Você está na página 1de 12

HCs Strafrecht

1. MG; 2. DO; 3. W; 4. V. Delictsomschrijving gaat hier mank. Bij poging en voorbereiding is het delict niet
voltooid, maar wel strafbaar. Art. 45 lid 1 en 2 Sr.

Begin van uitvoering (Cito); sprake van begin van uitvoering indien MG naar uiterlijke verschijning moet worden
beschouwd als gericht op voltooiing v/h misdrijf.
Als de DO niet is te zien? Videodozen-arrest. Begin delict: Grenswisselkantoor-arrest.

Art. 46 Sr: Voorbereiding (zie hieronder)
Art. 46b Sr: Vrijwillige terugtred (Zie hieronder)


WC 1
Poging: geregeld in art. 45 lid 1 Sr.
Strafmaximum = 2/3 van strafmaximum van gronddelict.
Voorwaarden?
1. Misdrijf!!!; 2. Voornemen; 3. Begin uitvoering; 4. Geen vrijwillige terugtred.

Grens poging/uitvoering: Jetzt-geht-es-los-criterium. Videodozen-arrest.
Tevens verschil tussen Cito- (aangebeld) en Grenswisselkantoor-arrest (niet uit de auto gestapt).
Grens voorbereiding/poging: (Hr. Ms. Canopus-arrest)
Vrijwilige terugtred: Poging en voorbereiding, art. 46b Sr. Bijzondere strafuitsluitingsgrond.
Voorwaarden:
1. Nieuwe afweging van zelfde externe omstandigheden en besluit dan af te zien v/h plan.
2. Dader moet zelf beslissen, niet bepaald door factoren van buitenaf (wil v/d dader afhankelijk)
Aannemen van vrijwillige terugtred leidt tot OVAR.cc

Poging niet strafbaar:
1. Art. 180 Sr.: wederspannigheid (grens is moeilijk te bepalen).
2. Art. 300 lid 5 Sr.: poging tot eenvoudige mishandeling (bij wet geregeld).
3. Art. 307 Sr.: culpoze delicten (dood door schuld (in het verkeer) / poging vereist opzet).

Voornemen van de dader?
- Waar is het opzet van de dader op gericht? Diverse gradaties van opzet mogelijk.
- Arrest: HR inrijden op agent.
- Voornemen moet zijn om het gehele delict te plegen.

Absoluut en relatief ondeugdelijke poging
- Absoluut: nooit kans van slagen (geen gif gebruikt om iemand te vergiftigen)
- Relatief: door toeval geen kans van slagen (te weinig gif gebruikt)

Voorbereiding:
1. Misdrijf met maximumstraf van 8 jaar of meer;
2. Een of meer v/d limitatief omschreven voorbereidingshandelingen of mddelen:
Middelen: Voorwerpen/stoffen/informatiedragers/ruimten/vervoermiddelen;
Handelingen: Verwerven/vervaardigen/in- door- uitvoeren/voorhanden hebben.
3. Dubbele opzet:
- Opzet op criminele bestemming v/h middel; Zaak-Samir A. / intentie belangrijk / subjectief.
- Opzet op het misdrijf waarop de uitvoering ziet). Art. 46 Sr.







2
HC2
Herhaling strafbaar feit (zie boven)
Deelneming (vb: ik ga met vriend iemand lesje leren; ik houd hem vast, vriend stompt hem in zijn gezicht. Ik doe
hem geen pijn/mishandel hem niet, en pleeg dus geen mishandeling toch?
Waarom? Als deelnemingsvorm niet zou bestaan, zou ik daarvoor niet kunnen veroordeeld worden.
Met meerdere personen vervul je een DO!

Casus:
Michael en Jeffrey willen overval plegen op geldauto (Art. 312 Sr). Jeffrey is daarvoor benaderd door neef Leo, die
geen zin heeft om het zelf te doen. Leo biedt elk 1000 euro beloning en daarom stemmen Michael en Jeffey toe.
Michael benadert zijn vriend Wesley of hij voor een deel van de buit ook mee wil doen, maar Wesley weigert.
Michael en Jeffrey plegen de overval mbv wapen, dat met dat doel aan hen is verkocht door Rick.
Vraag: wat zijn de strafbare gedragingen van Leo, Michael, Jeffrey en Rick?

Leo: heeft mannen benaderd, omdat hij geen vuile handen wil hebben (medepleger/ uitlokker);
Michael: pleger;
Jeffrey: pleger;
Rick: medeplichtige (voor medepleger: te kleine rol in het geheel)

Vormen van medeplegen
Plegen-plegen (Piet en Jan slaan Kees in elkaar); plegen-medeplegen (Jan slaat Kees in elkaar, Piet houdt Kees vast);
medeplegen-medeplegen (geen van daders pleegt het gehele feit; Piet breekt in, Jan pakt een kleuren-tv.)

Vereisten medeplegen:
1. Bewuste en nauwe samenwerking;
2. Dubbele opzet (geldt voor samenwerking / delict zelf);
3. Accessoiriteit (medeplegen pas strafbaar als feit waaraan men wil deelnemen ook daadwerkelijk is gepleegd)

Art. 47 Sr. Daders
Lid 1. Daders: zij die feit plegen, doen plegen, medeplegen;
Lid 2. Uitlokken (dmv giften, beloften, misbruik gezag, geweld, bedreiging, misleiding, verschaffen gelegenheid,
middelen of inlichtingen)

Art. 48 Sr. Medeplichtigen
1. Zij die opzettelijk behulpzaam zijn bij plegen misdrijf;
2. Zij die opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen tot plegen misdrijf.


Let op: niet distantiren v/e feit is ook strafbaar!!

HR LJN BW3773: Hennepplantage
Verdachte had woonkamer onderverhuurd, bij onderverhuurder wordt hennepplantage aangetroffen. Tot aan HR:
medeplegen. HR bepaalde: bewuste nauwe samenwerking ontbrak!
HR LJN BX4845.

Wormerveerse brandstichting (Standaardarrest)
Geen lijfelijke aanwezigheid; nauwere voorbereiding, man achter de schermen had daad voorbereid (vrachtwagen
geregeld e.d.) (Containerdiefstal-arrest, Moord op Afstand)
Let op afgrenzing met medeplichtigheid;
Medeplegen komt in de praktijk veel voor.

Indicatoren bij verschillende uitspraken HR aanwezig; wat is net wel, wat is net geen medeplichtigheid? Bijv: delen
in de buit (50/50; aanname nauwe samenwerking); groep waarin ieder zijn taak weet; precieze werkzaamheden zijn
niet aan de orde (een planner is evenzeer schuldig als de dader);


3
Medeplichtigheid
1. Ondergeschikte rol (verschil met medeplegen (Nauwe samenwerking vs. Behulpzaamheid!)
2. Medeplichtige is geen dader
3. Dubbel opzet (medeplichtige rol en het delict zelf)(jurisprudentie: Soranus, HR 8 mei 1979)
4. Alleen bij misdrijven!
5. Strafmaximum met 1/3 verminderd (vlgs. Art. 49 lid 1 Sr.)

Bij: (tijdens het misdrijf; bijv. op de uitkijk staan bij diefstal);
Tot: (voorafgaand; bijv. auto ter beschikking stellen).

Uitlokking:
Opwekken voornemen bij uitvoerder d.m.v.:
1. Wettelijke uitlokkingsmiddelen (limitatief);
2. Dubbel opzet (uitlokking / delict zelf);
3. Accessoiriteit (medeplegen pas strafbaar als feit waaraan men wil deelnemen ook daadwerkelijk is gepleegd)
1. Uitlokker is zelf ook strafbaar voor handelingen die hij zelf heeft uitgelokt (benevens hun gevolgen!!) (art.
47 lid 2)
2. Poging tot uitlokking is ook strafbaar (art. 46a Sr.)
3. Als de uitgelokte niet strafbaar is, dan is de uitlokker de doen-pleger!

Doen plegen
1. Feitelijke uitvoerder is straffeloos (verschil met uitlokken) bijv. vanwege strafuitsluitingsgrond.
2. Feitelijke uitvoerder is willoos werktuig.
3. Kan met alle middelen (verschil met uitlokken).


HC 3 Opsporingsbevoegdheden
Literatuur: DHK Hoofdstuk 2

Verschillende opsporingsbevoegdheden: 8.3 GNS (blz. 167 e.v.)

Art. 56 lid 1, 2 Sv; onderzoek aan lichaam of kleding
(H)OvJ is bevoegd; er is een verdachte (art. 27 Sv);
Ernstig bezwaar (getuigenverklaring is slechts voldoende);
Belang van het onderzoek (bijv. fouille t.b.v. materiaalverzameling voor bewijsvoering);

Aan of in het lichaam;
Lid 2: Onderzoek in het lichaam geschiedt door arts.

Art. 55b Sv; Bevoegdheden ter vaststelling ID
Lid 1: Bij/krachtens art. 141 ambtenaren (A/BOAs); aan- of staandegehouden verdachte;
Ter vaststelling van identiteit; Lid 2: Niet in het openbaar fouilleren, tenzij


DNA-onderzoek
Definitie: art. 138a Sv.
Art. 151a Sv; 1. Bevoegd: OvJ; 2. deskundige (NFI) is opdracht geven om DNA-onderzoek te verrichten; 3. doel om
vast te stellen van bepaalde aangetroffen sporen afkomstig zijn.

Art. 151b Sv; 1. Bevoegd: OvJ; 2. Onder dwang celmateriaal laten afnemen; 3. Verdachte van een feit waarvoor
voorlopige hechtenis is toegelaten; 4. Ernstige bezwaren; 5. In belang van onderzoek.

Art. 195a-195f; Bevoegd: rechter-commissaris.



4
Inbeslagneming
Art. 94: Voorwerpen welke vatbaar zijn voor inbeslagname (1. Om waarheid aan de dag te brengen (lid 1); 2.
wederrechtelijk verkregen voordeel (lid 1); 3. Voorwerpen welker verbeurdverklaring of onttrekking a/h verkeer kan
worden bevolen (lid 2));

Art. 95 Sv: Bevoegd: degene die verdachte aanhoudt of staande houdt (ook een burger, dan wel overdragen aan
politie ogv art. 53 lid 4 Sv.


Betreden van plaatsen ter aanouding/inbeslagneming
Bevoegd: OA.
Geval van ontdekking: iedereen; verdenking van misdrijf waarvoor VH is toegelaten.

Art. 151 Sv. Betreding van plaatsen in geval van ontdekking op heterdaad.
Bevoegd: OvJ.

Art. 55 Betreden plaatsen ter aanhouding
Algemene Wet op het Binnentreden (AWBi, C11 Vermande);
Art. 1 lid 1; Binnentreden met legitimatie en mededeling (hoofdregel)
Art. 1 lid 2; uitzonderingen: 1. Ernstig en onmiddellijk gevaar; 2. Feitelijk onmogelijk; 3. Naar redelijke verwachting
de strafvordering schaadt.
Art. 2 en 3: uitzondering aan degene die de machtiging tot binnentreding verleent (zoals burgemeester).


WC 4 (HC 4) Onderzoek ter terechtzitting
WC Absolute competentie
Rechtbank:
1. Kantonrechter (overtreding)
2. Politierechter (lichte misdrijven)
3. Meervoudige kamer (misdrijven) -> sct. Strafrecht Rb. (art. 45 RO)
Volgens wet worden strafzaken behandeld en beslist door meervoudige strafkamer m.u.v. in wet bepaalde
uitzonderingen (art. 268 Sv)

Verloop zitting
1. Opening OTT (art. 270Sv)
Bode krijgt opdracht zaak uit te roepen; rechter behandelt personalia verdachte; opletten; cautie (art. 273Sv); Evt.
preliminair verweer (art. 283 Sv);

2. TLL (art. 284 Sv)
OvJ legt uit waar verdachte van wordt verdacht; dit doet hij staand (staande magistratuur)

3. Onderzoek door rechter (art. 286 Sv)
Rechter zal verdacht ondervragen over misdrijv/overtreding waarvan hij wordt verdacht. Ook OvJ en advocaat
mogen vragen stellen. Rechter, OvJ of advocaat kunnen ok deskundigen e/o getuigen aan het woord laten. Rechter
zal verder ingaan op persoonlijke omstandigheen van verdachte.
Evt. laat rechter een slachtoffer aan het woord (art. 287 Sv). Bijv. als deze gebruik wil maken v/h spreekrecht.
Hij kan dan aangeven wat gevolgen v/h misdrijf voor hem zijn geweest.
(Zaak-Robert M.: sprake van spreekrecht ouders, omdat slachtoffertjes niet konden spreken?

4. Requisitoir (art. 311 lid 1 Sv)
Tijdens requisitoir vertelt OvJ wat hij van de zaak vindt. OvJ esluit zijn verhaal met de eis; hij vraagt de rechter
straf/maatregel op te leggen of zal vragen om verdachte vrij te spreken. OvJ neemt tijdens req. Ook een standpunt in
over evt. vordering tot schadevergoeding.
Evt. vordering benadeelde partij (art. 361 Sv jo. 51f Sv)
Als slachtoffer vordering heeft ingediend

5

5. Pleidooi (art. 311 lid 2 Sv)
Advocaat krijgt gelegenheid om zijn standpunt toe te lichten en de verdachte te verweren. Verdachte mag dit ook zelf
doen.

6. Repliek/dupliek (art. 311 lid 3 Sv / niet in wet))
OvJ mag reageren op pleidooi van advocaat. Advocaat krijgt daarna nog een keer het woord.
Als zich een benadeelde partij zich in het strafproces heeft gevoegd, krijgt deze van rechter gelegenheid om te
reageren.

7. Laatste woord (art. 311 lid 4)
Verdachte mag nog eenmaal gelegenheid krijgen om wat te zeggen op straffe van nietigheid OTT (mening,
spijtbetuiging etc.)

8. Sluiting zitting (art. 345 Sv)
Uitspraak; rechter besluit te zitting.

9. Na sluiting
Beraadslaging (art. 348 / 350 Sv)
Opschrijven vanbeslissing in vonnis (art. 357 e.v. Sv)
Uitspraak van vonnis (art. 362 Sv)

Bijzonderheden tijdens OTT
1. Afwezigheid verdachte
1. Dagvaarding geldig (art. 278 Sv); zo nee, nietigheid dagvaarding = einde zaak
2. Uitstel verzocht door verdediging (art. 278 lid 3 Sv); als verzoek wordt gehonoreerd: schorsing OTT. 3. Bevel tot
verschijning/medebrenging (art. 278 lid 2 Sv); ja: schorsing OTT
4. Gemachtigde advocaat verschenen (art. 279 Sv); ja: procedure op tegenspraak; nee: behandeling bij verstek (art.
280 Sv)

2. Preliminair verweer (art. 283 Sv)
1. Dagvaarding nietig; rechtbank onbevoegd; OvJ niet-ontvankelijk
Verweer hierover dat direct na aanvang van OTT wordt gevoerd;
Rb. Beraadslaagt hierover direct en kan tot een einduitspraak komen (art. 283 lid 4 jo. 138 Sv);
Rb. Kan hierover ook ambtshalve beslissen.

Eigen waarneming van rechter als wettig bewijsmiddl (art. 340 Sv)
Dagvaarding
1. Functies (Art. 258 Sv)
Persoonsaanduiding (wie?); oproepingsfunctie (waar en wanneer?); rechtsmittelbelehrung (welke rechten heeft
verdachte: getuigen meebrengen, inzien stukken, raadsman etc.);
Tenlastelegging (waar wordt verdachte van verdacht?) =art. 261 Sv.

TLL (art. 261 Sv)
1. Opgave feit dat ten laste worden gelegd;
2. Vermelding omstreeks welke tijd en plaats delict begaan is;
3. Vermelding v/h wettelijk voorschrift waarbij het feit strafbaar is gesteld.
Lid 2: omstandigheden waaronder het feit is begaan.

Soorten tlls:
1. Enkelvoudig;
2. Primair-subsidiair (alternatieven voor hetzelfde feit);
3. Cumulatief/meervoudig (meerdere verschillende feiten);
4. Alternatief (of het een of het ander).


6
Intrekken tll (art. 266 Sv); kan slechts aan begin OTT
Aanvullen tll (art. 312 Sv);
- Mag mondeling tijdens ott (zelfstandige bevoegdheid OM);
- Strafverzwarende omstandigheid t.o.v. gronddelict.

Wijzigen tll (art. 313 Sv);
- Schriftelijk aan rb overleggen; rb beslist!
- Andersoortige wijzigingen;
- Niet toegelaten wanneer het gaat om een ander feit (lid 2)
- Verdachte ontvangt afschrift wijziging (art. 314 lid 1 Sv)

Tll, materile vragen art. 350
Lid 1 jo. art. 338 Sv
1. Grondslagleer;
2. Materieel onmiddellijkheidsbeginsel;
3. Formeel onmiddellijkheidsbeginsel.

1. Bewijsmateriaal beschikbaar?
2. Toelaatbaar als bewijsmiddel?
3. Voldoende bewijsmiddelen a. ieder onderdeel bewezenverklaring iig 1 bewijsmiddel?
b. als geheel minimaal 2 bewijsmiddelen?
4. Rechter overtuigd dat verdachte het feit heeft begaan?

Ad 3b, bewijsminimum: Hoofdregel: altijd twee bewijsmiddelen (art. 341 lid 4 jo. 342 lid 2 Sv)
Uitzondering: heterdaad-proces-verbaal van opsporingsambtenaar (art. 344 lid 2 Sv)
Uitbreiding: bewezenverklaring niet uitsluitend of in beslissende mate o.b.v.
- Anonieme getuigenverklaringen (art. 344a lid 1 Sv); of
- Verklaring van niet door verdediging ondervraagde getuigen (Arrest Unterpertinger)

HC Week 5 - Bewijsmiddelen, art. 339 Sv
Ter terechtzitting verzameld:
- Eigen waarneming rechter (art. 340 Sv) Bijv. ook via videobeelden etc.
Arrest 29 augustus 2006, NJ2007, 134 (arrest van week 4)
- Verklaring verdachte (art. 341 Sv)
Mondeling tijdens OTT (341 lid 1 Sv) / schriftelijk (341 lid 2 Sv jo. 344 Sv);
Meestal opgenomen in proces-verbaal;
Kennelijk leugenachtige verklaring verdachte
Koningin van het bewijs, maar voorzichtigheid is geboden (Schiedammer Parkmoord-arrest).
- Verklaring getuige (art. 342 Sv)
Mondeling tijdens OTT (art. 342 Sv) of schriftelijk (344 Sv);
Meestal opgenomen in P-V;
Vaak: aangifte door slachtoffer;
Getuige staat onder ede (art. 290 lid 2 Sv); kan zich dan ook schuldig maken aan meineed (art. 207 Sv)
Uitzonderingen: verschoningsrecht (art. 217 Sv, familieleden; art. 218 Sv, wegens geheimhoudingsplicht)
Eigen waarneming of ondervinding (bijv. kan worden waargenomen dat een auto te hard rijdt);
Uitzondering: Testimonium De Auditu=verklaring van horen zeggen door anderen (2
e
bewijsmiddel)
- Verklaring deskundige (art. 343 Sv jo. 299 Sv)
Doet hij na bediging naar eer en geweten; verklaringen mogen alleen gaan over waar hij deskundig is.
- Ter voorbereiding rechtszitting: schriftelijke bescheiden (art. 344 Sv)
Lid 1: rechterlijke beslissingen en strafbeschikkingen
Lid 2: processen-verbaal (wettelijke vorm, art. 153 Sv)
Lid 3: ambtelijk geschrift (bijv. uittreksel uit justitile documentatie)
Lid 4: deskundigenverslag
Lid 5: overige geschriften (bijv. niet-ondertekend proces-verbaal; extra eis: inhoudelijk verband met
bewijsmiddel; reclasseringsverslag)

7
- Feiten en omstandigheden van algemene bekendheid behoeven geen bewijs
Schutznorm
Is daadwerkelijk de verdachte geschonden in zijn belang? Wanneer er bijvoorbeeld wordt doorzocht bij de buurman
om een feit tegen de verdachte te bewijzen wordt de verdachte niet geschaad in zijn belang. De buurman wordt dan
geschaad in zijn recht op privacy.

Toelaatbaarheid van bewijs
1. Wettelijke vereisten bewijsmiddel? (zoals onbedigde getuigenverklaring)
2. Betrouwbaar bewijsmiddel? (zoals tegenstrijdige getuigenverklaringen)
3. Rechtmatig verkregen? (zoals het vergeten v/d cautie; onterecht inbeslaggenomen voorwerpen)

Het bewijsrecht (WC)
Artikel 338
1. Het bewijs dat de verdachte het telastegelegde feit heeft begaan, kan door den rechter slechts worden
aangenomen, indien hij daarvan uit het onderzoek op de terechtzitting door den inhoud van wettige bewijsmiddelen
de overtuiging heeft bekomen.

Negatief wettelijk bewijsstelsel
Als rechter niet overtuigd is, komt hij dus niet tot een bewezenverklaring.

Grondslagleer
De tenlastelegging van OvJ vormt tijdens het OTT de grondslag voorbeantwoording van vragen van het
beslisingsschema.

Dwingende volgorde vragen artt. 348 jo. 350 Sv.

Deelvragen van de bewijsvraag
1. Is er bewijsmateriaal voor tll?
2. Wordt het bewijsmateriaal toegelaten als bewijsmiddelen?
3. Zijn er voldoende bewijsmiddelen om tot bewezenverklaring te kunnen komen?
Wordt ieder onderdeel v/d bewezenverklaring door ten minste 1 bewijsmiddel bewezen?
Voldoet bewezenverklaring als geheel aan bewijsminimumregels? (2 middelen)
4. Is rechter overtuigd dat verdachte het tll heeft begaan? (vanwege het negatieve bewijsstelsel)

Bewijsmiddelen (zie aantekeningen HC!!!)
- Eigen waarneming rechter (art. 340 Sv)
- Verklaring verdachte (art. 341 Sv)
- Verklaring getuige (art. 342 Sv)
- Verklaring deskundige (art. 343 Sv)
- Ter voorbereiding rechtszitting: schriftelijke bescheiden (art. 344 Sv)

Een bewijs is geen bewijs (unus testis nullus testis; art. 340 lid 2 Sv)
Eigenlijk kan je dit breder trekken en stellen dat rechter niet obv slechts 1 bewijsmiddel tot bewezenverklaring kan
komen; uitzondering op regel is dat het gaat als bewijsmiddel om heterdaad-proces-verbaal v/e OA (art. 344 lid 2 Sv)
Een bekentenis alleen is dus niet voldoende!; art. 341 lid 4 Sv). 2
e
bewijsmiddel moet afkomstig zijn uit andere bron.
Schriftelijke stukken niet in art. 344 lid 1 sub 1-4 staan zijn alleen geldig icm andere bewijsmiddelen (art. 344 lid 1
sub 5 Sv)
Uitsluitend anonieme verklaringen kunnen niet tot veroordeling leiden.

Onrechtmatig verkregen bewijs
Onrechtmatig (schending v/d beginselen van behoorlijke procesorde);
Onwetmatig (geen wettelijke grondslag)
Fruits of the poisonous tree (bewijs dat voortkomt uit onrechtmatig verkregen bewijs)



8
Gevolgen vormverzuim (art. 359a Sv)
Voorwaarden art. 359a Sv
1. Voorbereidend onderzoek; 2. Onherstelbare vormverzuimen; 3. Schutznorm
Rechtsgevolgen:
1. Strafvermindering (lid 1 sub a); 2. Bewijsuitsluiting (lid sub b); 3. Niet-ontvankelijkheid OM (lid 1 sub c)

HC/WC Week 6
Plaats in het beslissingsschema (straffen)
Strafbedreieingen in strafbepalingen
Bijv. art. 302 Sr: Hij die [] wordt bestraft met [].

Hoofdstraffen:
Gevangenisstraf (10 e.v. Sr); Hechtenisstraf (18 Sr); Taakstraf (22c e.v. Sr); Geldboete (23 e.v. Sr)
Minder dan 3 mnd: huis van bewaring (streng regime)
Meer dan 3 mnd: gevangenis (minder streng regime, gericht op terugkeer in maatschappij)

Bijkomende straffen:
Verbeurdverklaring (33-34 Sr); ontzetting van rechten (28 e.v. Sr); openbaarmaking rechterlijke uitspraak (36 Sr)

Maatregelen:
Ontrekking aan verkeer (art. 36b e.v. Sr); Voordeelsontneming (art. 36
e
Sr); Schadevergoedingsmaatregel (art. 36f
Sr); Plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis: verdachte is ontoerekeningsvatbaar e.d. (art. 37 Sr); TBS: verdachte is
ontoerekeningsvatbaar e.d. (art. 37a Sr);
ISD-maatregel: gedragsbenvloeding bij stelselmatige daders (art. 38m e.v. Sr);
Vrijheidsbeperkende maatregel: gebieds- of contactverbod (38v-38ij Sr).

Bij vrijspraak kan rechter geen maatregel opleggen m.u.v. onttrekking a/h verkeer.
Voorwaardelijke veroordeling:
De sanctie wordt geheel/gedeeltelijk niet ten uitvoer gelegd (art. 14a Sr); als verdachte zich vlgs bepaalde periode
(14b Sr) houdt aan bepaalde voorwaarden (14c Sr);
Algemene voorwaarde: geen recidive;
Voorbeelden bijzondere voorwaarden: behandeling dor psycholoog, straatverbod, agressieregulatiecursus volgen.
Art. 14a lid 1 Sr: vrijheidsstraf thv 2 jaar of andere hoofdstraf: geheel/gedeeltelijk mogelijk;
Art. 14a lid 2 Sr: vrijheidsstraf van min. 2 jaar: ten hoogste 2 jaar voorwaardelijk mogelijk.

Voorwaardelijke invrijheidstelling:
In beginsel automatische invrijheidstelling na uitzitting van deel gevangenisstraf, maar invrijheidgestelde persoon
moet zich gedurende een proeftijd wel houden aan bep. Voorwaarden.
Niet mogelijk bij voorwaardelijke veroordeling (art. 15 lid 3 Sr);
Art. 15 lid 1 Sr: vrijheidsstraf van meer dan 1 jaar en thv 2 jaar: 1 jaar + 1/3 van restant uititten.
Art. 15 lid 2 Sr: vrijheidsstraf van meer dan 2 jaar: 2/3 uitzitten.

Voorarrest:
Art. 27 Sr: aftrek geldt alleen bij voorarrest = inverzekeringstelling / voorlopige hechtenis!
Geen vervroegde invrijheidstelling bij gedeelte voorwaardelijke gevangenisstraf!


HC 7 Rechtsmiddelen
Als een rechtsmiddel niet in de wet staat, bestaat het niet.

Rechtsmiddelen en systeem der wet
Gesloten systeem van rechtsmiddelen;
Limitatieve opsomming;
Derde Boek van Sv (m.n. art. 404 en 427 Sv).

Uitspraken en beschikkingen
9
Beslissingen op het OTT: uitspraken
M.n. 404 en 427 Sv
Onderscheid einduitspraken en tussenuitspraken (bijv. uitspraak of getuige mag verschijnen, is tussenuitspraak;
beroep mogelijk, maar pas wanneer definitieve uitspraak is gedaan = concentratiebeginsel).
Concentratiebeginsel (art. 404 lid 1 / art. 406 lid 1 Sv)

Beslissingen niet op OTT: beschikkingen
Bijv. beslissingen over het al dan niet toepassen van voorlopige hechtenis.
Rechtsmiddelen per type beschikkingen geregeld;
Procedurele regels wel in 3
e
Boek geregeld (445-448 Sv)
De vraag of er een rechtsmiddel openstaat tegen een beschikking, staat niet in boek 3!

Gewoon rechtsmiddel (art. 404-455 Sv) kan worden toegepast wanneer een straf nog niet onherroepelijk is
geworden. Bijv. het aantekenen van hoger beroep wanneer de beroepstermijn nog niet verstreken is;
Bijv. verzet, hoger beroep, cassatie (als geen ander rm meer openstaat)

Buitengewoon rechtsmiddel (456-481 Sv):
- Cassatie in belang der wet (instelling door p-c, artikel 12-procedure: als OvJ niet wil vervolgen, kan je de
raadsheer van het hof vragen of de zaak alsnog kan worden vervolgd, bijv. Porsche-arrest);
Cibw heeft GEEN concrete gevolgen voor de zaak zelf!! Alleen voor rechtsvorming!
- Herziening (Actueel: de Zes van Breda); wanneer zich een novum voordoet; een nieuw feit dat zeer
waarschijnlijk van invloed zou zijn geweest op de uitspraak.
Zie ook de CAS (Commissie Afgehandelde Strafzaken).

Hoe dient men in beroep te gaan?
- Hoger beroep: zie o.a. 410 jo. 415 lid 2 Sv Appelschriftuur

Gevallen hoger beroep:
Misdrijven:
- Art. 404 lid 1 Sv
- Verdachte: geen beroep bij gehele vrijspraak (OvJ kan altijd in hoger beroep!)
Overtredingen:
- Art. 404 lid 2 Sv
- Verdachte: geen beroep bij art. 9a Sr (rechterlijk pardon / geen straf of maatregel opgelegd) of alleen
geldboete niet hoger dan 50,-.
Verlofstelsel
- Art. 410a lid 1 Sv
- Strafmax. Van niet meer dan 4 jaar, en
- in eerste aanleg geldboete van niet meer dan 500,-.

















10
Porsche
Datum 15 oktober 1996
Instantie Hoge Raad
Rechters Hermans, Keijzer, Bleichrodt, Schipper, Corstens
Adv-gen Meijers
Soort zaak strafkamer
Procedure cassatie
Wetgeving 287 Sr; 36 WVW (oud)
Onderwerp doodslag in het verkeer, voorwaardelijk opzet
Vindplaats
NJ 1997, 199 (noot 'tH); VR 1997, 160 (noot
Dijkstra); LJN ZD0139
Het Porsche-arrest (HR 15-10-1996, NJ 1997, 199)
[1]
is een arrest van de Nederlandse Hoge Raad dat betrekking heeft op een dodelijke
aanrijding en de kwalificatie voorwaardelijk opzet.

Casus
Verdachte heeft in verschillende cafs meerdere glazen bier gedronken en is daarna met een kameraad in zijn Porsche 928 gestapt. Zijn rijgedrag
is onverantwoord. Hij rijdt met hoge snelheid 120 130 km/u, terwijl 80 km/u is toegestaan negeert tweemaal een rood licht en doet een paar
gevaarlijke inhaalmanoeuvres. Bij een volgende inhaalmanoeuvre gaat het na een paar pogingen mis: op een drukke provinciale weg botst de
Porsche frontaal op een tegenligger. Hierbij komen vijf personen om het leven: vier personen in een Volvo 340 en de passagier in de Porsche.
[bewerken] Procesgang
De bestuurder werd primair vervolgd wegens doodslag (art. 287 Sr) en pas subsidiair op basis van art. 36 WVW (oud) thans art. 6 WVW 1994
[2]

(dood door schuld in het verkeer).
De Porsche-bestuurder wordt in hoger beroep door het hof veroordeeld wegens doodslag, gebaseerd op voorwaardelijk opzet. In cassatie is dit
arrest vernietigd, terwijl de strafzaak is doorverwezen naar een ander hof.
[bewerken] Hof*
Het hof oordeelde dat sprake was van voorwaardelijke opzet en veroordeelde dan ook wegens doodslag. Het hof overwoog:

Door de raadsman van verdachte is, kort samengevat, betoogd dat de bestuurder van de Porsche niet het opzet, ook niet in de
zin van voorwaardelijk opzet, heeft gehad de slachtoffers te doden.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende:
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat er met de Porsche kort voor de aanrijding met hoge snelheid is gereden, dat er twee
maal door rood licht is gereden, dat er zich gevaarlijke inhaalmanoeuvres hebben voorgedaan en dat verdachte kort tevoren
alcoholhoudende drank had gedronken. Naar het oordeel van het hof heeft verdachte door op voormelde wijze aan het verkeer
deel te nemen zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans, dat andere verkeersdeelnemers ten gevolge van
zijn handelwijze van het leven zouden worden beroofd zodat zijn opzet in de zin van voorwaardelijk opzet op die
levensberoving betrekking had.

[bewerken] Hoge Raad
De Hoge Raad overwoog:

5.4
In gevallen als het onderhavige, dat zich hierdoor kenmerkt dat de gebezigde bewijsmiddelen nopen tot de gevolgtrekking dat
de verdachte door zijn handelwijze ook zelf aanmerkelijk levensgevaar heeft gelopen, dient de rechter evenwel in zijn oordeel
te betrekken dat behoudens aanwijzingen voor het tegendeel naar ervaringsregelen niet waarschijnlijk is dat de verdachte de
aanmerkelijke kans dat een frontale botsing met een tegemoetkomende auto zal plaatsvinden, en hij als gevolg van zijn
gedraging zelf het leven zal verliezen, eveneens op de koop toe neemt.
5.5
Gelet op het evenoverwogene en in aanmerking genomen dat de gebezigde bewijsmiddelen inhouden dat de verdachte
meermalen kennelijk om een botsing te vermijden een ingezette inhaalmanoeuvre heeft afgebroken vooraleer de in de
bewezenverklaring bedoelde fatale inhaalmanoeuvre uit te voeren, hetgeen er op wijst dat althans in de voorstelling en naar de
verwachting van de verdachte laatstbedoelde manoeuvre niet tot een botsing zou leiden, behoeft de bewezenverklaring, in het
bijzonder voor zover daarbij is aangenomen dat verdachtes opzet was gericht op de dood van de slachtoffers, nadere
motivering.
5.6
Het middel is derhalve terecht voorgesteld.

[bewerken] Tot besluit
In het arrest Enkhuizer doodslag wordt de bestuurder wl veroordeeld wegens doodslag op basis van voorwaardelijk opzet.

Gevolgen rechtsmiddelen:
Hoger beroep:
- Bevestigen of vernietigen;
- Zelf afdoen of terugverwijzen (Art. 423 lid 2 Sv)
Cassatieberoep
- Verwerpen of vernietigen (zie art. 440 Sv)
- Terugverwijzen of verwijzen (naar ander hof?)
Herziening & Cassatie in belang der wet
11
Week 1 - LJN: BO9971; Poging; Begin van uitvoering. NJ 2011, 95
In het licht van de uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkende toedracht dat de verdachte geld, navigatiemateriaal en een GSM met SIM-kaart heeft
ontvangen/aangenomen en dat hij met een auto is afgereisd naar Roemeni en/of Hongarije met de bedoeling aldaar een hoeveelheid van 59 kg herone in ontvangst te
nemen voor vervoer naar Nederland, maar onverrichterzake is teruggekeerd omdat hij de vrachtauto met herone niet heeft kunnen vinden, is s Hofs oordeel dat er een
begin van uitvoering was van het binnen Nederland brengen van herone niet begrijpelijk. Daaraan doet niet af dat verdachte wel de intentie tot invoer had.

Week 2 - LJN: AS5580, Rechtbank Arnhem , 05/090211-04 05/096106-04 05/050164-04 05/095108-04 05/095108-04

Datum uitspraak: 09-02-2005
Datum publicatie: 09-02-2005
Rechtsgebied: Straf
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie: Bewezen verklaard is - onder meer - medeplegen van doodslag, gepleegd door het creeren van een bedreigende situatie
waardoor slachtoffer het water is ingevlucht en vervolgens nalaten hulp te bieden ten gevolge waarvan slachtoffer is overleden.
(onderkoeling)
Vindplaats(en): NJ 2005, 175
Rechtspraak.nl
Week 3
Op het beroep van Karl B., geboren te 's-Gravenhage op 28 dec. 1954, wonende te 's-Gravenhage, req. van cassatie tegen een arrest van het Hof te 's-
Gravenhage van 5 jan. 1978, houdende in hoger beroep bevestiging van een vonnis van de PR in de Rb. te 's-Gravenhage van 13 april 1977, waarbij
de req. ter zake van "het medeplegen van het aanwezig hebben van een radio-elektrische zendinrichting terwijl aan de houder niet een bij of krachtens
de Telegraaf- en Telefoonwet 1904 (Stb. 7) voor de aanleg, de exploitatie of het gebruik van die inrichting vereiste machtiging is verleend'' is
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en tevens tot betaling van een
geldboete van vijfhonderd gulden, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door twintig dagen hechtenis.

Week 4 Tjoelker Bewezenverklaring
Bewezenverklaard is dat verdachte op 13 september 1997 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, tezamen en in vereniging met P.J. de W. en
D. S. aan een persoon, genaamd M.W. Tj. opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten zeer ernstig hersenletsel heeft toegebracht, immers hebben hij
en zijn mededaders, met kracht die Tj. tegen het hoofd getrapt en/of geschopt en gestompt en/of geslagen, terwijl tengevolge van voornoemd handelen
M.W. Tj. is overleden.
Uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van
"medeplegen van zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft" veroordeeld tot dertig maanden gevangenisstraf.

Hoge Raad:
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof bij de beslissing op de vordering tot wijziging van de tenlastelegging een onjuiste maatstaf heeft
gehanteerd, waardoor de tenlastelegging als gevolg van de door het Hof toegelaten wijzigingen niet langer hetzelfde feit in de zin van art. 68 Sr inhoudt.
3.2.1. De zakelijke inhoud van de oorspronkelijke tenlastelegging is weergegeven onder 3.1.1 in de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3.2.2. Ter terechtzitting van het Hof van 14 december 1998 heeft de Procureur-Generaal een vordering tot wijziging van de tenlastelegging ingediend
waarvan de inhoud staat weergegeven onder 3.1.2 van de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3.2.3. Het Hof heeft op de terechtzitting van 14 december 1998 de vordering tot wijziging van de tenlastelegging toegewezen op de onder 3.1.4 van de
conclusie van de Advocaat-Generaal genoemde gronden.
3.3. Het Hof heeft bij de toewijzing van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging de juiste maatstaf aangelegd, te weten of de in de
aanvankelijke tenlastelegging - in verschillende subsidiaire varianten - opgenomen gedragingen hetzelfde feit in de zin van art. 313, tweede lid, Sv in
verbinding met art. 68 Sr opleveren als de in de vordering tot wijziging van de tenlastelegging - eveneens in verschillende subsidiaire varianten -
opgenomen gedragingen. Ook heeft het Hof geen blijk gegeven van miskenning van die maatstaf. In het arrest van het
Hof ligt besloten dat het Hof heeft gelet op de verwantschap tussen de verschillende delictsomschrijvingen waarop de oorspronkelijke tenlastelegging
en de wijziging daarvan zijn toegesneden. Voorts ligt erin besloten dat de in die oorspronkelijke tenlastelegging en de wijziging daarvan verweten
gedragingen zijn begaan onder omstandigheden waaruit blijkt van een zodanig verband met betrekking tot de gelijktijdigheid van die gedragingen en de
wezenlijke samenhang in het handelen en de schuld van de verdachte, dat de gedachte achter de in art. 313, tweede lid, Sv opgenomen beperking, die
naar art. 68 Sr verwijst, meebrengt dat de gevorderde wijziging toelaatbaar is. Daartoe is niet nodig, anders dan in de toelichting op het middel wordt
gesteld, dat de strekking van de verschillende delictsomschrijvingen dezelfde is. Een wijziging zou echter ontoelaatbaar zijn indien de strekking van de
verschillende delictsomschrijvingen wezenlijk zou uiteenlopen.
3.4. Het middel faalt.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. In het middel wordt erover geklaagd dat het Hof ten onrechte, nadat de vordering tot wijziging van de tenlastelegging was toegewezen, de zaak niet
heeft teruggewezen naar de Rechtbank omdat de ingrijpende wijziging van de grondslag van het onderzoek die het gevolg is van die wijziging van de
tenlastelegging ertoe leidt dat thans niet kan worden gezegd dat intwee feitelijke instanties op de hoofdzaak is beslist.
4.2. Het middel kan niet tot cassatie leiden op de gronden vermeld onder 4 in de conclusie van de Advocaat-Generaal.
5. Beoordeling van het derde middel
5.1. Het derde middel behelst de klacht dat de in de bestreden uitspraak opgenomenbewezenverklaring niet volledig gesteund wordt door de inhoud
van de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen. In het bijzonder wordt blijkens de toelichting op het middel bestreden dat uit de gebezigde
bewijsmiddelen valt af te leiden dat verdachte tezamen en in vereniging met D.S. opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht a/h slachtoffer.
5.2. Het Hof heeft blijkens de gebezigde bewijsmiddelen voorzover voor de beoordeling van
het middel van belang, vastgesteld dat:
(i) de verdachte samen met twee anderen op stap is geweest en dat zij D.S. tegenkwamen die toen met hen mee ging;
(ii) zij geweld tegen een fiets hebben gepleegd, waarover het latere slachtoffer van enige afstand heeft geroepen dat zij daarmee moesten ophouden;
(iii) dat de vier personen na deze opmerking elkaar aankeken en overleg met elkaar hadden en vervolgens hard renden in de richting van de groep
personen waartoe het latere slachtoffer behoorde;
(iv) dat tijdens dit rennen uit de groep van vier personen werd geroepen. "wie is de eerste" en/of "wie van de drie zullen we als eerste pakken";
(v) dat de verdachte tijdens de vechtpartij die volgde het latere slachtoffer heeft geslagen en geschopt;
12
(vi) dat de krachtinwerking op de kaakhoek, die op zichzelf de dood van het slachtoffer kan hebben veroorzaakt, zichtbaar was door de afdruk van een
schoen, terwijl de enige schoen waarmee deze afdruk kan zijn veroorzaakt de schoen van D.S. was;
(vii) dat de verdachte door zijn handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard en op de koop toe heeft genomen dat het latere
slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou bekomen ten gevolge van het door de verdachte uitgeoefende geweld;
(viii) dat D.S. en een andere medeverdachte op enige afstand hebben staan te wachten toen de verdachte en nog een andere medeverdachte nog aan
het vechten waren;
(ix) dat de vier aanvallers vervolgens zijn weggerend en naar elkaar geschreeuwd hebben in de trant van "Heb je gezien wat ik heb gedaan en zo".
Uitgaande van deze vaststellingen heeft het Hof, zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting op toereikende gronden geoordeeld dat de
samenwerking tussen de verdachte en D.S. zo nauw en volledig is geweest dat hij het feit tezamen en in vereniging met die S. heeft begaan. De
aangevoerde omstandigheid dat D.S. door de Rechtbank ter zake van het hem tenlastegelegde is vrijgesproken, kan daaraan niet afdoen.
5.3. Het middel faalt derhalve.
6. Beoordeling van het vierde middel
6.1. Het middel houdt in dat het Hof ten onrechte geen "bijzondere regeling" heeft aangenomen door de bewezenverklaring niet te kwalificeren als art.
306, aanhef en onder 2, Sr.
6.2. Het middel kan niet tot cassatie leiden. Art. 306 Sr bevat niet alle bestanddelen van art. 302 Sr. Voorts bestaat er geen grond om aan te nemen dat
de wetgever desondanks tussen de artikelen 306 en 302 Sr een verhouding als bedoeld in het tweede lid van art. 55 Sr heeft
gewild. Daar komt bij dat de wetgever in art. 306 Sr uitdrukkelijk ieders verantwoordelijkheid voor de bijzondere door hem bedreven feiten in stand heeft
gelaten. Ook overigens noopte geen rechtsregel het Hof art. 302 Sr buiten toepassing te laten.
7. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak, voorzover
aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen, ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
8. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Week 5 Unus Testis Nullus Testis
LJN BH3704, Hoge Raad, 07/11891 Datum uitspraak: 30-06-2009 Datum publicatie: 01-07-2009
Rechtsgebied: Straf Soort procedure: Cassatie Zaaknummers: 07/11891 Vindplaats: RvdW ; 2009, 878 NJ ; 2009, 495
Inhoudsindicatie:
Unis testis nullus testis- regel. Ex art. 342.2 Sv kan het bewijs dat verdachte het tlg. feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de
verklaring van n getuige. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de bewezenverklaring slechts kan volgen uit de verklaring van de aangeefster, nu het
bewijsmiddel b aan die verklaring onvoldoende steun geeft, is de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen omkleed.



Week 6 - LJN: BP0183, Hoge Raad , 09/03772

Datum uitspraak: 17-05-2011
Datum publicatie: 17-05-2011
Rechtsgebied: Straf
Soort procedure: Cassatie
Inhoudsindicatie: 1. Systematische specialiteit in de zin van art. 55.2 Sr. 2. Art. 55.1 Sr. Ad 1. De klacht berust op de
opvatting dat de strafbepaling van art. 142a.2 Sr zich ten opzichte van art. 142.2 Sr verhoudt als een
bijzondere tot een algemene strafbepaling in die zin dat in gevallen als i.c. uitsluitend eerstgenoemde
bepaling mag worden toegepast. Deze opvatting kan niet als juist worden aanvaard. Art. 142a.2 Sr bevat
niet alle bestanddelen van art. 142.2 Sr, terwijl de wetsgeschiedenis geen aanknopingspunten bevat voor
de opvatting dat art. 142a.2 Sr niettemin moet worden beschouwd als een bijzondere strafbepaling in de
zin van art. 55.2 Sr. Ad 2. De strafbepalingen van respectievelijk art. 142a.2 Sr en art. 142.2 Sr hebben
verschillende strekkingen. Art. 142a.2 Sr strekt, kort gezegd, tot de strafbaarstelling van valse
bommeldingen, ook indien die op andere wijze geschieden dan door misbruik te maken van een
alarmnummer, terwijl art. 142.2 Sr ertoe strekt om het misbruik van alarmnummers strafbaar te stellen,
ook indien dat niet bestaat in een valse bommelding. Het Hof heeft terecht art. 57 Sr toegepast ipv art.
55.1 Sr.

Você também pode gostar