg hij de Russische en
Oostenrijkse legers bij Austerlitz in Moravi. De Russen trokken zich terug in Polen en met Oostenrijk
sloot Napoleon het verdrag van Pressburg dat hem o.a. Veneti en Trist opleverde (t.b.v. de
heropbouw van zijn vloot). Door het formeren van de (vazal)koninkrijken Beieren en Wrttemberg
werd het Heilige Roomse Rijk definitief en onherroepelijk ontbonden. Pruisen was nu zeer verontrust
over Napoleon's aanpak van Duitsland en trok in zijn eentje tegen de Fransen ten strijde. Het
befaamde Pruisische leger werd evenwel in oktober 1806 volledig in de pan gehakt. De Pruisische
koning en zijn regering vluchtten naar het oosten op zoek naar bescherming van de Russen, maar
Napoleon ging hen achterna. Op 14 juni 1807 versloegen de Fransen wederom het Russische leger.
Alexander, benauwd voor oproer onder zowel edelen als onder de boerenbevolking, was nu maar al
te graag bereid met Napoleon te onderhandelen over vrede. Napoleon en Alexander sloten in juli
1807 het verdrag van Tilsit, waarbij zij een alliantie aangingen, vnl. gericht tegen Groot Brittanni. Exit
3e Coalitie.

24

Het Continentaal Stelsel en de Oorlog in Spanje
Nu een invasie van Engeland (voorlopig) uitgesloten was, richtte Napoleon zich op economische
oorlogvoering. Om de Britse handel en scheepvaart te vernietigen, vaardigde hij in 1806 het Decreet
van Berlijn uit, dat de import van Britse goederen verbood overal in de met hem geallieerde of van
hem afhankelijke staten van Europa. Het Continentaal Stelsel zacht het licht. Bij het verdrag van Tilsit
eiste Napoleon van Oostenrijk en Rusland deelname, waarmee zij, evenals Pruisen, akkoord gingen.
Ook gaf hij twee neutrale staten, Denemarken en Portugal, opdracht mee te doen. De Britten zonden
een vloot naar Kopenhagen en bombardeerden de stad gedurende vier dagen. De Denen waren hier
zo verbolgen over dat zij de zijde van Napoleon kozen. Portugal, dat weigerde, werd door Napoleon
bezet. Slechts Spanje ontbrak nog om de blokkade compleet te maken. Met list en bedrog wist
Napoleon zijn broer Jozef op de Spaanse troon te krijgen. Tevens zond hij een groot Frans leger
mee. Hij stak zich hiermee in een wespennest. De Spanjaarden, die de Franse soldaten als
goddeloze schurken beschouwden, startten een guerrilla, daarbij gesteund door een Brits
expeditieleger onder Wellington. In 1808 leden de Fransen enkele nederlagen (voor het eerst sinds
de Revolutie) en dit had tot gevolg dat ook in andere gebieden onrust ontstond. In Duitsland kwam
een anti-Franse stemming op en Oostenrijk bereidde zich ten vierde male sinds 1792 voor op een
oorlog met Frankrijk.

De Oostenrijkse Bevrijdingsoorlog, 1809
In september 1808 organiseerde Napoleon een algemeen congres van vorsten te Erfurt. Zijn
belangrijkste doel was er te spreken met Alexander. De tsaar was niet erg onder de indruk en
bovendien ontevreden over Napoleon's steun, na zijn grote woorden in Tilsit, bij zijn Rusland's
expansie op de Balkan. Bij die gelegenheid adviseerde Talleyrand, die tot de slotsom was gekomen
dat Napoleon zijn hand overspeelde, Alexander af te wachten. Een pure daad van verraad.
In april 1809 riep Oostenrijk een bevrijdingsoorlog uit. Napoleon reageerde onmiddellijk en trok op
naar Wenen. De oorlog duurde tot kort: in juli werden de Oostenrijkers verslagen en in oktober sloten
zij vrede. Oostenrijk verloor veel gebied in Polen, Sloveni, Dalmati en Kroati.

Napoleon op het Hoogtepunt van zijn Macht, 1809-1811
Na de nederlaag van 1809 werd Clemens von Metternich minister van buitenlandse zaken in
Oostenrijk. Vanuit het geloof dat Rusland het werkelijke en permanente probleem voor de Donau-
monarchie vormde, achtte Metternich het verstandig goede relaties met Frankrijk na te streven.
De Franse keizer, in 1809 40 jaar oud en zonder opvolger, liet zich scheiden van zijn zes jaar oudere
vrouw Josephine en ging op zoek naar een jongere echtgenote, die hem wellicht nageslacht zou
kunnen bezorgen. Na verkennende besprekingen met de Romanov's en de Habsburgers bleek de
Russische optie niet haalbaar en kwam hij uit bij Metternich. Deze arrangeerde het huwelijk met de
18-jarige dochter van de Oostenrijkse keizer (en nichtje van Marie Antoinette), Marie Louise, die hem
in 1811 een zoon baarde. Napoleon matigde zich intussen een pompeuze air van keizerlijke
majesteitelijkheid aan. Hij omringde zich met nieuw benoemde erfelijke Napoleontische adel, waarvan
hij hoopte dat deze families zich zouden verbinden met het huis Bonaparte. Zijn maarschalken en
generaals werden hertogen en prinsen. En met uitzondering van Groot Brittanni waren nu alle
Europese machten nu met Frankrijk gelieerd.


48 Het Keizerrijk: Verbreiding van de Revolutie

De Organisatie van het Napoleontische Rijk
Het Franse Keizerrijk, dat ook Belgi en de linker Rijnoever bevatte, vormde de kern van Napoleon's
rijk. Eromheen lag een brede band van afhankelijke staten. Gezamenlijk: het Grote Keizerrijk. Als
buitenste ring waren er dan nog de 'geallieerde staten' (Pruisen, Oostenrijk en Rusland en ook
Denemarken en Zweden), die weliswaar meededen met het Continentaal Stelsel maar waarover
Napoleon verder geen directe zeggenschap had. Teneinde de blokkade van Groot Brittanni zo
effectief mogelijk te maken, zette Napoleon zijn broer Lodewijk, wie hij laksheid verweet, af en
annexeerde hij Nederland. Dat laatste deed hij ook met het Duitse kustgebied van Bremen tot voorbij
Lbeck en met de Italiaanse kust van Genua tot voorbij Rome. De annexatie van Rome had echter
meer met zijn imperiale ambities te maken. Hij beschouwde Rome, in de traditie van Karel de Grote,
als tweede hoofdstad van zijn rijk en hij maakte zijn zoontje 'Koning van Rome'. Toen de paus
protesteerde, liet hij deze in Frankrijk interneren. Het gehele Franse rijk, van Lbeck tot Rome, werd
bestuurd door 130 departementale prefecten.
25

De afhankelijke staten werden op verschillende wijze bestuurd. Sommige als republiek (Zwitserland),
andere als koninkrijk en weer andere als vrijwel departementen (Illyrische provincies). De
belangrijkste van de staten waren ongetwijfeld de Duitse staten, georganiseerd in de Rijnbond. Dit
was een verbond van (nog slechts een twintigtal) Duitse 'soevereine' vorsten, onder wie de koningen
van Saksen, Beieren, Wrttemberg en Westfalen. Napoleon maakte grif gebruik van zijn familie als
bestuurders. Familieleden bezetten tronen in Napels, Spanje, Nederland, Westfalen en 'Itali'
(Lombardije, Veneti en de voormalige pauselijke gebieden).

Napoleon en de Verbreiding van de Revolutie
In alle staten van het Grote Keizerrijk verliepen de gebeurtenissen volgens een min of meer vast
patroon. Eerst kwam het Franse leger, dan werd er met behulp van plaatselijke collaborateurs een
satelliet regering gevormd en tenslotte startte de interne hervorming en reorganisatie naar Frans
(Napoleon's) revolutionair model. Napoleon beschouwde zichzelf als een groot verlicht hervormer. Hij
noemde zijn systeem 'liberaal' en 'constitutioneel'. Het eerste was een puur politieke frase en met het
tweede bedoelde hij rationeel gevormd (i.p.v. toevallig zo gegroeid). Daarnaast voerde hij, als fervent
aanhanger van wettelijk bestuur, overal de Code Civil in. Deze Code was wat hem betreft 'natuurlijk'
en universeel toepasbaar, ongeacht het bijzondere nationale en historische karakter van de
verschillende landen. Napoleon's hervormingen richtten zich in alle landen tegen (overblijfselen van)
feodale systemen. De adel verloor alle privileges en de maatschappij zou bestaan uit voor de wet
gelijke burgers. Het systeem, waarin de grootgrondbezitter behalve de eigendom van de grond ook
nog allerlei andere rechten (op 'herendiensten') bezat, werd zo goed als afgeschaft. Er was echter
n verschil met de Franse situatie, waar de boeren zich zelf hadden bevrijd en geen
schadevergoeding hadden behoeven te betalen. Elders bleef de voormalige feodale klasse eigenaar
van de grond en derhalve ook inkomen daaruit genieten. De heer was verdwenen, maar de pachtheer
bleef. Vermoedelijk het meest rigoureus was Napoleon's aanpak van de kerk, die zijn positie als
autoriteit naast de staat volledig verloor. Kerkelijke rechtbanken werden afgeschaft of sterk beperkt
qua werkingssfeer, kerkelijke heffingen verdwenen, kerkelijk bezit werd geconfisqueerd en
kloosterorden werden ontbonden of strikt gereguleerd. Ten aanzien van het principe van de seculaire
staat waren compromissen uitgesloten. In de steden verloren de oude oligarchien, de burgerlijke
patricirs en ook de gilden hun invloed. Oude stedelijke vrijheden en binnenlandse tariefmuren
maakten plaats voor een systeem waarin vrijhandel binnen de staatsgrenzen werd bevorderd. Oude
maten en gewichten werden vervangen door het metrieke stelsel. De burgerlijke stand en het
kadaster deden hun intrede. Belastingen en de financile huishouding werden gesystematiseerd en
overheidsfunctionarissen ontvingen voortaan een salaris dat hoog genoeg was om de verleidingen
van corruptie te weerstaan. Kortom, op alle terreinen van de economie vond een grondige
modernisering plaats. In alle landen vond Napoleon medestanders, m.n. in commercile en
professionele kringen, waar de Verlichting het diepst was doorgedrongen. Zijn aanpak ging evenwel
gepaard met onderdrukking, die weliswaar niet zo zwaar was als onder de 20ste eeuwse dictaturen
maar toch verzet begon op te roepen. Het gedachtegoed van de Franse Revolutie vond het minste
weerklank in het Katholieke Spanje en in het agrarische oost Europa. In vele andere landen was de
Napoleontische invloed zeer groot omdat hij de ideen van de Verlichting en de voordelen van de
Franse Revolutie combineerde zonder het geweld en de chaos van de laatste.Maar de hervormingen
van Napoleon waren ook oorlogsinstrumenten. De vazalstaten werden verplicht hem te voorzien van
geld en soldaten. Daarnaast dienden zij te betalen voor de kosten van het Franse leger, dat
voornamelijk buiten Frankrijk gestationeerd was. Tot tevredenheid van de bezittende klasse der
Fransen konden de Franse belastingen daardoor laag blijven.


49 Het Continentaal Stelsel: Groot Brittanni en Europa

In de periode 1807 tot 1810 leek de nmaking van het vasteland van Europa bepaald niet
onmogelijk. Napoleon ontwikkelde, ter inspiratie van zowel zijn Grote Keizerrijk als zijn bondgenoten,
een ideologie gebaseerd op het gedachtegoed van de Verlichting. Daarinriep hij alle volkeren bij
voortduring op samen met hem te strijden tegen de geest der middeleeuwen, feodalisme,
onwetendheid en negativisme. En terwijl hij liberale critici als Germaine de Stal onderdrukte,
moedigde hij innovatieve wetenschappelijke onderzoekers aan. Naast alle moderne ideen dweepte
Napoleon ook met de 'grandeur' van de Romeinse tijd. Zowel de architectuur (o.a. de Arc de
Triomphe) als in de kunsten (o.a. het 'empire' meubilair en de doeken van David) van die tijd
weerspiegelde zich Napoleon's idee van keizerlijke roem. Tenslotte speelde hij, ter opwekking van
26

een pan-Europees gevoel, handig in op de latente vijandschap tegen Groot Brittanni, dat, succesvol
en arrogant als het was, veel jalousie en wrok opriep.

De Britse Blokkade en Napoleon's Continentaal Stelsel
Toen de Britten overgingen tot het blokkeren van Frankrijk en haar bondgenoten deden zij dat niet in
de verwachting hen uit te hongeren. Het ging slechts om de vijandelijke handel en scheepvaart de
nek om te draaien. Een economische oorlog was een handelsoorlog. Als gevolg van de oorlogen met
de Fransen beschikte Groot Brittanni in feite over een monopolie in de verscheping van overzeese
goederen naar Europa. Daar kwam bij dat Engeland, verhoudingsgewijs het verst gevorderd met de
Industrile Revolutie, voor veel fabrikaten een kostenvoorsprong op het continent had. In kringen van
de burgerij en de handel in Europa leidde dit tot negatieve gevoelens, waarop Napoleon weer
inspeelde door Groot Brittanni af te schilderen als een geldmacht, een 'natie van winkeliers', die zijn
oorlogen uitvocht met ponden in plaats van bloed. Keer op keer benadrukte Napoleon dat Groot
Brittanni de echte vijand was en dat Europa pas onafhankelijk en welwarend zou kunnen wanneer
het Britse 'monopolie' gebroken was. Hij vaardigde het Decreet van Berlijn van 1806 uit, dat de import
van Britse goederen, ongeacht wiens eigendom ze waren of met wiens schepen ze werden vervoerd,
verbood. De Britten reageerden in 1807 met de maatregel, dat neutralen slechts Napoleontische
havens mochten aandoen nadat zij eerst in Groot Brittanni hadden aangelegd. Het antwoord van
Napoleon was het Decreet van Milaan: ieder neutraal schip dat in een Britse haven was geweest of
ter zee door de Britse marine was doorzocht, zou worden geconfisqueerd. Grootste slachtoffer van
deze handelsoorlog waren de neutrale Verenigde Staten. President Jefferson trachtte aanvankelijk
door een zelfopgelegde politiek van commercieel isolationisme betrokkenheid met de oorlog te
vermijden. Dit bleek dermate verwoestend voor de Amerikaanse buitenlandse handel, dat men al snel
toenadering zocht tot die partij die als eerste zijn beperkingen ten aanzien van neutrale handel zou
opheffen. Napoleon bleek hiertoe bereid onder de voorwaarde dat de Amerikanen zich tegen de
Britse beperkingen teweer zouden stellen. Mede als gevolg van expansionistische stromingen in de
Verenigde Staten, die de Britten volledig uit Amerika wensten te verdrijven, resulteerde e.e.a. in de
Anglo-Amerikaanse oorlog van 1812. Het Continentaal Stelsel was echter meer dan een middel om
de Britse export te vernietigen. Het was ook een plan om te komen tot een gentegreerde economie
voor het gehele continent met Frankrijk als belangrijkste centrum.

De Mislukking van het Continentaal Stelsel
Het Continentaal Stelsel werd geen succes, vooral omdat het wijdverbreid verzet tegen het
Napoleontische regime veroorzaakte. In het kort kwam het erop neer, dat de Europeanen liever
clandestien door de Britten gemonopoliseerde goederen als suiker en tabak kochten dan dat zij
zonder zaten. In industrile kringen stond men over het algemeen positief ten opzichte van het
Stelsel. De eigen industrie had immers geen concurrentie meer te duchten van de goedkope Engelse
fabrikaten. En ook de verbouw en verwerking van suikerbieten (o.a. in Nederland) werd ter hand
genomen. Ht grote probleem bij dit alles was echter het transport. Transport over land (de Britten
hadden de kustvaart volledig onmogelijk gemaakt) kon slechts een deel van het veel goedkopere
zeetransport overnemen. Ook de invoerrechten vormden een obstakel. Binnenlandse heffingen waren
weliswaar weggevallen, maar op dit punt bleven de vazalstaten soeverein en hanteerden derhalve
over en weer heffingen. Napoleon deed daar zelf aan mee: toen hij in 1810 Nederland annexeerde
bleef het buiten de Franse douanegrenzen. Tevens verbood hij, ter ondersteuning van de Franse
industrie die haar afzetmarkten in het Midden Oosten en Amerika had zien wegvallen, de vazalstaten
hoge importtarieven tegen Frankrijk in te stellen. Grootste slachtoffers van het Continentaal Stelsel
waren allen die betrokken waren bij de overzeese handel. Scheepswerven, vrachtvaarders en
handelaren werden geruneerd. In alle continentale havens daalde de bedrijvigheid dramatisch met
een desastreus effect op de werkgelegenheid. Ook oost Europa, dat sterk afhankelijk was van de
invoer van fabrikaten, werd extreem hard getroffen. Van overzee kwam er vrijwel niets meer en de
landhandel kon dit niet overnemen. En de aristocratische landeigenaren van Pruisen, Rusland en
Polen raakten de markten voor hun landbouwproducten kwijt, hetgeen ook hier de sympathie voor
Napoleon's politiek zeker geen goed deed. De effecten van het Continentaal Stelsel op Groot
Brittanni waren relatief beperkt. Het wegvallen van hun Europese export werd goeddeels
gecompenseerd door een toename van de overzeese handel (m.n. Latijns Amerika, waar de Fransen
en Spanjaarden door de Britse hegemonie ter zee niet meer terecht konden). In de periode van 1805
tot 1809 verdubbelde de export van katoenproducten. Het Britse nationaal product steeg van 140
miljoen pond in 1792 naar 335 miljoen pond in 1814.

27

50 De Nationale Bewegingen: Duitsland

Het Verzet tegen Napoleon: Nationalisme
Van begin af aan ontmoetten de Fransen zowel medewerking als verzet in de landen die zij bezetten.
Meer en meer echter kregen de Europeanen het gevoel dat Napoleon hen slechts gebruikte als
hulpmiddel in de strijd tegen de Britten. In alle landen, Frankrijk incluis, kregen de mensen genoeg
van de oorlog, het verlies van levens, het verlies van vrijheden en bovenal Napoleon's
onverzadigbare machtshonger en zelfverheerlijking. In veel streken ontstonden, als tegenpool van
Napoleon's internationalistische autoritaire regime, nationalistische bewegingen, die zowel anti-Frans
als antiautoritair waren. De nationalisten waren een mix van conservatieven (terug naar de eigen
oude instituties en gewoonten) en liberalen (zelfbeschikking, deelname aan het bestuur en meer
vrijheid voor het individu). Deze mix maakte dat het nationalisme een complex verschijnsel was met
verschillende verschijningsvormen in de diverse landen. In Engeland was het vooral de patriottische
noodzaak van verzet tegen Bonaparte, waarbij het land door een heel moeilijke sociale crisis ten
gevolge van de Industrile Revolutie werd geloodst. In Spanje was er vooral het onverzoenlijke verzet
tegen de Franse legers en de wens de macht van de geestelijkheid en van de Bourbons te herstellen.
In Itali was het Napoleontische regime meer geliefd, m.n. onder de burgerij, die Franse efficintie en
verlichting prees en hun antiklerikalisme deelde. En in Polen wist Napoleon zelf een nationaal gevoel
op te wekken door te suggereren dat, als de Polen hem hielpen, er voor hen een verenigde Poolse
staat gloorde. De Polen waren tot het laatst de Franse keizer zeer toegewijd.

De Denkwereld in het Napoleontische Duitsland
De meest gewichtige nationale beweging vond plaats in Duitsland. De Duitsers rebelleerden tegen
zowel Napoleon's regime als de meer dan eeuw oude suprematie van de Franse cultuur als ook
tegen de Franse legers n tenslotte ook tegen de ideen van de Verlichting. In de anderhalve eeuw
die volgde op de Vrede van Westfalen in 1648 stonden de Duitsers zich voor op hun kosmopolitische
instelling. Vanuit hun ministaatjes zagen zij geen Duitsland maar slechts Europa. Duitsland kende
geen buitengrenzen maar vervaagde in de Elzas, de Oostenrijkse Nederlanden, Polen, Bohemen en
de Balkan. En de elite, Frederik de Grote voorop, verfranste in gedrag en taalgebruik. In de 80-er
jaren van de 18e eeuw zette een verandering in. In invloedrijk werk in deze was J.G. Herder's Ideen
zur Philosophie der Geschichte der Menschheit. Deze protestantse theoloog stelde dat een echte
cultuur of beschaving slechts kon ontstaan uit de inheemse wortels van het gewone volk en derhalve
de Volksgeist tot uitdrukking bracht. Over naties zei Herder dat zij niet met elkaar in conflict waren
maar slechts van elkaar verschilden. Hij zag ook geen superioriteit van de ene cultuur over de
andere. Het idee van de Volksgeist werd steeds sterker en verspreidde zich ook naar andere landen.
De Romantiek was geboren. De Romantiek benadrukte intutie boven rede en verschillen in mensen
boven hun overeenkomsten. Voor de romantici bestond er niet n juiste vorm van pozie of n
universeel toepasbare wetgeving (a la Napoleon). Wat hen betreft was de enige 'regel', dat iedere
natie hierin zijn eigen weg moest gaan. Door de Franse Revolutie waren de Duitsers zich plotseling
scherp bewust geworden van het fenomeen staat en van de mogelijkheden die een staat haar
burgers bood. De Fransen waren volwaardige vrije burgers geworden en de Franse staat was, door
de eenheid van haar bevolking, boven de andere naties uitgegroeid. De futiliteiten van het Heilige
Roomse Rijk en de stormloop van de Duitse vorsten op de voormalige kerkelijke gebieden vervulden
daarentegen velen met afschuw. Het ontluikende nationaal gevoel in Duitsland was dan ookniet puur
tegen Napoleon en de Fransen gericht maar evenzeer tegen de halfverfranste Duitse elite.
De Duitsers raakten gefascineerd door het idee van politieke en nationale grootheid, maar de
nationalistische filosofie bleef wel wat vaag. Er was niet zo veel dat zij in de praktijk konden doen.
Een jeugdbeweging als die van 'Vader' Jahn, die zijn volgelingen leerde achterdochtig te zijn ten
opzichte van vreemdelingen, Joden en internationalisten, was de meeste Duitsers te extreem. De
levenswandel van J.G. Fichte illustreert goed hoe het Duitse denken zich in die periode ontwikkelde.
Als professor in de metafysische filosofie te Jena ontwikkelde hij de veel bewonderde leer dat de
innerlijke geest van het individu zijn eigen morele wereld creert. Hij was een enthousiast supporter
van de Franse Revolutie en accepteerde het idee van de Terreur die de mens 'dwingt vrij te zijn'.
Toen echter de Fransen Duitsland veroverden, werd hij, die aanvankelijk geen enkel nationaal gevoel
kende, zich intens bewust van zijn Duits zijn. Hij nam het idee van de Volksgeist over en in 1808 hield
hij in Berlijn een serie lezingen, waarin hij verklaarde dat er een onuitwisbare Duitse geest, een
oorspronkelijk en onveranderlijk karakter, bestond. Dit karakter, edeler dan dat van andere volken,
moest koste van het kost zuiver gehouden worden van invloeden van buiten. Alhoewel zijn gehoor
destijds zo klein was dat de Franse commandant het het ingrijpen niet waard vond, beschouwden
veel Duitsers hem later als een nationale held.
28


Hervormingen in Pruisen
Het door Frederik de Grote opgebouwde koninkrijk stortte in 1806 als een kaartenhuis ineen na de
slag bij Jena-Auerstadt. Het behield slechts zijn grondgebied ten oosten van de Elbe. Maar ook daar
stationeerde Napoleon troepen. In de ogen van de Duitse nationalisten was Pruisen het minst
gecompromitteerd door collaboratie met de Fransen. De jaren na Jena droegen sterk bij aan de
'verpruising' van Duitsland. Aangezien Napoleon slechts door militaire kracht kon worden verdreven,
diende Pruisen zijn eens zo machtige leger te hervormen. Legerhervormers als Gneisenau, die met
de Britten in de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog had gevochten en daar de waarde van het
patriottisme voor het moreel van de Amerikaanse soldaten had gezien, stelden zich ten doel hetzelfde
in Pruisen te bereiken. Noodzakelijke voorwaarde voor de reconstructie van het leger was een
hervorming van de Pruisische staat. Dit werd ter hand genomen door Baron Stein en later zijn
opvolger, Hardenberg. Stein, afkomstig uit het westen van Duitsland, was een aanhanger van de
filosofie van Kant en Fichte. Hij onderstreepte het belang van plichtsbetrachting, dienstbaarheid en
verantwoordelijkheid. Voor hem ging het meer om gelijkheid in plichten dan in rechten. Stein gaf de
burgerij in de steden een grote mate van zelfbestuur en 'schafte de horigheid af'. Dit laatste
betekende slechts de afschaffing van de erfelijke onderwerping van de boeren aan hun heer. Zij
kregen nu de vrijheid te verhuizen, te trouwen en een beroep aan te nemen, maar als zij op het land
van de heer bleven wonen, waren zij nog steeds onderworpen aan de oude herendiensten. Deze
hervormingen waren de eerste stappen van Pruisen op weg naar een meer moderne staat en
economie. De positie van de 'Junkers' bleef echter onaangetast, zij bleven de eigenaren van de
grond.


51 De Val van Napoleon: Het Congres van Wenen

In 1811 had Napoleon Europa is zijn greep. Er was alleen oorlog op het Iberisch schiereiland en aan
de Donau (tussen Rusland en Turkije). Maar het Continentaal Stelsel functioneerde niet. Het
berokkende het continent veel schade, terwijl Groot Brittanni er slechts in beperkte mate hinder van
ondervond en dr kon gaan met opbouwen van een enorm nationaal vermogen, waarmee het zich
de middelen verschafte de Europese regeringen te subsidiren in hun strijd tegen Napoleon. Omdat
Napoleon slechts ten val kon worden gebracht door middel van de vernietiging van zijn leger waren
alle ogen gericht op Alexander I, die toch al ontevreden was over zijn alliantie met Frankrijk. Hij werd
hierin gesteund door grootgrondbezitters, die hervatting van de vrijhandel met Engeland verlangden
en door een steeds groeiende groep 'migrs', afkomstig uit alle Europese landen.

De Russische Veldtocht en de Bevrijdingsoorlog
Nadat Rusland op 31 december 1810 zich formeel had teruggetrokken uit het Continentaal Stelsel
besloot Napoleon de tsaar te verpletteren. Hij formeerde in oost Duitsland en Polen zijn 'Grande
Arme', zo'n 700.000 man uit alle gebieden van zijn rijk. In juni 1812 trok Napoleon Rusland binnen.
Zijn bedoeling was, zoals gebruikelijk, een korte, scherpe oorlog met n alles beslissende veldslag.
Maar omdat het Russische leger hem steeds ontliep, mislukte deze opzet volledig. En de Russische
'tactiek van de verschroeide aarde' maakte het Napoleon steeds lastiger de bevoorrading van zijn
gigantische strijdmacht te organiseren. Toen dan uiteindelijk, niet ver van Moskou, bij Borodino de
grote slag plaatsvond, eindigde deze weliswaar in een overwinning voor Napoleon maar wel ten koste
van 30.000 man. De Russen verloren ca. 50.000 man maar waren wel in staat te hergroeperen.Op
14 september trok de Franse keizer Moskou binnen, maar vrijwel tegelijkertijd ging een groot deel van
de stad in vlammen op, waardoor van een adempauze voor de Grande Arme geen sprake kon zijn.
Napoleon bevond zich in een precaire situatie: hij had een rune veroverd die zijn leger niet kon
voeden en zijn zeer lange aanvoerlijnen vanuit het westen werden regelmatig bestookt door de
Russen en kostten derhalve veel mankracht aan beveiliging. Hij trachtte onderhandelingen aan te
knopen met Alexander, maar deze weigerde ieder contact. Na vijf weken in Moskou verordonneerde
Napoleon in arren moede de terugtocht. Toen daarop, ongebruikelijk vroeg voor de tijd van het jaar,
een zeer strenge winter inviel, werd de Grande Arme gedecimeerd: 400.000 lieten het leven door
bevriezing, hongersnood of Russische wapens en 100.000 werd krijgsgevangen gemaakt.
Alle krachten tegen Napoleon vonden zich nu in een samenwerkingsverband. Een ongerijmde
alliantie - van Brits kapitalisme en oost Europees feodalisme, van een Britse marine en een
Russische landmacht, van Spaans klerikalisme en Duits nationalisme en van op goddelijk recht
gebaseerde monarchien en moderne democraten en liberalen - bracht uiteindelijk Napoleon
Bonaparte tot staan.
29

Deze had zich in december 1812 naar huis gespoed om een nieuw leger op de been te brengen. Dit
was echter ongetraind en werd in oktober 1813 bij Leipzig verslagen, waarna de geallieerden
Napoleon terugdreven naar Frankrijk. Met het succes tegen de gemeenschappelijke vijand groeide
evenwel het onderlinge wantrouwen.

De Restauratie van de Bourbons
Voor de coalitie drongen zich nu veel vragen op. Moesten de geallieerden gezamenlijk of ieder voor
zich met Napoleon onderhandelen? Hoe sterk moest een toekomstig Frankrijk zijn? Wat zouden haar
grenzen zijn? Wat voor regering moest het krijgen? De vier 'Grote Mogendheden' hadden daar ieder
hun eigen kijk op, waarbij de gemeenschappelijke noemer was dat zij allen op de een of andere wijze
het nieuwe Frankrijk van hen afhankelijk wensten te maken. In november 1813 deed Metternich
Napoleon een vredesvoorstel, waarbij deze keizer van Frankrijk zou blijven en Frankrijk zijn
'natuurlijke' grens, de Rijn, en ook, tot ongenoegen van Groot Brittanni, Belgi zou behouden. Tot
opluchting van de Britse minister van buitenlandse zaken, Castlereagh, verwierp Napoleon dit
voorstel. Castlereagh wist nu Rusland, Oostenrijk en Pruisen te bewegen het verdrag van Chaumont
(9 maart 1814) te ondertekenen, dat de vorming, voor 20 jaar, van de Quadruple Alliantie tegen
Frankrijk inhield. Drie weken later trokken de geallieerden Parijs binnen en op 4 april deed Napoleon
afstand van de troon. Het ontbreken van steun van de Fransen zelf, die slechts vrede verlangden,
had sterk bijgedragen aan Napoleon's val. Over zijn opvolging verschilden de meningen. Mede op
voorstel van Talleyrand besloot de Alliantie ten gunste van een terugkeer van de Bourbons. Lodewijk
XVIII keerde terug op de troon van zijn voorvaderen, maar wel met een constitutioneel handvest. In
de praktijk garandeerde dit handvest gelijkheid voor de wet, het openstaan van openbare functies
voor allen en een parlementaire regering met twee kamers. De Code Napoleon werd gehandhaafd
evenals de revolutionaire herverdeling van onroerend goed en de regelingen met de kerk. Het
kiesrecht was weliswaar beperkt maar de Fransen hadden datgene wat zij het meest wensten, vrede.

De Regeling voorafgaand aan het Weense Congres
Op 30 mei 1814 werd het '1e' Verdrag van Parijs getekend, waarbij de geallieerden zich zeer
terughoudend hadden betoond: geen wraak, geen herstelbetalingen en zelfs de overal in Europa
'verkregen' kunstwerken mochten de Fransen behouden. Napoleon was in ballingschap naar Elba
gezonden. De vele andere Europese kwesties zouden, zo was al in Chaumont besloten, op een
internationaal congres te Wenen worden besproken. Op voorhand hadden zowel de Britten als de
Russen een aantal zaken gespecificeerd, die zij zelf zouden beslissen en dus niet onderwerpen aan
een internationale discussie. Voor de Russen betrof dit Turkije en de Balkan, hun annexatie van
Finland en de veroveringen in de Kaukasus. De Britten weigerden iedere discussie over de vrijheid
van de zeen en over alle overzeese en koloniale kwesties. De Britse regering kondigde simpelweg
aan welke koloniale veroveringen het zou behouden en welke werden teruggegeven (o.a. Nederlands
Indi). Op deze wijze wisten de Britten hun overzeese macht enorm te vergroten. De Franse,
Spaanse, Portugese en, in mindere mate ook, Nederlandse koloniale rijken werden gereduceerd tot
een schijntje van hun eerdere omvang. Als enig land beschikte Groot Brittanni over een aanzienlijke
marine. Dit, gevoegd bij het wegvallen van het Continentaal Stelsel en de industrile voorsprong van
het Engelse moederland, maakte dat Groot Brittanni in 1814 begon aan haar eeuw van
wereldleiderschap.

Het Congres van Wenen, 1814-1815
In september 1814 zonden alle bestaande Europese staten vertegenwoordigers naar Wenen, en bijna
alle verdwenen staten lobbyisten. Alle belangrijke kwesties werden echter besloten door de vier
triomferende Grote Mogendheden, die overigens ieder hun eigen agenda hadden. Pruisen,
vertegenwoordigd door Hardenberg, hoopte op uitbreiding van haar grondgebied met het koninkrijk
Saksen. Alexander I was uit op Polen en wenste een soort internationaal systeem van collectieve
veiligheid. Castlereagh en Metternich zochten, samen met Talleyrand (alle drie 'Ancien Regime-
aristocraten'), vooral naar herstel en handhaving van de machtsbalans, die zij vooral door Rusland
bedreigd zagen. Hoofddoel van het Congres was het in bedwang houden van Frankrijk door middel
van het formeren van sterke staten aan haar grenzen. In het noorden werd het Nederlands-Belgische
koninkrijk geformeerd. In het oosten kwamen de gebieden ten westen van de Rijn aan Pruisen en in
het zuiden werd Oostenrijk stevig genstalleerd in Noord Itali. Voorts accordeerde het Congres in de
restauratie van de paus in de Kerkelijke Staat en van de Bourbons en Braganzas in Spanje resp.
Portugal. De lobby van de voormalige Duitse vorsten liep op niets uit. De Franse reorganisatie van
Duitsland werd grotendeels bevestigd. De nu 39 Duitse staten, inclusief Pruisen en Oostenrijk,
30

werden verbonden in een losse confederatie (de Duitse Bond), die hen vrijwel soeverein liet. Het
Congres ging daarbij volledig voorbij aan de verlangens van de Duitse nationalisten.

De Pools-Saksische Kwestie
Alexander I wenste de Poolse deling ongedaan te maken en zelf constitutioneel vorst van een
verenigd Polen te worden. Dit betekende echter dat Oostenrijk en Pruisen hun voormalig Poolse
gebieden moesten opgeven. Pruisen ging akkoord onder de voorwaarde dat het dan geheel Saksen
zou krijgen. Dit laatste vooruitzicht was onverteerbaar voor Metternich. Hij werd daarin gesteund door
Castlereagh, die vooral beducht was voor een te grote invloed van Rusland. Op 3 januari 1815 sloten
Metternich, Castlereagh en Talleyrand een geheim verdrag, waarin zij overeenkwamen indien nodig
gezamenlijk de oorlog aan Pruisen en Rusland te verklaren. Zodra het geheime verdraguitlekte bleek
Alexander bereid tot een compromis. Hij stelde zich tevreden met een verkleind Pools koninkrijk
('Congres Polen'). Polen werd derhalve niet herenigd, maar het betekende wel dat ook Pruisen moest
inbinden. Het verkreeg slechts een deel van Saksen. Desalniettemin was het nettoeffect van de
vredesregeling een verschuiving naar het westen van de zwaartepunten van zowel Rusland als
Pruisen. Hiermee was het belangrijkste politieke werk van het Weense Congres voltooid. De details
zouden worden uitgewerkt in de verschillende commissies. De plotselinge terugkeer van Napoleon
verstoorde dit proces wreed.

De Honderd Dagen en hun Nasleep
Lodewijk XVIII betoonde zich een verstandig man, maar in zijn kielzog was een zwerm onredelijke en
wraakzuchtige migrs teruggekeerd, die een 'witte terreur' door het land lieten gaan. Toen Napoleon
op 1 maart 1815 in Frankrijk landde en vervolgens optrok naar Parijs, sloot het ontevreden volk zich
onmiddellijk bij hem aan. Hij nam het bestuur en het leger over en het kwam tot een nieuwe veldslag
met de geallieerden, die, onder leiding van Wellington, bij Waterloo hun fameuze overwinning
behaalden. Napoleon trad wederom af en werd nu naar het verre St. Helena verbannen.Een nieuwe
vrede werd gesloten (het '2e' Verdrag van Parijs). De voorwaarden waren ditmaal een stuk strikter:
naast enige grenscorrecties een schadevergoeding van 700 miljoen francs en een bezettingsleger.
Het gevolg van de Honderd Dagen was dat de Quadruple Alliantie van Chaumont werd herbevestigd
met als toevoeging dat gn Bonaparte ooit Frankrijk meer zou regeren. Daarnaast bleven de
afspraken van Wenen voor het overgrote deel onveranderd.Wl introduceerde Alexander nog een
wat vaag plan, dat hij de Heilige Alliantie noemde. Het was een verklaring waarin alle monarchen
beloofden de Christelijke beginselen van liefdadigheid en vrede hoog te houden. Allen, behalve de
paus, de Ottomaanse sultan en de Britse prins-regent, tekenden. Alhoewel in eerste instantie niet
volledig serieus genomen, verwerd deze Heilige Alliantie in de ogen van liberalen en democraten al
spoedig tot een heilloze monarchale alliantie tegen vrijheid en vooruitgang. De Vrede van Wenen had
zijn sterke en zijn zwakke punten. Aan de positieve zijde van de balans stond het feit, dat de
regelingen een minimum aan wrok in Frankrijk creerden. De Poolse kwestie en de competitie tussen
Oostenrijk en Pruisen om de Duitse hegemonie werden voor ruim vijftig jaar gladgestreken. En
tenslotte kwam er een eind aan ruim twee eeuwen koloniale rivaliteit. Maar Wenen was een grote
teleurstelling voor democraten, nationalisten en liberalen, m.n. in Duitsland. In Wenen was ver
volken beslist, zonder rekening te houden met hun wensen, hetgeen de kiem legde voor veel onvrede
en aansluitend moeilijkheden in het vervolg van de 19e eeuw. De architecten van de vrede stonden
vijandig tegenover zowel democratie als nationalisme. Zij waren slechts uit op herstel van de
machtsbalans en de soevereiniteit van onafhankelijke staten. De Vrede van Wenen maakte een einde
aan de politieke en militaire beroering die zich na de Franse Revolutie over Europa verspreidde. Toch
zouden de Revolutie en het Napoleontische regime een enorme blijvende invloed op Europa
uitoefenen. Het ging hierbij enerzijds om de verspreiding van nieuwe ideen over mensenrechten,
politieke participatie, democratische regeringsvormen en de organisatie van het economisch leven.
Anderzijds hadden de revolutionaire regimes nieuwe (autoritaire) methoden gentroduceerd voor het
mobiliseren van de nationale economische hulpbronnen en het op de been brengen van grote
hoeveelheden mensen ter versterking van hun militaire macht. Het nationalisme, waar dit alles op
stoelde, werd een van de belangrijkste politieke en culturele krachten in de moderne
wereldgeschiedenis. Aldus creerden de Franse Revolutie en de Napoleontische oorlogen een
erfenis die vrijwel alle moderne staten, tot in onze tijd toe, heeft benvloed.

Você também pode gostar