Você está na página 1de 2

Bedrijfseconomie lesstof

Week 1

6% hypothecaire lening 300 op 31/12

Aflossing verplichte hypotheek (vreemd vermogen) 20


Hypothecaire lening wordt op 31/12 afgelost met 20
Rente en aflossing op 30/12
Je neemt 340 *0.06% =20,4
Je neemt 320+20 is 340 dus je hebt in 2012 340 geleend. Omdat je op 30/12 aflost is die 20 er al
afgehaald maar dat heb je het hele jaar geleend en moet daar dus rente over betalen.

Verschil tussen opbrengsten en ontvangst
- Opbrengsten dan heb je iets verkocht( bijvoorbeeld verkopen op rekening dus je ontvangt
dan niks)
- Ontvangst dan komt er geld binnen

Verschil tussen kosten en uitgave
- Kosten: dit zijn bijvoorbeeld waardedaling, afschrijvingskosten=geen uitgave
- Uitgave: aflossingskosten(= geen kosten)

Vast versus variabel
- Vast kosten( onveranderlijk in de bedrijfsvoering als je kijkt naar hoeveel heden die
geproduceerd worden
- Variabele kosten( schelen per product hoeveelheden)
Kp=C/N+ V/W
Als W gelijk is aan N dan is het verschil tussen vast en variabel niet van belang.

Direct versus indirect
- Direct kosten: dit zijn bijvoorbeeld de grondstoffen, loonkosten die ergens bij verbonden zijn.
direct met het product verbonden
- Indirecte kosten: de kosten niet direct met de producten verbonden. Dit is alleen interessant
als er meerdere producten worden gemaakt anders is alles direct.

Kosten opbrengsten inkomsten uitgaven
1 contante verkoop X X
2 bestelt
3 facture en bedrijfskleding
ontvangen

4 factuur betaalt X
5 bedrijfskleding terug
gestuurd

Balans 31/12 2012
6 personeel betaalt X X
7 vakantiegeld betaald x
8 plaatst order gemeente
9 ofn koopt
schoonmaakmiddelen in
x
10 ofn vraagt offerte aan
11 plaatst nieuwe en laat
de rest weghalen



Equivalentiecijfermethode

Voorbeeld:
We gaan T-shirts maken
We maken de volgende maten
S m L XL
M
2
0,9 1 1.1 1.2
S =800
M=1000
L=1200
XL= 600

20.000,-

Totaal aantal stuks S is 0,9*800=720
Totaal aantal stuks M is 1*1000=1000
Totaal aantal stuks L is 1.1* 1200= 1320
Total aantal stuks XL is 1.2* 600= 720
Totaal aantal s/m/l/xl 3760

20.000 = 5,32
3760

S= 0.9*5,32=4,79

Opgave 5.17
a. Bereken de machinekosten
Type a type b type c type d
Machinekosten 5 6 7 8
Aantal 40.000 25.000 15.000 5.000
Totaal 200.000 150.000 105.000 40.000

Totaal van alle types 495.000
Kosten 51.500
51.500/495.000

Você também pode gostar