Você está na página 1de 254

n B o n ISQISD

m nnin
mm

I I I I I II Ml " " " " " "

G E D E N K B O E K V A N WERKSPOOR

P A U L V A N VLISSINGEN, STICHTER DER FABRIEK.

HONDERD JAAR

MACHINE-INDUSTRIE
OP OOSTENBURG

AMSTERDAM
DOOR

D M.G.DE B O E R
R

182,7

1927
DRUK D E BUSSY - A M S T E R D A M

Het feit, dat Werkspoor" jubileert, is niet slechts voor den kring van hen,
die direct bij deze fabriek betrokken zijn, van beteekenis. Geheel Amsterdam
viert dit jubileum mede. Werkspoor" heeft zich een bijzondere populariteit
verworven in onze stad. En te recht. De Nederlandsche Fabriek van Werktuigen en Spoorwegmaterieel, genaamd Werkspoor, is nauw met Amsterdam
verbonden. Zij is in den loop der jaren een factor van beteekenis geworden
in het economisch leven der hoofdstad. Haar lotgevallen worden voortdurend
belangstellend gevolgd en besproken door een niet gering deel der bevolking.
Amsterdam en Werkspoor" behooren bijeen!
Het is dan ook begrijpelijk, dat de belangen der fabriek mijn ambtsvoorgangers steeds zeer ter harte gingen. Bij uitbreiding van kapitaal verleenden
de Burgemeesters van Amsterdam hun medewerking, bij stakingen werd door
hen bemiddeld, bij reorganisatie schonken zij hun steun. Ja, bij alle groote
gebeurtenissen in de geschiedenis der fabriek gaven Ainsterdam's Burgemeesters
blijk van medeleven. Niet minder dan vroeger verdient de fabriek ook thans
nog de waardeering der Stadsregeering. Het is mij dan ook een voorrecht,
der traditie getrouw, in deze voor Werkspoor" zoo gewichtige dagen, daarvan
te mogen getuigen. Dat de Directie mij daartoe in de gelegenheid stelde, door
mij te verzoeken een voorwoord voor dit jubileumwerk te schrijven, stel ik
op hoogen prijs.
Wanneer ik- mij afvraag, waaraan Werkspoor", trots alle tegenwerkende
factoren, haar welzijn en ontwikkeling te danken heeft, dan zou ik daarvoor
drie eigenschappen kunnen noemen, die voortdurend de fabrieksleiding kenmerkten: energie, betrouwbaarheid en belangstelling voor de arbeiders.
Welk een energiek werker was de stichter der fabriek, Paul van Vlissingen.
Onvermoeid arbeidde hij voort, veelal met geringe hulpkrachten. Tegenslag
ontmoedigde hem niet. Gebrek aan medewerking van regeering en particulieren
deed hem slechts nog met te meer kracht voortgaan, wijl hij als zijn taak zag
hen te wekken uit den doodelijken slaap". Van Vlissingen's arbeid werd
gedragen door een breeden blik. Hij zag zijn werk in het geheel van het
economisch leven van zijn tijd. Waar hij zich uitspreekt in adressen aan
Regeering en Volksvertegenwoordiging en in brochures, toont hij zich naast
practisch zakenman iemand met warme belangstelling voor de belangen van
zijn vaderland. De uitgedoofde energie opwekken, dat is een levenskwestie.
Er is niet voor allen arbeid, maar die moet er komen. De werkloonen zijn
zoo laag, dat men niet eens in de eerste levensmiddlen kan voorzien; velen
v

zijn werkeloos. Een dure plicht is het daarin verbetering te brengen; niet op
fraaie theoretische beschouwingen komt het aan, maar op practische aanwijzingen : eerst wanneer alle handen werk hebben, kan men zeggen, dat de
natie een werkelijke welvaart bezit." Deze passage uit een zijner beschouwingen
teekent zijn opvattingen: door eigen geestkracht anderer energie wekken, tot
welzijn van het vaderland. En Van Vlissingen's opvattingen zijn die zijner
opvolgers.
Niet minder dan de werkzaamheid van den oprichter der fabriek, dwingt
onder meer de arbeid van J. P. Dudok van Heel tot bewondering. Hoe
fascineerend is het verhaal zijner reizen naar Itali en Egypte en de successen
voor de fabriek daar behaald....
Overal in de beschrijving van de geschiedenis van de fabriek treffen wij
de bewijzen van .energie, durf en breeden blik der leiders. Energie en durf,
die gedragen werden door het besef iets te kunnen bieden, dat waard is het
daglicht te aanschouwen.
In een redevoering op een der droevigste momenten in de geschiedenis
der fabriek sprak de heer A. C. Wertheim, terugziende op de werkzaamheid
der Directie: Bij alle transactin, met wie ook, hebben steeds eerlijkheid en
goede trouw voorgezeten; dit moet zoo blijven, zij het ook met opoffering
van al hetgeen wij eenmaal het onze mochten noemen". Wanneer wij thans
op zooveel blijder' tijdstip de historie der fabriek overzien, kunnen wij niet
beter doen, dan. deze woorden aanhalen ter karakteriseering van de gestie
der leiders door alle tijden van haar bestaan. Op het woord der Directie
kon men steeds volkomen aan; overeenkomsten werden steeds ten volle
nagekomen, met welke opofferingen dit ook gepaard mocht gaan; deugdelijk
was steeds al hetgeen werd geleverd. De concurrentie kon worden doorstaan.
Hetzij bij een wedstrijd met Engelsche sleepbooten in Egypte in het midden
der vorige eeuw, hetzij bij den kamp van scheeps-Dieselmotoren op de
hedendaagsche wereldmarkt, steeds legt Werkspoor" eer in!
Ook op sociaal gebied moet de Fabriek in de eerste gelederen worden
gerangschikt. Welk een belangstelling voor de arbeiders spreekt er reeds
uit Paul van Vlissingen's instelling van een ziekenfonds in 1843, uit zijn
adres aan de Tweede Kamer van 1854, beide in een tijd, waarin in het
algemeen sociaal interesse zoo uiterst gering was. Hier is een man aan het
woord, die een nauwkeurige studie maakte van het vraagstuk der opheffing
van het levenspeil van den arbeider. Sentimentaliteit was hem verre. Wars
was hij van oppervlakkige philantropie. Doch uit al zijn daden spreekt een
warm medegevoel met de nooden der minder-gesitueerden; de vaste wil,
zoo noodig, persoonlijk offers te brengen, wanneer het hun levensgeluk kan
vergrooten. Paul C van Vlissingen geleek in dit opzicht zijn vader. En, met
groote voldoening mag worden getuigd, dat de tegenwoordige Directie wij
zien het uit de uitvoerige schildering in Hoofdstuk VII ten dezen den
VI

weg harer voorgangers is gevolgd. Ja, in alle opzichten zet zij op waardige
wijze de verheven traditie der fabriek voort Niet zonder reden is daarom
Amsterdam nog steeds trots op zijn Werkspoor".
Zoo wil ik eindigen met het uitspreken van de hoop en de verwachting,
dat de Nederlandsche Fabriek van Werktuigen en Spoorwegmaterieel, genaamd
Werkspoor, nog lang aan de Hoofdstad, onder even energieke leiding als
voorheen, ten sieraad moge strekken!
De Burgemeester van Amsterdam,

24 Januari 1927.

VB

J
INHOUD.

Inleiding
L De stichting van de Commanditaire^ sociteit Paul van
Vlissingen en Dudok van Heel

Achteruitgang van ons land, 1. De industrieele revolutie, 1. Pioniers der moderne


industrie, 2. Het geslacht van Vlissingen, 2. De jeugd van Paul van Vlissingen, 3.
Zijn reis naar Indi, 3. Zijn huwelijk, 4. Javaansche druktypen, 4. Werkzaamheid
te Amsterdam, 5. Roentgen en de stoommachine, 5. Onhoudbare toestand, 5.
Cockerill, 6. Behoeften der A . S. M . . 6. Huur der Rokerij, 6. Aanvang van het
bedrijf, 8. Een rapport, 8. Pleidooi voor sanitaire maatregelen, 9. Koop van het
pand, 10. Aanbod aan de A . S. M . , 10. Verslag over den toestand, 10. Geen
overname door de A . S. M . , 11. Benarde toestand der A S. M 12. Oprichting
eener Commanditaire Sociteit, 13. Beroep op koning Willem I, 13. De
statuten, 14. Het bestuur, 14. Winstverdeeling, 15. Verzoek om steun, 15. Rapport
van Netscher, 16. Afwijzing van het verzoek, 17. Oprichting der Sociteit, 18.

II. De Commanditaire sociteit onder leiding van Paul van


Vlissingen 18281853

19

Adres aan Marine, 19. Suriname, 19. Concurrentie van Seraing, 20. De Belgische
opstand, 21. Windgeschut, 21. Invoerrecht op ijzer, 22. Cockerill en Suriname, 22.
Begunstiging van Seraing, 23. Bestellingen van Marine, 24. Brand der fabriek, 24.
Verzoek om steun 24. Beslissing door den koning, 25. Opdrachten van Marine, 25.
V a n Vlissingen technisch leider, 26. Octrooi-kwesties, 26. Brochure over de nijverheid, 27. Critiek van Netscher, 28. Concessie-aanvraag, 29. Afgewezen, 30. De
Koninklijke fabriek, 30. Locomotievenbouw, 30. Verhouding tot Roentgen, 31.
De Haarlemmermeer, 31. Veelzijdige werkzaamheid, 31. Bouw van ijzeren schepen, 32.
Bouw eener werf, 33. Groote werkzaamheid, 33. Wijziging der statuten, 33. Gevolgen
der revolutie van 1848, 34. Drukke scheepsbouw, 35, De Scheepvaartwetten, 35.
Aftreden van Paul van Vlissingen, 35. Zijn later werk, 36. Zijn beteekenis, 36.

III. De Commanditaire sociteit onder leiding van Paul C. van


Vlissingen

38

Verdere scheepsbouw, 38. Paul C . van Vlissingen gedecoreerd, 39. A . E . en J. P.


Dudok van Heel, 39. Opleiding van een fabrikantenzoon, 39. Eerste opdrachten, 40.
Schepen voor den Oostenrijkschen Lloyd, 41. Bouw der schepen, 41. Boot voor
het Iseo-meer, 42. Reis naar Egypte, 43. Ontmoeting met den lateren Leopold II, 43.
Belangrijke orders, 44. De Nijlstuw, 44. Orders van Japan, 45. Kettingboot voor
Pampus, 46. Strubbeling met de K . v . K . , 47. Uitvoerig verslag: 18581862, 47.
Vrije mededinging bij aanbestedingen, 48. Levering van locomotieven, 48. Geen
steun, 49. Brochure Paul van Vlissingen, 49. Geen bestelling van locomotieven, 50.
PaketvaartinN.O.I., 51. Nieuwe inschrijving, 51. n cent per zeemijl verschil, 52.
De belangen der fabriek verdedigd, 52. Advies van den Raad van Indi, 53.
Nationale belangen verwaarloosd, 53. Twee ondernemingen? 54. De cent van
Paul van Vlissingen, 55. Brochure Paul van Vlissingen, 56. Bestellingen van de
N . I. S. M . , 57. Gevolgen, 58. Japansche orders, 58. Laatste periode van bloei, 59.
IX

Achteruitgang? 60. Pletterij op het Funen, 60. Haar beteekenis, 61. Overname
door de K o n . fabriek, 61. Slechte resultaten, 62. Regeeringssteun gevraagd, 62.
De brug over het Hollandsen Diep, 63. De wijze van uitvoering, 63. De eerste
overspanningen, 63. Verliezen, 64. Aanzien der fabriek, 64. Velen en toch n"
contra den Prins, 65. Gebrek aan werkkapitaal, 65. Nieuwe vergrooting, 67. De
fabriek staande gehouden, 68. Gevolgen van den oorlog van 1870, 68. De toestand, 68.

IV. De Koninklijke Fabriek van Stoom- en andere Werktuigen


(1871 1891)
Pogingen tot reconstructie, 70. Onderzoek van deskundigen, 70. Voorstellen tot
reorganisatie, 70. Aanneming der voorstellen, 71. Regeling met de schuldeischers, 71.
De nieuwe directie, 72. Eerste maatregelen, 72. De loopende orders, 73. De
brug over het Hollandsen Diep, 73. Verliesposten, 73. Prioriteits-kapitaal, 74.
Nieuwe bestellingen, 74. Afloop der liquidatie, 75. Vooruitgang, 75. Gevaren, 76.
Afhankelijkheid van regeeringswerk, 76. De toestand der fabriek in 1878, 76.
7 V> van van der Made, 77. Achteruitgang, 78. Nieuw werk, 78. Uitbreiding
der werf, 79. J. D . van der Made, 79. Werkstaking, 80. Groote verliezen, 80.
Behoefte aan bedrijfskapitaal, 80. Geen vertrouwen van de geldmarkt, 81. De
leening toch volteekend, 82. Nieuwe verliezen, 82. Liquidatie noodig? 83. Nieuwe
behoefte aan bedrijfskapitaal, 84. Een nieuwe leening volteekend, 84. Weer verliezen, 84. Voorstel tot liquidatie, 85. Afscheidswoord van A . C. Wertheim, 85.
rf

V . De Nederlandsche Fabriek van Werktuigen en Spoorwegmaterieel, genaamd Werkspoor"


Pogingen fW voortzetting van het bedrijf, 86. Nieuwe voorstellen, 86. Financieele
voorstellen, 87. Onderhandeling. 87. De oprichting der nieuwe vennootschap, 88.
College van commissarissen, 88. Toestand der fabriek, 88. Verhuur van het
achterterrein, 89. Gebrek aan werk, 90. De eerste orders, 90. Bouw van
locomotieven, 91. Gevolgen van den Boerenoorlog, 91. Omzetting der actions
de Jouissance, 92. Toestand na tien jaren, 92. Bespreking van den toestand, 93.
Machines voor Coolgardy, 93. Ander werk, 94. Dieselmotoren, 94. Scheepsmotoren, 95. De Werkspoor-Dieselmotoren, 95. Ontwikkeling van het bedrijf, 96.
Toenemende bloei, 96. Uitbreiding noodig, 97. Plannen te Velsen, 97. Bouw der
fabriek te Zuilen, 98. Administratiegebouw, 98 De wereldoorlog. 99. Toenemende
moeilijkheden, 99. Diensten bewezen tijdens den oorlog, 100. Stoomturbines, 100.
De toestand na den oorlog, 101. Financieele toestand van Werkspoor, 101.
jubileum van den heer Muysken, 103. Het college van commissarissen, 103.

VI. De relaties der Fabriek met de suikerindustrie


De suikerproductie van Indi, 105. Uitzending van molens, 106. Beroep op den
koning, 107. Uitzending van een agent, 107. V a n den Bosch steunt, 107. Uitbreiding
der plannen, 108. Critiek van Roentgen, 108. Het voorstel gehandhaafd, 109.
Uitzending van Bayer, 109. Gebreken van de bereiding, 110. Vacumpannen, 110.
De firma Derosne-Cail, 111. Pogingen tot verbetering, 112. Vrije beschikking over
een deel der suiker, 112. Gevaar voor de Ned. industrie, 112. Aanvraag van een
suikercontract, 113. Houding van den minister. 113. Voorloopig contract, 114. De
fabriek Krian, 114. Saportas, 115. Critiek op de Amst. toestellen, 115. Slechte
gang van zaken, 116. De fabriek Krian, 116. Vrije beschikking als systeem, 117.
Gevaar voor concurrentie, 117. Associatie met Derosne, Cail et Cie, 118. Het

Spekhuis, 119. Gevaren oer vrije beschikking, 119. Oprichting van een dept
voorgesteld, 120. Besprekingen, 120. Voorschotten, 121. Protectie gevraagd, 121.
Protectie geweigerd, 122. Nieuwe aanvraag, 122. Weigering van den minister, 123.
Groote bestellingen, 123. Advies der Factory, 124. Steun der N.H.-M., 124. De
firma Dmmler en Co. agent, 125. Van Vlissingen, Dudok van Heel, Cail, Halot
en Co., 125. Gevolgen der liquidatie, 126. Crisis, 127. De taak van Werkspoor, 127.
Toenemende werkzaamheid. 128. Reis van den heer Muysken naar Indi in 1926, 129.

VII. De werkzaamheid der Fabriek op sociaal gebied.

.131

Paul van Vlissingen als werkgever, 131. Plaatsing van leerlingen, 131. Ziekenfonds, 132. Een merkwaardig adres, 132. Paul C. van Vlissingen als werkgever. 135.
Uitkeering van pensioen, 135. Van der Made als werkgever, 136. Toestand der
fabriek, 136. Toch gehechtheid aan de fabriek, 137. Loonregeling, 137. Ziekenfonds, 138.
Beambtenpensioen, 139. Arbeiderspensioen, 140. Spaarkas, 140. Regeling feest- en
vacantiedagen en winstaandeel, 140. Geen contact tusschen directie en werklieden, 141.
De Fabrieksraad, 141. Resultaten, 142. Werkspoorcourant, 142. Leerlingstelsel, 143.
Tuindorp Elinkwijk, 144.

Commissarissen van de N . V . Koninklijke fabriek van stoomen andere werktuigen.


1
Commissarissen van de N.V. Nederlandsche fabriek van Werktuigen en spoorwegmaterieel, genaamd Werkspoor" . .147
Lijst van schepen, welke door Werkspoor" zijn voorzien van
de voortstuwingsinrichting.
Stoomschepen
Motorschepen.

148
l-*0

Aanteekeningen
Noten

1 5 3

X!

LIJST DER PLATEN.


Paul van Vlissingen, stichter der fabriek, anoniem schilderij in het bezit van
, '"
,
tegenover den titel
den heer J. H . Nieuwenhuys
Voorgevel van de Fabriek in 1849, naar de schderij van K. Karsen. in het
bezit van Werkspoor
* '
"
'
Machine, vervaardigd in 1843, in de werkplaatsen voor de Rijn- en Staatsspoor
in gebruik gebleven tot 1902 en thans opgesteld in de hal van het
kantoorgebouw
' ' ' ' '
De Verona" en de Vicenza", gebouwd in 1853 voor den Oostenrijksche
Lloyd. Ned. Hist. Scheepvaart Museum te Amsterdam

De Mohammed Sad", de Marie de Brabant" en de Comte de Hainaut",


gebouwd in 1857 voor de Societ de Navigation entre la Belgique et
le Levant. De schepen, van hetzelfde type, worden voorgesteld door het
schip op den voorgrond. Prent naar een teekening van Greive.
Ned. Hist. Scheepvaart Museum te Amsterdam

Stoommachine, vervaardigd in 1862


24
De zgn. van Vlissingen-Vacumpan uit 1862
"
"37
A. E . Dudok van Heel
"
32
Paul C. van Vlissingen
"
"32
J. P. Dudok van Heel
"
"32
C. Fentener van Vlissingen
Bezoek van leden van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs aan de
Koninklijke Fabriek op 9 Juni 1864

Montage van de spoorbrug over bet Hollandsen Diep bij den Moerdijk op
^
28 April 1871
"
De fabriek te Amsterdam, in vogelvlucht
"
De fabriek te Utrecht, in vogelvlucht
"
"
Na den brand op 31 Mei 1922
"
"
F. W . Hudig . . .
'
"
J. M . van der Made
" 72
I. D. van der Made
' ' ' ' * , '

,
Bezoek van H. M . koningin Wilhelmina en H . M . de Koningin-Moeder
^
aan de fabriek op 27 April 1900
' ' ' ' .tai
" ftft
CH.Strumphkr. Directeur der Nederlandsche Fabriek' tot 1 Januari 1891
G Kloos, Technisch Directeur tot 1 Mei 1922
"
J. Muysken, Directeur sedert 1 Januari 1901

M . Triebeis, Directeur der Wagonfabriek


"
"104
H. M . van Unen, Admiiiistratief-Dtacteur
"
M . H. Damme, Adjunct-Directeur der Wagonfabriek
"
"
J. Muysken Jr., Onderdirecteur der Machinefabriek
"
Een der zijturbines van H. M.s kruiser Sumatra" 27,500 APJC
^
H. M.'s kruiser Sumatra" tijdens den proeftocht
"
Moderne molenbatterij voor een rietsuikerfabriek
Zescylinder dubbelwerkende viertakt Werkspoor-Scheepsdieselmotor van
^
5000 I.P.K

' "
"
" ,
Een partij van 50 kolenwagens, gereed voor aflevering aan de fabriek te Utrecht

..
Kijkje in het Tuindorp Elinkwijk" te Zuilen bij Utrecht
M

p 3 9

0000OO000

XII

V O O R G E V E L V A N D E FABRIEK IN 1849.
N A A R D E SCHILDERIJ V A N K. K A R S E N .

L DE STICHTING VAN DE COMMANDITAIRE SOCITEIT,


PAUL V A N VLISSINGEN EN DUDOK V A N HEEL

oen koning Willem I zich de taak oplegde, om in het in alle


opzichten achterlijke Nederland nieuw leven te brengen, stond hij
voor zeer groote moeilijkheden. De handel had zich verplaatst, de
industrie was vernietigd, het kapitaalbezit sterk verminderd, het
pauperisme op verontrustende wijze toegenomen. Er was dus heel
wat te doen, om ieder Nederlander, tot zijn eigen welzijn willende
medewerken, in staat te stellen een ordentlijk bestaan te verkrijgen )."
Buitengewoon moeilijk was vooral de taak, die Willem I zich
gesteld had op het gebied der industrie; hier toch moest alles nieuw
worden geschapen. De nijverheid, die in de zeventiende eeuw zooveel
tot den bloei van onzen staat had bijgedragen, was in de achttiende
eeuw bijna geheel te gronde gegaan; de Fransche tijd had, afgezien van
een enkele oorlogsindustrie, aan het nog bestaande den genadeslag
gegeven; wat blijkens de enqute van 1816 nog aan etablissementen" over was, waren feitelijk niet meer dan groote werkplaatsen,
waarin enkele arbeiders, werkend volgens verouderde systemen,
een schamel bestaan vonden. Bij deze enqute hooren we dan ook
klachten zonder tal; het liefst zouden velen weer zijn overgegaan
tot herstel der oude gilden ).
Wat vooral bedenkelijk was, de zoo uiterst belangrijke industrieele
revolutie was totaal aan ons land voorbijgegaan. In Engeland had
de stoommachine als bron van kracht haar intrede gedaan in de
werkplaatsen; gekoppeld aan spin- en weermachines, had zij de

Achteruitgang
p a n o n s

De industrieel
revo

tie

mogelijkheid geschapen voor een krachtige exportindustrie; zij was


in gebruik genomen als beweegkracht voor vervoermiddelen te
water; niet lang zou het meer duren of zij zou ook op den ijzeren
weg verschijnen; de omwenteling op het gebied der ijzerindustrie
opende op dit gebied onbegrensde mogelijkheden.
Pioniers der
E n tegenover dit alles stond Nederland, als iemand die jarenlang
moderne industrie, bhnd j geweest en, het gezicht plotseling terugverkrijgend, verbaasd
rondstaart in een wereld waarvan hij niets herkent en waarin hij
niet weet welken weg te kiezen. Gelukkig is het geweest, dat er
ten minste enkelen zijn geweest, die een ruimeren blik, hadden; die
begrepen, dat alleen de toepassing der nieuwe techniek de Nederlandsche industrie uit haar verval kon opheffen. In de eerste
plaats de koning, die weliswaar zelf niet" over technische kennis
beschikte, maar door zijn uitnemenden blik op de economische
belangen intutief voelde, langs welken weg de achterstand moest
worden ingehaald, en steeds bereid bleek, om zoowel door zijn
invloed als met zijn kapitaal de ondernemers te steunen. Drie van
deze laatste verdienen in het bijzonder onze aandacht; het zijn
John Cockerill, die met hulp van den staat en van den koning
het etablissement te Seraing stichtte ), Georg Moritz Roentgen, de
schepper van Fijenoord ), en eindelijk een Amsterdammer, Paul van
Vlissingen. Daar deze laatste op het gebied der machine-industrie
te Amsterdam jarenlang de leidende positie heeft ingenomen, in
die mate zelfs dat de geschiedenis daarvan zijn geschiedenis mag
worden genoemd, mogen enkele mededeelingen over zijn ontwikkelingsgang voorafgaan.
Het geslacht
Paulus van Vlissingen werd op 30 April 1797 te Amsterdam
van Vlissingen. g b ren
21 M e i d.a.v. gedoopt in de kerk der Evangelisch
Luthersche Gemeente. De naam van Vlissingen komt, als alle van
plaatsen afgeleide familienamen, vrij verspreid voor; in de 18 eeuw
treffen we b.v. in Indi een Reynier van Vlissingen aan, die een
mooien staat van dienst heeft gehad en zelfs gouverneur van
Coromandel is geweest; samenhang met de familie van onzen
hoofdpersoon valt echter niet te bewijzen. Paul van Vlissingen
was van eenvoudige herkomst; te Utrecht heeft een reeks van
van Vlissingens, beurtelings Paulus en Cornelis geheeten, het
s

e n

dc

vak van meestr-metselaar beoefend; een hunner afstammelingen,


Cornelis, kocht op 27 Maart 1792 het poorterschap van Amsterdam,
waar hij kort te voren gehuwd was met Maria Fentener, wonende
op de Keizersgracht bij de Reguliersgracht. Omtrent zijn leven is
bijna niets bekend; hij blijkt handel te hebben gedreven in verschillende
artikelen, maar heeft ten slotte aan zijn crediteuren een accoord
moeten aanbieden, waartoe de slechte tijden wel zullen hebben
bijgedragen. Blijkbaar is hij jong gestorven, daar reeds in 1816 van
zijn erfgenamen wordt gesproken
Vermoedelijk zullen het de geldelijke omstandigheden der familie
zijn geweest, die den jongen Paul, zooals hij steeds is genoemd,
er toe hebben gebracht vroeg zijn eigen brood te verdienen; op
1 September 1815 werd hij benoemd tot tweeden klerk bij den
generaalintendant van oorlog te 's-Gravenhage; hij klom weldra
op tot assistent-boekhouder. Blijkbaar heeft hij echter in dit ambt
geen toekomst gezien; op 24 Maart 1819 verzocht hij te worden
aangesteld bij de administratie der Indische troepen en op 3 April
zag hij zich benoemd tot adjunct-inspecteur der tweede klasse,
op een jaargeld van 1800 en met den rang van eerste luitenant.
Het is te betreuren, dat de jonge van Vlissingen het dagboek,
dat hij op de reis naar Indi heeft aangelegd, slechts tot aan zijn
aankomst te Batavia heeft bijgehouden; wij bezitten wel allerlei
gegevens over zijn reis naar Indi met het schip de Soerabaya en
vooral over een zeer belangwekkend bezoek aan Kaapstad, maar
over hetgeen ons veel meer zou interesseeren, over zijn verblijf
in Indi zelf, worden wij niet zoo goed ingelicht ). Het heeft slechts
kort geduurd; hij heeft echter blijkbaar zijn tijd zeer goed besteed.
Den militairen dienst heeft hij spoedig verlaten, daar hij reeds drie
maanden na aankomst als adjunct-inspecteur eervol ontslag verkreeg;
hij werd toen aangesteld tot lve voor de inlandsche talen, met den
rang van tweede assistent-resident van Soerakarta en kreeg de opdracht studie te maken van taal, zeden en gewoonten der Javanen en
een systeem te ontwerpen, om het Javaansche lettertype geschikt te
maken voor de drukpers, een buitengewoon moeilijke taak, die
hem de gelegenheid gaf zijn scherp verstand en zijn inventief
vermogen te bewijzen. Hij heeft zich hiervan op geniale wijze
2

De jeugd van
P*iviissingen.

Zijn rei* naar


Indl

gekweten door de schriftteekens in hunne grondvormen en hun


bekleedsels", zooals de klinkerteekens heeten, te ontleden en daardoor het aantal stempels voor de matrijzen zeer belangrijk te beperken.
W e l was de critiek aanvankelijk niet in alle opzichten gunstig het
heette, dat de letters zich wel tot het weergeven van gewone, maar
niet van taal van letterkundige waarde eigenden, zoodat aanvulling
door een meer deskundige noodig werd geacht maar aan den
anderen kant werd erkend, dat het door hem uitgedachte systeem
den eenigen weg aangaf voor het bereiken van het doel.Tegenwoordig
wordt dan ook over van Vlissingen's werk zeer gunstig geoordeeld;
het door hem voorgestelde lettertype gelijkt sterk op het schrift
in den Kraton te Soerakarta gebezigd, en men schijnt er sterk over
te denken het bij het onderwijs te Soerakarta weer in te voeren
met het oog op zijn groote duidelijkheid ).
Zijn huwelijk.
Ook in andere opzichten blijkt van Vlissingen zijn tijd in Indi
goed te hebben besteed; hij leerde daar Maria Jacoba Blank kennen,
de dochter van een rijken suikerplanter, en is met het nog zeer
jeugdige, 14-jarige meisje in het huwelijk getreden. Het is niet
onwaarschijnlijk, dat hij op deze wijze in kennis is gekomen met de
behoeften der suikerindustrie, wat hem er later toe zal hebben gebracht om zich toe te leggen op de vervaardiging van molens en
kookpannen.
javaansche
Het werk, den jongen van Vlissingen opgedragen, schijnt met
druktgpen.
d e snelheid te zijn beindigd; de verdere arbeid, het
graveeren der stempels voor de lettertypen, moest in Holland worden
verricht. Ook hij zelf, vermoedelijk door zijn huwelijkfinancieelonafhankelijk geworden, schijnt naar het vaderland te hebben verlangd;
reeds op 18 Maart 1821 werd hem uit Z . M . dienst honorabel
ontslag" verleend. De regeering trad nu in onderhandeling met
de Haarlemsche firma J. Ensched en Zoonen voor het doen snijden
van de stempels van de karakters, noodig voor het oprichten eener
Javaansche drukkerij. Het toezicht werd opgedragen aan den
inmiddels gerepatrieerden Paul van Vlissingen en aan kapitein Elout,
die bezig was met het vertalen en herdrukken van Marsdens Maleisch
woordenboek. De regeering blijkt over de belangeloos verrichte
. werkzaamheden van eerstgenoemden zeer tevreden te zijn geweest,
1

v e r r a s s e n

zooals blijkt uit het verleencn van de orde van den Nederlandschen
Leeuw, hem in 1825 geschonken.
Te Amsterdam teruggekomen, was hij daar in associatie getreden Werkzaamheid
met zijn broeder Frits, die een wijnhandel had opgericht; weldra
'
werd hij echter geheel in beslag genomen door pogingen om in
Amsterdam stoomschepen in de vaart te brengen. Ik heb deze.
kwestie elders uitvoerig behandeld en wil hier slechts aanstippen,
dat door Leonard de Vijver concessie was aangevraagd voor een
stoombootdienst op Harlingen; na diens overlijden nam van Vlissingen
de leiding op zich; hij vatte de zaak echter veel breeder op en
gaf, in combinatie met zekeren Liedermooy, den stoot tot de oprichting der Amsterdamsche stoomboot maatschappij, di een geheele
reeks van stoombootdiensten wilde openen op Zaandam en de
Zuiderzeesteden, maar tevens op Hamburg en Londen. Daar deze
zaak buiten zijn industrieele werkzaamheid omgaat en elders door
mij uitvoerig besproken is, zal ik haar verder hier ter plaatse onbesproken laten; zij is echter van groote beteekenis geweest, daar
zij van Vlissingen plaatste voor de noodzakelijkheid om zelf de
reparatie, weldra ook de constructie van scheepsmachines ter hand
te nemen
W a t toch was hetgeval?ToenRoentgen na de oprichting der Neder- Roentgen en
landsche stoomboot maatschappij voor de verder te bouwen schepen
t *machines noodig had, droeg hij de vervaardiging daarvan op aan den
zeer met hem bevrienden Luikschen industrieel John Cockerill, die sterk
bij de Rotterdamsche maatschappij genteresseerd was. Hij demonteerde voor dit doel de scheepsmachines van lage drukking, in Engeland aangeschaft voor de reeds vroeger in de vaart gebrachte Nederlander en zond de daarnaar vervaardigde teekeningen naar Seraing ;
tevens bewoog hij de regeering te bepalen, dat voortaan alle stoomschepen, met derzelver gansche toestel" binnenslands moesten worden vervaardigd. MetCockerill werd overeengekomen, dat deze alleen
aan de Rotterdamsche maatschappij, die haar werkzaamheid over
geheel Nederland wilde uitbreiden, scheepsmachines zou leveren ).
Het plan was goed overlegd; de 'combinatie van den best in- Onhoudbare
gerichten industrieel en den genialen ontwerper zou aan beider
*
ondernemingen een monopolie verschaffen. Toen kort daarna een
t e

t e r

Mn

foe!rf

zekere Taylor een stoombootdienst van Amsterdam op Utrecht wilde


openen en zijn schip gereed had, bleek het hem onmogelijk een
scheepsmachine te krijgen, daar Cockerill aan de Rotterdammers
gebonden was. Toen Taylor daarna uit Engeland een machine
binnensmokkelde en deze door Engelsche werklieden op een Amsterdamsche werf liet monteeren, werd aan het schip de vaart belet ).
Een dergelijke toestand was natuurlijk onhoudbaar; hij streed
geheel met de inzichten der regeering; Roentgen, adviseur voor
zaken van werktuigkunde, kreeg daarop de opdracht de oprichting
eener rijks-machinefabriek in het noorden des lands voor te
bereiden, waarbij o.m. het oog werd gevestigd op de voormalige
compagnieswerf te Amsterdam op Oostenburg. Dit plan werd echter
verijdeld; Cockerill bood de helft van zijn etablissement der regeering
te koop aan, mits deze met hem een associatie wilde aangaan en
zich verplichten noch rechtstreeks, noch zijdelings tot den bouw
eener concurreerende fabriek mede te werken. Cockerill verplichtte
zich daarentegen het contract met de N. S. M. te verbreken, welke
daarop harerzijds overging tot het stichten van haar etablissement op
Fijenoord, dat echter eerst in de volgende jaren tot beteekenis kwam ).
Toen de Amsterdamsche stoomboot maatschappij haar booten
ging bouwen, stond zij voor het aanschaffen van scheepsmachines
voor groote bezwaren; de fabriek te Seraing was met bestellingen
overladen, zoodat de A. S. M . bij een Engelschen fabrikant Dixon,
die zich te Couvin in de provincie Namen, dicht bij de Fransche
grens gelegen, had gevestigd, haar eerste machines moest bestellen, wat
natuurlijk groote kosten voor het transport meebracht en bij reparaties
ernstige vertraging en storing in den dienst zou meebrengen. Al
zeer spoedig zag de directie zich dan ook genoodzaakt een aanvraag tot het stadsbestuur te richten om op de Werf Vredenhoff,
aan den Kadijk gelegen, waar nu de werf en machinefabriek der
firma Wed. Ceuvel gelegen is, een kleine smederij te mogen oprichten ).
Natuurlijk was dit half werk, waarmee een doortastend man als
Vlissingen, die bovendien inzag welk een prachtig arbeidsterrein hier braak lag, niet tevreden kon zijn. Hij was dan ook
bezig om te zien naar een meer geschikte en voor uitbreiding
vatbare localiteit en daarbij viel zijn oog op de gebouwen der
1

Cockerill.

Behoeften
e r

Huur
Rokerij.

voormalige Oost-Indische Compagnie, waarop, zooals wij zagen,


reeds vroeger voor soortgelijk doel de aandacht der regeering was
gevallen. Met betrekkelijk weinig geld viel hier inderdaad iets te
bereiken. De gebouwen en terreinen der voormalige Compagnie
verkeerden in zeer verwaarloosden staat; het trotsche Zeemagazijn,
voor den opslag van graan gebezigd, was in het jaar 1822 ingestort;
sinds dien tijd vormde het een zeer schilderachtige, maar gehl
onbruikbare rune. W e l stonden nog een aantal andere gebouwen
overeind, maar ook voor deze bleek het onmogelijk een bestemming
te vinden. Een oogenblik werd eraan gedacht hier een bedelaarsgesticht te scheppen, maar dit plan kwam, voor de bedelaars, met het
oog op de in deze buurten heerschende malaria waarschijnlijk zeer
gelukkig, niet tot uitvoering. De panden aan de Oostenburger Gracht,
bij de Nieuwe Vaart, waaronder de zoogenaamde Rokerij, wier benedengedeelten voor het rooken en bewaren van spek eri vleesch voor
de schepelingen bestemd waren geweest, verkeerden in desolaten toestand. Zij waren in 1824 door Marine overgedragen aan Domeinen, die
ze echter tevergeefs trachtte te verkoopen; bij een veiling op9 Augustus
1825 werd de Rokerij, welker waarde op 21,400 geschat was, opgehouden, omdat het pand slechts 3000 kon opbrengen. Sindsdien
stonden de gebouwen, die veel koper en lood bevatten, aan roof
ten prooi"; men vernam, dat de buurtbewoners van plan waren de
paalgordingen om het Compagniesdok af te zagen en als brandhout
te bezigen, zoodat er wakers moesten worden aangesteld om deze
stoutheid te beletten." Het was daarom voor de autoriteiten een
uitkomst, toen zich voor de Rokerij eindelijk een gegadigde opdeed
in de directie der Amsterdamsche stoomboot maatschappij, die zich
bereid toonde om het pand, bestaande uit een woonhuis en een
groot pakhuis, voor een bedrag van 500 per jaar in huur te nemen.
Het huurcontract, dat voor drie jaar zou gelden, werd op 9 Februari
1827 afgesloten; de administratie der Domeinen zou zorgen voor de
noodige reparatie, terwijl de huurders de kosten, noodig voor de inrigting en instandhouding van een smederij en een werkplaats voor de
reparatie van stoommachines" op zichrfamen.De datum van 9 Februari 1827 moet dus worden beschouwd als de stichtingsdatum
van de fabriek waaruit later Werkspoor zou voortkomen ).
1

Blijkbaar is de zaak, hoe bescheiden ook de beschikbare middelen


e t voortvarendheid aangevat; weldra konden, onder leiding
van een Engelschen ingenieur, William Jackson, die aan de bekende
fabriek van Maudsley, welke de machines voor Roentgen geleverd
had, werkzaam was geweest, een dertigtal Engelsche werklieden
aan den arbeid gaan. V a n het bestaan der nieuwe fabriek, welker
stichting zonder eenigen ophef schijnt geschied te zijn, vinden we
weldra een bewijs, doordien op 21 December 1827 de vice-admiraal,
directeur en commandant der marine in het hoofddepartement van
de Zuiderzee, verontrust door de vlammen, die hij vlak bij zijn
lijnbanen zag opstijgen, tot de stedelijke autoriteiten het verzoek
richtte te doen nagaan in hoeverre de werkzaamheden der thans
bestaande fabriek tot herstelling van stoom- en andere werktuigen,
indien dezelve continueeren op den voet, waarop de fabriek actueel
is ingerigt, gevaarlijk kunnen worden geacht voor 's rijks maritieme
gebouwen." De commissaris over de publieke werken zond daarna
rooimeesteren erop af, die eerst na eenig zoeken, als weetende
niets van het bestaan van zoodanige fabriek," deze aantroffen ).
rapporti
Hun rapport is voor ons bijzonder merkwaardig, omdat het de
oudste beschrijving bevat, die van de fabriek bestaat. Zij troffen in het
gebouw zelf twee smidsen en daarachter, onder een afdak, een smeltoven aan; deze was geplaatst onder een afdak zonder schoorsteen;
het vuur werd aangewakkerd door een dubbele blaasbalg, welke
door zes mannen in beweging werd gebracht, zoodat de vlam door
een opening in het dak, dat deels met ijzeren spanten is voorzien
en deels door een nsteensmuur werd beveiligd, te voorschijn
kwam, hetgeen een vervaarlijk gezigt opleeverd." Rooimeesteren
achtten deze inrichting niet geheel vrij van gevaar; het afdak en
de oven stonden echter op een aanmerkelijken afstand van de Rijkslijnbanen, en waren door een water daarvan gescheiden.
De exploitanten hadden toegegeven, dat door hen geen eigenlijke
vergunning was gevraagd, daar het gebouw hun bepaaldelijk voor
dit doel was afgestaan, om welke reeden zijlieden geen verdere
demarches hadden gedaan." Gevaar voor brand door den oven was
niet aanwezig, dewijl zij dezelve niet met rouwe, maar met uitgebrande kolen of coak stoken, hetwelk geen vonken geeft;" zij

Aanvang van
het bedrijf.

w a r e n f

Een

MACHINE, VERVAARDIGD IN 1843, IN DE WERKPLAATSEN VOOR DE RIJN- E N STAATSSPOOR IN GEBRUIK


GEBLEVEN TOT 1902 E N THANS OPGESTELD IN DE HAL V A N HET KANTOORGEBOUW.

waren gaarne genegen alsnog vergunning aan te vragen, mits


zijlieden slechts niet werden genoodzaakt de smelt- en gietoven met
een kap te dekken, dewijl zij verzekeren dat zulks voor het gietijzer
zeer schadelijk is."
De commissaris der publieke werken wees in zijn rapport op
het feit, dat de reglementen beslist overtreden waren en dat men
de fabriek zou kunnen sluiten, wat hij echter niet durfde aanraden,
daar hij geen ernstig gevaar aanwezig achtte. Hij stelde daarom
voor den Vice-admiraal te berichten, dat men zig onleedig houd
met het beramen van middelen om alle nadeelen, welke uit die
fabriek konden voortkomen, zooveel mogelijk weg te nemen."
Hierbij schijnt het inderdaad gebleven te zijn.
Krijgen wij aldus een voorstelling van den primitieven toestand
van het bedrijf, ook over den toestand der terreinen worden wij

Pleidooi

v o o c sanit

rt

maatregelen.

ingelicht. Op 24 December 1827 zond Paul van Vlissingen op


verlangen van het stadsbestuur een Statistieke tabel in betreffende
de door mij gevoerde fabryk tot herstelling van stoom- en andere
werktuigen", waarin hij berichtte, dat daarin op dat oogenblik reeds
60 werklieden bezig waren. In een toelichting deelde hij mee, dat
hij weldra ook tot confexie" van dergelijke werktuigen hoopte over
te gaan en verzocht hij werk voor de stad aan hem op te dragen.
Hij wees op het feit, dat Rotterdam hierin was voorgegaan;
hijzelf had reeds eerder plannen ontworpen, maar door geringe
medewerking de uitvoering moeten uitstellen. V a n de stad had hij
in zoover eenige medewerking gekregen, dat hem de klei voor de
ophooging der gieterij gratis was afgestaan; het etablissement was
echter nog steeds omgeven door modderpoelen, moerassen en
stinkende vuilnishopen, waaruit vooral in den vroegen morgen
de verpestendste dampen opstijgen." De gezondheidstoestand der
werklieden liet dan ook alles te wenschen over; soms lag de helft
met koortsen te bed; bovendien werden deswege hoogere loonen
gevraagd dan in de stad. Met klem drong van Vlissingen dan
ook op maatregelen tot verbetering aan, in de hoop, dat hinderpalen
uit den weg mogen worden geruimd en onze natuurgenoten
een gelijke gezondheid mogen genieten," een bewijs van belangstelling in het lot zijner werklieden, dat hem als sociaal voelend
9

mensch boven zoo talloos velen zijner tijdgenooten doet staan ).


Koop
Het is te begrijpen, dat het stichten eener fabriek in een, op
pan het pand. k ten termijn gehuurd pand groote bezwaren meebracht en reeds
zeer spoedig blijkt dan ook moeite te zijn gedaan om de Rokerij in
eigendom te krijgen. Van de zijde der regeering werd alle medewerking ondervonden, al bestond er over den koopprijs aanvankelijk
eenig verschil van meening. In 1825 had men daarvoor het bedrag
van 21,400 vastgesteld, wat echter beslist te hoog was geweest;
niet is tegen te spreken, wat adressanten zeggen van de ongunstige
ligging van het gebouw en het betrekkelijk gebrekkige van hetzelve ;
in publieke veiling zou het waarschijnlijk weinig of geen gegadigden
vinden. Vermits het bestaan der maatschappij, welker bloei door
onzen geerbiedigden koning gunstig wordt voorgestaan, veel kan
toebrengen aan de welvaart van een deel onzer stad, waarin door
deze inrigting aan veel handen ruim werk kan worden verschaft,"
werd een koopprijs van 8000, zooals door adressanten geboden
schijnt te zijn, billijk geacht. Ten slotte is deze op 9000 gebracht
en voor dit bedrag is op 1 Januari 1828 het gebouw in eigendom
aan den huurder overgegaan ).
Aanbod aan
Hoewel van Vlissingen Liedermooy is weldra uit de zaak
de A. s. M. t g getreden bij al deze. transacties steeds was opgetreden
ak directeur der Amsterdamsche stoomboot maatschappij, was
de zaak toch in juridischen zin daar buiten om gegaan; op de
vergadering van deelnemers, gehouden op 23 November 1827, had
hij evenwel kennis gegeven van de Oprichting der fabriek, onder
mededeeling, dat het in zijn bedoeling lag deze aan de maatschappij
over te doen. Op een volgende vergadering werd, nadat het gebouw
in eigendom verkregen was, deze aanbieding in meer officieelen vorm
herhaald; hij was bereid de fabriek, met de daarin geplaatste werktuigen voor 50,000 aan de maatschappij over te doen. Er werd
een commissie benoemd om de zaak te onderzoeken, de inrichting
op te nemen en in een volgende vergadering verslag uit te brengen.
Verslag over
Op 12 Juli 1828 werd dit verslag uitgebracht. De commissie had
den toestand. j j j gebouw op de Oostenburgergracht met de meest mogelijke
oplettendheid" bezichtigd; blijkbaar had zij verbaasd gestaan over
hetgeen met bescheiden middelen bereikt was. Wij hebben de
1

or

cru

10

uitgaven, besteed tot het daarstellen van al wat wij gezien hebben,
vergeleken met hetgeen bestaat, en kunnen onze verwondering niet
ontveinzen, dat in een zoo korten tijd met bekrompen middelen een
etablissement van dien aard tot die hoogte gebragt is, daar er
reeds bestaat: eene ijzer- en kopergieterij, eene koperslagerij, eene
draaierij, en eindelijk een bankwerkers- en timmermanswinkel, met
alle de tot die onderscheidene werkzaamheden benoodigde gereedschappen, mitsgaders eene zekere hoeveelheid modellen, kortom al
hetgeen vereischt wordt, niet alleen tot het herstellen van stoomwerktuigen, maar tot een volkomene vervaardiging daarvan, evenzeer als van andere mechanique werktuigen, zoodat wij eenparig
en volmondig betuigen, dat, naar het oordeel, dat onze kennis ons
veroorlooft te vellen, er niets te wenschen overblijft, dan alleen
het verder volmaken van het begonnen werk. Wij begrijpen dan
ook, dat zoodanige Fabrijk een noodzakelijk en onontbeerlijk
vereischte is, daar waar een actieve stoomvaart bestaat, om de
werktuigen ten allen tijde behoorlijk en spoedig in order te houden."
Toch durfde de commissie, hoe gewenscht ook het bezit van
een dergelijke fabriek zou zijn, de overname niet aan de maatschappij aanraden. Want de staat van volmaaktheid van de fabriek
vordert ook weder het aanhouden van kundige werklieden, die wel
niet altoos voor de behoeften van een enkele maatschappij, als
deze is, bezig gehouden kunnen worden." Zij achtte, dat het
exploiteeren van een dergelijke fabriek buiten den kring van werkzaamheden der maatschappij lag en dat de overname dus moest
worden ontraden ).
Bij het opsommen harer motieven had de commissie blijkbaar
n punt onbesproken gelaten, en wel de wrakkefinancieeletoestand
der maatschappij, die het ongeraden deed zijn nog meer hooi op
de vork te nemen. De A. S. M . was opgericht in een oogenblik
van enthousiasme voor de stoomvaart; men had meer geld gekregen,
dan aanvankelijk gevraagd was; van den koning was een belangrijke
inschrijving verkregen; men had daarop de maatschappij, het
voorbeeld der Nederlandsche Handel-Maatschappij volgend, veel
grooter opgezet, dan oorspronkelijk in de bedoeling had gelegen.
Zorgeloos geworden door hetrijkelijktoevloeien van het kapitaal,
1

11

Geen overname
doorde A.s

M.

werd de vloot te groot gemaakt; de schepen vielen bovendien zeer


in prijs tegen, vooral door het faillissement van den bouwmeester,
en reeds zeer spoedig zat de maatschappij financieel aan den grond.
De directie wendde zich daarop tot de regeering om steun en
verzocht uit het Fonds der nationale nijverheid een voorschot
te mogen ontvangen van 150,000; het voorschot werd haar
toegestaan tegen een rente van 3 procent.
Benarde toestand
Hiermee was de zaak echter niet gered; het bleek, dat verder A, s. M.
hiUcnde lijnen zoo verliesgevend waren, dat zij moesten worden
gestaakt; alleen die op Hamburg gaf behoorlijke resultaten. Tegen
het einde van 1827 zat men opnieuw vast en op 26 December
richtte men zich wederom tot de regeering om steun; de ramingen
waren te zuinig gebleken; men werkte met een te kleine kas;
bovendien had men geld noodig voor de complete inrigting van
een kleine fabriek voor de herstelling van stoomwerktuigen, welke
in het belang der maatschappij dringend gevorderd wordt." Men
had zich niet tot de Beurs gewend, omdat kooplieden hun liefde
voor het algemeen welzijn wel niet zoover zullen strekken, dat zij
gelden tegen zoo lage rente beschikbaar stellen, als Z . M . doet
ter bevordering der nationale nijverheid."
sc

Een op dergelijke wijze gemotiveerd verzoek, dat zoo duidelijk


deed zien, hoe bedenkelijk het op te gemakkelijke voorwaarden verstrekken van regeeringssteun werkte op het verantwoordelijkheidsgevoel van hen, die met dezen steun staande werden gehouden, moest
wel een onaangenamen indruk maken. Aan adressanten werd dan
ook bericht, dat hun verzoek niet kon worden ingewilligd. Toen
daarop in de behoefte aan kasgeld onder zeer bezwarende voorwaarden door een leening op korten termijn werd voorzien, volgde
een scherpe bestrijding van den heer Netscher, den administrateur
van het Fonds der nationale nijverheid; in de volgende jaren heeft
hij het voortdurend op de opheffing der maatschappij toegelegd,
zooals ik in mijn Geschiedenis der Amsierdamsche stoomvaart
uitvoerig heb beschreven ).
Het is te begrijpen, dat onder dergelijke omstandigheden de
commissie tot het advies kwam, dat boven is medegedeeld. Zij liet
het echter niet hierbij. Zij wees er op, dat de fabriek aan een bepaalde
1

12

behoefte voldeed en reeds belangrijke bestellingen had gekregen,


o.a. van twee stoomsuikermolens voor Surinaamsche plantagin";
ook was de reparatie van de pas aangekochte stoombaggermachine
der stad aan haar toevertrouwd. Zij eindigde haar rapport met de
fabriek krachtig aan te bevelen in de bescherming onzer vermogende stadgenooten."
N u van de overname der fabriek door de A . S . M . moest worden
afgezien, sloeg van Vlissingen een anderen weg in. Door Gebr.
van der Vliet, handelaars in ijzerstaven op het Bickerseiland, kwam
hij in relatie tot een Rotterdammer, Abram Everardus Dudok van
Heel, die bereid was een belangrijk bedrag in de onderneming te
steken en de administratie daarvan op zich te nemen; besloten werd
een poging te doen om den steun van den koning en van de
Amsterdamsche kapitalisten te winnen voor de oprichting eener
Commanditaire Sociteit. Op 30 Augustus 1828 werden de ontwerpstatuten met een uitvoerig adres toegezonden aan Z . M ten
einde voor deze nieuwe instelling Hoogstdeszelfs bescherming en
edelmoedige deelneming te imploreeren )."
Adressanten verklaarden overtuigd te zijn, dat Z . M . , bekend
met alles wat den staat en de behoefte der nijverheid binnen het
gelukkige rijk, waarin Uwe Majesteit den scepter voert," zou
toestemmen, dat een fabriek, als hier bedoeld wordt, bereids nu
voor Amsterdam en de aan die stad grenzende noordelijke
provintin belangrijk en zelfs onmisbaar is." Andere etablissementen
waren te ver afgelegen om de te Amsterdam gebruikt wordende
stoomwerktuigen met spoed te kunnen herstellen. Veel kon verder
van de uitbreiding van het gebruik van den stoom worden verwacht. W a t kunnen, Sire, de gevolgen van de instelling van
dergelijke fabryk niet zijn, te midden van een landaard, wiens
voorzigtige geest schijnt te vorderen, dat, zal hij eenige nieuwe
ondernemingen durven beginnen, hij door de ondervinding daarmede
vooraf gemeenzaam worde gemaakt en zijne kennis daarvan op het
dagelijks gezigt en de gewoonte steune," Men mocht de hoop
koesteren om niet alleen de plantagin van onze colonin, maar
ook andere Inlandsche fabrieken en inrigtingen vanuit deze fabryk
van de noodige werktuigen te voorzien." De fabriek had dus

Oprichting

^ ^

13

Beroep op
k o m n g W t U e m

'

aanspraak op de bescherming van ieder, die er nog eenigen prijs


op stelt om in deze hoofdstad winstgevende inrigtingen tot stand
te brengen en ons te ontheffen van de behoefte aan vreemde hulp."
De statuten. De ontwerp-statuten') bepaalden, dat het maatschappelijk kapitaal
100,000 zou bedragen, waartoe de beide besturende vennooten
ieder 15,000 zouden bijdragen, terwijl de commanditaire vennooten te zamen 70,000 zouden fourneeren. Het kapitaal zou
later, op voorstel der besturende vennooten, door Commissarissen
kunnen worden verdubbeld; tot zoolang kon overdracht van
aandeelen slechts onder het stellen van cautie plaats hebben.
De vennootschap werd opgericht voor tien jaar; na afloop van
dezen termijn had iedere commanditaire vennoot het recht zijn
kapitaal terug te nemen. Aan den stichter der fabriek werd toegestaan zijn aandeel van 15,000 te voldoen in werktuigen en
gereedschappen in de fabriek aanwezig; verder werden de besturende deelgenooten gemachtigd om de fabriek met de verdere
werktuigen over te nemen voor een bedrag van 35,000; van
Vlissingen ontving dus in het geheel 50,000, evenveel als hij aan
de A. S. M . gevraagd had, waarvan 15,000 in aandeelen.
Het bestum.
De besturende vennooten namen op zich, ieder, zooveel
mogelijk het hunne toe te brengen om de fabryk door zuinigheid,
orde en activiteit te doen bloeyen." Van Vlissingen zou niet geregeld aanwezig behoeven te zijn, maar zich, zooveel zijne andere
werkzaamheden hem dit veroorloven, aldaar bevinden, en dagelijks
aldaar eenigen tijd doorbrengen;" Dudok van Heel daarentegen
zou zich in overleg met van Vlissingen, zooveel mogelijk den
geheelen dag aldaar ophouden, opdat de fabryk zoo min mogelijk
alleen zij;" hij was in het bijzonder met het administratieve gedeelte
en het houden der kas belast. Aan beide besturende vennooten
was het uitdrukkelijk verboden, eenigen effecten-handel te drijven,
middellijk of onmiddellijk deel te hebben in eenige fabryk van
gelijken aard als die, waarmede de Sociteit zich bezig houdt, of
in eenigen handel in steenkolen, koper, ijzer, in kolen- of ijzermijnen." Van Vlissingen moet dus ook uit den steenkolenhandel,
dien hij aanvankelijk met zijn broeder Cornelis schijnt te hebben
gedreven, zijn getreden.
14

Uit en door de commanditaire vennooten zouden drie commissarissen worden gekozen, die met het toezicht werden belast; zij
zouden elke maand een schriftelijk verslag van de werkzaamheden
in de fabriek en elke drie maanden een summiere staat en balance,
getrokken uit de boeken der Sociteit" ontvangen en zoowel de
boeken als de kas te allen tijde kunnen verifieeren. Mochten zij
bedenkingen hebben, dan zou het geschil zoo noodig door arbiters,
door besturende vennooten en commissarissen aangewezen, kunnen
worden uitgemaakt.
De winstverdeeling was als volgt geregeld. Aan ieder der besturende deelgenooten zou uit de onkosten jaarlijks 2000 worden
uitgekeerd. Bleek er verder winst te zijn gemaakt, dan zou eerst
4 % over het gestorte kapitaal aan de deelhebbers worden uitgekeerd; van de rest der winst zou 10 % op een reserve-rekening
worden gebracht; 40% zou onder de besturende en 50% onder
de commanditaire vennooten worden verdeeld. Zoodra de reserverekening 5 % van het gestorte kapitaal zou bedragen, zou deze
rekening niet verder worden gecrediteerd, terwijl dan het aandeel
der commanditaire vennooten met 10% zou worden verhoogd.
Voor verliezen zou de reserve-rekening en, zoo deze niet voldoende was, de winst- en verliesrekening worden gedebiteerd;
in de volgende jaren zou geen winst worden uitgekeerd, tot deze
laatste weer was aangevuld.
Door andere bepalingen was vastgesteld, hoe gehandeld moest
worden bij overlijden van een der besturende vennooten; zijn
weduwe zou dan een door Commissarissen geschikt geacht persoon
als opvolger kunnen aanwijzen; ontbinding zou buiten de vastgestelde
termijnen alleen kunnen plaats hebben bij verlies van een derde
van het gestorte kapitaal.
Zoo luidden de statuten, welke aan het adres aan den koning
werden toegevoegd. Het adres zelf eindigde met een krachtig beroep
op 's konings nationale gezindheid. De fabriek behoefde niet meer
opgericht te Wordn; sedert maanden werd daar met 50 arbeiders
gewerkt en reeds hadden verschillende welgeslaagde werken de
deugdelijkheid der inrichting bewezen; mannen, eerbiedwaardig
door hunnen stand en kunde, hebben de fabryk met een bezoek
15

Wmstverdeeng.

Verzoek om steun.

flappert van
e t s c

'

en, na een nauwkeurig onderzoek, ook met hunne goedkeuring


vereerd. Een dergelijke inrigtmg, en met dezelve al hetgeen het
vaderlandsche hart daaruit voor deze stad en deszelfs gevolgen
voorspeld had, in hare geboorte te moeten zien smooren, zou
voorzeker hoogst verdrietig zijn voor ieder, die nog niet aan
de welvaart van Amsterdam wanhoopt." De Amsterdamsche stoomboot maatschappij kon niet zonder een dergelijke fabriek bestaan
en zich ook niet met de zorg daarvoor belasten. Men had de
keus tusschen ophouden of als algemeene inrichting voortzetten;"
het was om deze reden, dat adressanten het waagden om U . M . ,
den Hoogen begunstiger der Nederlandsche nijverheid, te adieeren
en Hoogstdeszelfs krachtdadige medewerking in te roepen."
V a n een dergelijk beroep op 's konings nationale gezindheid,
mocht bij Willem I, die gewoon was zijn vermogen op de meest
vrijgevige wijze zelfs voor zeer riskante ondernemingen beschikbaar
te stellen, in den regel wel eenig resultaat worden verwacht.
Het verzoek werd echter om advies in handen gesteld van
den administrateur voor nationale nijverheid Netscher, die op
11 September 1828 een uitvoerig rapport aan den minister van
Binnenlandsche zaken uitbracht.') N u was Netschers verhouding tot
van Vlissingen zeer gespannen; elders heb ik beschreven, hoe
alleen door de krachtige bescherming, welke deze bij den burgemeester
van Amsterdam F. van de Poll en bij den door Netscher aan de
A . S. M . opgedrongen regeeringscommissaris van Naamen van
Scherpenzeel had gevonden, belet is, dat de A . S . M . werd opgeheven
en de Amsterdamsche stoomvaart onder den invloed der Rotterdamsche Nederlandsche stoomboot maatschappij werd gebracht ).
!

Was Netscher dus wellicht niet de man om de onderhavige


kwestie objectief te bezien, er was nog een andere omstandigheid,
die zijn oordeel kan hebben vertroebeld. Het Fonds der nationale
nijverheid was voor zeer belangrijke bedragen genteresseerd bij het
etablissement te Seraing, dat voor de helft aan den staat behoorde;
deze had dus in de nieuwe fabriek een concurrent te vreezen.
Het rapport draagt dan ook een aan van Vlissingen bepaald vijandig
karakter. Het begon al dadelijk met de insinuatie, dat de vorm eener
commanditaire vennootschap zou zijn gekozen, om niet de voor
16

D E V E R O N A " E N D E V I C E N Z A " , G E B O U W D I N 1853


V O O R D E N OOSTENRIJKSCHEN LLOYD.

D E M O H A M M E D SAID ", DM Q r D D H ^ H T E R O R O N B D E MARIE D E B R A B A N T '


E N D E C O M T E D E H A I N A U T " , G E B O U W D I N 1857 V O O R D E S O C I T
D E NAV1GATIQN E N T R E L A BELGIQUE E T L E L E V A N T .

de oprichting eener algemeene naamlooze vennootschap noodige


goedkeuring der Regeering te behoeven; toch was de ontworpen
vennootschap, blijkens de beperking van de macht der bestuurders
door de geldschieters ab ovo" feitelijk een Socit en nom
collectif. Blijkbaar was het de bedoeling der oprichters om niet
onderworpen te zijn aan een toezicht, waartegen door de bestuurders
der A . S . M . op alleszins onkiesche wijze" bezwaren waren ingebracht;
blijkbaar doelde hij hier op het verzet tegen het aanstellen van
een regeeringscommissaris bij die maatschappij.
Ook den verderen opzet keurde hij echter in vele opzichten af.
Van Vlissingen zou de bestaande fabriek voor 50,000 inbrengen
bij de nieuwe vennootschap, voor hetzelfde bedrag, waarvoor
hij haar vroeger aan de A . S . M . had willen verkoopen. Hij zou
dagelijks slechts eenign tijd aan de fabriek doorbrengen; het
toezicht zou dus te wenschen overlaten en aan tusschenpersonen
moeten worden toevertrouwd; ook in dit opzicht kan de zaak
niet met volle ruimte worden aanbevolen." Voor de leiding der
fabriek was veel kennis noodig en een groot kapitaal; waren
beide aanwezig? Het ware daarom beter, indien requestranten zich
bepaald hadden tot reparatie van machines en vervaardiging van
gewone werktuigen, niet voor schepen bestemd!
De rapporteur stelde eindelijk de vraag, wat adressanten
bedoelden. Wilden zij de persoonlijke deelneming van den Koning
inroepen* dan moest dit aan Z . M . zelf worden overgelaten.
Deelneming van het Fonds voor nationale nijverheid was echter
niet mogelijk; artikel 16 van het contract met Cockerill bepaalde
uitdrukkelijk, dat het gouvernement niet andere, dergelijke fabrieken
mag oprichten, noch daaraan onder eenigen vorm deelnemen." Om
al deze redenen achtte rapporteur het bedenkelijk tot de zaak
toe te treden."
Toen de Minister van binnenlandsche zaken zich geheel met
dit rapport vereenigde, kon de koning moeilijk anders doen, dan
hiermede accoord gaan, zooals dan ook geschiedde blijkens zijn
potloodaanteekening op het rapport; aan adressanten werd
medegedeeld, dat bij Kon. Besl. van 20 September 1828, N o . 2
hun verzoek is gewezen van de hand."
3

17

Afwijzing van
e t

*****

Oprichting
der Sociteit.

Gelukkig is het plan hierop niet gestrand. De zaak had te


Amsterdam voldoende instemming gevonden; het kapitaal schijnt
zonder veel moeite te zijn bijeengebracht en op 11 November 1828
kon ten kantore van notaris M r . Joh. Commelin') worden overgegaan
tot oprichting eener Sociteit, ter verdere volmaking en voortzetting van de door den eersten comparant (van Vlissingen),
binnen deze stad aan het einde der Oostenburgergracht opgerigte
Fabryk ter vervaardiging en herstelling van Stoom- en andere
Ijzer- en Koperwerktuigen." Op 14 November werd de eerste
vergadering van commanditaire deelhebbers gehouden, door welke
als Commissarissen werden aangewezen de Heeren Ananias Willink,
Claude Danil Crommelin en Danil Hodshin, die jarenlang hun ambt
geheel belangeloos hebben waargenomen.

ooooOOooo

18

II. DE COMMANDITAIRE SOCITEIT ONDER LEIDING VAN


PAUL VAN VLISSINGEN 1828-1853

et ongeluk heeft gewild, dat de fabriek, welker geschiedenis


het onderwerp van deze studie is, herhaaldelijk door branden
is geteisterd en dat bij n daarvan het administratiegebouw is
verloren gegaan. Het gevolg daarvan is geweest, dat het archief
der vennootschap geheel is vernietigd en dat wij dus haar geschiedenis moeten samenstellen uit allerlei verspreide gegevens; tot
zelfs de jaarverslagen ontbreken! Men houde daarom in het oog, dat
een groot deel van de werkzaamheid aan elke waarneming ontsnapt;
het werk, voor particulieren verricht, is in vele gevallen niet meer
te achterhalen.
Wel was dit mogelijk met allerlei werk, verricht voor den staat.
Enkele maanden vr de oprichting der commanditaire vennootschap gaf van Vlissingen, bij schrijven van 4 Juli 1828, kennis
van de oprichting der fabriek aan den minister van Marine, om
de fabriek in diens protectie aan te bevelen. Hij beval zich aan
voor de levering van gegoten ijzeren en koperen voorwerpen,
waarvan de verkrijging op de plaats zelve altijd verkieslijk moet
zijn;" bestellingen zouden bijdragen tot de bloei en duurzame
vestiging dezer allernuttigste inrigting." Kort daarna gelukte het bij
een inschrijving de herstelling van 37 ijzeren waterlasten te verkrijgen, en de levering van een dubbele werfbrandspuit.')
Deze bestellingen waren slechts van geringe beteekenis; van
grooter belang was het, dat van Vlissingen van den aanvang af
19

Adres aan
MarOTe

Suriname.

relaties had weten aan te knoopen met de suikerindustrie in Suriname.


De plantages aldaar waren vooral in het bezit van het Amsterdamsche
kapitaal; zoo belangrijk werden de relaties, dat, blijkbaar op verzoek
en met ondersteuning van Amsterdamsche kooplieden, William
Jackson, technisch leider der fabriek, naar Suriname vertrok om daar
bij de montage van suikermolens en stoommachines leiding te geven
en de fabriek als agent te vertegenwoordigen. Van te meer beteekenis
was dit, omdat ook Cockerill niet stilgezeten had en, in overleg
met het gouvernement, aldaar een agentschap vestigde onder leiding
van den Engelschman Keen.
Concurrentie
De concurrentie tegen de fabriek te Seraing viel des te moeilijker,
van Seramg.
] jj^g
i g
t
ingericht, over veel ervaring
beschikte en zelf gietijzer produceerde, terwijl het vreemde ijzer
zooveel mogelijk door invoerrechten werd geweerd. Bovendien
verschafte de associatie van Cockerill met den staat aan eerstgenoemde een grooten voorsprong. Toen op 10 Febr. 1829 van
Vlissingen verzocht met de leverantie van een stoomwerktuig voor
een meelmolen in het Amsterdamsche Entrepotdok te worden
begunstigd, kreeg hij ten antwoord, dat het gouvernement zelf
daarin dacht te voorzien; de administrateur van het Fonds der
nationale nijverheid had erop gewezen, dat in het belang van
genoemd Fonds de machine bij Cockerill moest worden besteld ).
Tevergeefs betoogde van Vlissingen, dat Z . M . zeker met welgevallen de oprigting der Fabrijk voor stoom- en andere werktuigen zal hebben vernomen, terwijl het iederen Nederlander bekend
is, dat zijn beminde koning steeds Hoogstdeszelfs bescherming
verleent aan de nijvere pogingen van hen, die een nuttige onderneming hebben tot stand gebracht." De fabriek werkte nu reeds
nuttig, daar anders twee derde van het door haar vervaardigde
uit Engeland zou zijn ontboden; ten uiterste smartelijk zou het
vallen, wanneer de vervaardiging van werktuigen, binnen deze stad
benoodigd en waartoe zij is ingerigt, aan anderen werd gegund,
daar zij in prijzen en deugdzame bewerking met anderen meent te
kunnenrivaliseeren;zoodanige beschikking zou schadelijk voor de
fabriek naar buiten werken )." Het baatte echter weinig: op 24 Maart
werd ook op dit adres afwijzend beschikt; door een samenloop van
0 m (

a t

v e e

r o o t e r v o e

20

omstandigheden is van de oprichting van den meelmolenniet gekomen.


Van Vlissingen heeft het uitbreken van den Belgischen opstand De Belgische
met belangstelling gade geslagen; reeds op 3 Oct. 1830 richtte hij
P een schrijven tot de Regeering, waarin hij herinnerde aan het feit,
dat hij tot 1820 als eerste luitenant bij het leger in Nederlandsen
Oost-Indi had gediend; in 1823 was hij in dezen rang bij de
Amsterdamsche schutterij geplaatst; kort daarna had hij evenwel
met het oog op zijn zwakke gezondheid ontslag moeten vragen.
Na den opstand had hij zich opnieuw beschikbaar gesteld;" niet
langer werkeloos wenschend te blijven, achtte hij thans de tijd
daar, om met de daad bewijzen van liefde en gehegtheid aan vorst
en vaderland te geven;" hij verzocht dat het Uwe Majesteit moog
behagen hem wederom tot eerste luitenant te benoemen ten einde
alle diensten te presteeren, als het Uwe Majesteit moog behagen
hem op te leggen )."
Kort daarna zocht hij nog op andere wijze de zaak van het Windgeschut.
land en van zijn fabriek te dienen. Reeds waren verschillende
stoomschepen der door van Vlissingen bestuurde Amsterdamsche
stoomboot maatschappij naar het zuiden vertrokken, waar zij bij
het vervoer van troepen als anderszins, goede diensten bewezen;
op 8 October stelde van Vlissingen de regeering voor om een
ongebruikt schip dier maatschappij in een mobiele batterij" te
herscheppen en, volgens de denkbeelden van William Jackson, van
windgeschut te voorzien, dat door de stoommachine der boot in
werking gebracht zou worden. Dit geschut, ingerigt naar het
principe der windroeren en waarbij alle buskruit wordt bespaard,
zoude een ongelooflijke werking kunnen doen, waarbij die eener
gewone batterij niet te vergejken is."
Het plan, waardoor de A . S. M . van een schip zou worden
ontlast, viel echter bij het Departement van Marine niet in goede
aarde. De Directeur-generaal Wolterbeek wees erop, dat de
te Vincennes gedane proefnemingen met dergelijk windgeschut
geen goede resultaten hadden gehad. Aanschaffing zou tot kostbare proefnemingen leiden; de tegenwoordige toestanden waren
daarvoor weinig geschikt; reeds op 16 November kwam dan ook
het antwoord, dat proefnemingen niet noodig geoordeeld werden ).
stand

21

Evenmin werd door de regeering ingegaan op het voorstel om


aan de Amsterdamsche fabriek een geweerfabriek te verbinden,
waartoe de directie wilde overgaan, als de regeering zich tot
het afnemen van een bepaald aantal geweren wilde verbinden ).
Van grooter belang was evenwel het feit, dat, nu Belgi onafhankelijk scheen te worden, er kans begon te komen, dat de
Amsterdamsche fabriek van de concurrentie van het etablissement
van Cockerill zou -worden bevrijd. Nog in het jaar 1830 richtte
de directie een verzoek aan de regeering om bij invoer van het
benoodigde ijzer een premie te willen toestaan in verhouding
staande tot het door haar betaalde invoerrecht. Blijkbaar werd toen
nog niet op het slagen van den opstand gerekend; op het rekest
werd althans afwijzend beschikt. Enkele maanden later kwam de
directie echter op de zaak terug; zij wees erop, dat zij sedert de
onlusten in Belgi verschillende aanvragen voor stoomketels had
ontvangen. Dit had echter niet tot resultaten geleid, wat zij toeschreef aan het hooge invoerrecht, 10,35 per 100 Ned. ponden
met 13% verhooging; zoo bleef de fabriek verstoken van werk,
dat nu in het buitenland werd gemaakt. De directie vleide zich,
bij verlaging van het recht op plaatijzer voor stoomketels, met
Engelsche fabrieken, die, aan de source der grondstof" liggende,
reeds zooveel voor hadden, te kunnen concurreeren. Reeds nu bood
de fabriek aan 100 huisgezinnen een bestaan; bij verlaging van
rechten zou zij dit aan een nog grooter aantal kunnen verschaffen.
Dezen keer was de stemming gunstiger; aan adressante werd
medegedeeld, dat op haar belangen zou worden gelet, daar een
voorstel tot verlaging der invoerrechten tot 2% aanhangig zou
worden gemaakt. Kort te voren had de regeering, zoowel voor
de statistiek, als voor eventueele bestellingen, genformeerd, welke
voorwerpen door de fabriek vervaardigd konden worden. De
directie antwoordde hierop door het inzenden van een prijscourant,
de oudste, die tot ons gekomen is, met de mededeeling, dat zij op
zich nam de vervaardiging van alle werktuigen en voorwerpen,
welke van ijzer en koper kunnen worden gemaakt." )
Dat de belangen van het etablissement te Seraing in den Haag
k jer niet werden verwaarloosd, zou op eigenaardige wijze
1

invoerrecht
op i/zer.

Cockerill
en

nname.

O Q

22

ver(

Mr/ui/fvUA

c/er <&rUZWl waarvoor

an tyfi& n^ySt/ier,

en, ant/etc ll^u^on,

&/e, zoowelya>/ayci al) moten,

ca// %>oorn,cr/u

aOf.iKr c c n i g c lUbOttH'nni),

blijken bij een zaak, waarbij de Amsterdamsche fabriek niet rechtstreeks betrokken was, maar die toch te merkwaardig is om haar
hier onbesproken te laten. N u de Belgische en de Nederlandsche
belangen uiteenliepen, begonnen de belanghebbenden bij de suikerindustrie in Suriname aan te dringen op toelating van den invoer
van Engelsche machinerien in Suriname tegen betaling van rechten,
wat tot dusver verboden was. Hiertegen verzette de administrateur
van het Fonds der nationale nijverheid Netscher zich ten stelligste;
hij wees erop, dat het etablissement van Cockerill indertijd op
bepaald verlangen van de regeering een filiaal te Paramaribo had
opgericht en dat het fonds, door hem beheerd, voor belangrijke
bedragen bij genoemd etablissement betrokken was; bij het aanmoedigen van vreemden invoer zou dit fonds aan groote verliezen
worden blootgesteld. Hij vond steun bij het Departement van
kolonin, waaronder de nijverheid ressorteerde; de belangen der
kolonie vonden daarentegen weerklank bij het Departement van
financin; tot opbeuring van Suriname behoorden alle middelen
aangewend te worden. Op verlangen van den koning werd daarop bij
dit verschil van meening het advies van den Raad van State gevraagd.
Deze wees erop, dat vroeger vrije invoer in Suriname was toegestaan tegen betaling der bestaande rechten; in den laatsten tijd
was hierin verandering gekomen met het oog op de belangen van het
etablissement van Seraing; het belang der kolonie moest echter worden gesteld boven het bijzonder belang van een etablissement, welks
betrekkingen door den loopder omstandigheden met Noord-Nederland
verbroken zijn; in afwachting van een wettelijke regeling diende vrije
invoer te worden toegestaan, in welken zin dan ook werd besloten').
Toch bleef Netscher strijden voor de belangen van Seraing.
Toen in het jaar 1834 voor de ijzergieterij, behoorende bij het
Artillerie- en constructiemagazijn te Delft, een stoommachine moest
worden aangeschaft, kwam het ter oore van de Amsterdamsche
directie, dat deze machine bij Cockerill zou worden besteld. Zij
verzocht daarop met de levering te worden belast. Bij nader
onderzoek bleek evenwel uit een rapport van Netscher, dat de
bewuste machine reeds in een fabriek te Aken" Cockerill
bezat daar een filiaal was besteld ).
2

23

Begunstiging
van

v-

Serai,

Het is zeker voor de. Amsterdamsche fabriek gelukkig geweest,


d t ij bij andere departementen meer medewerking vond, dan
bij het departement, waaraan de zorg voor de nationale nijverheid
bepaaldelijk was opgedragen. Zoo werden in deze jaren van de
marine hoogst belangrijke opdrachten verkregen; op 2 Dec. 1834
o. m. de levering van twee stoomwerktuigen van 130 P.K. voor
het S. S. Phoenix, ten bedrage van ruim een ton gouds.
Brand der fabriek
Toen de bouw van deze machines reeds ver gevorderd was,
werd de fabriek door een zware ramp getroffen. In de voorafgaande
jaren waren reeds verschillende panden bij de fabriek getrokken,
zoodat deze een aanmerkelijke uitbreiding had ondergaan; in den
nacht van Zaterdag op Zondag 24 April 1836 brak te vier uur in
den ochtend echter een zware brand uit, dien men eerst te acht
uur meester werd; bij het instorten van een gevel werden vier
werklieden onder het puin bedolven. Aanvankelijk liep het gerucht,
dat de geheele fabriek verwoest was; het bleek echter, dat de brand
tot het voorgebouw beperkt wasBezorgd over het lot der machines
voor de Phoenix gaf de Directeur-generaal der marine den
schout bij nacht Twent last een onderzoek in te stellen naar den
omvang der ramp; gelukkig kon deze rapporteeren, dat de ketelmakerij, dedraaibankwrkplaats en daarmee ook het grootste deel der
in bewerking zijnde machines gespaard waren gebleven. Wel waren
veel kleinere stukken vernietigd, maar de directie hoopte, indien
zij voldoende gesteund werd, de machines in November gereed te
krijgen. De rapporteur achtte dit onmogelijk en stelde voor de
Phoenix van Engelsche machines te voorzien en de te leveren
werktuigen voor een ander schip te bestemmen, maar de koning
kon zich hiermee niet vereenigen en wenschte een nader onderzoek;
het bleek, dat in Engeland op zoo korten termijn geen machines
te. krijgen waren, en daarop kreeg de directie de opdracht, de in bewerking zijnde werktuigen op den aangegeven tijd op te leveren,
v w .
Nu was wel is waar de schade door assurantie gedekt, maar
toch geraakte de directie, die tevens van de gelegenheid wilde
profiteeren om eenige belendende perceelen aan de fabriek te
trekken, door de ramp in ongelegenheid. Zij richtte zich daarom
tot de regeering, en verzocht voor den wederopbouw der fabriek
Bestellingen

van Marine.

24

DE ZGN. V A N VLISSINGEN VACUMPAN UIT 1862.

een voorschot van 70 a 80,000, dat in jaarlijksche termijnen van


10,000 zou worden terugbetaald.
Het verzoek der directie werd natuurlijk in handen gesteld van
den administrateur der nationale nijverheid Netscher, die wederom
een ongunstig advies uitbracht. Hij wees erop, dat een dergelijk
voorschot een gevaarlijk precedent zou vormen; er was in het fonds
geen 80,000 beschikbaar en wat er was, moest voor kleinere
aanvragen beschikbaar blijven. W e l kon de fabriek met bestellingen,
zoo noodig met vooruitbetalingen helpen, maar inwilliging van den
hoofdinhoud van het verzoek kon hij niet aanbevelen.
Gelukkig dacht men bij Marine gunstiger over het verzoek. De
directeur-generaal Wolterbeek schatte het geredde deel der machines
op ruim 60,000; voor de raderen, die in Engeland besteld waren,
had de fabriek reeds belangrijke uitgaven gedaan; hij was daarom
genegen een voorschot van 60,000 te verleenen en als werkverschaffing 100 waterkisten te bestellen.
Z o o stond de zaak, toen zij ter beslissing in handen van den Beslissing
koning kwam. Kort te voren had deze door zeer belangrijke bedragen uit zijn eigen kas voor Fijenoord getoond, dat de belangen
der Nederlandsche industrie bij hem op steun konden rekenen.
Bij het ontvangen der tegenstrijdige adviezen deed hij daar op
aan teekenen, dat hij de zaak mondeling wenschte te behandelen;
de kantteekening wijst erop, dat de afgebrande fabriek in het rijk
slechts n ernstige mededingster had en wel die op Fijenoord;
blijkbaar achtte hij het noodig deze mededinging in 's Lands belang
te handhaven. Wanneer Marine met 60,000 hielp, behoefde het
Fonds der nationale nijverheid slechts 20,000 te fourneeren. In
dezen zin viel bij Kon. Besl. van 24 Mei de beslissing; zoo toonde
de koning, die pas de fabriek op Fijenoord uit den nood had gered
en voor zeer aanzienlijke bedragen zich persoonlijk daarbij had genteresseerd, het landsbelang boven zijn particulier belang te stellen').
Ook in de volgende jaren bleef de weldra herbouwde en uitge- opdrachten
breide fabriek belangrijke werken voor de marine uitvoeren; zoo
kreeg zij in 1836 de opdracht voor 12,155 aan waarlooze deelen
voor de Phoenix te leveren; in 1837 volgde de levering van een
stoomketel voor de Cerberus, in 1837 van een stoomketel voor
d

v a n

25

d e n

M a r i n e

0-

konin

het jacht De Leeuw, terwijl in 1839 de fabriek de opdracht kreeg


volledige machines te maken voor de te Rotterdam gebouwde
Hecla, een bestelling, die 109,495 beliep.
Ook in andere opzichten bewees de fabriek diensten aan de
marine, door nl. zeeofficieren en machinisten gelegenheid te geven
zich bij haar op de hoogte te stellen van de constructie en de
behandeling van stoomwerktuigen; vele zeeofficieren en machinisten
hebben bij haar hun practische opleiding genoten ).
Van Vlissingen
De werkzaamheid der fabriek begon inmiddels meer en meer
technisch leider.
veelzijdig te worden. Toen Jackson in 1830 naar Suriname vertrokken
was, werd zijn plaats aanvankelijk ingenomen door een anderen
Engelschman, Ponton, wiens werkzaamheid echter niet voldeed.
Van de oprichting der fabriek af, was daar als modelmakersbaas
werkzaam geweest Hendrik Radier, van beroep meubelmaker. Nu
besloot van Vlissingen zelf, bijgestaan door Radier, de technische
leiding op zich te nemen; bij het vervaardigen van een stoommachine
voor den rijstpelmolen van den heer Ochsner te Amsterdam toonde
laatstgenoemde volkomen voor zijn taak berekend te zijn; de Engelsche
werklieden werden nu langzamerhand door Nederlanders vervangen.
Zelfs werd een poging gedaan om, toen de invoer uit Belgi na
den opstand werd stopgezet, spinmachines te vervaardigen, een
poging, die evenwel niet met succes werd bekroond, vooral toen
de invoer van Engelsche machines werd toegelaten ).
Octrooi-ktvsties.
Tegelijkertijd trachtte de directie in het buitenland gedane uitvindingen hier te lande in toepassing te brengen; zeer eigenaardig
was echter hetgeen zij hierbij in 1835 ondervond. Op 26 Febr.
van dit jaar vroeg zij een patent aan tot uitsluitende toepassing
van de uitvinding eener verbetering aan de stoomschuiven. Juist
toen het octrooi zou worden verleend, verscheen in de bladen
een nauwkeurige beschrijving der gedane uitvinding, met vermelding,
dat de aldus verbeterde stoomwerktuigen verkrijgbaar waren in de
fabriek der Nederlandsche stoomboot maatschappij op Fijenoord.
Het octrooi werd toegestaan, maar verloor op deze wijze alle waarde
voor de Amsterdamsche fabriek, daar na deze publicatie ook de
concurreerende fabriek tot de vervaardiging gerechtigd was. Blijkbaar
was hier een onbescheidenheid begaan, tenzij mocht worden aange1

26

nomen, dat het bloote toeval den concurrent een afschrift van het
Engelsche patent in handen had gespeeld. De octrooirechten werden
betaald, het octrooi niet gelicht. Toen echter enkele jaren later, op
12 Juli 1838, weer een belangrijk octrooi werd aangevraagd voor
een verbeterd soort spinwerktuigen, besloot van Vlissingen een
herhaling te voorkomen; hij richtte een niet-officieel schrijven aan
den minister van Binnenlandsche zaken, baron de Koek, en deelde
hem het gebeurde mee. Het was niet zijn bedoeling de gestorte
gelden terug te vragen; zonder te treden in de middelen, door de
Ned. stoomboot maatschappij aangewend om bekend te worden
met hetgeen mijn firma had verzocht, hetgeen natuurlijk een geheim
diende te blijven zoolang het octrooi niet was verleend, heb ik het
nu raadzaam geoordeeld bij het vragen van een octrooi, waaraan
ik groote waarde hecht, Uwe Excellentie, op wiens rechtschapene
medewerking ik weet te mogen rekenen, met het gebeurde bekend
te maken, ten einde een waarborg te bekomen, dat niet weder onze
pogingen om in ons land al wat werktuig is op gelijke hoogte als met
het buitenland te brengen, ten nutte van anderen zouden strekken."
Dezen keer kwamen er dan ook geen incidenten; het patent voor
een handspinmolen voor vlas en hennep, werd op 6 October verleend;
het blijkt niet of de uitvinding van practisch belang is geweest').
Heb ik op een andere plaats beschreven, hoe van Vlissingen
rusteloos werkzaam is geweest o.a. door het scheppen eener lijn
op Huil, die echter geen succes had, ook in ander opzicht uitte
zich zijn ondernemingsgeest op allerlei gebied. Toen hij in het jaar 1838
een reis naar Engeland maakte, kwam hij terug met een sterken
indruk van de welvaart, die daar te lande door de industrie werd
verspreid. Zijn indrukken gaf hij weer in een brochure: De industrie
van Groot Brittanni, een voorbeeld voor Nederland ). Hoewel
overtuigd, dat hij elke letterkundige roeping miste, meende hij toch
te moeten bekend maken, wat hem gebleken was op een tot dat
doel opzettelijk ondernomen reize om gade te slaan de fabrijkmatige
ontwikkeling van Groot Brittanriit,"
Vaak werd gezegd, aldus ving hij aan, dat handel en nijverheid
tegenstrijdige belangen hadden; dit dwaalbegrip was ontstaan door
de buitengewone bescherming aan de Belgische fabrieken verleend.
2

27

Brochure over
e

m j v e r

Critiek van
Netscher.

Het ontstaan eener krachtige industrie achtte hij voor ons land van
de grootste beteekenis. De kostbare leefwijze in Engeland had daar
geleid tot verbetering der werktuigen: de stoommachine was daar
de algemeene beweegkracht geworden; het doel was daarden meest
mogelijken arbeid met het kleinst mogelijke getal van handen te
verrichten. Dit voorbeeld moeten wij volgen; onze kinderen
moeten wij tot werkzame menschen opvoeden; de gefortuneerden
moeten een deel van hun fortuin in ondernemingen beleggen; de
fabriek te Amsterdam en die op Fijenoord kunnen de moeder onzer
industrie" worden.
Met een enkel woord spreekt hij ook over het aanleggen van
spoorwegen. Aan den spoorweg naar Haarlem kende hij geen groote
beteekenis toe; alleen spel- en winzucht deden in onze dagen een
onderneming tot stand komen, waarvan niemand het nut kan inzien."
Voor een andere, voor den Amsterdamschen handel hoogst belangrijke
zaak den ijzeren weg naar Keulen was daarentegen geen geld
te vinden. Het ingrijpen van den koning, die uit eigen middelen
rente aan het in den spoorweg naar den Rijn gestoken kapitaal
verzekerde, had echter het tot stand komen dezer zaak verzekerd.
Hij eindigde met de opwekking: ontwaken wij eindelijk uit onzen
doodehjken slaap, eer het te laat is en anderen doen, wat wij nu
nog in onze macht hebben."
De brochure blijkt ook de aandacht van den koning te hebben
getrokken en werd in handen gesteld van den betrokken minister,
om na te gaan tot welke beschouwingen of maatregelen de inhoud
aanleiding zou kunnen geven?" Het rapport, door Netscher uitgebracht, was, zooals van den vijand van van Vlissingen te verwachten
was, niet gunstig. De industrie vertoont hier geen eigenlijken stilstand,
al worden hier niet zulke kolossale fabrieken aangetroffen als in Engeland. Nederland verdient niet het verwijt van lauwheid en traagheid,
dat in het geschrift van den heer van Vlissingen doorstraalt; er
bestaan hier allerlei fabrieken; Nederland kan niet van achterlijkheid
worden beschuldigd. N a opsomming van de bestaande fabrieken
beweert hij, dat Nederland alles bezit, wat het behoeft, zij het
op kleinere schaal dan Engeland en al mist men die kolossale
ondernemingen, die hier aanzienlijke verliezen zouden opleveren
28

eh de veerkracht zouden knakken in plaats van opwekken. De


fabrieken moeten zich zelve opwerken, niet geschapen worden;
men moet den middenweg blijven bewandelen en de zaak overlaten
aan de eigen ondernemingsgeest der natie ).''
Zagen wij, dat van Vlissingen blijkbaar levendig belang stelde
in de toepassing van den stoom op het verkeer te land, hij heeft
dit ook getoond door concessie te vragen voor de exploitatie
van den verkeersweg naar den Rijn, die door het initiatief van
den koning stond geschapen te worden. Juist in deze dagen richtte
hij dienaangaande tot dezen een verzoekschrift ).
1

Het voor handel en de welvaart van ons land zoo gewigtige,


door Uwe Majesteit ten aanzien van een ijzeren spoorweg
van Amsterdam naar Arnhem genomen besluit, levert al weder
een belangrijk bewijs van Uwer Majesteits vaderlijke bezorgdheid voor het land, dat wij zoo gelukkig zijn te bewonen;
bij goede uitvoering en het in verband brengen van de communicatin te water met den geprojecteerden spoorweg, zullen
goede resultaten te wachten zijn. Naar hij meende was de
wijze van exploitatie nog niet vastgesteld; mocht bedoeld zijn
deze aan particulieren over te laten, dan verzocht hij daarvoor
in aanmerking te mogen komen." Onder mijne directie, Sire,
zoude ik niet de minste zwarigheid voeden de noodige fondsen
te bekomen. Mijne twaalfjarige ondervinding omtrent al hetgeen met het stoomwezen in verband staat, mijn niet onnut
bestede tijd, mijn betrekkingen zoo ten aanzien van de stoomvaartmaatschappij alhier als tot de fabrijk van stoomwerktuigen,
welke door mij in 1827 is opgericht, leveren eenigen waarborg
op, dat de belangen ten deze niet aan onbekwame handen
zouden worden toevertrouwd. Moge het Uwe Majesteit behagen,
indien het gouvernement niet zelve de exploitatie op zich neemt
een gunstig gehoor aan de door mij gedane eerbiedige bede
te schenken, dit is de vurigste wensch van hem, die zich noemt
Sire
van Uwe Majesteit de zeer gehoorzame en getrouwe
onderdaan
p

29

Concessieaanvraag.

Afgewezen.

De Koninklijke
fabriek.

Locomotievenbouw.

De inwilliging van dit verzoek was onmogelijk, daar aan de


inschrijvers op de obligatieleening, waaruit de spoorweg moest
worden bekostigd, uitdrukkelijk was medegedeeld, dat de winst
voor een vierde deel voor uitbetaling van rente en voor drie vierde
deelen voor aflossing zou worden bestemd. Het aanbod werd daarom
vooralsnog onder dankzegging afgewezen." Het is bekend, dat deze
spoorweg, de Rijnspoorweg, na den dood van den koning in
Engelsche handen is gekomen.
Uit de medegedeelde feiten is gebleken, dat de fabriek van van
Vlissingen en Dudok van Heel op het einde van de regeering van
koning Willem I, tot de belangrijkste factoren van het economische
leven van Nederland behoorde. Toen Willem II, kort na zijn
troonsbestijging, op 4 Dec. 1840 de fabriek op Oostenburg bezocht,
werd aan deze het recht verleend zich Koninklijke fabriek te
mogen noemen.
Allerlei belangrijke en zeer uiteenloopende werkzaamheden werden
in deze jaren door haar verricht. Zagen wij, dat aan het verzoek
van van Vlissingen om hem de exploitatie van den spoorweg naar
Utrecht toe te staan, geen gevolg kon worden gegeven, de
regeering was hem wel ter wille, toen het op het leveren van
locomotieven voor deze lijn aankwam. Toen op 7 Mei 1839 eenige
locomotieven in Engeland werden besteld, werd besloten deze af
te staan aan de fabrieken van van Vlissingen en van Chr. Verveer
te Amsterdam en aan die op Fijenoord, opdat deze zich op het
vervaardigen daarvan konden toeleggen. Het blijkt, dat Fijenoord
zich niet op den bouw van locomotieven heeft toegelegd; wel heeft
de Amsterdamsche fabriek dit gedaan; zij heeft een vijftal stoomsleepers", zooals zij aanvankelijk genoemd werden, gemaakt: de
Etna, de Hecla, de Vesuvius, de Atlas en de J3romo. Blijkbaar
heeft zij solied werk afgeleverd; toen in 1855 de Rijnspoor de spoorwijdte ging versmallen, werden de eerstgenoemde drie locomotieven
overgenomen door de H . S. M . , die een aantal bij de oprichting
aangekochte Engelsche locomotieven ging opruimen en door de
krachtiger machines, door van Vlissingen geleverd, verving. Eerst
in 1866, toen ook de H . S. M . de normale spoorwijdte invoerde,
verdwenen deze machines van de baan ).
1

30

Ook in andere opzichten blijkt de fabriek degelijk werk te hebben


geleverd: een machine in 1843 voor de werkplaatsen der Rijnspoorweg-maatschappij te Utrecht vervaardigd, bleef tot 1902 in gebruik;
zij werd op haar verzoek in 1913 aan Werkspoor afgestaan, en
is nu in de hal van het administratie-gebouw opgesteld.
Was aanvankelijk de verhouding tusschen van Vlissingen en Verhouding
tot Roentgen.
Roentgen, den leider van Fijenoord, bepaald vijandig, in latere jaren
is zij beter geworden; de archieven van Fijenoord bewijzen, dat
zij zich onderling hebben verstaan, zoowel wat de houding ten
opzichte der arbeiders, als de verdeeling van het werk betreft;
Fijenoord zou het zuiden, van Vlissingen het noorden van het
land als terrein van werkzaamheid beschouwen; de Amsterdamsche
fabrikant Verveer zou zich toeleggen op den bouw van kleinere
ijzeren vaartuigen en locomotieven').
Bij de levering van werktuigen voor de droogmaking der Haar- De Ht*rtemme
lemmermeer dongen ook de Hollandsche fabrikanten mede. De
machine voor het stoomgemaal te Spaarndam werd aan Dixon te
Amsterdam opgedragen; bij de inschrijving voor de Leeghwater,
bleken de Nederlandsche inschrijvingen, oogenschijnlijk tengevolge
van een afspraak, van gelijke hoogte; de Engelsche waren een derde
lager. Toen aan de Nederlandsche fabrikanten werd medegedeeld,
dat de order op deze wijze in Engeland zou worden geplaatst, gingen
zij wel met hun prijzen naar beneden, maar toch bleven zij nog 50,000
boven de Engelsche. Het slot was, dat de machine in Engeland
werd besteld, maar dat aan de Koninklijke fabriek de levering
van de balansen en ketels werd gegund; wel was haar prijs nog
hooger dan de Engelsche, maar het werd raadzaam geacht dit
offer te brengen aan de nationale nijverheid." Toen in 1848 de
Cruquius en de Van Lijnden werden gebouwd, leverde van Vlissingen weer de balansen en ketels voor een bedrag van 188,422.90;
de machines werden andermaal uit Engeland ontboden ).
Middelerwijl werd allerlei ander particulier werk vervaardigd: Veelzijdige
verschillende installaties voor suikerfabrieken te Amsterdam en werkzaamheid.
daarbuiten, stoommachines voor de droogdokken, die door den
heer Dietz in de Pijp van het Oosterdok werden gebouwd, een
stoommachine voor de Diamantslijperij-maatschappij van Posno,
m e e r

31

de eerste, welke in deze industrie gebruikt werd, waar de beweegkracht tot dusver door paarden of door vrouwen en kinderen
geleverd werd; de kosten der beweegkracht daalden hierdoor op
de helft. In 1841 belastte zich de fabriek met het gieten van het
ijzeren standbeeld van De Ruyter te Vlissingen, vier jaar later met
dat van Prins Willem I, door Royer, te 's-Gravenhage, 15 voet
hoog, dat in n stuk uit brons moest worden gegoten. Door deze
opdracht voelde de directie zich blijkbaar gevleid: wellicht dat
dan later naast de schepper ook de werkplaats, waar het kunstwerk
werd vervaardigd, zal worden herdacht')."
Bouw van
Zeer belangrijk was bovendien de taak, die de Koninklijke fabriek
ijzeren schepen.
jg^g aanvaardde, de constructie n.1. van ijzeren schepen. Sedert
eenige jaren begon het meer en meer duidelijk te worden, dat het
ijzeren schip belangrijke voordeelen vertoonde boven het houten
schip, dat tot dusver gebezigd werd, en dat niet alleen voor de
groote, maar vooral ook voor de binnenvaart. Het is vooral
de verdienste van Roentgen geweest, den directeur van het
etablissement Fijenoord, dat hij door zijn proefnemingen hierop de
aandacht heeft gevestigd. De fabriek van van Vlissingen en Dudok
van Heel had zich tot dusver, al blijkt zij over een kleine werf
aan den Kadijk de beschikking te hebben gehad, niet op scheepsbouw toegelegd; een nieuwen werkkring aanvaardde zij, toen zij
zich omstreeks 1845 ging toeleggen op den bouw van ijzeren
schepen. De aanleiding schijnt te zijn geweest een reis van van
Vlissingen naar Frankfort in den zomer van 1844, waar hij in
concurrentie met Cockerill en zeven Engelsche fabrieken een bestelling
wist te krijgen voor twee sleepbooten en 16 ijzeren lichters, tot
een bedrag van f 450,000. Kort daarna kwam hij in connectie met
een soortgelijke maatschappij te Dsseldorf, die hem belastte met
den bouw van twee sleepbooten en tien ijzeren lichters, tot een
bedrag van f400,000, indien hij voor het maatschappelijk kapitaal
nog een bedrag van 100,000 Pr. Thaler wist te vinden. Hij verzocht
tot dit doel de medewerking van de Nederlandsche Handel-Maatschappij, opmerkende, dat het hier een onderneming gold, die in
concurrentie trad tegen de Belgische spoorwegen; 400 arbeiders
zouden door deze opdracht aan werk worden geholpen. W e l is
i n

32

A. E. DUDOK V A N HEEL.

PAUL C. V A N VLISSINGEN.

J. P. DUDOK V A N HEEL.

C. FENTENER V A N VLISSINGEN.

waar kon de N . H.-M. niet op het verzoek ingaan, maar toch gelukte
het van Vlissingen te Amsterdam het gevraagde kapitaal, een vierde
van dat der nieuwe onderneming, bijeen te brengen; de opdracht
is daardoor aan de Amsterdamsche fabriek ten deel gevallen').
Het was nu noodig een inrichting te stichten voor den bouw Bouw
dezer schepen. Ten noorden van de fabriek lag een uitgestrekt eener werf.
terrein, de zgn. eilanden, waar vroeger de werf der Oost-Indische
Compagnie gevestigd was geweest; op deze historische plek, waar
eenmaal een Peter de Groote had gearbeid, werd nu het oog gevestigd.
Jammer genoeg werden tot dusver de stukken over de transactie
niet teruggevonden; de gevraagde grond blijkt echter aan de vennootschap te zijn afgestaan.
Met kracht werd nu het werk aangevangen en de sterke stijging Groote
in de grafiek van de afgeleverde werken in deze jaren toont aan, werkzaamheid.
dat de invloed van deze bestellingen terdeeg merkbaar is geweest;
het bedrag steeg van 489,175 in 1844 op 731,055 in het volgend jaar,
in 1846 op 769,393 en in 1847, een recordjaar, zelfs op 1,330,572.
Ook de verslagen van de Kamer van Koophandel bewijzen den
bloei der fabriek in deze jaren. Volgens het verslag van 3 Maart
1845 handhaafde de fabriek haar ouden roem;" een aanzienlijke
uitbreiding Was noodig om alle bestellingen, vooral die uit Duitschland, te kunnen uitvoeren; in het volgend jaar kon zij ternauwernood aan alle orders voldoen;" in combinatie met de rijstpel-firma
Ochsner leverde zij rijstpelmolens in Bordeaux en Gent, terwijl zij
zich de uitsluitende levering in den Sardinischen staat verzekerde.
In 1846 leverde zij een sleepboot van 100 P.K. en vier ijzeren
lichters te Veneti af, verder een stoomketel te Milaan, verschillende
suiker-installaties en een sleepboot voor de Dsseldorfer maatschappij. Er werkten in de fabriek 800 arbeiders; een getal, dat
naar de directie hoopte, weldra met 300 zou worden vermeerderd;
in IV4 jaar tijds had zij 27 stoommachines, 36 ketels en 8 ijzeren
lichters afgeleverd met een vermogen van 991 P.K., verder een
deel der machines voor de Haarlemmermeer, 3 sleepbooten en,
zooals we zullen zien, twee zee-schroef booten ).
In verband met de uitbreiding der fabriek, waaraan, zooals we Wijziging
in een volgend hoofdstuk zullen bespreken, ten behoeve van de der statuten.
2

33

vervaardiging van suikertoestellen voor Indi het oude victualiemagazijn der marine werd toegevoegd, stond ook een vrij ingrijpende
wijziging der statuten, welke werd vastgelegd in een acte, op
9 Augustus 1848 voor notaris Commelin verleden. Het kapitaal
werd uitgebreid en van 405,000 op f520,000 gebracht. Naast
de beide besturende vennooten werden er twee nieuwe aangesteld,
n.1. een neef van Paul van Vlissingen, Cornelis Fentener van
Vlissingen, die weldra belangrijke diensten in Indi zou bewijzen,
en een oude getrouwe, Hendrik Radier, die zijn loopbaan als
meubelmakersbaas in de modelkamer had aangevangen; zij erkenden
echter de hoofdleiding der oude besturende vennooten, aan wier
beslissing door hen zal moeten worden gedefereert." De honoreering
der besturende vennooten zou door commissarissen worden geregeld;
van de winst zou, evenals dit vroeger geschiedde, eerst 4 % aan
de deelhebbers bij wijze van rente uitgekeerd worden; een nader te
bepalen bedrag werd in het reservefonds gestort, van het overige /io
aan de oude, /io aan de nieuwe directeuren; de rest werd onder de
aandeelhouders verdeeld met dien verstande, dat zoo de uitkeeringen
aan deze zes procent zouden overschrijden, een deel van het
overblijvende, tot een maximum van 3000 aan de oude directeuren
zou komen, waarvan / voor Paul van Vlissingen en V voor Dudok
van Heel. Aan eerstgenoemde werd bovendien het recht verzekerd
om, wanneer gevorderde leeftijd of minder gunstige gezondheid
zulks geraden mocht doen schijnen, zich door zijn zoon Paulus
Cornelis, bij goed gedrag en verkregen genoegzame kunde, te
doen vervangen')."
Het jaar 1848 was, onder den invloed der Februari-revolutie,
^ f a
voordeelig dan verwacht was; toch had de onderneming,
vergelijkenderwijs, geen reden tot klagen, al moest de uitbreiding
voorloopig gedeeltelijk achterwege blijven. Nog minder voordeelig
waren de volgende jaren; ondanks aanzienlijke bestellingen voor
het departement van Marine konden slechts een 500-tal arbeiders
aan het werk worden gehouden. Eerst in 1851 werd de toestand
weer beter; de fabriek leverde machines af van 300 P.K. voor
Z.M.'s Gedeh, een ijzeren sleepboot voor den sleepdienst van Paul
van Vlissingen te Nieuwediep, de werktuigen voor een stoomboot,
4

Gevolgen der
.oftepan 1848.

34

die een dienst van Dordrecht op Londen opende, verder nieuwe


stoomwerktuigen voor den afgebranden rijstpelmolen van Ochsner,
de diamant-slijperij van Posno, een wolfabriek in Noord-Brabant en
een katoenspinnerij te Enschede, verder suikertoestellen voor Indi,
Oostenrijk en Itali; zij toonde dus reeds dezelfde veelzijdigheid,
die later Werkspoor zou kenmerken ).
Steeds meer heeft zij zich in deze jaren toegelegd op den bouw
van ijzeren schepen. Voor het eerst sedert de oprichting der Amsterdamsche stoomboot maatschappij werd nu door Paul van Vlissingen
een krachtige poging aangewend tot uitbreiding der Amsterdamsche
stoomvaart, en wel door de oprichting, onder zijn boekhouderschap,
van de Stoom Schroef Schooner Maatschappij, die ijzeren schroefschepen in de vaart op Engeland wilde brengen; de bouw
harer schepen werd aan de Koninklijke fabriek toevertrouwd. Op
12 November 1848 liep het eerste schip, de Gouverneur van Ewijck,
te water; kort daarna volgde de Burgemeester Huydecoper, verder
het ijzeren raderschip de Stoomvaart, dat voor de vaart op Hamburg
voor de Amsterdamsche stoomboot maatschappij werd gebouwd.
Onder invloed van de crisis, door de revolutie dezer jaren veroorzaakt, kwam daarna eenige stilstand. Daarna kwamen nieuwe
bestellingen: in 1851 van een ijzeren schoener; in 1852 liepen
een stoomschip voor de A . S . M . de Prins van Oranje, en een
ijzeren barkschip van stapel.
De op dit gebied bereikte resultaten waren des te opmerkelijker,
omdat kort 'te voren, in 1850, de Scheepvaartwetten het mogelijk
hadden gemaakt om in het buitenland gebouwde schepen onder
nationale vlag te brengen; het nadeel der ongebreidelde concurrentie
werd alleen beperkt door de verlaging van rechten op de materialen
voor den scheepsbouw. N u waren de meeste der tot dusver gebouwde
schepen voor de ondernemingen van van Vlissingen bestemd; dat de
nieuwe en blijkbaar goed geoutilleerde werf in staat was zich ook
elders een afzetgebied te veroveren, zou weldra door belangrijke
orders uit het buitenland, waarop wij zoo dadelijk terugkomen,
worden bewezen.
Z o o was de toestand der Commanditaire sociteit alleszins
bevredigend, toen Paul van Vlissingen, die Zich om gezondheidsl

35

Dcukke
scheepsbouw.

De

Scheepvaartwetten.

Aftreden van
P. p. Vlissingen.

redenen geruimen tijd uit de zaken moest terugtrekken, den tijd


gekomen achtte om het beleid der fabriek in jongere handen over
te geven. Het was op 31 December 1852, dat de stichter der
maatschappij, met het oog op zijn vorderenden leeftijd en zijn
steeds voortdurend minder goede gezondheid," gebruik maakte
van de hem bij de statuten verleende bevoegdheid, zijn taak als
beheerend vennoot neerlegde en deze overdroeg aan zijn in 1829
geboren zoon Paulus Cornelis van Vlissingen, die reeds als jongen
begonnen was de geheele fabriek als gewoon werkman te doorloopen. De overdracht werd, vermoedelijk met het oog op de
wankele gezondheid van den aftredende, eerst op 10 Mei 1853
in een notarieele acte neergelegd. De andere firmanten verklaarden,
dat zij, hoewel zeer met leedgevoel, bij de dankbare herinnering
aan de vele diensten door den eersten comparant aan de Sociteit
bewezen," meenden te moeten berusten in het besluit door eerstgenoemden comparant genomen en den heer Paul C. van Vlissingen
als besturend vennoot erkenden.
Al was de band tusschen de Koninklijke fabriek en haar stichter
verbroken, haar lot bleef hij met belangstelling volgen; zoodra haar
belangen gevaar liepen stond hij met zijn welversneden pen gereed
deze te verdedigen. In de fabriek bleef hij zijn eigenlijke levenswerk
zien; de bezorgdheid over haar lot, waaraan dat van zijn zoon zoo
nauw verbonden was, heeft zijn levensavond verduisterd.
zijn later werk.
Weldra keerden zijn krachten terug; als directeur der Amsterdamsche stoomboot maatschappij, van sleepdiensten te Nieuwediep
en op het IJ bleef hij in nauwe aanraking met het economisch leven;
in 1855 stichtte hij een pletterij op het Funen, die later aan de fabriek
is overgegaan; enkele jaren vr zijn dood hij is eerst op
2 April 1876 te Heemstede overleden nam hij nog deel aan de
oprichting eener fabriek voor kunstwol te Helmond. Hij heeft dus
gewerkt tot aan het einde.
Zyn beteekenia.
Nu wij zijn werkzaamheid voor de Commanditaire sociteit afsluiten, moet n opmerking gemaakt worden. Het betreurenswaardige
feit, dat het geheele archief der fabriek vernietigd is, voor onze
economische geschiedenis een ramp van den eersten rang, had ook
dit gevolg, dat wij voor de reconstructie van haar geschiedenis de
36

stof moesten zoeken in de archieven van den staat en van de N . H . - M .


Wij hooren nu wel de critiek van een concurrent als Roentgen, van een
vijand als Netscher; wij hooren soms niet, wat van Vlissingen daartegen had kunnen inbrengen. Veel hebben wij ondeend aan de
adressen door van Vlissingen aan regeering en N . H . - M . gericht;
zooals alle adressen zijn zij gesteld in mineur; zij plaatsen de moeilijkheden op den voorgrond. W i j hooren meer van tegenslagen en
mislukkingen dan van successen; hoe geheel anders zou het geweest
zijn, als wij, zooals bij Roentgen, de verslagen bezaten, waarin aan de
aandeelhouders werd uiteengezet, hoe de werkkring der fabriek zich
uitbreidde. Natuurlijk zijn er misrekeningen geweest; zooals bij elke
jonge industrie moest er leergeld betaald worden. Maar dat er succes
is geweest, dat bewijst de gestadige groei der fabriek en het regelmatig uitbetalen van goede dividenden; dat bewijst ook het vertrouwen, dat van Vlissingen steeds in zijn vaderstad heeft genoten.
Toen in 1848 bij de uitbreiding van de fabriek het kapitaal vergroot
en een obligatieleening gesloten moest worden, werd door vele
aanzienlijke stadgenooten, met den burgemeester aan het hoofd,
hiertoe bijgedragen );" bij een raadsverkiezing in 1855 verkreeg hij,
hoewel aanvankelijk outsider en aanbevolen door een oppositieblad
als Asmode, een zetel bij eerste stemming. Vele zijn de verplichtingen, schrijft het Nieuwe Nederlandsche Magazijn in 1857,
welke de maatschappij en bovenal honderden nijvere handwerkslieden onzer hoofdstad aan den stichter van dit reuzenwerk hebben,
waarop nog velen volgende eeuwen met bewondering zullen staren".
Bij zijn optreden had van Vlissingen op zich genomen om de fabriek
door zuinigheid, orde en activiteit te doen bloeien". Dat hij deze
belofte niet lichtvaardig heeft uitgesproken, bewijst de bloeiende
toestand, waarin hij zijn stichting achterliet; de voorspoed der
volgende jaren is voor een niet gering deel aan hem te danken.
1

ooooOOooo

37

III. DE COMMANDITAIRE SOCITEIT ONDER LEIDING VAN


PAUL C. VAN VLISSINGEN.

n de volgende jaren ging de arbeid aan de fabriek op de meest


bevredigende wijze voort, zoowel de aflevering van suikerscheepsbouw,
toestellen als de bouw van ijzeren schepen. In 1853 liepen een bark,
een fregat en een schoener van stapel, verder een ijzeren stoomschroefschoenerschip, de Paramaribo, besteld door het Ministerie
van Kolonin voor den dienst in Suriname. Een belangrijke bestelling volgde kort daarna, toen het gelukte na inschrijving van de
Socit beige de bateaux a vapeur transadantique de leverantie
,
te krijgen van twee schepen voor de transadantische vaart, de
Constitution en de Belgique, die 60 eerste klasse passagiers, 600
landverhuizers en 500 ton lading moesten kunnen vervoeren; men
had deze opdracht verkregen in concurrentie met het etablissement
van Seraing; alleen aan den invloed der Belgische regeering, die de
onderneming met een belangrijke subsidie steunde, was het toe te
schrijven, dat drie andere schepen aan een Belgischen inschrijver
waren gegund. Het waren de grootste stoomschepen, tot dusver te
Amsterdam gebouwd, 84,5 el lang, 7,85 el breed en 7,72 el hol.
De schepen, 1202 last groot, liepen op 26 April en 26 Juli 1855 van
stapel. Dat zij goed hebben voldaan, blijkt uit het feit, dat andere groote
bestellingen voor Belgi volgden; voor de Socit beige de bateaux
a vapeur entre la Belgique et 1'Amrique du sud werden in 1857
de S.S. Lisbonne en Rio de Janeiro gebouwd, voor de Socit de
navigation entre la Belgique et le Levant, de Mohammed Sad,
de Marie de Brabant en de Comte de Hainaut, alle van 556 ton ).
1

38

Toen het model dezer schepen, waarvan de stoffeering door de


pas in opkomst zijnde firma H . W . Jansen geleverd werd, gereed was,
ging de heer Paul C. van Vlissingen het persoonlijk koning Leopold
aanbieden, die er zeer mee ingenomen was en de koningin deed
roepen om het te bezichtigen; de hem toegekende Leopoldsorde
zal voor den jongen directeur een aangename herinnering aan deze
belangrijke leverantie geweest zijn.* ) De afbeelding dezer schepen,
een teekening van Greive, werd opgedragen aan 's konings zoon,
den hertog van Brabant, die zich inmiddels ook als een vriend der
vennootschap had doen kennen. Tot toelichting een kleine uitweiding.
Wij hebben tot dusver den naam van den medeoprichter der
Commanditaire vennootschap, A . E . Dudok van Heel, slechts
enkele keeren genoemd. De oorzaak hiervan ligt i het feit, dat
zijn taak hoofdzakelijk van administratieven aard is geweest, zoodat,
waar alle bescheiden der fabriek vernietigd zijn, van zijn werkzaamheid weinig sporen zijn overgebleven; dat zij niet van geringe
beteekenis is geweest, kan blijken uit het feit, dat belangrijke
onderhandelingen met de N . H . - M . , geregeld door hem gevoerd zijn.
Dudok van Heel is blijkbaar evenals zijn collega van Vlissingen
van meening geweest, dat fabrikantenzonen vooral in en door de
practijk moesten worden gevormd; hij zond zijn zonen, na drie jaar
een kostschool te Hilversum te hebben bezocht, reeds op 14-jarigen
leeftijd als leerling op de fabriek; in dien tijd, heeft de jonge
J. P. Dudok van Heel later aan zijn kinderen verhaald, werd veel
minder werk van een theoretische opleiding gemaakt dan nu;
wij vingen aan met op de modelkamer onderricht te ontvangen
in het maken van modellen; wij moesten des morgens te zes uur
met het werkvolk aanvangen. Het ouderlijk huis was op den Amstel
t i j de Hooge Sluis, en ik herinner mij des winters nog menige koude
togt langs de Schans en de kazerne Oranje Nassau naar de fabriek,
waar wij ook driemaal 's weeks des avonds heen trokken om op de
teekenkamer les in het teekenen te ontvangen ).
Om van de eene werkplaats in de andere over te gaan, moest
een zoogenaamd proefstuk van bekwaamheid in het vak geleverd
worden; daartoe werd door mij vervaardigd een model van een
ontkoppelingstoestel van de machines van de Phoenix, een gouver-

Paul C. van
Vlissingen
gedecoreerd.

39

A. E. en J. P.
Dudok van Heel.

Opleiding van een


fabrikantenzoon.

nementsschip, welke aan de fabriek vervaardigd werden. Met mijn


werk, waarmee ik zeer ingenomen was, toog ik in het kantoor om
het door mijn vader en den heer van Vlissingen in oogenschouw
te doen nemen, en werd niet weinig uit het veld geslagen, toen
laatstgenoemde, die mij echter zeer genegen was en in later tijd
veel bewijzen van vriendschap gaf, mij toevoegde: ik zou wel willen
weten, wie aan dit meesterstuk het meest gewerkt heeft, uw leermeester of gij?" Niettegenstaande deze voor mij minder vleiende
opmerking, waarop ik te kennen gaf, dat ik hoopte, dat de toekomst
zou leeren dat ik goed geprofiteerd had, werd tot mijne overplaatsing
naar de smederij besloten. Ook daar bleef ik een jaar, onder leiding
van den knappen smidsbaas Oldsman, toen ik naar de zgn. spinzolder overging om mij in het batikwerken te bekwamen. In 1849
werd ik geplaatst in de stelplaats, waar ik werkzaam was aan het
monteeren der machines voor een stoomboot, welke voor Dordtsche
rekening in aanbouw was voor de vaart tusschen Dordrecht en
Londen, bij den heer Fop Smit aan den Kinderdijk. Toen in het
volgend jaar deze werktuigen in de boot moesten worden opgesteld, ging ik mede naar den Kinderdijk om onder leiding van
Radier medevennoot de montage te bewerkstelligen."
Eerste opdrachten.
De jonge man kreeg hier zijn eerste bestelling voor de fabriek:
een ijzeren mast, boegspriet en groote ra; ook maakte hij den
proeftocht naar Londen mee, waar hij machtige indrukken kreeg.
Zijn eerste zelfstandige opdracht kreeg hij in 1851. Juist was in
de fabriek de constructie van suikertoestellen voor Indi begonnen
in combinatie met Derosne en Cail (zie hoofdst. VI); besloten werd
op de wereldtentoonstelling te Londen een grooten suikermolen te
exposeeren om de aandacht van suikerfabrikanten hierop te vestigen;
de jonge Dudok kreeg daarop de opdracht dezen molen op te
stellen in het gebouw der tentoonstelling in Hyde Park; de vrij
groote moeilijkheden bij de opstelling wist hij met succes te overwinnen; daarna bleef hij te Londen om de fabriek te vertegenwoordigen; zelfs viel den nauwelijks 21-jarigen jongen man, na den
plotselingen dood van den Regeerings-commissaris, de eer ten deel
om Nederland verder te vertegenwoordigen, waardoor hij zich groote
gemakkelijkheid in den omgang met ouderen wist te verwerven.
40

BEZOEK V A N L E D E N V A N HET KONINKLIJK INSTITUUT V A N INGENIEURS A A N DE KONINKLIJKE FABRIEK


OP 9 JUNI 1864.

Na zijn terugkeer was hij opnieuw in de stelplaats werkzaam;


weldra kreeg hij echter andermaal gelegenheid voor zelfstandig
optreden. Door den Oostenrijkschen Lloyd waren opnieuw twee
sleepbooten voor de Po besteld; deze vaartuigen waren niet
voldoende zeewaardig om de reis over zee te maken; zij werden
eerst op de werf opgesteld, daarna gedemonteerd en per zeilschip
naar Veneti gezonden, om daar wederom opgebouwd te worden
voor rekening der fabriek. Nu kwam bij den jongen man de wensch
op om met dit laatste belast te worden; hieraan uitvoering te
geven was echter niet gemakkelijk, daar de aannemingssom niet ruim
was en groote kosten bij den opbouw de zaak licht tot een
schadepost konden maken. Bovendien stonden zijn jeugdige leeftijd
en zijn geringe ervaring hem in den weg. Bij het nacijferen der
begrooting viel echter zijn aandacht op het feit, dat niet geringe
bedragen bestemd waren voor reis- en verblijfkosten van een
aantal ingenieurs en werklieden, waarop aanzienlijk bezuinigd zou
kunnen worden, indien men Italiaansch werkvolk in dienst nam
en het getal leiders zooveel mogelijk beperkte. Hij kwam daarop
met het denkbeeld den opbouw voor eigen rekening uit te voeren
voor het begrootingsbedrag, ongeveer 50,000; zijn vader vrijwaarde de fabriek daarbij tegen eventueel verlies. Eenmaal het
contract geteekend, voelde ik de groote verantwoordelijkheid, die
op mij rustte; ik was overtuigd van mijn weinige kennis en geringe
ervaring, maar ik was toegerust met een ijzeren wil, groote volharding en een grenzelooze ambitie; bij deze eigenschappen kwamen
zich voegen eene goede gezondheid en een taai gestel, zoodat ik
vol moed aan het werk ging."

Schepen voor den

Het was op 23 Mei 1853, dat onze jonge man Amsterdam


verliet, om over den Mont Cenis naar Itali te reizen; hij begaf zich
eerst naar Milaan en naar Treviso, waar zijn oudere broeder Bastien
voor de fabriek een suikerfabriek monteerde; deze vergezelde hem
daarop naar Veneti en introduceerde hem daar bij een aantal
vrienden. Kort daarna kwam het eerste schip met materiaal aan, begeleid door een scheepstimmerman en een scheepssmid der fabriek; het
noodige werkvolk werd te Triest en te Veneti gevonden, terwijl
van een scheepsbouwmeester te Veneti zeer veel steun werd

Bouw der schepen.

41

Oost.ogd.

Boot voor
het iseo-meer.

ondervonden. Inmiddels had hij zich toegelegd op het Italiaansch


om zich bij het werkvolk verstaanbaar te maken; te Veneti,
waar de Oostenrijkers zeer gehaat waren, werd hij als Hollander
zeer goed ontvangen. Gedurende den geheelen zomer werd er hard
gewerkt, vooral door den leider, die de geheele administratie moest
bijhouden; in September stonden beide schepen in de platen; met
kloppend hart woonde hij het te water laten bij, waartegen hij zeer
had opgezien; een zucht van verlichting ging bij hem op, toen hij
de Vicenza, het eerste schip, met Oostenrijksche en Hollandsche
vlaggen getooid, op de Lagune zag liggen; ook met de tweede
boot schijnt alles voorspoedig te zijn gegaan, zoodat weldra met
de opstelling der machines een aanvang kon worden gemaakt.
Terwijl deze arbeid op bevredigende wijze vorderde, vertelde hem
y n e ^ fat er op het Iseo-meer ook een stoomboot noodig was;
onmiddellijk besloot hij daarvan werk te maken; aan de fabriek
werden de noodige prijsopgaven gevraagd; na ontvangst daarvan
schreef hij aan het comit, dat zich ter plaatse gevormd had, dat
hij zou overkomen om te trachten tot zaken te komen.
Op 14 Nov. 1853 was alles zoover gereed, dat hij naar Lovere,
aan het Iseo-meer gelegen, kon vertrekken, waar hij, na een moeilijken
tocht, waarbij hij door kouvatten de kiem van een gevaarlijke
ziekte opdeed, aankwam. Den volgenden dag werd de bijeenkomst
met de belanghebbenden gehouden, het was een Poolsche landdag;
ieder wilde wat anders, maar na lang praten werden wij het eens
en werd mij de levering der boot opgedragen." De reis was hem
echter duur te staan gekomen; na zijn terugkeer te Veneti werd
hij zwaar ziek, zoodat het werk aan de booten gestaakt moest
worden; na zijn herstel werd dit echter tot een goed einde gebracht;
bij den proeftocht blijken de sleepbooten goed voldaan te hebben,
zoodat de zaak tot wederzijdsche tevredenheid ten einde werd
gebracht. Daarna kwam de boot voor het Iseo-meer aan de beurt;
op 24 April 1854 waren de stoomwerktuigen aan de fabriek gereed;
het schip, een kleine raderboot, kwam in den zomer te Veneti aan
en werd daarop aan het meer ineen gezet. Ht voldeed uitstekend;
alleen kwam het bij den proeftocht tot een klein incident; door
een plotseling opgekomen storm uit den koers gedreven, bevatte

e e n

42

het geen kolen genoeg om de haven weer te bereiken, zoodat door


het uithakken van het binnenwerk de noodige brandstof verkregen
moest worden om het uitgangspunt weer te bereiken.
N a de voltooiing lag het in zijn bedoeling naar Holland terug
te keeren; toen hij echter te Veneti was om afscheid van zijn
vrienden te nemen, deelde een dezer hem mee, dat volgens een
courantenbericht in Egypte sleepbooten voor den Nijl besteld zouden
worden. Onmiddellijk was zijn besluit genomen; tijd om naar Holland
te schrijven was er niet; hij had echter met den bouw zijner booten
genoeg verdiend, om een reis naar Egypte te kunnen wagen. Toen
hij echter op 2 Febr. 1855 te Alexandri aankwam, zich bij den
consul Ruyssenaers aanmeldde, en dezen verzocht hem een gehoor
bij den onderkoning Sad-Pascha te verschaffen, wachtte hem een
groote teleurstelling; de onderkoning had herhaaldelijk onaangename
ervaringen met vreemdelingen gehad en was zeer moeilijk te bereiken;
alles ging door handen van tusschenpersonen, die zware belooning
voor hun bemiddeling vroegen. Toen hij, wel eenigszins ontmoedigd,
naar zijn hotel terugkeerde, wachtte hem daar den volgenden dag
een groote verrassing; de consul berichtte hem, dat de onderkoning
naar hem had geinformeerd en hem wenschte te zien.
W a t was het geval? Aan boord van de Australia, waarmede
hij de reis had gemaakt, had zich een hooge gast bevonden, de
hertog van Brabant, die met zijn jonge gemalin een reis naar
Egypte maakte, de eerste van een geheele reeks, waarbij hij allerlei
deelen van den Levant bezocht en den grondslag legde voor de
kennis op commercieel gebied, die voor Belgi zooveel nut heeft
afgeworpen. Onze jonge man maakte aan het dek kennis met den
adjudant van den hertog, Joly, die de ontmoeting met den
Hollander aan den vorst meedeelde. De Koninklijke fabriek was
in Belgi wel bekend; de hertog liet zich daarop den jongen
man voorstellen en voerde gedurende den overtocht verschillende
gesprekken met hem; het is niet onmogelijk, dat deze kennismaking
later aan de belangrijke betrekkingen met Belgische stoombootmaatschappijen, waarvan boven is gesproken, ten goede is gekomen.
In elk geval bewees de latere Leopold II hem onmiddellijk een
zeer belangrijken dienst; bij een lever, door den onderkoning te
43

Reis naar Egypte.

Ontmoeting met

o/T//

Z^ocr eere gegeven, had hij de gelegenheid de aandacht van den


Egyptischen vorst te vestigen op den energieken jongen Hollander,
met wien hij aan boord kennis had gemaakt. Door bemiddeling
van den vorst kreeg deze daarop voor de fabriek van de stoomvaart-maatschappij Medidji de bestelling van een tweetal sleepbooten; verder moest hij ook een vaartuig leveren voor particulier
gebruik van den onderkoning. Dat hier een directe order gegeven
werd, was een groote zeldzaamheid, daar een dergelijke bestelling
steeds door de omgeving van den onderkoning verkocht werd.
Belangrijke orders.
Andere bestellingen kwamen daarbij, deels voor het gouvernement,
deels voor particulieren. Dudok van Heel trof in Egypte een groote
hoeveelheid oud ijzer aan, die aan den Nijl lag te roesten. Toen
hij verzocht dit te mogen koopen, vroeg de onderkoning hem,
welk doel hij daarmee had; op het antwoord, dat dit te Amsterdam
omgesmolten zou worden, gaf hij hem last een fabriek in Egypte
te bouwen, waarvoor het materiaal in Amsterdam werd vervaardigd;
al is de fabriek ook nimmer in werking geweest, zij heeft toch
aan de onderneming te Amsterdam groote winsten bezorgd. Ook
bestelde de onderkoning, die blijkbaar van het Crystal palace
gehoord had, een groote overkapping van glas en ijzer voor een
zijner paleizen; het materiaal werd uit Engeland betrokken, zoodat
deze bestelling buiten de fabriek omging. Zoo belangrijk waren echter
de aanvoeren uit Nederland, dat de consul-generaal Ruyssenaers
op 7 April 1857 er de aandacht der Nederlandsche regeering op
vestigde; in het jaar 1856 was uit Amsterdam voor 500,000 aan
ijzerwerk aangevoerd, terwijl er nog voor fegeering en particulieren
voor 800,000 in bewerking was; voor het vervoer zou een zestal
schepen noodig zijn ).
1

De Nijktuw.

Negen keer heeft de jonge Dudok van Heel in deze jaren een
reis naar Egypte gemaakt; zoo werd hij op den dag van zijn
verloving plotseling daarheen geroepen door den consul, daar de
eerste sleepbooten aangekomen waren en in een wedstrijd met
Engelsche vaartuigen haar bruikbaarheid moesten toonen; na behaalde overwinning was een nieuwe bestelling het gevolg.
Het belangrijkste werk wachtte hem echter nog. Tijdens de
regeering van Mehemet Ali, in 1834, was door een Fransch ingenieur,
44

Mougel-Bey, voorgesteld om 12 mijlen ten noorden van Caro,


in den kop van de delta, de twee hoofdarmen van den Nijl, die
van Rosette en van Damiette, door een stuw af te sluiten ten
einde het irrigeeren van de delta langs een drietal kanalen mogelijk
te maken. De stuwdam van den arm van Rosette zou uit 61, die
van den anderen arm uit 71 bogen bestaan, die door ijzeren sluisdeuren zouden worden afgesloten. Aan het werk was langdurig
gewerkt; na den dood van Mehemed A l i kwam het onder AbbasPascha tot stilstand; zijn opvolger, Sad-Pascha, deed het echter
hervatten. Omstreeks 1860 begon de voltooiing te naderen; toen
Dudok van Heel gewaarschuwd werd, dat de sluisdeuren besteld
zouden worden, haastte hij zich naar Egypte, waar hij juist te laat
aankwam. Z o o groot was echter het vertrouwen in de Hollandsche
onderneming, dat hij toch, hoewel de bestelling eigenlijk vergeven
was, de zaak wist te forceeren en haar aan de Amsterdamsche fabriek
bezorgde, die hiervoor zeer belangrijke leveringen heeft gedaan. Dat
per slot van rekening de stuwdam op onsoliede basis gebouwd bleek,
zoodat het metselwerk scheurde en de dam jaren lang buiten
gebruik moest blijven, was niet de schuld der Hollandsche onderneming; na den dood van Sad-Pascha is het werk blijkbaar gestaakt;
na de bezetting van het land door de Engelschen is het door
versterking van den stuwdam evenwel tot een goed einde gebracht.
Natuurlijk is de positie der fabriek door den arbeid van den
jongen Dudok van Heel zeer versterkt; de stijging van de grafiek
van afgeleverde werken op blz. 66 in het jaar 1857 zal zeker
voor een goed deel aan zijn arbeid toe te schrijven zijn; tevens
heeft hij hier den grondslag gelegd voor zijn eigen fortuin.
Aan den invloed der regeering daarentegen dankte de fabriek,
dat zij ook voor Japan in deze jaren eenige bestellingen kreeg. In
het voorjaar van 1856 kreeg deze het verzoek van de Japansche
regeering om haar behulpzaam te zijn tot het verkrijgen van verbeterde
werktuigen ten dienste van ijzermijnen, ijzersmederijen enpletterijen."
De opdracht was niet gemakkelijk uit te voeren; het was moeilijk,
verklaarde de inspecteur van den Rijksstoomvaartdienst Huygens,
wiens advies gevraagd werd, in weinig woorden een meer omvattende
vraag te doen, vooral als men lette op de uitgebreide inrichtingen,
45

Orders van Japan.

die op dit gebied in Engeland bestonden, en op het feit, dat Japan


op het gebied van mijnontginning en ijzerfabricage op de allerlaagste
trap van ontwikkeling stond. Bovendien ontbrak elke kennis van
den toestand der Japansche mijnen; had men daar met mijnwater te
kampen? Bezat men reeds Werktuigen, daar men verbeterde verlangde?
De rapporteur gaf daarom den raad zich te beperken tot mijnwerkersgereedschappen, veiligheidslampen, ijzeren wagentjes, een
stoompompmachine, smeehaarden, werktuigen voor ijzerbewerking
en pletrollen, en het allernoodzakelijkste uit te zenden, ook om te
voorkomen, dat de regeering zich tot andere landen zou wenden, die
minder schroomvallig, het land met uitzendingen zouden overstelpen.
Daarop kreeg op 26 Mei 1856 de Koninklijke fabriek de opdracht
om twee vervoerbare stoompompmachines, ieder van 10 P.K., voor
een bedrag van 18,970 te vervaardigen, die ook geschikt moesten
zijn voor het drijven van andere werktuigen. Kort daarna kwam
nog een andere bestelling, eveneens door bemiddeling van de
regeering, nl. die van een houten schroefstoomschoener met een
machine van 100 P.K., voor een bedrag van 163,000, eveneens
voor Japan bestemd. Teekenend voor den toestand in den
Amsterdamschen scheepsbouw was het, dat het, door de hooge
arbeidsloonen te Amsterdam, onmogelijk bleek dit schip, dat van
hout moest worden vervaardigd, aldaar te doen bouwen; de
Amsterdamsche werven vroegen voor den romp 30,000 meer dan
die aan den Kinderdijk; de machine werd door de fabriek geleverd
Kettingboot voor
Van n bestelling in deze jaren moet hier nog melding worden
Pampus. g
k t omdat deze zulk een eigenaardig licht doet vallen op de
moeilijkheden, waarmee de Amsterdamsche handel te kampen had.
Nog altijd bleef een deel der scheepvaart gebruik maken van de
Zuiderzee, waarbij zij veel last ondervond van de van ouds beruchte
ondiepten op Pampus. Oudtijds werden de schepen, dikwijls na
een deel hunner lading aan lichters te hebben overgegeven, door
den modder voortgesleept door de Marker Waterschepen; later
kwamen sleepbooten in gebruik, die echter niet voldeden. In het
jaar 1857 stichtte nu Paul van Vlissingen, die reeds sedert jaren
een sleepdienst te Nieuwediep beheerde, een kettingsleepdienst,
die de schepen uit het IJ tot aan den Markerkuil bracht; het
Cmaa

46

>

bouwen van de sleepboot Pampus en het vervaardigen van den


ketting werd aan de fabriek opgedragen. *)
Ook in de volgende jaren heeft de Koninklijke fabriek, afgezien Strubbeling
van de bestellingen voor de Indische suikerindustrie, die wij in een
' ' '
volgend hoofdstuk zullen bespreken, tal van belangrijke werken
afgeleverd. W i j bezitten hiervoor een belangrijke bron in een
uitvoerig verslag over den toestand der fabriek, in 1863 ingeleverd
bij de Kamer van Koophandel. Ook in voorafgaande jaren had de
directie herhaaldelijk een dergelijk verslag ingediend; zij voegde daaraan evenwel soms wenschen toe, welke bij het bureau der Kamer geen
instemming vonden. Blijkbaar heeft de directie zich daaraan gergerd;
in het feit, dat hare wenschen niet in het verslag werden overgenomen, zag zij blijkbaar een bewijs van geringschatting," zoodat
zij in de volgende jaren de gedane aanvraag om mededeelingen
eenvoudig terzijde legde; het verslag der Kamer over 1859 wijst
er op, dat het vooral de instellingen, die geen mededinging te
duchten hebben, zijn, die geen inlichtingen geven, en doelt daarbij
klaarblijkelijk op de Koninklijke fabriek.
Nadat echter eenige jaren lang het zwijgen is bewaard, komt de Uitvoerig verslag:
directie in het jaar 1863 op eens op verrassende wijze voor den 18581862.
dag met een verslag over de jaren van 18581862, waardoor
wij over deze jaren beter zijn ingelicht dan over eenige andere
periode der fabriek. In 1858 waren er afgeleverd, behalve de suikerstellen voor Indi, 1075 P.K. aan werktuigen en zes stoomschepen;
in 1859 1000 P.K. en zeven stoomschepen, verder de installatie
voor een beetwortelsuikerfabriek in Rusland. In het volgende jaar
werden blijkbaar minder machines afgeleverd, tot een bedrag van
400 P . K . ; daarnaast echter twee stoomschepen en 24 ijzeren
sluisdeuren voor den stuwdam van den Nijl, een ijzeren gebouw
voor dat land en allerlei kleinere werken. In 1861 wordt gesproken
m e t

*) De dienst zelf schijnt buiten haar te zijn omgegaan en niet geheel aan de verwachtingen
te hebben beantwoord door het herhaaldelijk breken van den ketting en het onklaar raken
van de sleepboot; bovendien klaagden de gezagvoerders der stoombooten, dat op deze wijze
het beste deel der passage door den ketting onveilig werd gemaakt. De dienst heeft eenige jaren
bestaan; in het gunstigste jaar, 1860, werden 187 schepen gesleept; kort daarna schijnt de dienst
te zijn opgeheven, nadat, ook op advies van de Amsterdamsche Kamer van Koophandel, een
aanvraag om subsidie door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland was afgewezen. (Zie
notulen Kamer van Koophandel 24 Dec. 1863 en adres aan B. en W . van 16 Jan. 1864).

47

d e

van 480 P . K . aan stoomwerktuigen, een stoomschip, 14 ijzeren


lichters voor Java en 24 sluisdeuren voor den Nijl; in het volgende
jaar van 970 P.K. aan stoomwerktuigen, vier stoomschepen, benevens
de installatie voor een suikerraffinaderij te Amsterdam en een beetwortelsuikerfabriek te Oudenbosch, bij welks oprichting blijkbaar
door de directie der Koninklijke fabriek een groote rol is gespeeld,
daar de beide directeuren als commissarissen optreden.
Verder vinden wij hier ook gegevens over de hoeveelheden verwerkt ruw materiaal, de steenkolen en het uitbetaalde arbeidsloon.
Het getal arbeiders was. vergeleken bij het jaar 1857, toen het
1600 had bedragen, niet onbelangrijk gedaald; het bedroeg in 1858
1000 a 1200, terwijl het in 1862 tot 900 was teruggeloopen.
Geheel in overeenstemming hiermee was de opbrengst der geleverde werken, welke van 2,75 millioen in het jaar 1857 in het
jaar 1862 op ruim 1,3 millioen was gedaald; het dividend bleef
daarentegen op de gewone hoogte nl. acht procent; de afschrijvingen
waren echter belangrijk lager genomen.
Vrge mededinging
De directie, die in de voorafgaande jaren een zoo opmerkelijk
bij aanbestedingen.
ij
had bewaard, had met deze uitvoerige inlichtingen bepaalde
bedoelingen. Zij zag de oorzaak van den teruggang hoofdzakelijk
in de inrichting der openbare aanbestedingen; de vrije mededinging
gaf aan ieder, Nederlander of vreemdeling, gelijke gelegenheid tot
aanneming van werken; de Nederlander, die werk voor zijn werklieden behoefde, was daardoor gedwongen tot onbestaanbare
prijzen" in te schrijven; men had de keus het loon te verlagen of
werkvolk te ontslaan. De staat kan daardoor niet worden gebaat;
het land, waar de middenklasse, de kern des volks, achteruit gaat,
kan het niet wel gaan."
Levering
In het buitenland dacht men daarover anders; de directie legde
pan locomotiepen.
t> ij
fa
j
d spoorweg Luikz w

t e n

g e n

ew

2e

o v e r

c o n c e s s

e n

Namen, waarin aan den concessionaris de verplichting werd opgelegd de rails, locomotieven en wagens in het binnenland te
vervaardigen. Blijkens een ingediend wetsvoorstel, verband houdend met den aanleg van staatsspoorwegen, dacht het Nederlandsche ministerie hierover anders; het oordeelde blijkbaar, dat
fabrieken alleen ten voordeele der bestuurders werden opgericht;"
48

M O N T A G E V A N D E S P O O R B R U G O V E R H E T H O L L A N D S C H DIEP BIJ MOERDIJK


O P 28 APRIL 1871.

die te beschermen, achtte het onnoodig. De directie achtte daarentegen bescherming onmisbaar; aanzienlijke sommen, welke anders
aan het buitenland betaald worden, zouden dan in het land besteed
worden; honderde gezinnen, welke alsnu uit gebrek aan arbeid
in armoede vervallen, zullen in de gelegenheid zijn ook hunne verdiensten aan het vaderland dienstbaar te maken." De directie was
overtuigd, dat de Kamer het belang harer inrichting voor de
hoofdstad zou erkennen en hoopte dat zij hare medewerking in het
algemeene belang van den staat haar niet zou ontzeggen ).
Het verzoek zou echter geen ingang vinden. De voorzitter der Geen rem.
Kamer, F. van Heukelom, was juist een der vurigste voorstanders
van den vrijhandel; de meerderheid der Kamer was dezelfde richting
toegedaan. Van het dringend verzoek vinden wij in het gedrukte
verslag slechts een niets beteekenden weerklank: defirmameent
te kunnen aantoonen, dat de oorzaak der telkens afnemende resultaten mede in de verschillende maatregelen ten nadeele der vaderlandsche en ten voordeele der buitenlandsche industrie genomen,
te vinden is."
Ook de stichter der fabriek is als haar pleitbezorger opgetreden in Brochure
een brochure: Beschouwingen over de belangen der Nederlandsche '
Nijverheid naar aanleiding vandebehoefiteaanspoorwegmaterieel ).
Dat de ontwerp-wet tot regeling der exploitatie van staatsspoorwegen
deze bij voorkeur aan particulieren wilde opdragen, achtte hij alleszins
juist. Aan de belangen der Nederlandsche industrie scheen echter
niet te zijn gedacht; de ondernemer werd geheel vrij gelaten; niets
was gedaan om de levering van het materieel aan Nederlanders
te verzekeren. Schrijver was geen voorstander van hooge beschermende rechten; het invoerrecht van 1% op buitenlandsche
machines was echter een bevoorrechting van de buitenlanders. Een
locomotief kostte 26,000, zoodat het invoerrecht 260 bedroeg.
De Nederlander betaalde invoerrecht op koper en accijns op brandstoffen, verder grond- en andere belastingen, waaronder het patentrecht, wat, per locomotief omgeslagen, op 500 moest worden
geschat. Door van Bosse waren de invoerrechten op machines van
6 op 1 % gebracht; schrijver klaagde over de koortsachtige gesteldheid van een minister, doordrongen van een staathuishoudkunde,
1

A b

49

pan

9* -

Vnin

die hij a tort et a travers wil doorvoeren." De 6 /o, die vroeger


geheven werden, kwamen slechts voor een klein gedeelte den
fabrikanten ten goede. Van de 26,000 die een locomotief zou
kosten, werd 13,500, meer dan de helft dus, aan arbeidsloon besteed.
Waar kwamen de millioenen van daan voor de aanschaffing der
locomotieven? Uit Nederlandsen Indi! Moesten die naar het
buitenland gaan? Wilde men werkelijk vrijen invoer, waarom dan
6 a 8 Gld. belasting per 100 pond op het vleesch, 12/ovande
waarde, waardoor de prijs van het vleesch zoodanig werd opgedreven,
dat de minvermogenden er reeds lang den smaak van vergeten
hadden. Aan geen beginsel kan men zich stokstijf houden; het moet
naar omstandigheden worden gewijzigd. Schaften alle landen van
Europa de invoerrechten af, dan moest Nederland dit ook doen;
men moet zich echter niet laten verblinden door schoonklinkende
leuzen.
Geen bestelling
De slechte ontvangst van het schrijven der directie door de
van locomotieven. Kamer van Koophandel beloofde weinig goeds voor het belangrijke werk, dat weldra bij den aanleg der spoorwegen en het
aanschaffen van spoorwegmaterieel noodig zou blijken, daar haar
voorzitter, de heer van Heukelom, in de Maatschappij voor handel
en nijverheid, die in deze zaak de leiding zou nemen, het voorzitterschap bekleedde. Wij weten, dat vroeger de Amsterdamsche
fabriek zich met succes had toegelegd op den bouw van locomotieven;
het blijkt, dat zij ook nu, evenals de fabriek op Fijenoord, verzocht
heeft voor de levering in aanmerking te mogen komen. De Amsterdamsche Maatschappij voor handel en nijverheid, die voor de
helft tot de oprichting der Maatschappij tot exploitatie van staatsspoorwegen had medegewerkt, was echter dadelijk begonnen acht
locomotieven bij Beyer en Peacock te bestellen. De zaak kwam
verder in bespreking in een vergadering van den Raad van bestuur
in April 1864; slechts van n zijde werden de belangen der nationale
industrie verdedigd; de heer Vrolik merkte op, dat wij niet uit
het oog moeten verliezen, dat er ook aanbiedingen van Hollandsche
fabrikanten zijn om locomotieven te leveren; de H.H. van Oordt,
directeur van Fijenoord, en Paul van Vlissingen hebben zich met
ons in verbinding willen stellen." Hij zou echter voorstellen, dat de
50

8 locomotieven, waarvan nu sprake is, in het buitenland worden


besteld, mits slechts later aan ons land ook gelegenheid wordt
gegeven mede te dingen." Eerst in de dagen van Werkspoor zou
aan dezen wensch gevolg worden gegeven; de toenmalige bestellingen
zijn aan onze industrie ontgaan
Natuurlijk moet hierbij niet uit het oog worden verloren,
dat de Engelsche fabrieken over een rijke ervaring beschikten,
terwijl de Amsterdamsche in twintig jaren zich niet op dit gebied
had bewogen, afgezien van de vraag of zij nog, in technischen zin,
voldoende modern mocht heeten, om een dergelijke belangrijke
order te kunnen uitvoeren. Bij den aanleg der spoorwegen zelve
heeft zij zich aanvankelijk, in 1863, belast gezien met de vervaardiging
van acht draaischijven voor een bedrag van 33,968; bij de volgende inschrijvingen was zij herhaaldelijk de hoogste inschrijfster,
zoodat, afgezien van de brug over het Hollandsen Diep, waarop
wij later terug komen, de bouw van ons spoorwegnet voor haar
geen werk van beteekenis heeft afgeworpen.
Er is nog een andere zaak geweest, waarbij de directie der Paketvaart
Koninklijke fabriek, en met nog meer recht dan bij de zoo juist

behandelde, te klagen had over het verwaarloozen van de belangen


der Nederlandsche industrie door de regeering. In hetzelfde jaar
1863, waarin de exploitatie der staatsspoorwegen in Nederland
aan de orde kwam, moest ook in Indi een voor de toekomst hoogst
belangrijke beslissing worden genomen, die der regeling van de
paketvaart in den Indischen archipel. Aangaande deze zaak was
in 1850 een regeling getroffen met den oud-zeeofficier W . Cores
de Vries, die voor een subsidie van f 100,000 op zich nam
verschillende stoomvaartdiensten in den Archipel tot stand te
brengen. Het aantal lijnen werd in de volgende jaren vergroot;
het geheel bleef echter vrij gebrekkig, terwijl de tarieven buitengewoon hoog waren.
Tegen den afloop dezer concessie werd een nieuwe inschrijving Nuuwe inscheping.
gehouden; er was echter slechts n gegadigde, de heer Cores de Vries,
die zijn eischen z hoog stelde, dat men ze niet kon inwilligen,
zoodat men over de organisatie van een Gouvernementsbedrijf
ging denken; de bestaande contracten werden echter voorloopig
m

51

En cent per
zeemijl verschil,

verlengd en wel tot het jaar 1866. Om tijdig gereed te zijn werd
nu besloten in 1863 een nieuwe inschrijving te doen houden; op
6 December 1862 werden de voorwaarden vastgesteld. De inschrijving
werd gesloten op den derden dag na aankomst der Nederlandsche
mail, die op 12 Juni van Marseille zou vertrekken. Men kon
inschrijven voor afzonderlijke perceelen en voor het geheel ').
Bij de opening der billetten op 21 Juli bleek, dat door twee
inschrijvers was deelgenomen: de heer H. O.Robinson te Londen
had gevraagd een subsidie van 6,97 per bevaren Engelsche
zeemijl, de firma Dmmler & Co. te Batavia, die als gemachtigde
optrad voor defirmaPaul van Vlissingen en Dudok van Heel te
Amsterdam, had daarentegen voor 6,98 ingeschreven; voor
enkele perceelen had zij echter lager subsidie gevraagd dan
de Engelschman. Daar het aantal af te leggen zeemijlen 42156
bedroeg, kwam het neer op een verschil van 421,56 per jaar;
bij een zoo onbeteekenend verschil mocht verwacht worden, dat de
paketvaart aan den Nederlandschen inschrijver zou worden gegund.

De belangen der

fabriek verdedigd,

De vertegenwoordiger der Amsterdamsche fabriekrichtteonmiddellijk een uitvoerig adres aan den Gouverneur-generaal. Hij wees
allereerst op het feit, dat alle regeeringen in de bepalingen was
niets gezegd omtrent een verplichting het werk aan den laagsten
inschrijver te gunnen bij de toewijzing rekening plachten te
houden met het staats- en het algemeene belang. Nog kortgeleden
had de Engelsche regeering bij de inschrijving een werk niet aan
den laagsten inschrijver toegewezen, hoewel deze even goede waarborgen had gesteld. Het gold het belang van de Nederlandsche
industrie en scheepvaart; schatten werden dikwijls besteed, inTwente
b.v., om een industrie in het leven te roepen; een groot vaderlandsch
etablissement, dat duizenden armen werk en monden brood gaf,
zou door de paketvaart opnieuw in staat worden gesteld den werkzamen arbeider te onderhouden, dien het zoozeer behoeft.
De heer Robinson zou wellicht ook met Nederlandsch kapitaal
werken weldra zou blijken, dat de Nederlandsch-Indische stoomvaart maatschappij, aan wie hij de concessie overdeed, alleen aan
het Engelsche kapitaal rijke dividenden zou verschaffen maar
dit zou het land niet dat voordeel verschaffen, dat de Nederlandsche
52

industrie en scheepvaart uit de zaak zouden kunnen trekken. Adressant


verzocht daarom Z . Exc. geen toewijzing te doen, noch eenige
beslissing te nemen, vr en aleer de heeren Paul van Vlissingen en
Dudok van Heel bij het opperbestuur in Nederland deze belangen
hadden verdedigd. Daar de schepen toch in Europa gemaakt zouden
moeten worden, zou hieruit geen tijdverlies voortvloeien. De firma
verklaarde zich namens de heeren van Vlissingen en Dudok van
Heel bereid, om de exploitatie der paketvaart te aanvaarden voor
dnzelfden prijs, waarvoor door den heer Robinson was ingeschreven.
Onmiddellijk na de inschrijving had de ambtenaar, met deze zaak
belast, den uitslag aan den Gouverneur-generaal medegedeeld. Voor
perceel I en I V waren van Vlissingen en van Heel ruim 50,000
lager dan de andere inschrijver; bij perceelsgewijze inschrijving zou
het totaal den lande evenwel op een extra uitgave van 93,000
komen te staan; hij stelde daarom voor de bediening der Paketvaart te gunnen aan Robinson, den laagsten inschrijver voor het totaal.
Daarop werd over deze belangrijke kwestie het advies van den Advies van den
Raad van Indi ingewonnen. Deze achtte het resultaat alleszins ^
voldoende; men bespaarde jaarlijks, bij verminderde vrachtprijzen,
een bedrag van 200,000. W e l mocht men het betreuren, dat
de laagste inschrijver geen Nederlander was, maar men moest toch
niet uit het oog verliezen, dat ook, wanneer dit het geval geweest
ware, toch hoogstwaarschijnlijk de schepen en scheepsmachines
niet uitsluitend in Nederland of in Nederlandsch-Indi zouden worden
gemaakt; de tegenwoordige aannemer had nog onlangs twee schepen
in Singapore besteld. Perceelsgewijze toewijzing zou den lande tien
jaren lang 93,000 kosten; de Raad achtte zich bezwaard 's lands
kas met een dergelijk bedrag te bezwaren, alleen met het doel twee
maatschappijen naast elkaar te hebben. Was de laagste inschrijver
een vreemdeling, hij zou zijn schepen onder de Nederlandsche vlag
moeten brengen en 4 % invoerrecht moeten betalen; zij moesten
gevoerd worden door gezagvoerders inNederlandsch-Indi gevestigd;
hij werd gesteund door een sedert jaren te Batavia gevestigd handelshuis. Den laagsten inschrijver kwam de toewijzing billijkheidshalve toe.
Ook zonder het adres der firma Dmmler en Co. had de Raad zich, Nationale belangen
naar hij beweerde, rekenschap gegeven van de vraag, of niet met het <^ra>aatioosd.
a a d v a n

53

Indie

Twee ondernemingen?

oog op de belangen van den Nederlandschen handel en scheepvaart,


die de regeering vr alles geroepen was te bevorderen, de onderneming aan de firma van Vlissingen en Dudok van Heel moest
worden toegewezen, vooral nu deze zich bereid had verklaard om
hare inschrijving tot het door den heer Robinson voorgestelde
cijfer te verlagen. De regeering had evenwel de mededinging van
vreemdelingen toegelaten en door aankondiging in vreemde dagbladen als het ware uitgelokt; de goede trouw eischte, wanneer zij
de laagste waren en de noodige waarborgen voor goede uitvoering
van het contract leverden, dit met hen aan te gaan; de goede trouw
verbood hen af te wijzen op grond, dat hierdoor de belangen van
eenige vaderlandsche industrie zouden worden benadeeld.
Toewijzing aan van Vlissingen zou voor het vervolg de
vreemdelingen van alle medewerking tot het tot stand brengen van
belangrijke werken afschrikken; de Raad betwijfelde, of hierdoor
het algemeene belang zou worden bevorderd en geloofde veeleer,
dat de staat van afhankelijkheid, waarin de regeering door het
afwijzen van vreemdelingen zich tegenover de vaderlandsche
industrie zoude geplaatst zien, nadeelig zoude werken op de ontwikkeling der Nederlandsche nijverheid, handel en scheepvaart.
Een der leden, Jhr. C. C. van der Wijck, ging met dit advies
t mee; hij achtte het beter, door het doen ontstaan van twee
ondernemingen naast elkaar, eenige concurrentie uit te lokken, die
met 93,000 per jaar niet te duur betaald zou zijn. Dit denkbeeld
vond echter geen instemming; splitsing zou de moeilijkheden verdubbelen ; evenmin voelde men iets voor het denkbeeld, door de
firma Dmmler uitgesproken, om geen beslissing te nemen en deze
aan de regeering in het moederland over te laten, opdat de heeren
van Vlissingen en Dudok van Heel aldaar de groote belangen
konden verdedigen, waarvan in hun adres sprake was, zoodat zij van
een Nederlandschen minister een uitspraak zouden kunnen vragen,
die bij een Engelschen minister niet twijfelachtig zoude zijn". Het was
niet de vraag, wat Engelsche ministers zouden doen in zulk geval,
maar wat oud-Nederlandsche trouw, regt en billijkheid in verband
met 's Lands belang en het algemeene belang voorschrijven". Het
betaamde niet den minister van Kolonin met een dergelijke zaak lastig

m c

54

te vallen en den last der klachten, welke daarover zullen worden


aangeheven, op hem over te dragen. Door uitstel der beslissing
werden de belangen der paketvaart in gevaar gebracht, daar de tijd
voor het maken der schepen niet groot was; de Raad achtte dadelijke
beslissing noodig.
Onder deze omstandigheden aarzelde gouverneur-generaal Sloet
niet, welke beslissing te nemen: ook hij vond, dat het algemeen
belang het meest bevorderd wordt door eerlijkheid en goede trouw,
die, door aan den wensch van den mededinger toe te geven,
grovelijk zou worden geschonden; op 4 Augustus 1863 werd de
bediening der paketvaart toegewezen aan den heer Robinson.
Het is te begrijpen, dat de kwestie van de cent van Paul van
Vlissingen" algemeen opzien verwekte, al kon men toen nog
niet voorzien, wat voor bedenkelijke gevolgen deze toepassing
van het bekende: Vivent les principes; prisse le monde" voor
Indi in de toekomst zou hebben. N a ontvangst van het bericht
heeft de Amsterdamsche directie nog een poging aangewend den
minister tot ingrijpen te bewegen. Op 16 September 1863 richtte
zij een adres aan den minister van Kolonin, waarin werd betoogd,
dat allereerst de gepaste zorg voor een onder alle omstandigheden
gewaarborgde onberispelijke uitvoering der voorwaarden van aanneming het wenschelijk maakt de paketvaart aan een Nederlandschen
aannemer en niet aan een Engelschman toe te vertrouwen, daar
de diplomatieke verhouding van Nederland tot Groot Brittanni in
een tijdvak van tien jaren zoodanig zal kunnen worden gewijzigd,
dat de aanbesteding aan een Engelschen aannemer geen volledige
waarborg aanbiedt voor de stipte uitvoering der voorwaarden
van concessie, ja zelfs niet voor een veilig en wel verzekerd vervoer tusschen de verschillende deelen van het Nederlandsche
grondgebied in Oost Indi, veel minder voor het vervoer van
militairen en staatspapieren, hetwelk aan den ondernemer der paketvaart noodwendig moet worden toevertrouwd.
dat, in de tweede plaats, afgescheiden van alle eventueele
diplomatieke verwikkelingen, aan inboorlingen en ingezetenen, bij
gelijke geschiktheid en waarborgen, de voorrang moet worden
verleend aan vreemdelingen; een staatkundig beginsel, dat juist door
55

De cent van
*>*i vanVUasingen.

Brochure
Pauivanvussingen.

Groot Brittanni altijd met den mccstcn ernst wordt gehandhaafd,


dat dit inzonderheid geldt, en ziehier een derde grond voor
ons verzoek, wanneer het nationaal belang er mee gemoeid is.
De vertooners toch hebben naar de bediening der Indische
paketvaart medegedongen, hoofdzakelijk met het doel om aan
hunne uitgebreide etablissementen in de hoofdstad des rijks bij
voortduring werk te geven, aan hunne honderden werklieden
werk en brood te verzekeren; terwijl het wel als zeker mag worden
beschouwd, dat de Engelschman, zooal niet al het benoodigde,
dan toch meestal het benoodigde materiaal voor de stoomvaart uit
Groot Brittanni zal ontbieden en de Engelsche fabryken voortdurend met leverancin en bestellingen zal begunstigen. De vertooners
zullen uit den aard der zaak, de Nederlandsche scheepvaart met
het vervoer van het materieel uit Nederland naar O.-Indi belasten,
hetgeen van den Engelschman voor het vervoer uit de Engelsche
fabrykplaatsen niet te verwachten is. E n eindelijk de Nederlander
zal bij voorkeur van Nederlandsche gemployeerden op de stoomvaartlijnen gebruik maken, terwijl de Engelschman ook daarbij
de bekende voorliefde der Engelschen voor hunne landgenooten
zal botvieren.
Dat overigens de vertooners, zonder vrees voor tegenspraak,
met gerustheid durven verzekeren, dat hunne firma volkomen in
staat is om aan de eischen der Indische paketvaart voldoende te
beantwoorden en dat zij zich gaarne verbinden om aan de beste
waarborgen voor een soliede uitvoering al dat comfort te paren,
hetwelk men voor het gerief van den handel en van de passagiers
en in het belang van den staat in billijkheid zou kunnen verlangen.
Weshalve de vertooners Uwe Excellentie eerbiedig verzoeken,
voor zooveel noodig, Uwe tusschenkomst of Uwe aanbeveling bij
de Nederlandsen-Indische regeering te willen verleenen, aan de
adressanten, ten einde aan hen de aanneming der paketvaart voor
de jaren van 1866 tot 1875 tegen den zelfden aannemingsprijs, als
waarvoordeheerRobinsonheeftingeschreven, moge worden gegund."
Ook de heer Paul van Vlissingen vatte zijn pen op om
onbegrijpelijke besluit der Indische
regeering ')." Hebben onze voorvaderen dan Indi met hun goed

t c

56

p r o t e s t c c r e n

t e g e n

> n e t

DE FABRIEK T E UTRECHT.
LUCHTFOTO'S K.L.M.

en bloed gekocht om, met voorbijgaan van hun eigen landgenooten,


vreemden er voordeel van te laten trekken? Twaalf schepen waren
er noodig, jvaarvan de kosten drie millioen zouden bedragen;
hoeveel menschen zouden hiervan hebben geleefd en hoevelen
buiten de werklieden? Men bezoeke de eilanden Oostenburg,
Kattenburg en Wittenburg, die te zamen geen onaanzienlijke
gemeente vormen; men zal daar met iedere schrede welvaart zien,
die een gevolg is van de daar bestaande inrigting. Ontneem aan
die fabriek haar werk; moedig vreemde concurrentie aan; laat het
beginsel van vrijgevigheid quand mme zegevieren; gij zult er helaas
spoedig de gevolgen van ondervinden. De fabriek zal in plaats van
vooruit, achteruit gaan; zij zal menschen moeten afdanken; er
zullen zooveel guldens minder in omloop komen en van lieverlede
zal die voorspoed en welvaart verdwijnen en door armoede en
ellende verdrongen worden.
De uitgedoofde energie opwekken, dat is een levenskwestie. E r
is niet voor allen arbeid, maar die moet er komen. De werkloonen
zijn zoo laag, dat men niet eens in de eerste levensmiddelen kan
voorzien; velen zijn werkeloos. Een dure plicht is het daarin
verbetering te brengen; niet op fraaie theoretische beschouwingen
komt het aan, maar op practische aanwijzingen; eerst wanneer
alle handen werk hebben, kan men zeggen, dat de natie een
werkelijke welvaart bezit."
Het zou echter weinig baten. Aan adressanten werd medegedeeld,
dat vermits de beslissing in de onderwerpelijke aangelegenheid
geheel behoort aan den Gouverneur-generaal van Nederlandsen
Indi, het opperbestuur zich in de zaak niet kan mengen en dat
derhalve aan het voorschreven verzoek niet kan worden voldaan.
Vermoedelijk zal het wel aan den invloed der regeering toe te
schrijven zijn, dat de Nederlandsch Indische Stoomvaart Maatschappij ten minste bij wijze van vergoeding den bouw van n
harer schepen, den Minister van Staat Rochussen" aan de
Amsterdamsche fabriek, die van de Cores de Vries, aan Fijenoord
heeft opgedragen; dat eerstgenoemde fabriek nog steeds in staat
was behoorlijk werk te leveren, moge blijken aan het feit, dat dit
schip jaren lang goede diensten heeft bewezen.
s

57

Besteitogn van
^N.I.S.M.

Dat het Indische bestuur door de cent van Paul van Vlissingen"
bewogen is de paketvaart aan een Engelschman toe te vertrouwen, is Nederland duur te staan gekomen. Aan de Nederlandsche
industrie zijn, op de genoemde schepen na, alle bestellingen voor
de Nederlandsch Indische Stoomvaart Maatschappij ontgaan; de
Amsterdamsche fabriek heeft zich hier, afgezien van de hooge
baten, die de onderneming zelve heeft opgeleverd, een prachtig
veld van werkzaamheid zien ontgaan; mogelijk zou zij de crisis
van 1870 te boven zijn gekomen, wanneer zij niet in de voorafgaande jaren, door gebrek aan werk, had moeten inschrijven op
allerlei aanbestedingen, die groote verliezen hebben gebaard. Veel
ernstiger is echter het gevolg voor Nederlandsch Indi geweest.
De N . I. S. M . heeft, ondanks de hooge dividenden, die zij aan
hare Engelsche aandeelhouders kon uitkeeren, van de paketvaart
niet gemaakt, wat er van te maken viel; de economische ontwikkeling van den archipel liet haar blijkbaar koud; systematisch
heeft zij het verkeer naar Singapore gericht. Als later de Nederlandsche lijnen in den Archipel verschijnen, vinden zij te Batavia
slechts beperkte hoeveelheden lading. Eerst na langen strijd is het
aan de Koninklijke Paketvaart Maatschappij, opgericht in een tijd, dat
men zich niet meer door theoretische maar door practische beginselen
liet leiden, gelukt de fout, in 1863 begaan, te herstellen en Batavia
weer tot een belangrijk centrum voor onzen handel te maken. )
orders.
Viel dus in deze jaren niet te roemen op den steun, van de overheid ondervonden, groote bestellingen had de Koninklijke fabriek
te danken aan de Nederlandsche Handel-Maatschappij. Wij hebben
gezien, dat in 1856 enkele orders door bemiddeling der regeering
waren uitgevoerd voor Japan. Zij waren het gevolg van de oude
relaties, die steeds op Decima waren aangehouden; men heeft
getracht zoo goed mogelijk te voldoen aan de ietwat vage wenschen,
door de Japansche regeering uitgesproken; of deze veel dienst van
de uitgezonden werktuigen heeft gehad, staat te bezien. Na het
sluiten van een handelstractaat in 1858 zond echter de Factory te
Batavia een agent naar Decima; de zaken namen nu weldra een
groote vlucht; voor de Nederlandsche industrie werden belangrijke
bestellingen verkregen; in 1866 werd zelfs voor een bedrag van

Gevolgen.

japansche

58

zes millioen aan diverse goederen naar Japan uitgezonden. Ook de


fabriek van van Vlissingen en Dudok van Heel kreeg hiervan
haar aandeel. Een eerste bestelling kwam in 1861, toen zij in
combinatie met Fijenoord belast werd met de leverantie van stoomwerktuigen voor een te bouwen oorlogsschip. Op 26 Juni van het
volgende jaar werd aan de fabriek een bezoek gebracht door het
Japansche gezantschap, dat toen Europa bereisde; de burgemeester
van Amsterdam was daarbij tegenwoordig, evenals de directie der
Nederlandsche Hand el-Maatschappij. Weldra volgden andere orders;
voor een oorlogsschip, dat te Dordrecht gebouwd werd, moest de
fabriek de ketels leveren, daarna kwam een opdracht voor een
pompinstallatie met locomobiel voor een goudmijn, voor de installatie van een suikerfabriek ten bedrage van 133,300, voor een
stempelmachine voor het maken van medailles en voor een machine
om percussiedopjes voor geweren te maken, eindelijk voor de werktuigen voor een koperwerkplaats, een hydraulische pers voor buskruitfabricatie, een stoomhoutzaagmolen en een blokmakerij. V a n
haar zijde was de fabriek het Japansche gouvernement ter wille
door een aantal werklieden voor metaalbewerking uit te zenden en
een Japanner, den heer Nakasima, toe te staan in haar fabriek werkzaam
te zijn; zij deed dit laatste zonder groot enthousiasme, blijkbaar wel
begrijpend, dat het in de bedoeling der Japanners lag zich zoo snel
mogelijk onafhankelijk van de Europeesche industrie te maken
De Japansche bestellingen hebben natuurlijk een gunstigen invloed
gehad op de productie der fabriek; deze heeft in de eerstvolgende
jaren blijkbaar veel werk gehad; de directie heeft dan ook in 1865
haar zwijgen verbroken en opnieuw een uitvoerig verslag ingezonden
bij de Kamer van Koophandel. De Koninklijke fabriek van stoomen andere werktuigen, heet het hierin, is geklommen tot die hoogte,
dat zij met het buitenland gemakkelijk kan wedijveren, hetgeen
gestaafd wordt door de opgaven, dat, waar zij met het beroemde huis
John Cockerill in concurrentie is getreden, hare prijzen hoogstens
2/o hebben verschild, en dat zij aanzienlijke bestellingen uit het
buitenland heeft verkregen. Zij verschaft aan gemiddeld 1100 personen
arbeid, zoodat een groot aantal huisgezinnen, te zamen ruim 3500
personen tellende, door deze fabriek hun bestaan vinden. Het is zeker
59

Laatste periode
p a n

bUxl

jammer, dat wij in dit verslag enkel gegevens over 1864 aantreffen,
daar de directie niet op haar verslag over 1865 mocht vooruitloopen.
In eerstgenoemd jaar werd voor bijna f 190,000 aan werk afgeleverd,
waaronder het volledig materiaal voor een drijvend droogdok op
Java, dat bij gedeelten per zeilschip naar Indi werd gezonden, dertig
ijzeren lichters en een sleepboot voor Egypte, verschillende suikerinstallaties voor Indi en eindelijk het schip voor de Nederlandsch
Indische Stoomvaart Maatschappij, boven genoemd. Nog veel belangrijker is het volgende jaar geweest, het laatste glansjaar der
fabriek, toen het bedrag aan afgeleverd werk de 2,25 millioen overschreed en bijna de productie van het topjaar 1857 werd bereikt.
Achteruitgang?
In de volgende jaren gaat het echter snel naar beneden, zonder
dat wij bepaalde oorzaken kunnen noemen; de verslagen van de
Kamer van Koophandel zwijgen, blijkbaar door gebrek aan voorlichting; alleen dat over 1867 vermeldt, dat, volgens geruchten"
er aan de fabriek weinig drukke werkzaamheid" was geweest.
Ptettery op het
Toch valt er in deze jaren een belangrijke uitbreiding te conunen. tateeren, de oprichting eener ijzerpletterij op groote schaal. De
plaats hiervoor werd gevonden buiten het eigenlijke fabrieksterrein,
op het Funen. Hier was in het jaar 1855 een groote pletterij opgericht. De aanleiding hiertoe was geweest de aanbesteding, op
15 Maart 1855, van het smelten en tot muntplaatjes verwerken van
3,000,000 pond van in. Indi circuleerende koperen specie, wat voor
twee derde deel was toegewezen aan Paul van Vlissingen en voor
een derde deel aan de firma Enthoven te 's Gravenhage. Dit was
een streep door de rekening van verschillende hier te lande bestaande
duitenpletterijen, die het rijk aanzienlijke hoogere prijzen in rekening
brachten en scherp protesteerden, toen van Vlissingen, die hiervoor
een afzonderlijke combinatie, van Vlissingen en Co., vormde, het
eerste gedeelte der plaatjes in Birmingham liet bewerken; dit was
noodig, omdat voor dit doel een nieuwe inrichting moest worden
gebouwd, waarvoor tijd noodig was, terwijl uitstel van de leverantie
door de regeering geweigerd was').
Op 17 April 1855 verzochten evenwel S. A. C. Dudok van Heel
en P. H . Holtzman, aan wie het beheer der daarvoor bestemde
inrichting was opgedragen, om van de gemeente voor een bedrag
s

60

van 1700 te mogen koopen een terrein op het Funen, naast het
St. Pieterskerkhof. Zij wilden dit door een brug met de stad verbinden,
daar de werklieden dag en nacht moeten kunnen doorwerken
en voor het iederen morgen en avond wisselen een onbelemmerde
communicatie met de fabriek van van Vlissingen en Dudok van
Heel noodig is."
Er rezen met het oog op de controle op de inning der stedelijke
accijnzen eenige bezwaren; de oprigting van een aanzienlijke fabriek,
die veel vertier en veel handenarbeid geven zou," diende echter
van stadswege te worden begunstigd; daarom werd op 29 Juni de
gevraagde vergunning gegeven'). Er werd nu een tamelijk groot
gebouw, 168 voetlang en 118 voet breed, gesticht; het stoomwerktuig
werd door de Koninklijke fabriek geleverd. Eenige jaren lang
schijnt de pletterij een vrij druk vertier te hebben gekend; in 1857
werkten er 150 werklieden met een aantal knapen en meisjes; men
vond er 12 gloei- en smeltovens benevens 5 paar pletrollen; bovendien vond men er de Cycloop-ijzerwerken, waar voor grof en
klein smidswerk 75 werklieden bezig werden gehouden. In 1859
was het vervaardigen der muntplaatjes evenwel afgeloopen; men
legde zich nu in de pletterij toe op particulier werk en op het
affineeren van edele metalen; hiermee heeft men echter blijkbaar
weinig succes gehad; blijkens het verslag van de Kamer van
Koophandel had de Nederlandsche pletterij in het jaar 1861 bijna
voortdurend stilgestaan, waartoe ook bijdroeg, dat door het meer
en meer in gebruik komen van ijzeren schepen het koperen van
vaartuigen vrijwel afgeloopen was. De inrichting werd nu gedeeltelijk
aan de regeering verhuurd voor het omsmelten van koperen munt.
Wij weten niet, hoe de verhouding tusschen de pletterij en de
Koninklijke fabriek is geweest; in het jaar 1866 schijnt de zaak
echter door laatstgenoemde te zijn overgenomen; op 30 Jan. 1867
werd ten minste door Gedeputeerde staten aan deze vergunning
gegeven voor het plaatsen eener stoommachine, die tot doel had
het drijven eener ijzerpletterij voor gewalste platen. De zaak schijnt
op grooten voet te zijn ingericht; op 27 Mei werd van de oprichting
kennis gegeven aan het Departement van kolonin, met de mededeeling, dat zij in staat was belangrijke bestellingen tot Engelsche
61

Haar beteekems.

Overname door de
Kon. fabriek.

prijzen uit te voeren; zij verzocht, dat de minister de onderneming


zou laten bezichtigen en bij aanbestedingen het fabrieksmerk in
bestekken zou doen opnemen. De keuringscommissie bracht op
26 Juli verslag uit. Het plaatijzer werd in gloeiovens gemaakt van
afval, oud ijzer en gietijzer, vervolgens onder een stoomhamer van
1200 K . G . geplet, door scharen in stukken geknipt, tot pakken
gevormd en eindelijk onder rollen gewalst en op dikte en breedte
gebracht. In 24 uur kon 20,000 pond plaatijzer worden gemaakt,
dat geheel aan alle eischen van beproeving voldeed; vergelijking
met andere fabrieken was onmogelijk, daar in het geheele land
geen inrichting van dezen aard bestond.
Slechte resultaten.
Hoe gunstig de commissie ook over de pletterij dacht, toch
durfde zij den minister niet in overweging geven het fabrieksmerk
in bestekken op te nemen; bestonden er meer inrichtingen van
dezen aard, dan zou men het gebruik van inlandsen ijzer kunnen
voorschrijven; in het gegeven geval zou men echter alle concurrentie
uitschakelen. Aan de directie werd daarop op 1 Augustus medegedeeld, dat zij tot mededinging in staat zou worden gesteld. Hierin
meende deze echter niet te moeten berusten; de inlandsche arbeid
verdiende haars inziens de voorkeur, daar vreemdelingen niet medewerkten om de gelden op te brengen, noodig om 's lands uitgaven
te bestrijden. Op 20 October ontving zij daarop het bescheid, dat
bij gelijke prijzen aan het binnenlandsche ijzer de voorkeur zou
worden gegeven, zeker wel het minste, wat kon worden gedaan').
Regeeringssteun
Bij het ontbreken van alle bescheiden der fabriek weten we niet
gedaagd.

^ ^ ^ ^
gevolgen van het oprichten der ijzerpletterij zijn
geweest; het is niet onmogelijk, dat de oprichting heeft plaats
gehad om met meer succes te kunnen mededingen bij de aanbesteding
van de groote spoor wegwerken, die in deze jaren aan de orde
waren. Mogelijk is het dus, dat, zooals een tijdgenoot meende, bij
de oprichting gedacht was aan de inschrijving voor de brug over
het Hollandsen Diep; in elk geval zal zij de directie er toe hebben
gebracht om door een lagen inschrijvingsprijs het werk te bemachtigen en de pletterij aan het werk te houden. De pletterij, blijkbaar
te groot opgezet, berokkende aan de fabriek groote verliezen; bij de
liquidatie werd berekend, dat zij 3000 per week verlies opleverde;
w

62

een der eerste maatregelen van de nieuwe directie is dan ook baar
sluiting geweest.
Wij hebben reeds meermalen de aandacht gevestigd op het grootste De brug over het
werk, dat de Koninklijke fabriek in deze jaren heeft ondernomen, Hollandsch Diep.
de brug over het Hollandsch Diep. Bij vorige gelegenheden was zij
blijkbaar niet in staat geweest tot concurreerende prijzen in te
schrijven; toen op 18 Januari 1866 de bovenbouw van de brug te
Kuilenburg was aanbesteed, bedroeg de raming 1,910,000; de
Amsterdamsche fabriek schreef voor een bedrag van 2,324,686,86
in; de brug werd gegund aan den laagsten inschrijver voor 1,814,000.
Toen op 24 December 1868 de bovenbouw van de brug over
het Hollandsch Diep werd aanbesteed, bedroeg de raming 2,350,000;
de Amsterdamsche fabriek had ingeschreven voor 1,466,740.
Zoo aanmerkelijk was het verschil, dat de minister de directie De wijze van
deed ontbieden om te vragen, of wellicht een vergissing in het spel ""w**was; de som werd echter gehandhaafd, daar de deskundige der fabriek,
de heer Ceuvel, een middel had bedacht om groote kosten te sparen
en wel door gebruik te maken van het aanmerkelijk verschil van eb
en vloed. De overspanningen zouden aan land gemonteerd en
daarna op lichters geplaatst worden; bij vloed zou dan een overspanning boven de pijlers worden gebracht om ze bij eb ter plaatse
te laten zakken. Het werk werd dan ook gegund; het was een enorme
arbeid, die hier verricht moest worden; 6,5 millioen K.G. metaal moest
hiervoor worden verwerkt; het plaatijzer zou in de fabriek te
Amsterdam worden vervaardigd; het hoekijzer en het staal uit
Engelsche fabrieken worden betrokken. Het ijzer werd naar den
Zuid-Hollandschen oever gebracht, waar een groote werkplaats,
een tehuis voor de arbeiders en een haven werden gebouwd; de
overspanningen werden op den oever gemonteerd, daarna gelicht
en op twee lichters naar de pijlers gebracht en geplaatst ).
De zaak werd met voortvarendheid aangevat; alleen gaf de De eerste
langzame aanvoer uit Engeland aanleiding tot vertraging; de eerste overspanningen.
klinkbout werd op 1 Oct. 1869 geslagen. Het groote gevaar bestond
hierin, dat het niet mogelijk zou blijken het lichten, vervoeren en
plaatsen in n getij te verrichten. Bij het plaatsen der eerste overspanning waren de omstandigheden zeer ongunstig; zij werd des nachts
,

63

Verliezen.

Aanzien der fabriek.

onder leiding van den heer Ceuvel gelicht en op de lichters geplaatst,


welke daarop voor de haven ten anker gingen. Daarop stak echter een
hevige wind op; alleen door buitengewone inspanning kon stranding
voorkomen worden; eerst in den namiddag kon de overspanning op
pijler V I en VII worden geplaatst. Veel beter ging het met de tweede
overspanning, welke buitengewoon voorspoedig op 16 Juni 1870 werd
aangebracht; de derde volgde op 14 Juli, de vierde op 16 Augustus,
terwijl daarna in den lodp van het jaar nog drie andere overspanningen
konden worden geplaatst
Bracht deze aanneming ten slotte groote verliezen mee, ook nog
andere zaken hebben den toestand ongunstig gemaakt, o. a.: de
bouw van het s. s. Stella voor de K . N . S. M . en van twee
schepen voor een Belgische maatschappij, verder de inrichting der
suikerfabriek te Halfweg, die niet solvent bleek; een brug over de
Newa te St. Petersburg ontging aan de fabriek, omdat zij niet over
voldoend kapitaal beschikte om aandeel in deze onderneming te nemen.
Dat de Koninklijke fabriek en haar directie in het economisch
leven der hoofdstad ook nu nog een hoogst belangrijke plaats
bleef innemen, zou in het voorjaar van 1870 op eigenaardige
wijze blijken. Elders heb ik aangetoond, dat voor de oprichting
van de Stoomvaart-maatschappij Nederland feitelijk het initiatief is
uitgegaan van den Schotschen scheepsbouwer John Elder ). Dank
zij het ingrijpen van den broeder des konings, prins Hendrik, is
de onderneming ten slotte nationaal geworden; de bouw der
stoomschepen zou echter aan den heer Elder worden opgedragen,
hoewel de prins meer dan eens trachtte ook aan de Nederlandsche
industrie een bestelling te bezorgen. Het bekend worden van
deze plannen leidde echter tot een hevige uitbarsting van verontwaardiging ; de Vereeniging van nationale industrieelen
protesteerde scherp; het verslag der op 2 Maart gehouden vergadering werd aan elk, die het om de waarheid te doen is," gratis
toegezonden, als een protest tegen deze beleediging der nationale
nijverheid." De mislukking der inschrijving werd door velen, en
ook door den prins, ten deele toegeschreven aan het bestellen der
schepen in het buitenland; laatstgenoemde gaf in overweging of
men niet een droogdok of de noodige lichters bij de Amster2

64

damsche firma zou bestellen; zou men niet met de leiders der
fabriek in overleg treden om de inschrijving te doen slagen? Aan
dezen wenk is inderdaad gevolg gegeven; bij zijn bezoek aan
Amsterdam heeft de prins een onderhoud gehad met de heeren
P. C. van Vlissingen en J. P. Dudok van Heel, welke laatste, die zich
vroeger door zijn werkzaamheid in Egypte zoo verdienstelijk had
gemaakt, op 1 Jan. 1869 zijn vader was opgevolgd. Het in de
dagbladen geplaatste communiqu vermeldt, dat bij die bespreking
gebleken was, dat de vertegenwoordigers dier beroemde firma de
zaak met warmte genegen zijn, dat zij wel is waar, overtuigd dat
hun fabriek geheel op de hoogte was der voor den bouw voor
deze lijn benoodigde schepen, op een ernstig onderzoek aandrongen,
maar dat zij niets ever wenschten dan de lijn tot stand te zien komen
en dat er schijn noch schaduw van tegenwerking hunnerzijds bestaat."
De inschrijving is daarop geslaagd; de zaak heeft echter nog een
eigenaardig gevolg gehad, een discussie in de dagbladen tusschen
Z.K.H. en het bestuur der vereeniging van werklieden der fabriek
Velen en toch n." Dit wendde zich tot den prins met het
dringend verzoek den bouw der schepen aan Nederlandsche patroons
te gunnen, waarop deze antwoordde, dat de Nederlandsche industrie
niet over voldoende ervaring beschikte om een zoo gewichtige bestelling te aanvaarden; hij liet doorschemeren, dat hij gaarne bij den bouw
van verdere schepen de aandacht op de Nederlandsche industrie zou
vestigen. Het bestuur der werkliedenvereeniging gaf echter geen
kamp en plaatste een stuk in de bladen, waarin het verklaarde door
het antwoord van den prins onaangenaam verrast te zijn; de borst
der heeren van Vlissingen en Dudok van Heel getuigt er van, hoe
groote tevredenheid het Belgische gouvernement over de uitvoering
van de voor Belgische rekening bestelde schepen gevoelde; wat
hebben de werklieden in stoom- en andere werktuigen dan toch
misdreven, dat men dezelve, als niets kennende, ten spot van het
beschaafde Europa zet, dat men hen niet alleen dit weinige werk
onthoudt, maar hun ten spot en ten toon van hun vroegere begunstigers stelf )?"
Weinigen zullen op dit oogenblik hebben vermoed, dat de toestand
der fabriek inmiddels hoogst bedenkelijk was geworden. Wij weten,

Veienen toch n
c o n t t a d e n

Prins

65

Gebrek aan

KprilMKLyKE FABRIEK
VOOR

DE V E R V A A R D I G I N G

GEDREVEN

ONDER

DE

VAM S T O O M - E N

FIRMA

VAN

ANDERE

WERKTUIGEN

TE

AMSTERDAM.

PAUL VAN V/LI5SINCEN & DUDOK VAM HEEL

OVERZICHT 1 DEC. 12 - 31 DEC. 1868.


I^APITAAL

M l L U O E M GLO..

dat aangaande de inwendige geschiedenis der Commanditaire


sociteit ons bijna alle gegevens ontbreken; meermalen is het
ons echter gebleken, dat zij feitelijk met een veel te klein kapitaal
werkte en zeer vaak gebrek had aan bedrijfskapitaal. Eerst in
het jaar 1858 werd het kapitaal, onder scherp protes,t van enkele
deelhebbers, tot boven het millioen gebracht; enkelen hunner deden
de Sociteit zelfs een proces aan en wilden zoowel de leiders als de
commissarissen, waaronder den lateren minister J. Heemskerk Azn.,
tot schadevergoeding zien veroordeeld *). Bij den minder gunstigen
loop der zaken bleek op den duur ook dit bedrag onvoldoende,
zoodat het kapitaal in 1868 van 1,2 op 1,5 millioen werd gebracht,
terwijl in hetzelfde jaar, op 8 Aug. 1868, een hypothecaire leening
van 660,000 a 4y % werd gesloten, waarbij geen hoogere koers
dan 93% kon worden bedongen. Het restant van de eenige nog
bestaande leening werd uit de opbrengst afgelost.')
Blijkbaar is hiermede echter nog niet voldoende in de behoeften
der vennootschap voorzien; op 28 Juni 1869 ten minste passeerden
de besturende vennooten een acte, waarbij de fabriek op het Funen
werd verbonden voor een hypotheek tot een maximum van 100,000.
Ook nu nog was de vennootschap niet van hare zorgen ontheven; op 21 April 1870 werd besloten te trachten het kapitaal
met 500,000 te vergrooten ten einde de fabriek gaande te
kunnen houden. De resultaten waren echter niet gunstig; wel
wist men de medewerking van verschillende leden van het vorstelijk
huis, van prins Frederik, prins Hendrik en prinses Marianne te
verkrijgen, maar toch werd in 't geheel slechts voor 270,000 ingeschreven. Niettemin was uitdrukkelijk toegezegd, dat commissarissen
voortaan zouden waken tegen verdere uitbreiding van den werkkring der maatschappij; verder hadden de besturende vennooten
de helft van het hun toekomende deel der extra-winst aan de nieuwe
inschrijvers toegezegd en een vijfde van het nieuwe kapitaal voor
hun rekening genomen. Bovendien werden naar het schijnt bij deze
2

*) De eisch tot schadeloosstelling werd bij vonnis der Arr. Rechtbank te Amsterdam, Tweede
Kamer, van 5 Januari 1859 ontzegd; de uitbreiding van kapitaal moest echter ongedaan worden
gemaakt. Uit een van de Kon. fabriek afkomstige statistiek uit het jaar 1870, zie de grafiek op
bladz. 66, moet echter opgemaakt worden, dat hieraan geen gevolg is gegeven.

67

Nieuwe vergrooting.

gelegenheid een aantal gegevens verspreid aangaande de resultaten


door de fabriek bereikt, de kapitaalsvergrooting, de afschrijvingen,
het uitbetaalde dividend en de hoeveelheid afgeleverd werk; deze
gegevens, in de grafiek op bladz. 66 verwerkt, hebben bij het
samenstellen dezer studie zeer belangrijke diensten bewezen.
De fabriek
Toen de inschrijving op 4, 5 en 6 Juli opnieuw werd openstaande gehouden,
,
^
Handelsblad van
g c s t e

p l a a t s t e

h e t

A } g

2 Juli een welsprekend pleidooi voor de instelling, die voor zooveel


Amsterdamsche gezinnen van zoo groote beteekenis was. De
rentabiliteit der onderneming was niet de hoofdzaak; zij keerde
aan 1500 werklieden 20,000 per week aan loon uit; de vurige
rookkolom uit den schoorsteen der Koninklijke fabriek moet zich
aan den horizon blijven afteekenen als beeld van werkzaamheid
en geestkracht, als symbool van ons eendrachtig samenwerken,
waar het het welzijn geldt van het ons allen dierbare Amsterdam."
TrefFend was ook wat geschiedde op de vergadering, uitgeschreven
door de vereeniging Velen en toch n; na een toespraak van den
voorzitter stroomden de leden toe op de tafel van den voorzitter en
teekenden te zamen in voor een bedrag van 3000. Toch kon eerst
op 13 Juli aan de pers worden gemeld, dat het bedrag volteekend was ).
Gevolgen van den
Het is te begrijpen, dat voor een vennootschap, die op dergelijke
oorhg van 1870.
a n d e moest worden gehouden, de crisis, welke de oorlog
van 1870 meebracht, de bedenkelijkste gevolgen moest hebben.
Verschillende credieten werden opgezegd; door de mobilisatie
werden talrijke werklieden aan het bedrijf onttrokken, zoodat twee
termijnen van betaling voor het s.s. Stella niet uitbetaald werden.
Op 16 September werd de toestand nog houdbaar geacht, dank
zij den steun, dien de fabriek van de Nederlandsche bank genoot;
enkele dagen later, toen haar deze steun ontviel, moesten de
betalingen gestaakt worden; op 8 October werd surseance van
betaling aangevraagd. Weldra bleek, dat de toestand hoogst
bedenkelijk was; verschillende activa bleken veel te hoog geraamd,
n der besturende vennooten had bovendien op een onderpand,
dat later bleek onvoldoende te zijn, een belangrijk bedrag opgenomen; bij de liquidatie heeft dit tot een groote schadepost geleid. )
De toestand. De toestand der vennootschap kwam in bespreking op een
1

sta

68

algemeene vergadering van deelhebbers, welke op 30 November 1870


in het lokaal Eensgezindheid werd gehouden. Door de voorloopige
bewindvoerders waren alle boeken en bescheiden onderzocht; de
daaruit opgemaakte balans verschilde zeer van die, welke door de
besturende vennooten was overgelegd; het passief werd door beide
op 3,947,000, het actief echter door de besturende vennooten op
5,334,000, door bewindvoerders op 4,204,000 geraamd; in het
eerste geval zou de waarde der aandeelen 65, in het laatste
12 / procent bedragen. Maar ook de laatste waarde zou nog te
hoog zijn, als de liquidatie in faillissement zou moeten plaats hebben;
de vraag zou zijn, of dan zelfs de schuldeischers geheel betaald
zouden kunnen worden, terwijl in dat geval de aandeelen vermoedelijk geheel waardeloos zouden worden; aan voortzetting van
het bedrijf viel dan bovendien niet te denken.
]

oooOOOooo

69

IV. D E KONINKLIJKE FABRIEK V A N STOOM- E N A N D E R E


W E R K T U I G E N (1871-1891).

oen het duidelijk was, dat de Commanditaire sociteit niet


meer
te redden viel, werd onmiddellijk getracht om zoowel
Pogingen
tot reconstructie. in het belang der aandeelhouders als in dat van de crediteuren en
het werkvolk tot een reconstructie te komen. Een commissie,
bestaande uit de heeren P. Goedkoop, C. A . E. van den Honert,
J. C. de Koning, Aug. Philips en A. C. Wertheim, die den toestand
had onderzocht, bracht in de vergadering van aandeelhouders op
30 November 1870 verslag uit van haar bevindingen.
Onderzoek
Om over de levensvatbaarheid der zaak tot een oordeel te komen,
deskundigen.
had de commissie drie deskundigen geraadpleegd: de heeren van de
Wall Bake, muntmeester te Utrecht, Wolfson, directeur van het
etablissement te Fijenoord en Schreden, industrieel te Leiden; zij had
hun de vraag gesteld, of de instelling een jaarlijkschen last van b.v.
100.000 kon dragen, welken de hypothecaire leening haar oplegde.
De deskundigen oordeelden dezen eisch niet te hoog; de inrichting
was voortreffelijk; de ervaring van haar personeel wasgoed; haar
relaties waren van groote waarde. Zij achtten de instelling levensvatbaar, vooral als zij vereenvoudigd, goed bestuurd en door de
overheid met bestellingen gesteund werd.
Voorstellen
De commissie durfde nu voorstellen te doen tot reorganisatie. In
tot reorganisatie.
elk geval moest de commanditaire vennootschap in een naamlooze
worden omgezet; tot de ontbinding van eerstgenoemde was de medewerking van de beheerende vennooten verkregen. Aan de nieuw
te stichten naamlooze vennootschap moest de liquidatie worden
70

opgedragen; voor een conversie toch was de medewerking van alle


deelhebbers benoodigd, waardoor te veel tijd verloren zou gaan.
Voorgesteld werd de bestaande sociteit te ontbinden en ieders
aandeel aan kapitaal over te nemen als inbreng in de nieuwe vennootschap; aan weigerachtigen zou dan worden uitgekeerd, wat hun uit
de opbrengst der liquidatie zou blijken toe te komen.
Behalve de 660,000 hypotheekleening bestond er een schuld
van 70,000 aan preferente en van twaalf ton aan concurrente crediteuren; bij faillissement zou dit alles niet betaald kunnen worden,
daar dan op het onderhanden zijnde werk veel verloren zou worden.
Men zou echter aan de concurrente crediteuren een schikking kunnen
voorstellen, waarbij hun een deel hunner vordering in contanten, de
rest in rentegevende obligatin zou worden uitbetaald. Om het eerste
te kunnen doen, zou men 500,000 moeten opnemen met bepaalde
activa als onderpand; in dat geval kon 40% in contanten en 60% in
obligatin worden uitbetaald
Natuurlijk ontbrak het niet aan critiek op het beleid der besturende Aanneming
vennooten; de commissie wees er op, dat een grondfout gelegen was ^
^^ in de wijze van boekhouden en het administratieve beheer, waardoor het hoogst moeilijk was den toestand te overzien. Gevraagd
werd, of men iemand op het oog had, die voor het leiden eener
dergelijke zaak geschikt was; de commissie voelde zich echter niet
gerechtigd in dit stadium namen te noemen; aan de heeren van
Vlissingen en van Heel was niets toegezegd. Het voorstel werd
daarop met op n na algemeene stemmen aangenomen.
N u moesten twee zaken geregeld worden; er moest een regeling Regeling met
met de schuldeischers getroffen en het bedrag van 500,000 bijeengebracht worden. Beide zaken zijn zonder groote moeilijkheden geregeld.
Op 16 Maart was het vereischte bedrag bijeen, meest in bijdragen
van 10,000; enkele toezeggingen, b.v. die van de N . H . - M . en van
burgemeester den Tex liepen tot 25,000. Ook van den kant der
schuldeischers werd alle medewerking ondervonden; zij kregen een
uitbetaling van 40% hunner vordering in geld; voor de ovefbjvende
60 /, te zamen 747,000, kregen zij 3 % obligatin, welke na aflossing
van de zooeven genoemde 500,000 5 % zouden geven en hypothecair
gedekt zouden worden. Z o o kon op dezelfde vergadering van
er

71

voors

en

de

25 Maart 1871, waarop tot de liquidatie der Commanditaire sociteit


Paul van Vlissingen en Dudok van Heel besloten werd, worden
overgegaan tot de oprichting eener nieuwe vennootschap onder den
naam van Koninklijke fabriek van stoom- en andere werktuigen;
deze belastte zich met de liquidatie der oude fabriek en ving haar
taak aan op 7 April d.a.v. Van de goede verhouding, die op
de oude instelling tusschen de arbeiders en de directie had bestaan,
getuigde een woord van hulde van een werkman in het Alg. Hsbld. aan
den ouden leider, wien het wel hard moet zijn gevallen op meer
dan zeventig jarigen leeftijd te beleven, dat zijn naam niet meer aan
de fabriek verbonden zou zijn;" de arbeiders moesten het nimmer
vergeten: Paul van Vlissingen was de stichter')."
De nieuwe directie.
Terwijl de oude leiders zich terugtrokken Dudok van Heel, die
zijn geheele vermogen bij de zaak inboette, maar aan al zijn verplichtingen voldeed, wist steun te vinden voor de oprichting eener suikerfabriek te Naarden; Paul C. van Vlissingen zocht een nieuw bestaan
in Canada werd de leiding aanvaard door een practicus van groote
bekwaamheid. J. M . van der Made, in 1820 te Klundert geboren, had
in Belgische en Engelsche fabrieken veel ervaring opgedaan, zoowel
bij den aanleg van spoorwegen als bij de inrichting van niet minder
dan 33 gasfabrieken, waaronder te Moscou en te Batavia; rustend
directeur der gasfabriek te Dordrecht, liet hij zich na lange aarzeling
overhalen om de moeilijke taak te Amsterdam op te vatten. Op
6 April werden de eigendommen der oude vennootschap door bewindvoerders, aan de nieuwe directie overgedragen; het personeel werd
gehandhaafd; als chefs der afdeelingen traden op de heeren C. Fentener
van Vlissingen, oud besturend vennoot, voor den aanmaak van stoomwerktuigen en J. C. Ceuvel voor scheepsbouw ).
Eerste maatregelen.
Allereerst werd de toestand onderzocht; de ijzer plet ter ij op het
Funen, welke ruim 3000 verlies per week opleverde, werd op 5 Mei
stop gezet; er werd daar een wagenmakerij ingericht, waarin men zich
toelegde op den bouw van spoorwagens. De heer D. J. M . van der
Made vertrok naar Indi om te trachten het daar bestaande depot op
te ruimen en nieuwe bestellingen te verkrijgen; na het ontstaan eener
geregelde stoomvaartverbinding werd het aanhouden van een dept
minder noodig geacht. Ook in anderen zin werd opruiming van het
2

72

F. W . HUDIG.

J. M . V A N DER MADE.

J. D. V A N DER MADE.

oude gehouden; de nieuwe directie zag af van elk recht op de suikerfabriek Krian, welke zaak alleen de oudefirmantenaanging; de
vennootschap met Cail en Halot werd niet voortgezet, waarop men
weldra deze firma in Indi scherp als concurrenten zag optreden.
De taak, door de nieuwe vennootschap overgenomen, was buiten- De hopende orders.
gewoon moeilijk. Er waren nog verschillende groote bestellingen in
bewerking, o.a. voor de marine ten bedrage van 470,000, de installatie van twee beetwortelsuikerfabrieken, ijzeren deuren voor de
Oranjesluizen, de ijzeren bovenbouw voor de brug over het Hollandsen
Diep, eindelijk de stoomboot Stella voor de K.N.S.M. Verschillende
van deze werken waren veel te laag aangenomen; voor de Moerdijkbrug werd het verlies op 225,695.97, voor de Stella op 68,414.45
geschat, zoodat de liquidatie groote verhezen dreigde mee te brengen.
Bij de overname der zaken waren de werken aan het Hollandsen De brug over het
Diep reeds een goed eind gevorderd. Gedurende de crisis was regel- Hoihmdxh Diep.
matig yoortgewerkt; wij zagen, dat van 1 Juni tot 31 December 1870
zeven overspanningen ineengezet en geplaatst werden. In den
loop van het volgende jaar werd de bouw voortgezet; in de eerste
helft van het jaar werden drie, in de tweede vier overspanningen
geplaatst; op 27 December was de bouw zoover gevorderd, dat
tot beproeving kon worden overgegaan, welke zoo gunstige
resultaten gaf, dat het reusachtige werk op 1 Januari 1872 voor
het verkeer kon worden geopend, vier maanden vr den tijd,
daarvoor in de bestekken vastgesteld. Met gerechtvaardigden trots
kon de nieuwe directie dit feit in haar jaarverslag over 1871 vermelden: onze maatschappij heeft met de meeste nauwgezetheid
deze brug, de grootste van Europa, daargesteld. Wij vleien ons,
dat het gouvernement de buitengewone inspanning hiervoor betoond,
zal waardeeren, vooral in aanmerking nemende de groote moeilijkheden, waaronder wij gewerkt hebben."
Bracht deze groote onderneming tegenover de verhezen dus in Verliesposten.
elk geval het voordeel den naam der fabriek te hebben verbonden
aan het grootste constructiewerk van dezen tijd, andere van de oude
vennootschap gerfde werken brachten enkel verlies.Op de stoomboot
Lambtemont, voor een Antwerpensche maatschappij gemaakt, werd
het verlies voor de oude vennootschap reeds 30 September 1870 op
10

73

ruim 144,000 geschat; bovendien eischte deze maatschappij op grond


van te late aflevering een zeer belangrijke schadeloosstelling.
Prioriteits-kapitaai.
En dit waren niet de eenige schadeposten. Het was dan ook
geen wonder, dat nog vr de liquidatie afgeloopen was, behoefte
aan bedrijfskapitaal werd gevoeld. Op 27 Juni moest worden medegedeeld, dat de liquidatie groote verliezen meebracht; commissarissen stelden daarom voor te trachten 510,000 prioritettskapitaal
te verkrijgen, welks aandeelen te allen tijde met 10 ' agio zouden
kunnen worden afgelost. Op de nieuwe aandeelen zou, na aflossing
der reeds aangegane gefundeerde schuld, van de winst zes procent
rente bij vooruitbetaling worden betaald; de rest der winst zou
over oude en nieuwe aandeelhouders worden verdeeld. Had men
gedacht, dat bij deze regeling het kapitaal gemakkelijk zou kunnen
worden gevonden, teleurstelling zou niet uitblijven; op 24 Juli moest
aan de opnieuw bijeengeroepen aandeelhouders worden medegedeeld, dat, ondanks een vorstelijk deelnemen van prins Hendrik der
Nederlanden, die voor 48,000 had ingeschreven, slechts 463,000
bijeengebracht was geworden. Commissarissen stonden dus voor de
vraag, of nog te elfder ure tot liquidatie moest worden overgegaan.
Dit bleek echter niet noodig; op een ter vergadering circuleerende
lijst werd voor het ontbrekende bedrag ingeschreven, zoodat de
vennootschap aldus in staat was gesteld haar arbeid voort te zetten.
Nieuwe bestellingen.
Dit was des te meer gewenscht, omdat de bestellingen inmiddels
niet waren uitgebleven. De wagenmakerij, die, zooals wij reeds
zagen, was opgericht in de voormalige ijzerpletterij, kreeg weldra
belangrijke bestellingen aan spoorwegmaterieel; zoowel voor de
Hannoversche staatsbanen als voor den spoorweg BoxtelWesel
werden tal van goederenwagens gemaakt, zoodat 300 werklieden
hier werk vonden. Van wege het Departement van marine had men
verder een bestelling gekregen van drie vierdeklasse stoomschroefschepen, waarvoor op de scheepswerf een stoomhoutzaagmolen
werd ingericht. Drie nieuwe beetwortelsuikerfabrieken bestelden
verder haar installaties aan de fabriek. Op Java kwam opnieuw
vraag naar suikertoestellen; de oudefirmanten,Cail te Parijs en
Halot te Brussel, traden echter, zooals wij zagen, scherp concurreerend op, zoodat geen goede prijzen konden worden bedongen;
0

74

meer dan 1300 werklieden vonden niettemin werk aan de fabriek.


De liquidatie was inmiddels zoo goed als afgeloopen; zij had Afloop
veel ongunstiger resultaten opgeleverd, dan eerst was verwacht;
i
'
werd aanvankelijk de waarde der oude aandeelen geschat op een
bedrag tusschen de l2 / en 60 procent, zij bleek nu slechts 8 %
te bedragen. Voor dit bedrag werden de oude aandeelen bij de
nieuwe vennootschap ingebracht; het oude kapitaal werd op de
balans gebracht voor 157,920. terwijl het nieuwe, zooals gezegd,
510,000 bedroeg. Als tegemoetkoming werd echter bepaald, dat
de oude aandeelen, die dus een nominale waarde van 80 hadden
verkregen, bij de verdeeling der winst, zoo deze meer dan zes procent
bedroeg, daarin voor een waarde van 600 zouden deelen.
In de volgende jaren ontwikkelden, vooral ook door de bestellingen Vooruitgang.
der regeering, de zaken zich op bevredigende wijze. Zoo werden
in 1875 afgeleverd een raderschip Bromo en drie kanonneer boot en;
de leveranties voor particulieren waren echter niet zoo groot als
verwacht was. Toch kon in deze jaren telkens een bevredigend
dividend worden uitgekeerd: voor de prioriteitsaandeelen bedroeg
dit in de eerste jaren geregeld zes, over 1874 zeven en over het
volgende jaar zelfs acht procent.
Nog beter werd de toestand in 1876, vooral dank zij de talrijke
bestellingen voor het gouvernement, dat aan de fabriek niet alleen
den bouw van verschillende vaartuigen, maar, na aanbesteding, ook
van een groot drijvend droogdok voor den dienst in Oost-Indi
opdroeg. Voor / 2,270,000 werd in dit jaar aan nieuw werk verkregen,
waarvan de bestellingen voor de marine en het Indische gouvernement
evenwel het leeuwendeel leverden; 8V % kon worden uitgekeerd.
De volgende jaren, 1877 en 1878, hebben feitelijk weinig nieuws
gebracht; er werden goede resultaten verkregen, zoodat over het
eerste jaar 9%. over het volgende zelfs 9 / /o kon worden uitgekeerd
aan de prioriteitsaandeelen; ook de oude aandeelen hebben in al deze
jaren een kleine uitkeering ontvangen. Toch krijgt men sterk den
indruk, dat niet alles naar wensch gaat; herhaaldelijk hooren we
klachten over de scherpe concurrentie vooral van het buitenland; de
directie zond in 1878 een groot suikertoestel in op de Wereldtentoonstelling van Parijs, maar kreeg daarvoor slechts een eervolle vermelding.
d

75

li<

aidatie

Een andere indruk is, dat de bloei der fabriek geheel afhankelijk
is van de persoonlijke leiding van den directeur; diens gezondheid
begon echter in 1879 minder gunstig te worden, wat dadelijk stagnatie
veroorzaakte. Hiertoe zal ook hebben bijgedragen, dat hoofdambtenaren van veel ervaring, de heeren Fentener van Vlissingen en
Ceuvel, aan wie de directeur de practische uitvoering der door hen
gemaakte ontwerpen wilde onttrekken, om hen enkel te handhaven
als ingenieur-adviseur, zich daaraan niet verkozen te onderwerpen
en ontslag vroegen; de plaats van eerstgenoemde werd ingenomen
door den zoon van den directeur, }. D. van der Made, die van den
heer Ceuvel door een ingenieur der Marine, van Vet. Hoezeer alles
op den persoon van den directeur aankwam, blijkt b.v. uit het feit,
dat in 1878, wanneer in strijd met gedane toezeggingen het maken
van ketels voor het s.s. Zilveren Kruis op grond van te hoog geachte
prijzen niet aan de Koninklijke fabriek wordt opgedragen, de
dringende beantwoording van een hoogst belangrijken brief aan den
minister van Marine twee weken achterwege blijft wegens een ernstige
ziekte van den directeur, tot eindelijk baron Tindal, president-commissaris, de pen ter hand neemt, en, op de hem eigene krachtige wijze
de belangen der fabriek bij den minister gaat verdedigen. Het lijkt inderdaad, dat al te veel afhangt van de persoonlijke leiding van den directeur
en men vraagt zich af, hoe het zal gaan, als bij de wankele gezondheid
van den heer v. d. Made het gezag in andere handen moet overgaan.
Afhankelijkheid
En tweede gevaar is wellicht nog belangrijker. Als men let op
van regeeringswerk. d hoogst belangrijke bestellingen door de regeering, dan krijgt men
sterk den indruk, dat de fabriek eigenlijk geheel alleen op deze
drijft; in de jaren 1878, 1879 en 1880 wordt voor niet minder
dan 1,104,660 aan het Departement van marine geleverd, waarbij
dan nog komen hoogst belangrijke orders voor Oorlog en Kolonin.
Waar de landsfinancin juist in deze jaren door het wegvallen der
Indische baten een bedenkelijken achteruitgang vertoonden, bezuiniging meer en meer noodig werd geacht, en deze juist op het door
de fabriek bestreken terrein mogelijk was, bleek in de afhankelijkheid
van regeeringsorders een groot gevaar voor de fabriek.
De toestand
Dit gevaar zal echter alleen aan ingewijden bekend zijn geweest.
der fabriek in 1878.
Qp den buitenstaander maakte de instelling, die nu een reeks van
Gevaren.

76

jaren goede dividenden had uitgekeerd en met haar 1800 arbeiders


onder de fabrieken der hoofdstad de eerste plaats innam, een overweldigenden indruk. W i j bezitten een uitvoerige" beschrijving,
uitgegeven bij gelegenheid van de Wereldtentoonstelling van 1878,
voorzien van illustraties, kijkjes in de fabriek weergevend, en met
een afbeelding van het voor Kolonin afgeleverde d r o o g d o k D e
fabriek, een oppervlak van tien bunders beslaand, bestond uit drie
hoofdgedeelten. In de grofsmederij en de wagenmakerij op het Funen
werd de ijzerafval door zware scharen in stukken geknipt, in vier
vlamovens aaneengeweld, om vervolgens door een vijftons, een
drietons en twee kleinere stoomhamers ineengesmeed te worden. In
de wagenmakerij bevonden zich allerlei werktuigen voor de houtbewerking; een groote stoomschaaf, die per minuut 1.2 M . hout
aan vier zijden schaafde en ploegde, een profileerwerktuig en een
lintzaag. Op Oostenburg waren de scheepswerf, de ketelmakerij
en de werkplaats voor bruggenbouw vereenigd. De scheepswerf
bestond uit n langs- en een zeer groote dwarshelling. In de oude
fabriek bevonden zich de modelmakerij, de ijzergieterij, de smederij,
de kopergieterij en de stelplaats en draaierij. Bij den aanblik van
die ontzaglijke werktuigen," schrijft een tijdgenoot, die door de
geheimzinnige kracht van den stoom als met een verborgen hand
in beweging worden gebracht, bij het gesnor van die honderden
raderen, afgewisseld door de dreunende slagen van moker en stoomhamer, terwijl een wijdgeopende vuurpoel nu en dan een spookachtig
licht op zijn omgeving werpt, zou men een beangstigend gevoel niet
kunnen onderdrukken, indien men de zekerheid niet had, dat het
menschelijk genie, hetwelk die zoolang sluimerende natuurkrachten
deed ontwaken, ze ook wist te beheerschen. De bedrijvige menschelijke figuur, die hier te midden van al die sombere gevaarten zulk een
eigenaardige stofFeering vormt, doet het een wijle geschokt vertrouwen onmiddellijk terugkeeren. Als met een oogwenk bedwingt
zij de wenteling van het rad of den verpletterenden slag van een
stoomhamer."
Het stuk eindigt met de verzuchting, dat het den wakkeren, intelligenten, werkzamen van der Made gegeven moge zijn, nog vele
jaren op die wijze mede te werken aan den bloei en de eer van
77

Ziekte van
v a n

tfer

M a d e

Achteruitgang.

Nederland, aan de welvaart, de nijverheid, den bloei van Amsterdam.


Dit zou echter niet zoo zijn. Door de ziekte van den directeur heeft
diens werkkracht blijkbaar een ernstigen knak gekregen, en met het
kwijnen van zijn gezondheid zou ook de bloei der fabriek gaan
kwijnen," merkten commissarissen later op, toen de verdienstelijke
directeur gedwongen was de welverdiende rust te nemen.
Want, de billijkheid tegenover de latere directie gebiedt dit
te erkennen, de achteruitgang was reeds begonnen, vr deze
optrad. In het jaar 1880, waarover nog 8V % dividend kon
worden uitgekeerd, daalde het aantal arbeiders, dat aan het werk
gehouden kon worden, van 1500 op 1000; in 1881 ging het terug op
700. Verschillende teekenen wijzen erop, datde zaken niet bevredigend
gaan; overwogen werd de grofsmederij en de wagenmakerij naar
de oude fabriek over te brengen en het terrein op het Funen te verkoopen; de vraag werd gesteld, of het niet gewenscht was de scheepswerf te sloopen, tenzij bestellingen spoedig haar levensvatbaarheid
zouden bewijzen. Het bleek, dat de fabriek hier te lande niet meer het
oude vertrouwen genoot; toen de Nederlandsche Handel-Maatschappij, die vroeger de oude fabriek zoo krachtig had gesteund en
zeker niet van onverschilligheid voor de nationale industrie verdacht
kon worden, in Suriname haar centrale suikerfabriek Marinburg ging
stichten, werd de levering, tot groote ergernis der directie, niet aan
haar, maar aan den ouden associ Cail en Halot toevertrouwd. De
verwachtingen, die men gevestigd had op de opening van het Noordzee-kanaal werden ook al niet vervuld; ondanks de krachtige pogingen,
door A. C. Wertheim daarvoor in het college van commissarissen
der Stoomvaart-maatschappij Nederland aangewend, werd de fabriek
bij de levering van een nieuwen mailstoomer voorbijgegaan, daar de
meerderheid het een te groot waagstuk achtte haar den bouw van
een schip toe te vertrouwen. Wel kreeg zij van de K. N. S. M . eenige
belangrijke bestellingen, van een stoomschip van 1000 ton en van
nieuwe machines voor de Jason, die voor de Amerika-vaart werd
gereed gemaakt.
2

Nieuw werk.

Het jaar 1882 scheen eenige verbetering te zullen brengen. De


nieuw opgerichte Stoomvaart Maatschappij Insulinde, die tegen de
Nederland een concurreerende lijn opende, bestelde bij de Koninklijke
78

fabriek twee harer schepen; dat de regeering de fabriek nog steeds


genegen was, bleek uit de toewijzing van den bouw van 91 bruggen
voor den spoorweg Lage Zwaluwe-den Bosch, tot een bedrag van
537,000, twee ton boven den laagsten inschrijver, een Duitsche
firma. Toch is deze inschrijving geen gelukkige greep geweest; zij
zou de vennootschap voor groote verhezen plaatsen en later met
sombere letters in de annalen der fabriek worden geboekstaafd."
In het jaar 1883 ontplooide de Koninklijke fabriek voor het laatst
een groote werkzaamheid; van den pas opgerichten Koninklijken
West Indischen Maildienst werd een bestelling ontvangen van
drie schepen; verder gaven de bruggen in Noord-Brabant veel
werk, zoodat het aantal werklieden tot 1800 moest worden uitgebreid, een aantal nooit te voren bereikt. Het vervaardigen van
zooveel schepen tegelijk dwong echter tot het maken van kostbare
installaties; een Engelsch ingenieur, John Renton, van de Sunderland
Shipbuilding Yard, werd in plaats van den heer van Vliet, die
een werf in Groningen opende, tot leider der scheepswerf aangesteld. De terreinen op het Funen waren nog steeds niet verkocht,
daar het overbrengen der werkplaatsen met groote omzichtigheid
moest geschieden, om geen stoornis in het werk te brengen. Voor
de te bouwen groote schepen moesten vier scheepshellingen van
100 M . lengte met zwaar beheide fundeeringen worden gebouwd;
het terrein moest worden opgehoogd met 8000 M zand. Nieuwe
helmiddelen, punchmachines en walsen moesten worden aangeschaft;
de ketelmakerij en de koperslagerij moesten zeer worden verbeterd;
de kosten wilde men bestrijden uit de opbrengst der te verkoopen
gronden, die men eerst voor schulddelging had willen besteden;
later zou blijken, dat de kosten de opbrengst der terreinen met
150,000 zouden overschrijden.
Wel kon de directie, welke in dit jaar aangevuld werd door de
benoeming van J. D. van der Made, reeds eenige jaren bij de maatschappij werkzaam, er op wijzen, dat deze groote krachtsinspanning
noodig was om den Nederlandschen scheepsbouw en ijzerindustrie
vooruit te brengen, en dat weinig inrichtingen zoo goed geoutilleerd
waren als de Amsterdamsche, maar toch valt het niet te ontkennen,
dat het aldus vastleggen van het kapitaal hoogst onvoorzichtig was

Uitbreiding der werf.

79

j. D. van der Made.

ja, dat de val der Koninklijke fabriek er het gevolg van is geweest.
Het jaar 1883 is het eerste geweest van een reeks slechte jaren.
In de eerste plaats had men te kampen met een beweging onder de
werklieden. De Engelsche leider van den scheepsbouw, niet tevreden
over de prestaties der Amsterdamsche werklieden, had een dertigtal
Engelschen laten overkomen, die meer loon verdienden dan de
Amsterdammers. Weldra kwam het tot moeilijkheden; de Engelschen
werden gemolesteerd; een aantal klinkers gingen tot staking over en
doorkruisten met vlaggen de stad. Wel is waar werd door het
bemiddelend optreden van den burgemeester de staking spoedig tot
een einde gebracht, maar de Engelschen moesten de fabriek verlaten;
den president-commissaris gaf dit aanleiding tot een gemoedelijk
woord op de vergadering van 31 Mei 1883, waarin hij de hoop
uitsprak, dat geen ongeregeldheden meer zouden voorkomen, daar hij
anders zou voorstellen te liquideeren, wat voor aandeelhouders
veel voordeeliger dan voortzetten zou zijn.
verliezen.
Ernstiger was het evenwel, dat de in uitvoering zijnde werken te
lichtvaardig aangenomen bleken; de rekening der werken en contracten sloot met een nadeelig saldo van 114,608.247 . Nu waren
in de voorafgaande jaren belangrijke bedragen op de gebouwen
afgeschreven; zij stonden op de balans voor 1,308,245. terwijl zij
bij een taxatie op 1,850,000 waren geschat. In het vorige jaar,
op 16 Februari 1883, was op voorstel van A. C. Wertheim besloten
tot het aangaan eener 472 % hypothecaire geldleening van 1,100,000,
strekkende tot aflossing der bestaande hypotheken en tot het verschaffen van bedrijfskapitaal. De bedoeling was den rentelast minder
drukkend te maken en de aflossing over meer jaren te verdeelen; in
plaats van 82,600 zou jaarlijks slechts 61,600 behoeven te worden
afgelost. De leening werd volteekend; daar zij bijna geheel diende
tot aflossing der bestaande hypotheken, werd de kas er slechts weinig
door gebaat.

Werkstaking.

Groote

Behoefte aan
bedrijfskapitaal,

De groote uitgaven voor den aanleg der nieuwe etablissementen en


hellingen en de geleden verliezen, dwongen evenwel de vennootschap
in het begin van 1884 opnieuw een beroep op de geldmarkt te doen.
Tot toelichting werd o. m. gewezen op het feit, dat vroeger het
regeeringswerk hoofdzaak was geweest, waarbij groote faciliteiten
80

BEZOEK V A N H. M. KONINGIN WILHELMINA E N H. M . DE KONINGIN-MOEDER A A N DE FABRIEK OP 27 APRIL 1900.

ten opzichte der betaling werden genoten; nu werd het werk voor
particulieren hoofdzaak, waarbij langdurige credieten noodig waren.
Tot dusver had men van blanco-credieten gebruik gemaakt, wat
slechts tijdelijk uitkomst gaf; de directie stelde daarom op 22 April
1884 voor een tweede hypothecaire geldleening te sluiten tegen een
rente van vijf procent, tot een bedrag van 1,8 millioen gulden; 1,1
millioen hiervan zou strekken tot conversie der pas aangegane leening;
de rest zou voor bedrijfskapitaal en reserve dienen, In plaats van de
oude 472% obligatin van nominaal 1000 zouden, als daarop 500
bijbetaald werd, 5 % obligaties van 1500 worden uitgereikt. De
voorzitter wees er op, dat de fabriek, voor welke uitbreiding van het
bedrijfskapitaal een levenskwestie was, met het slagen dezer leening
stond of viel. Op dezelfde vergadering werd aan den heer J. M . van
der Made wegens den slechten staat zijner gezondheid onder hartelijke dankbetuiging voor zijn gevoerd beheer ontslag verleend.
Op de vergadering van 8 M e i 1884 moest de voorzitter echter
mededeelen, dat de leening geheel was mislukt; slechts voor 174,000
aan obligatin was ter conversie aangeboden, wat dus een provenu
gaf van 87,000; bovendien was er een aantal nieuwe inschrijvingen bijgekomen; zoo had H . K . H . de Groothertogin van Saksen
Weimar voor een bedrag van 32,000 in de nieuwe leening deel
genomen. De voorzitter was door het gebeurde ten zeerste ontstemd;
de Koninklijke fabriek was zoowel door de aandeelhouders als door
het publiek veroordeeld. Stipt was zij steeds haar verplichtingen
nagekomen; zij had de schulden der oude fabriek ten bedrage
van 1,250,000 met inbegrip van rente afbetaald en in 11 jaar
tijds 600,000 aan dividend en millioenen schats aan werkloon
uitgekeerd. Tal van groote werken had zij uitgevoerd, en nu, na
n jaar van verliezen, die door de afschrijvingen ruimschoots
waren gedekt, liet men haar in den steek, terwijl een Russische
leening twintig maal werd overteekend. Had Thorbecke gelijk
gehad, toen hij zeide, dat de hartader des lands, zooals Amsterdam
zich placht te noemen, slechts flauw klopte? Hij bracht daarop
in behandeling een voorstel der directie om tot liquidatie over
te gaan. Ook A . C . Wertheim betoogde, dat zonder bedrijfskapitaal
voortzetting van het werk onmogelijk was; bij elke bestelling, bij
81

Geen vertrouwen
v a n

geldmarkt.

eiken wissel, zou anders de directie zich moeten afvragen, of zij


steeds haar verplichtingen kon nakomen.
De leening toch
Het voorstel tot liquidatie vond echter in de vergadering geen
voiteekend. bijval; algemeen oordeelde men, dat een nieuwe poging moest
worden gewaagd; een commissie van aandeelhouders moest trachten
door bezoeken belangstelling te wekken, wat door het bestuur
dankbaar werd aanvaard. Op 26 Mei d.a.v. kon deze commissie
de blijde tijding brengen, dat zij, al was het dan ook met moeite,
geslaagd was de ontbrekende 362,000 aan inschrijvingen bijeen te
brengen; het restant der obligatin werd bij de Kasvereeniging in
bewaring gegeven, om bij plaatsing te dienen tot opkoop der
4'A % obligaties der eerste leening. De opengevallen plaats in de
directie werd nu aangevuld door de benoeming van den heer
F. W . Hudig, inspecteur van den marinestoomvaartdienst.
Nieuwe verliezen.
Het ongeluk wilde evenwel, dat de ellende nog slechts pas
begonnen was. De Indische suikercrisis had den geheelen economischen toestand ontwricht; het verslag over 1884 spreekt van een
gebrek aan werk, als de N . V . nog nooit had gekend. De sterke
daling der suikerprijzen maakte aanschaffing van nieuwe toestellen
onmogelijk; er was een overmaat van scheepsruimte en een sterke
daling der vrachten; ook de regeeringsorders bleven uit. Het aantal
werklieden daalde van 1800 op 600; de scheepswerf moest worden
gesloten. Daarbij kwam, dat allerlei posten zeer lichtvaardig bleken
te zijn afgesloten; zoowel de bruggen in Noord-Brabant als de
gebouwde schepen leverden groote verliezen; de balans kon alleen
sluitend gemaakt worden, door den post voor terreinen en gebouwen
met bijna 900,000 te vergrooten, zich daarbij beroepend op den
prijs, kort te voren door taxateurs vastgesteld, een middel, door den
pas als zoodanig opgetreden president-commissaris A. C. Wertheim
zelf een gevaarlijk middel genoemd; ook erkende hij dat er eenige
lichtvaardigheid in het destijds gevoerde beheer was geweest.
Tot eer van de fabriek moet echter, volgens getuigenissen zelfs van
concurrenten uit dezen tijd, worden vastgesteld, dat, hoe ongunstig
definancieeleresultaten der fabriek in deze tijden ook waren, de
hoedanigheid der door haar uitgevoerde werken steeds van hoog
gehalte is gebleven.
82

Het jaar 1885 bracht geen verbetering; 550 werklieden werden


met moeite aan het werk gehouden; alleen kon de werf heropend
worden voor den bouw van een ijzeren droogdok voor de marine;
verder kreeg men de bestelling van een tweetal raderschepen voor
den dienst EnkhuizenStavoren. Aan het einde van het jaar toonde
de balans een verlies aan van 223,925.3872' Werk en nog eens
werk, is wat ons ontbreekt; blijven nieuwe orders niet te lang uit,
dan is herstel niet onmogelijk"; de bange jaren zouden dan een
harde maar nuttige leerschool zijn.
Het jaar 1886 bracht een kleine verbetering; het bracht nl. geen
nieuwe verhezen, hoewel het aantal te werk gestelde arbeiders zeer
klein bleef. Het droogdok, voor Soerabaya bestemd, werd afgeleverd,
eveneens een gouvernementsstoomschip en de veerbooten EnkhuizenStavoren; ook werden belangrijke bestellingen voor een tweetal
suikerfabrieken in Brazili verkregen, terwijl de K . W . I. M . een
nieuw stoomschip, de Fredetik Hendrik, bestelde.
Daarop volgde echter opnieuw een ongunstig jaar. W e l was er
vrij wat bedrijvigheid, zoodat het aantal werklieden van 700 op
1150 steeg, maar het bleek, dat verschillende werken in het voorafgaande jaar weer te laag waren aangenomen; daarbij kwam, dat bij het
faillissement eener suikerfabriek op Java belangrijke verliezen werden
geleden; het verliessaldo op de balans steeg in dit jaar met 90,000.
Reeds op 6 Februari 1888 werd de toestand door commissarissen
aan aandeelhouders opengelegd. De groote vraag was, of men op
dezen weg verder mocht gaan ? Er was opnieuw gebrek aan werkkapitaal ; er was nog steeds gebrek aan loonend werk. De directie
had zich met het oog op het laatste gewend tot de regeering,
daar er bij de zaak ook een groot landsbelang betrokken was; de
fabriek toch was de eenige constructie-werkplaats binnen de stelling
Amsterdam. Nog grooter was het stadsbelang; op de fabriek werkten
1100 werklieden, vertegenwoordigende bijna evenveel gezinnen. De
regeering bleek genegen de fabriek werk te geven, als zij in staat
zou zijn dit uit te voeren; weldra zou de paketvaart in Indi door
de oprichting der Kon. Paketvaart Mij. in Nederlandsche handen
komen; er zou nieuw materieel noodig zijn en de fabriek zou hiervan
haar deel kunnen verwachten.
83

Liquidatie noodig?

Nieuwe behoefte

Hoe echter opnieuw aan bedrijfskapitaal te komen? Coinmissaaandeelhouders zouden afzien van elke
uitkeering, tot de lening, die men wilde aangaan, afbetaald zou
zijn; hun bleef slechts de hoop op de toekomst! Hulp en spoedige
hulp was noodig; bleek het, dat geen geld beschikbaar kwam, dan
zou het voorstel tot liquidatie worden gedaan. Een surseance kon
in dit geval niet beteekenen een poging om tijd te vinden tot
reorganisatie. In 1871 lag het geval anders; toen stond men voor
een acute crisis; nu was het een chronisch ziektegeval, dat tot
algeheele uitputting scheen te leiden; het lag niet in de bedoeling
van de fabriek een teringlijderes te maken. Het zou wellicht niet
mogelijk zijn de fabriek bij een nieuwe combinatie in te brengen;
het terrein vormde voor de obligatiehouders een pand van groote
waarde, dat licht verkocht en voor stadsuitbreiding bestemd zou
worden. Na lange discussie werd besloten de poging te wagen en te
trachten 500,000 bedrijfskapitaal door leening bijeen te brengen;
een commissie belastte zich met het hiervoor noodige werk; de vergadering werd daarop tot 14 Februari verdaagd.
Een nieuwe leening - Nog een maal werd de fabriek gered; de vergadering van 14
voiteekend. Februari kon de commissie mededeelen, dat, dank ook zij den
krachtigen steun van H. K. H. de groothertogin van Saksen Weimar,
de leening voiteekend was. Aangenaam was het werk der-commissie
niet geweest; de president-commissaris gewaagde ten minste van de
scherpe critiek, waaraan commissarissen en de directie hadden blootgestaan; hij verzocht daarom de commissie een nauwgezet onderzoek
naar het beheer en de inrichting der fabriek te willen instellen en
daarbij te handelen zonder aanzien des persoons. De commissie
beloofde dit te doen; het resultaat is ons echter niet bekend geworden.
" Weer verliezen. Het strijden was echter vergeefs. Gedurende het jaar 1888 werd
hetzelfde gebrek aan werk ondervonden als in de vorige jaren; de
regeeringsbestellingen kwamen veel later in, dan verwacht was; eerst
tegen den winter kwamen er eenige in, o.a. ook van drie schepen der
K.P.M. Het verliessaldo steeg nu van 313,051.73 op 424,818.5972.
De president-commissaris, A. C. Wertheim, die aan de beurt van
aftreden was, nam de herbenoeming aan met de verklaring, dat
hij dit niet als een genoegen, maar als een plicht beschouwde.
aan bedrijfskapitaal

84

r i s s c n

d a t

Alles hing nu af van de vraag, wat het jaar 1889 zou brengen. Het Voorstel tot
bracht vrij wat bedrijvigheid; het aantal werklieden steeg weer en 'P**"
klom zelfs als in de goede dagen tot 1600. E r werd vrij veel werk
afgeleverd, o. a. een torpedoboot, een koepel voor de sterrewacht
te Leiden, maar de kostprijs van alle halfproducten, voor de uitrusting
van zeeschepen noodig, steeg belangrijk, zoodat de balans aan het
einde van het jaar een nieuwe verhooging van het verliessaldo aangaf
en wel met 30,000; de grens, bij het art. 47 van het Wetboek
van Koophandel aangegeven, waarbij liquidatie noodzakelijk zou zijn,
was bijna bereikt. Het bestuur deelde daarom op de vergadering
van 19 Maart 1890 mee, dat het zich zou onthouden van nieuwe
verbintenissen en zou overgaan tot het aanvragen van surseance
van betaling, ten einde tijd te krijgen om den toestand te overzien.
Daar niemand der aandeelhouders hierop het woord vroeg, sloot Afscheidswoord
de heer Wertheim de vergadering met de volgende toespraak. Ik
- behoef U niet te zeggen hoe smartelijk het mij viel die mededeeling
te doen aan U , die zooveel jaren de pogingen van het bestuur in
alle voorkomende gevallen hebt gesteund, en daarbij nimmer eigen
voordeel, maar veeleer de instandhouding van een zoo gewichtigen
tak van industrie binnen onze hoofdstad op het oog hebt gehad.
De heilige verplichtingen, welke wij tegenover crediteuren en
werkgeyess op ons namen, nopen ons, zoodra de werkelijke toestand
ons bekend werd, U daarvan niet onkundig te laten. Bij alle transactin, met wie ook, hebben steeds eerlijkheid en goede trouw
voorgezeten; dit moet zoo blijven, zij het ook met opoffering van
al hetgeen wij eenmaal het onze mochten noemen. T e trachten te
redden, wat te redden is, en ieder het zijne te geven, dat is de
beteekenis der gedane mededeeling.
Mag ik derhalve uit U w stilzwijgen opmaken, dat gij den toestand
inziet, zooals wij dit doen, en dat wij, dit noodig wezende, op U w
medewerking kunnen rekenen, ten einde de groote ramp van het
plotseling staken onzer werken te voorkomen." Toen de aanwezigen
op deze mededeeling het zwijgen bewaarden, werd de vergadering,
de laatste, waarvan het verslag voorkomt in het notulenboek der N . V .
de Koninklijke fabriek voor stoom- en andere werktuigen, gesloten.
6

ooooOOooo

85

W e T t h t i

m.

V, DE NEDERLANDSCHE FABRIEK VAN WERKTUIGEN


EN SPOORWEGMATERIEEL, GENAAMD WERKSPOOR".

Pogingen tot
voortzetting
van het bedrijf:

Nieuwe
voorstellen,

meer dan 7 5 % van het kapitaal, surseance van betaling moest


worden aangevraagd, welke op 24 Maart 1890 werd toegestaan,
heeft hij getracht voortzetting der fabriek mogelijk te maken; voor
een plan om de fabriek door de regeering, die belang had bij het
bestaan eener constructie-werkplaats binnen de stelling Amsterdam,
te doen aankoopen, ten einde hare exploitatie aan een op te richten
vennootschap te doen opdragen, bleek echter bij de regeering geen
medewerking te vinden
Toen deze weg dus niet begaanbaar bleek, werd een andere
ingeslagen, die ten slotte, zij het met groote opofferingen voor de
aandeelhouders, wel tot het doel bleek te voeren. Het was in
November van het jaar 1890, dat door commissarissen, liquidateurs
en bewindvoerders in zake de surseance een door den heer Wertheim
ontworpen voorstel werd gericht aan de crediteuren en aandeelhouders der Koninklijke fabriek. Reorganisatie der naamlooze
vennootschap als zoodanig was onmogelijk; alleen op gewijzigden
grondslag en met verzekering van voldoendefinancieelehulpmiddelen
was voortzetting van het bedrijf mogelijk. N u was een combinatie
van kapitaalkrachtige en invloedrijke mannen gevonden, die de zaak
wilden aanvatten; vooral aan de bemoeiing van den burgemeester
86

van Amsterdam, G . van Tienhoven, was het gelukt den oudsten


firmant der firma Gebr. Stork en Co. te Hengelo, den heer C. T. Stork,
te bewegen, niet alleen zich voor de zaak te interesseeren, maar
daarvoor ook een goeden leider af te staan. De combinatie was
bereid de fabriek met inventaris en magazijngoederen over te nemen
voor een koopsom van 1,500,500 en deze te voldoen door
overname van de eerste hypotheek, groot 920,500 en overdracht
van 580 aandeelen a 1,000 der nieuwe onderneming, waarvan
de combinatie op zich nam honderd a pari te plaatsen. Zij rekende
op den steun van de regeering, die overwegend belang had bij
het voortbestaan van werkplaatsen binnen de stelling Amsterdam,
en van de beide groote spoorwegmaatschappijen, welke er belang bij
hadden hier te lande spoorwegmaterieel te kunnen laten vervaardigen. Den bouw van schepen wilde zij op den achtergrond en
machineconstructie, het maken van spoorweg- en oorlogsmaterieel
op den voorgrond brengen; een gedeelte der overwinst, boven de
zes procent, zou ter beschikking worden gesteld van de liquidatie
in den vorm van actions de jouissance, die geen recht op de
hoofdsom zouden krijgen.
De afwikkeling stelde zij zich op de volgende wijze voor. Zooals
gezegd is zou de eerste hypotheek door de nieuwe combinatie
worden overgenomen; de houders der tweede hypotheek zouden
voor 6 5 % hunner vorderingen aandeelen, voor 3 5 % actions de
jouissance krijgen; de concurrente crediteuren 30 % in geld en 70%
in actions de jouissance. Aan de aandeelhouders zouden alleen deze
laatste worden uitgegeven en wel aan de preferente voor 65 %
en aan de andere, de oude deelhebbers der Commanditaire sociteit
dus, voor 50 % hunner aandeelen. Uitdrukkelijk werd gewezen op
het feit, dat bij verkoop der terreinen en bloc vermoedelijk alleen
de eerste hypotheek zou kunnen worden betaald, zoodat de andere
crediteuren dan in zeer ongunstige conditie zouden komen.
Er volgde nu een vrij langdurige onderhandeling; de spoorwegmaatschappijen, daartoe door de regeering gemachtigd, bleken
bereid om aan de, ter verschaffing van werkkapitaal, nieuw uit te
geven aandeelen, ten bedrage van 600,000, de z.g. aandeelen B ,
een rente van vier procent te garandeeren; werd meer winst gemaakt
87

f ^

Financieele
v o o r s i e l k n

Onderhandeling.

dan zou aan deze aandeelen de helft van wat er boven de vier procent
zou kunnen worden uitbetaald ten deel vallen, terwijl de andere helft
aan de garanten zou komen. De gegarandeerde aandeelen zouden
echter steeds tegen ongegarandeerde kunnen worden ingeruild. De
staat verzekerde zich voor zijn toestemming het recht om de fabriek
in tijden van oorlog of oorlogsgevaar zelf in exploitatie te nemen.
De oprichting der
Gedurende deze onderhandelingen zijn de loopende orders zoo
lieuwe vennootschap.
goed mogelijk afgewerkt, ten einde de verliezen tot een minimum
terug te brengen; toch werden op de schepen voor de K . W . I . M . en
de K . P. M belangrijke verliezen geleden; het materiaal voor de beide
oorlogsschepen werd echter weggehaald en naar de Rijkswerf gebracht.
Het treffen van een overeenkomst met de crediteuren heeft geen
belangrijke moeilijkheden meegebracht, al was er aanvankelijk ook
verzet bij een deel van de houders der tweede hypotheek; daarom
werd alles voor den publieken verkoop gereed gemaakt, zelfs een
uitvoerige veilingscatalogus. Alles zou daardoor weer op losse
schroeven worden gesteld. Het gevaar werd echter bezworen, de inschrijvingen voor het nieuwe kapitaal, 600,000 aan gegarandeerde
aandeelen, tegen pari, had een bevredigend verloop en zoo kon de
acte van oprichting, waarop de Kon. bewilliging verleend werd bij
Kon. Besluit van 15 M e i 1891, op 22 Mei d.a.v. notarieel worden
verleden; de nieuwe directeur, de heer Strumphler, aanvaardde op
1 Juni officieel zijn taak.
College
Als commissarissen traden op de heeren L . Serrurier, wethouder
commissarissen der gemeente Amsterdam, C . T . Stork, lid der Eerste Kamer,
J. T. Cremer en W . J. Geertsema, leden der Tweede Kamer,
J. A . Roessingh van Iterson, die de H . IJ. S. M . en H . J. Nivel, die
de S. S. vertegenwoordigde. De man, die waarschijnlijk het meest
Van allen voor de voortzetting van het bedrijf gedaan, en ook
het reorganisatieplan ontworpen had, A . C . Wertheim, bleef op
den achtergrond.
Toestand
Het is zeker niet bevreemdend, dat bijflnancieelemoeilijkheden,
der fabriek.
als de Koninlijke fabriek in de laatste jaren van haar bestaan had
gekend, het onderhoud van gebouwen en machines veel te wenschen
over had gelaten. De gebouwen waren zeer verwaarloosd, de
machines verouderd en zeer oneconomisch in exploitatie; een goede
88

verbinding tusschen de fabrieksgebouwen onderling ontbrak evenzeer


als een aansluiting bij den spoorweg. Belangrijke bedragen zijn dan
ook van den aanvang af besteed om in dit alles verbetering te
brengen; de achterfabriek werd met den Oosterspoorweg verbonden,
terwijl later ook een verbinding met de voorfabriek werd aangebracht.
Bovendien werden de machines, die de drijfkracht voor de werktuigen moesten leveren, door andere, meer moderne, vervangen, wat
tot groote besparing leidde; men maakte voortaan gebruik van
machines van het Sulzertype; met de fabrikanten van dezen naam
te Winterthur werd een overeenkomst aangegaan, ten einde van de
firma Carels te Gent, die het uitvoeringsrecht voor Nederland bezat,
het recht te verkrijgen de machines van dit type voor Nederland en
Kolonin te kunnen vervaardigen.
Het is onmogelijk in dit bestek alle veranderingen te bespreken,
die in de inrichting der fabriek werden aangebracht; naarmate het
bedrijf zich uitbreidde of nieuwe takken daaraan werden toegevoegd,
moesten telkens nieuwe gebouwen worden gebouwd, of aan de
bestaande een andere bestemming worden gegeven; van de oude
fabriek is behoudens een tweetal gebouwen, die nog door de
Compagnie gesticht zijn, en het na den brand van 1867 herbouwde
voorgebouw, nagenoeg niets overgebleven. Verandering dus, maar
vooral uitbreiding: het fabrieksterrein, dat in 1891 8,2 H . A . bedroeg,
beloopt nu, Zuilen inbegrepen, 38,4 H . A .
Een belangrijk voordeel was het, dat reeds spoedig een bestemming
voor het terrein der oude werf werd gevonden. Voor de bevolking
der eilanden" was het opgeven van den scheepsbouw, waarbij
talloozen een bestaan hadden gevonden, een ware ramp; in 1893
wendden zich een aantal werklieden tot den heer J. T. Cremer, met
verzoek in deze het initiatief te nemen. De heer Cremer vond medewerking bij den heer Op ten Noort, pas opgetreden als directeur der
Stoomvaart Mij. Nederland, die zijn maatschappij wist te bewegen de
nieuwe onderneming te steunen: de andere stoombootmaatschappijen
volgden. Een bekwaam directeur werd gevonden in den heer
D . Goedkoop, die zich niet zonder moeite liet bewegen de door hem
beheerde werf aan zijn zoons over te geven en de leiding te aanvaarden.
Zoo werd dan, totaal gemoderniseerd, het scheepsbouwbedrijf op
12

89

Verhaar van
h e t

^hterterrein.

deze historische plek weer aangevangen; voor de Nederlandsche


fabriek bracht deze zaak mee, dat het geheele achterterrein nu
productief werd; de nabijheid der werf en de goede betrekkingen
met deze hebben er voorts het hare toe bijgedragen om de levering
van een groot aantal scheepsmachines door de fabriek te bevorderen.
Gebrek aan tverk.
Voor de vennootschap is dit zeer nuttig geweest; haar taak was
toch reeds moeilijk genoeg. De bewindvoerdrs der oude fabriek
hadden de loopende orders afgewerkt, maar geen nieuwe aangenomen; het Rijk had de bestelling van twee oorlogsschepen geannuleerd, de materialen weggehaald en voor de machines een
inschrijving geopend. Werk ontbrak dus bijna geheel; bij de heropening der fabriek op 1 Juni 1891 werden 124 man aan den arbeid
gezet; een geluk was het, dat na inschrijving de levering van de
machines van een der twee oorlogsschepen, de KoninginWilhelmina,
aan de Nederlandsche fabriek werd opgedragen. Overigens kwamen
de bestellingen slechts langzaam binnen, waartoe vooral het feit
bijdroeg, dat de oude fabriek in de laatste jaren van het in haar
gestelde vertrouwen had ingeboet, wat het voor haar opvolgster
dubbel moeilijk maakte het verloren terrein te herwinnen.
Bij den opzet der nieuwe zaak, had men, zooals gemeld, het voornemen den bouw van spoorwegmaterieel ter hand te nemen. Men
dacht daarbij aanvankelijk slechts aan den bouw van wagens en
spoorwegrijtuigen en de spoorwegmaatschappijen hadden daarbij
hare medewerking toegezegd. Ervaring op dit gebied had men
eigenlijk niet; er was nog n oude baas in dienst, die ook in dit
bedrijf bij de Koninklijke fabriek reeds was werkzaam geweest.
De heer Muysken, die in Amerika werkzaam was, bezocht daar
een groot aantal wagonfabrieken om zich van dit bedrijf op de
hoogte te stellen en werd als leider aangesteld.
De eerste orders.
De zaak werd met opgewektheid aangevangen; van n der
beide spoorwegmaatschappijen kwamen goede orders in; op de
eerste tekortkomingen werd niet al te zeer gelet. Van zeer groot
belang was voorts een nieuwe relatie; de heeren G. A. A. Middelberg
en R. W . J. C. van den Wall Bake, directeuren der Zuid- Afrikaansche
spoorwegmaatschappij, en principieele voorstanders van het bevorderen der Nederlandsche industrie, gaven, tegen loonende prijzen,
90

opdracht voor dc vervaardiging van een groot aantal goederenwagens, een opdracht, die er sterk toe heeft bijgedragen om de
maatschappij door de moeilijke aanvangsjaren heen te helpen. In de
de jaren 1895-1897 overtrof de wagenmakerij de machinefabriek
dan ook verre in beteekenis; in het jaar 1897 werd in de eerste voor
2,359,000, in de machinefabriek voor 1,297,000 aan werk afgeleverd, hoewel hier toch vrij belangrijke werken voor de marine
werden uitgevoerd, o.a. de machines voor de Koningin Wilhelmina,
de Holland en de Utrecht. Bovendien werden in deze jaren hoe
langer hoe meer machines vervaardigd voor schepen van de Nederland, de K . P. M . de K . W . I. M . en andere maatschappijen.
Een hoogst belangrijke nieuwe taak aanvaardde de machinefabriek Bouw van
in 1897, toen van de Z . A . S. M . de vraag inkwam, of de fabriek *<>>">*"
zich met de levering van een veertigtal locomotieven wilde belasten,
in welk geval zij met teekeningen en het verschaffen van deskundige
voorlichting wilde steunen. Het was een voorstel, dat groote perspectieven opende, maar de fabriek tevens voor zeer belangrijke
uitbreidingskosten plaatste; een groote locomotievenwerkplaats
moest worden ingericht, terwijl kostbare werktuigen noodig waren.
Het was op 30 Jan. 1897, dat de directeur de zaak bij commissarissen
aanhangig maakte met de vraag, of deze met hem de moreele verantwoordelijkheid voor het instellen van een nieuw bedrijf wilden
deelen. Algemeen vond men, dat op het voorstel moest worden ingegaan ; als deze gunstige aanbieding niet werd aangenomen, zou
men voor goed van alle actie op dit gebied moeten afzien; ook voor
de kolonin zouden locomotieven noodig zijn, terwijl het scheppen
van tal van stoomtramwegen ook gelegenheid tot plaatsing van
materieel zou geven. De werkplaatsen zouden ook voor andere
machines bruikbaarder worden; het zou minder noodig zijn zich op
andere, minder voordeelige bestellingen toe te leggen.
De vervaardiging der locomotieven, vertraagd door te late afle- Gevolgen van
vering der daarvoor bestemde machines, was nog niet voltooid, toen
'B'
door het uitbreken van den Zuid-Afrikaanschen oorlog en den noodlottigen afloop daarvan voor de Boeren, de zaak een zeer bedenkelijk
karakter kreeg. W e l bleven andere bestellingen niet uit, van suikerinstallaties, van stoomgemalen, pompen voor de waterleiding te
BoerenoOT

91

Amsterdam, te Wageningen en voor de hydraulische kranen te


Buenos Ayres, van oorlogsmaterieel voor den staat, maar het wegvallen der Zuid-Afrikaansche bestellingen had toch een zeer bedenkelijken invloed op den bloei der fabriek, al kon ook in de eerstvolgende jaren een behoorlijk dividend worden uitgekeerd.
Omzetting der
De actions de jouissance hadden hiervan niet geprofiteerd,* bepaald
actions de jouissance. as, <j t jj 35 <y
overwinst boven de zes procent zouden
ontvangen, wat nog niet was voorgekomen. Het bestaan dezer
actions was in financieelen zin een bedenkelijke zaak, daar in de
toekomst het vormen van een reservefonds er door belemmerd kon
worden; in 1898 werd echter een regeling getroffen, waarbij de
bezitters dezer actions voor elk stuk een onderaandeel in de bestaande
fabriek van 1 0 0 , benevens 5 0 in geld ontvingen. Het maatschappelijk kapitaal werd in verband hiermede van 1,280,000 op 1,400,000
gebracht; twee jaar later werd het door de behoefte aan bedrijfskapitaal tot op 2,5 millioen verhoogd.
Toestand na
Wanneer wij onze indrukken van de eerste tien jaren, samenvallend
tien jaren.
f het clirectoraat van den heer Strumphler, die op 1 Januari 1901
de leiding met het oog op den minder gunstigen toestand van zijn
gezondheid overgaf aan den onderdirecteur, den heer Muysken,
samenvatten, dan zijn deze van gemengden aard. Men had zeker beter
resultaten verkregen, dan bij de oprichting waren voorzien; er was
regelmatig dividend uitgekeerd als in de beste jaren der Koninklijke
fabriek. In n opzicht herinnerde de toestand echter aan dien van
de voorgangster, twintig jaar geleden, toen zich de toekomstige
achteruitgang begon af te teekenen; de verkregen resultaten waren
gedeeltelijk door bijzondere oorzaken verkregen; de vraag was, of
de voorspoed zou blijven aanhouden, nu de afzet naar Zuid-Afrika
afgesneden was. De jaren 1899 en 1900 vertoonden een niet onbelangrijken teruggang; in het eerste jaar kon nog met eenige moeite een
dividend van 6 % worden uitgekeerd; in het volgende liet de winst
slechts een uitkeering van twee procent toe; met het oog op de
verliezen, die de vervaardigde locomotieven voor Zuid-Afrika konden
meebrengen, daar deze voor abnormale spoorwijdte gebouwd en
moilijk verkoopbaar waren, werd besloten de winst te reserveeren
en geen uitkeering te doen.
W

m C

92

0 v

Kort na het aftreden van den heer Strumphler, is bij de behandeling Bespreking
derfinancieeleresultaten over 1900 de algemeene toestand der fabriek
grondig besproken; de vraag werd gesteld, of met deze onderneming
normale winst te maken viel en of de fabriek op goede basis werkte.
Het vraagstuk was zoo veelomvattend, dat besloten werd er een
afzonderlijke avondvergadering aan te wijden, die ook door enkele
hoofdambtenaren werd bijgewoond. Erkend moest worden, dat de
betrekkelijk gunstige gang van zaken voornamelijk te danken was
aan de zeer belangrijke bestellingen voor de Z . A. S. M . en de
marine, welkefinancieeleen gunstig resultaat opleverden, maar dat
op vele opdrachten geld verloren werd. De heer Strumphler, die
in zijn qualiteit van adviseur de vergadering bijwoonde, wees er
op, dat de machinefabriek van Stork eerst na 15 jaar winstgevend
was geworden; de toestand was niet slecht en zou na eenige jaren,
zes a acht jaar schatte hij, goed worden. Beperking van uitgaven
werd algemeen noodig geacht ; de vraag was alleen, op welk gebied
bezuinigd kon worden; een denkbeeld om de school te sluiten, die
jaarlijks 10,000 kostte, vond geen bijval; van sommige oudleerlingen werd reeds meer dienst ondervonden dan van werklieden,
die op de oude fabriek vergrijsd waren. Besloten werd te zullen
trachten van de spoorwegmaatschappijen zooveel mogelijk regelmatige bestellingen te krijgen; vooral voor de locomotievenwerkplaats
en de wagenmakerij was werk noodig; de H . IJ. S. M . had aan
de fabriek de levering van eenige locomotieven opgedragen; ook was
een bestelling voor spoor- en tramwegen in Indi verkregen; de S. S.
maakte nog steeds bezwaar haar Engelsche leveranciers te verlaten
Zij is eerst in 1905 begonnen aan Werkspoor den bouw van
locomotieven toe te vertrouwen.
Zoo was de toestand bij het optreden van den heer Muysken niet
in alle opzichten geruststellend; het geschiedkundig overzicht over
dat eerste decennium is niet zeer optimistisch gekleurd
Het zou echter blijken, dat men den toestand ernstiger had ingezien Machines voor
dan noodig was; de nieuwe directeur voerde de leiding met krachtige 0
*
hand; bezuiniging werd ingevoerd, waar dat mogelijk was; nieuw
werk vloeide weldra op bevredigende Wijze toe. Belangrijk was daarbij
een bestelling van zeer specialen aard. DefirmaSimpson te Londen,
v a n

Cool

93

toeatand

ar

uitvoerders van de Amerikaansche Worthington-pompen in Europa,


had aangenomen de pompen te leveren voor de waterleiding naar de
goudmijnen van Coolgardy in West-Australi. Het was een geweldige
onderneming; de waterleiding, die moest loopen over een zeer geaccidenteerd terrein, had een lengte als van Amsterdam tot Straatsburg;
20 groote pompmachines waren daarvoor noodig, verdeeld over vijf
stations. DefirmaSimpson, blijkbaar door andere orders overbelast,
zocht nu een fabriek op het vasteland om de bestelling uit te voeren;
door de Amsterdamsche agenten der maatschappij, de heeren Fr.
Stieltjes & Co., werd haar aandacht op Werkspoor gevestigd. Er
volgden nu eenige dagen van besprekingen en berekeningen, waarna
de heeren hun verdere reis opgaven en de geheele order bij Werkspoor plaatsten. Het was een gedurfde aanneming, die echter volkomen slaagde; een vol jaar na de aflevering moest de fabriek nog
garant zijn voor de goede werking der machines; van het bedrag,
dat met het oog hierop was gereserveerd, behoefde geen cent te
worden uitgegeven.
Ander werk.
In de volgende jaren breidden de werkzaamheden zich uit; elk
jaar werd een groot aantal scheeps- en andere machines, locomotieven
en verder rollend materieel voor de spoorwegen afgeleverd; ook de
leveranties voor de suikerindustrie namen geregeld toe. Van buitengewone beteekenis zou echter een werkzaamheid worden, die in
1903 werd aangevangen en waarvan de resultaten ten slotte, na
een uiterst moeilijken leertijd, aan Werkspoor een wereldvermaardheid zouden bezorgen.
Dieselmotoren.
De zaak was de volgende. De Duitsche ingenieur Diesel was op
grond van theoretische overwegingen tot de conclusie gekomen, dat
een door hem ontworpen explosiemotor, berustende op het beginsel
om in sterk gecomprimeerde en daardoor op hooge temperatuur
gebrachte lucht, onder nog hoogeren druk stookolie te spuiten,
die daardoor zonder verdere ontstekingsmiddelen tot ontbranding
wordt gebracht, een zeer groote besparing aan brandstof zou moeten
geven. De groote moeilijkheid was evenwel de zaak in practijk
te brengen; verschillende groote machinefabrieken hebben zich
jarenlang op de zaak toegelegd; eenige van hen, o.a. Krupp
n Sulzer, hadden deze na kostbare proefnemingen opgegeven;
94

de Augsburgsche Maschinenfabrik slaagde er echter in om kleine


motoren van 30 tot 50 P. K. samen te stellen, welke in de practijk
voldeden. De leider der machinefabriek, de heer Kloos, begreep,
dat in deze zaak een groote toekomst kon zitten, vooral als het
mogelijk was den Dieselmotor voor de groote vaart bruikbaar te
maken* met de Augsburgsche fabriek werd daarop een contract
gesloten, waarbij voor tien jaar het recht werd verkregen naar
haar ontwerpen motoren te maken voor ons land en Indi. Dat
hierbij van den beginne af bedoeld werd om op den duur scheepsmachines te maken, bewijst het feit, dat terwijl in het najaar van
1902 de besprekingen met de Augsburgsche fabriek waren aangevangen, reeds enkele maanden later de heer Kloos, in combinatie
met den directeur der Amst. Droogdok Mij, den heer Feninga, een
patent aanvroeg voor toepassing van Dieselmotoren op schepen; zijn
rechten droeg hij over aan Werkspoor. Daar het vraagstuk ook voor
de Augburgsche fabriek van groote beteekenis was, verleende zij
hare medewerking op zeer aannemelijke voorwaarden.
De zaak was echter buitengewoon moeilijk; men moest motoren
hebben van minstens tien maal zooveel capaciteit, bovendien stelde
een scheepsmachine allerlei andere bijzondere eischen. In de eerste
jaren bepaalde Werkspoor zich tot de vervaardiging van motoren
voor stationnaire doeleinden; watergemalen, installaties voor electrische verlichting en dergelijke. De afmetingen werden geregeld
grooter; toen men de zaak goed onder de knie had werd eindelijk,
in 1907, de eerste motor ontworpen met omkeerbare beweging,
een hoofdvereischte voor een scheepsmotor, die zoowel vooruit als
achteruit moet kunnen werken.
De motor was bestemd voor een tankboot, de Vulcanus van
de Nederlandsen Indische Tankboot Maatschappij (Anglo Saxon
Petr. Cy.); hij moest in staat zijn 500 P. K. te leveren. Het was
het eerste motorschip, dat de zee bevoer; de Selandia, van de
door de KopenhaagschefirmaBurmeister en Wain volgens hetzelfde
zgn. viertactsysteem gebouwd, was eerder besteld maar werd later
in de vaart gebracht. De zaak wekte in de technische wereld
groot opzien, vooral toen het schip op reizen naar Zweden en
Griekenland volkomen zeewaardig bleek te zijn, zelfs bij zwaar
95

Scheepsmotoren.

De WerkspoorDieselmotoren.

stormweer in de Golf van Biscaye. Weldra volgden nieuwe


bestellingen; wel is waar bleken de financieele resultaten in den
aanvang nog ver van bevredigend, maar de technische voldeden
des te meer, hoe ook moest worden gestreden tegen vooroordeel,
soms ook tegen bepaalde tegenwerking van ondergeschikt machinekamerpersoneel. Niet alleen voor tankschepen, maar ook voor
gewone vaartuigen werden motoren besteld, zoo b.v. door de K . P . M .
voor de Sembilan en de Loudon. De motoren werden steeds
krachtiger; die van de Loudon was reeds van 1100 P.K.; het
tankschip de Selene legde den afstand tusschen Colon en Tientsin,
9000 Engelsche mijlen, in 44 dagen af, zonder een tusschenhaven
aan te doen.
Met onverzettelijke vasthoudendheid werd in de volgende jaren
gewerkt aan de verbetering der machines; wel kwam van alle
zijden concurrentie] op, maar de Werkspoor-scheepsdieselmotoren
kregen weldra zulk een goeden naam, dat de fabriek contracten
met een achttal buitenlandsche licentienemers kon sluiten, waaronder
fabrieken, die veel grooter waren dan Werkspoor zelf.
Ontwikkeling
W i j zijn bij de bespreking der Dieselmotoren eenigszins op den
van het bednjf. jjjj
j geloopen en moeten nu nog het bedrijf in zijn geheel
overzien. Bij het bestudeeren van de cijfers der jaarverslagen krijgt
men den indruk, dat de eerste jaren van de nieuwe directie jaren zijn
geweest van voorbereiding, waarin de grondslag werd gelegd voor
den lateren bloei. De hoeveelheid afgeleverd werk had in 1900
ruim vier millioen gulden bedragen; het cijfer hiervoor vertoont
in de volgende jaren eenigen teruggang, terwijl ook het aantal
arbeiders terugloopt; blijkbaar hebben wij hier de gevolgen te zien
van het uitblijven der Zuid-Afrikaansche bestellingen. Eerst in het
jaar 1905 wordt de oude hoogte weer bereikt; dan volgt een periode
van snelle stijging, welke tot aan den wereldoorlog blijft aanhouden;
de hoeveelheid afgeleverd werk, in 1905 3,9 millioen, is sedert dien
gestadig toegenomen; het bedraagt in 1912, het laatste jaar waarvoor ons in de verslagen cijfers ten dienste staan, 8,5 millioen gulden;
ter vergelijking diene, dat het bedrag over 1925 12,4 millioen bedroeg.
Toenemende bloei.
De verslagen gedurende deze jaren spreken dan ook steeds van
toenemenden bloei; in 1906 en volgende jaren van constante
v o o r u

96

J. M U I J S K E N , D I R E C T E U R S E D E R T 1 J A N U A R I

1901.

bedrijvigheid in alle werkplaatsen als gevolg van het ruim inkomen


van bestellingen; over 1911 wordt gestadig overvloed van werk in
alle afdeelingen geconstateerd, waardoor aan de capaciteit der
fabrieksinrichtingen de hoogste eischen werden gesteld. Nog gunstiger was het verslag over 1912; wij hebben ons mogen verheugen
in zoo grooten overvloed van werk, dat het, trots alle inspanning
en ondanks het overdragen van een niet onbelangrijk deel onzer
bestellingen aan fabrieken in binnen- en buitenland, niet is mogen
gelukken, alle onderhanden zijnde orders op tijd uit te voeren. Het
vergrooten van het productievermogen onzer fabrieksinrichtingen
is in verband met het steeds vermeerderende aantal inkomende bestellingen een dringende eisch geworden." Ook in 1913 was het
ondanks alle inspanning niet mogelijk alle bestellingen op tijd uit
te voeren." Vooral voor de Dieselmotoren was meer ruimte noodig;
in April 1912 waren 18 motoren tegelijk in bewerking; als er geen
nieuwe ruimte beschikbaar werd gesteld, liep men gevaar eruit te
komen. In October van dit jaar was men overladen met werk, waarvan veel in het buitenland moest worden gemaakt; vier maanden
later werd geconstateerd, dat verschillende belangrijke bestellingen
de fabriek ontgingen, daar, door overkropping met werk, een te
lange levertijd moest worden gevraagd.
Onder dergelijke omstandigheden was verder uitstel niet gerechtvaardigd; alle beschikbare grond in de buurt was in beslag genomen,
zoo b.v. de geschutwerf, waar vroeger het zeemagazijn had gestaan;
ook een deel van het terrein der oude lijnbaan was gehuurd. Voor
den bouw van grootere schepen voor de Nederland was de N . S. M .
gedwongen haar hellingen te verlengen, wat ten koste der wagenmakerij moest geschieden. Verdere uitbreiding was onmogelijk;
splitsing der fabriek en verplaatsing van een deel daarvan was noodig.
Het eerst werd gedacht over aankoop van een terrein te Velsen,
waar later de hoogovens zouden verrijzen; ook de Nederlandsche
scheepsbouw maatschappij dacht er over in dat geval haar werf
daarheen te verplaatsen; later zag zij hiervan af, toen de opruiming
der Oosterdoksluis en de verbreeding van de uitvaart aldaar den
toestand voor haar ietwat beter maakte. Daarop ging Werkspoor
alleen verder; de keus viel ten slotte op een uitgestrekt terrein onder
13

97

uitbreiding noodig.

Plannen te Vehen.

Zuilen, zoowel aan het Merwede-kanaal als aan den spoorweg naar
Utrecht gelegen. De toestand was hier buitengewoon gunstig; men
kreeg de beschikking over een uitgebreid terrein van ruim 25 H.A.,
later vermeerderd tot 30 H.A., gelegen aan goede verkeerswegen,
zoodat fabrieksgebouwen van groote afmeting hier een ruime plaats
konden vinden; bovendien werd het bouwen door een stevigen
ondergrond niet onnoodig kostbaar gemaakt.
Bouw der fabriek
In het jaar 1913 kon een aanvang worden gemaakt met het in
te Zuilen. g
Jheid brengen van het terrein; bij het Merwede-kanaal werd
een haven gegraven om het vervoer van goederen naar en van de
fabriek zoo goedkoop mogelijk te maken. Bestond aanvankelijk het
plan met het verplaatsen van de gieterij een aanvang te maken,
weldra werd besloten te beginnen met het maken der gebouwen
voor de wagenmakerij en ijzerconstructie, die onderling in nauw
verband staan. Gebruik makend van. ervaringen, te Amsterdam opgedaan, is de fabriek te Zuilen zoo systematisch mogelijk opgezet;
het hout komt uit de balkenhaven in de zagerij en ondergaat achtereenvolgens, steeds in dezelfde richting voortbewogen, alle mogelijke
manipulaties; het komt achtereenvolgens in uiterst practisch ingerichte
opslagplaatsen, het wordt gedroogd, voor zooyer noodig onder sterke
verwarming gebogen en komt eindelijk in handen der wagenmakers.
Het ijzer volgt een hiermede evenwijdig loopenden weg; het komt
in de zeer ruime werkplaats voor ijzerbewerking, om vandaar te
worden getransporteerd naar de wagenmakerij en de daarnaast
liggende werkplaatsen voor ijzerconstructie, 105 M . lang, waar de
groote constructiewerken ineengezet kunnen worden, alvorens gedemonteerd en naar de plaats van bestemming te worden vervoerd.
Afzonderlijke stofvrije werkplaatsen zijn voor het lakken der rijtuigen
ingericht. Het eerst is de werkplaats voor de houtbewerking overgebracht; de andere werkplaatsen volgden geleidelijk; ten slotte kon
ook de ijzergieterij in 1923/24 van Amsterdam hierheen verplaatst
worden in een gesoleerd gelegen gebouw.
AdministratieNog een andere noodzakelijke uitbreiding had in denzelfden tijd
gebouw. p i
d stichting van een nieuw administratie-gebouw, waaraan
sedert lang groote behoefte was gevoeld. Bij gelegenheid eener
wijziging der statuten werd in het voorjaar van 1914 de naam
eree

a a t s >

98

Werkspoor, als hoedanig de onderneming reeds sedert lang bekend


stond, aan den officieelen naam der vennootschap toegevoegd.
Z o o was de fabriek, wat haar gebouwen betreft, in een toestand De wereldoorlog.
van overgang, toen het uitbreken van den wereldoorlog haar voor
groote moeilijkheden plaatste. Ruim 400 beambten en werklieden
toch werden door de mobilisatie aan de werkzaamheden onttrokken,
dit had een belangrijke stagnatie ten gevolge, die nog vergroot
werd, toen verschillende geoefende werklieden de fabriek verlieten,
aangetrokken door de hooge loonen in het buitenland uitbetaald in
bedrijven, waar oorlogsmaterieel werd vervaardigd; de 'meesten
hiervan keerden echter later terug. Groote moeilijkheden werden ook
ondervonden bij het betrekken van enkele grondstoffen, vooral
koper. Waren verschillende afdeelingen zeer ruim van orders
voorzien, in andere heerschte gebrek aan werk, zoodat de werktijd
verkort en sommige werklieden ontslagen moesten worden; door
een steunfonds, waartoe ook de aan het werk geblevenen bijdroegen,
werd in hun behoeften zoo goed mogelijk voorzien.
In de volgende jaren zouden de moeilijkheden steeds grooter Toenemende
worden. W e l kwamen, na aanvankelijke stagnatie in de eerste
i <maanden van den oorlog, de orders in nooit gekende mate opzetten,
maar het verkrijgen der grondstoffen en andere benoodigdheden werd
steeds moeilijker, hoewel de bemoeiingen der N.O.T. de allerergste
bezwaren ondervingen. Daarbij kwam de geweldige stijging, eerst
van den prijs der grondstoffen, weldra ook van de loonen, waardoor
alle vroegere berekeningen omver werden gestooten. W e l toonden
vele afnemers zich genegen tot herziening der contractprijzen, maar
op den duur moest worden overgegaan tot een geheel ander stelsel,
aanneming in regie, waarbij op den kostprijs der af te leveren werken
een vast winstpercentage werd gelegd. Vooral door de schaarschheid
der grondstoffen heeft de directie in den oorlogstijd moeilijke jaren
doorgemaakt; werk bleef er steeds in meer dan voldoende mate,
maar het gebrek aan materialen dwong herhaaldelijk in bepaalde
afdeelingen, vooral in de wagenmakerij, die nu tot veel grooter
productie in staat was, deze te beperken.
Nog erger werden de moeilijkheden, toen in 1917 de verbinding
met Indi werd verbroken; de werkplaatsen waren overvuld met
m

99

ei kne

kn

voor de aflevering gereed staande machines, hoewel zeer aan ruimte


gewonnen werd, toen in 1918 ook een deel van de werkplaatsen
voor ijzerconstructie naar Zuilen kon worden verplaatst
Diensten bewezen
Op deze wijze is de fabriek in staat geweest aan ons land in deze
tijdens den oorlog.
moeilijke tijden uiterst belangrijke diensten te bewijzen door leverantie
van oorlogsmaterieel en van werktuigen voor de marine en de
artillerie-inrichtingen aan de Hembrug; torpedokanonnen, munitiewagens, mijnen en granaten werden voor het Rijk vervaardigd.
Belangrijke diensten kon de fabriek ook bewijzen door haar ervaringen
op het gebied van bemalingswerktuigen, toen bij de overstroomingen
in Jan. 1916 haar de aanleg van een noodbemaling voor Noord-Holland
werd opgedragen. V a n groote beteekenis waren voorts verschillende
opdrachten voor het departement van Marine, bij welke orders
men in de gelegenheid was zich op een gebied te bewegen, waarop
Stoomturbines. men zich tot dusver nog niet had bewogen. In denzelfden tijd, dat
de scheepsmotoren ontstonden, was ook beproefd de stoomturbine
als voortstuwingsmiddel op zee te bezigen; daar de bruikbaarheid
van dit werktuig voor dit doel aanvankelijk sterk in twijfel getrokken werd, onthield Werkspoor zich aanvankelijk van bemoeiingen
in deze richting. Anders werd de zaak, toen de economie dezer
machines door de constructie van goede tandwieloverbrengingen
door den Engelschen ingenieur Parson belangrijk werd verbeterd;
dit gaf Werkspoor aanleiding om met dezen een overeenkomst
aan te gaan en zich op de vervaardiging van scheepsstoomturbines
toe te leggen. De eerste opdrachten kreeg men in het begin van
1915, toen van Marine een bestelling van vier turbine-installaties
voor torpedobooten verkregen werd; hierop volgden bestellingen
voor de Stoomvaart Maatschappij Nederland en voorde Java-ChinaJapanlijn. Verre overtroffen werden deze opdrachten echter in den
zomer van dat jaar door die voor een turbine-installatie voor den
kruiser Sumatra, waarvoor teekeningen van de Germania-werf
moesten worden gevolgd. De hiervoor vervaardigde turbines behooren tot de grootste, die ooit op dit gebied gemaakt werden;
dat de opdracht, waarvan de uitvoering werd vertraagd door een
ernstigen fabrieksbrand in 1922, goed werd uitgevoerd, kan blijken
uit het feit, dat er, terwijl het contract een vermogen van 72.000 P.K.
100

eischte, op den proeftocht bijna 84.000 P . K . ontwikkeld werden.


N a het sluiten van den wapenstilstand werden in sommige opzichten De toestand
de bezwaren minder groot; er kwam meer aanvoer van grondstoffen;
Bde gereedstaande machinerien konden naar Indi worden verscheept,
waardoor ruimte gewonnen werd. De fabriek was nog steeds van
bestellingen ruim voorzien en bleef dit ook in de volgende jaren;
dank zij de voorzichtige financieele politiek, die haar beleid heeft
gekenmerkt, is zij de crisisjaren, die voor zooveel bedrijven zoo gevaarlijk zijn geweest, goed doorgekomen. Talrijk zijn de scheepsmachines en suikerinstallaties, door haar in dezen tijd afgeleverd;
de productie van scheeps-Dieselmotoren werd steeds belangrijker;
intusschen werd een gewijzigd type en wel het dubbelwerkend
viertact-systeem ontworpen. De nieuwe motor, die zeer veel grooter
was dan Werkspoor ooit had vervaardigd, kwam in 1924 gereed en
voldeed zoozeer, dat de Anglo Saxon Petr. Company, dezelfde die
de motoren voor de Vulcanus en andere motorschepen van Werkspoor betrokken had, er in 1924 twaalf stuks tegelijkertijd van bestelde. V a n dit twaalftal bouwt de fabriek er zelf zes, terwijl de
andere worden .vervaardigd bij licentiehouders in Engeland. Deze
order, zeker een der grootste ooit op dit gebied gedaan, moge een
bewijs zijn van het groote vertrouwen, dat de Amsterdamsche
fabriek op dit gebied heeft gewekt.
De producten, waarop Werkspoor zich thans voornamelijk
toelegt, zijn, wat de fabriek te Amsterdam betreft, scheepsmachine-installaties, machinerien en installaties voor de riet- en
beetwortelsuikerindustrie, polderbemalingswerktuigen, Dieselmotoren, stoomketelinstallaties, toestellen voor de chemische industrie
en stoom- en electrische locomotieven. Voorts, wat de fabriek te
Zuilen betreft, rijtuigen en wagens voor spoor- en tramwegen,
zoowel voor stoom- als electrische tractie, en ten slotte ijzerconstructies.
Ook op dit gebied heeft zij vele groote werken, als de nieuwe overkapping van het Centraal Station te Amsterdam en vele groote
bruggen, bijv. de stuwbrug bij Grave, uitgevoerd.
Werkspoor heeft zeer lang gewerkt met een betrekkelijk klein Financieele toestand
kapitaal; wij zagen reeds, hoe het in 1898 en in 1900 een weinig
Wtdopoor.
werd vergroot; het is toen echter jaren lang iets beneden de twee
n a

v a n

101

d e n

oorto

millioen gebleven; daarnaast bestond een niet onbelangrijke obligatieschuld, die zelfs een tijdlang grooter was dan het geplaatste kapitaal.
Voor een inrichting als Werkspoor bracht dit groote bezwaren mee,
daar een machinefabriek vaak met vrij late betaling genoegen moet
nemen; de hooge rente, die in dat geval voor bankcredieten moet
worden betaald, drukt daarentegen zwaar op de onkostenrekening.
Door een zeer voorzichtige dividendpolitiek, groote afschrijvingen
en vorming van belangrijke reserves werd echter weldra het vertrouwen der geldmarkt gewonnen; de aandeelen, langen tijd incourant, werden op den duur voor geldbelegging zeer gezocht; in 1911
werd het uitgegeven kapitaal op 2 / in het volgende jaar op 3%
millioen gebracht; in 1916 steeg het op bijna 5% in 1917 op6'/ en
in 1918 op iets meer dan 8 millioen gulden; het dividend heeft in al
deze jaren tusschen de zes en acht procent gevarieerd. De laatstverschenen balans doet ons zien, dat op de fabrieken en werktuigen
te Amsterdam, die te zamen f7,697,433 hebben gekost, een bedrag
van 6,268,433 is afgeschreven; op de fabriek en werktuigen te
Zuilen, die nog slechts enkele jaren bestaan, is op een kostprijs van
4,478,916 een bedrag van 2,649,916 afgeschreven. Daarnaast
vinden we verschillende posten voor reserve, te zamen 1,944,401
bedragend, terwijl tegenover dit alles een obhgatieschuld Van slechts
1,100,000 staat.
De leiding der vennootschap is sedert 1901 in n hand gebleven.
De directeur, de heer Ir. J. Muysken, herdacht den len Januari 1926
het feit, dat hij 25 jaar geleden het directoraat aanvaardde; detallooze
bewijzen van belangstelling door hem op dezen dag ontvangen,
bewijzen, hoezeer zijn eminente leiding, zoowel binnen de fabrieken
als daarbuiten, wordt gewaardeerd.
Werkspoor heeft het geluk gehad herhaaldelijk personen, die tot
de vooraanstaande figuren op practisch economisch gebied behooren, bereid te vinden een plaats in het college van commissarissen
te aanvaarden; de studie der notulen van de vergaderingen van dit
college doet zien, op welke degelijke wijze aldaar de belangen der
vennootschap worden behandeld en welke belangrijke adviezen in
algemeen commercieelen zin daar worden uitgebracht. Op het oogenblik, dat dit gedenkboek ter perse gaat, hebben in dit college zitting,
l

2t

103

Jubileum van den


heer Muysken.

Het college
van Commissarissen.

als voorzitter de heer J. A. Kalff, gedelegeerd door de Hollaridsche


IJzeren Spoorweg Maatschappij, als leden de heeren Dr. J. K. van
Aalst, G. P. J. Caspersz, Mr. W . A. van Emden, F. H. Fentener van
Vlissingen, I. Franco, gedelegeerd door de Maatschappij tot exploitatie
van Staatsspoorwegen, Mr. Dr. A . B. G. M . van Rijckevorsel en
Mr. M . W . F. Treub; de plaats van vice admiraal W . J. G. Umbgrove,
kortelings overleden, is nog niet weer bezet.

104

M . TRIEBELS. D I R E C T E U R D E R
WAGONFABRIEK.

M . H. D A M M E . ADJUNCT-DIRECTEUR DER
WAGONFABRIEK.

H . M . V A N U N E N , ADMINISTRATIEF
DIRECTEUR.

J. M U I J S K E N JR.. O N D E R D I R E C T E U R D E R
MACHINEFABRIEK.

VI. D E RELATIES DER FABRIEK M E T D E SUIKERINDUSTRIE.

ij hebben gezien, dat van Vlissingen van den aanvang af


zijn aandacht heeft geschonken aan de werktuigen, bestemd
voor de suikerindustrie in West-Indi. Van veel grooter beteekenis
zouden echter de relaties met Oost-Indi worden, welks productie
door de invoering van het cultuurstelsel door van den Bosch een
zoo groote uitbreiding zou krijgen.
Het is bekend, dat de suikerproductie van Indi, welke tijdens de
Compagnie zoo belangrijk was geweest, na de opheffing van deze
sterk in omvang was afgenomen; had zij ten tijde van de Compagnie 100,000 picols bedragen, in 1825 was zij op 15,658 picols
gedaald. Door de uitgifte van suikercontracten trachtte van den
Bosch de productie weer op peil te brengen. In de eerste jaren
had hij hiermee weinig succes; het kostte moeite heden te vinden,
die zich op deze cultuur wilden toeleggen; zoo moest een Chinees
tot aanvaarding van een suikercontract bewogen worden door de
bedreiging, dat anders de functie van kapitein-Chinees aan zijn
vader zou worden ontnomen. Wat erger was, de inrichting der
suikerfabrieken liet alles te wenschen over; de suikermolens waren
klein en uiterst primitief; de aan het gouvernement afgeleverde
suiker was van zoo slechte kwaliteit, dat geen goede prijzen konden
worden bedongen. Te bedenkelijker was dit, daar de bietsuiker langzamerhand een concurrent voor derietsuikerwerd en door betere
bereidingsmethoden deze in kwaliteit ging overtreffen. Verbetering
der fabricage op Java was des te moeilijker, daar de contractanten,
105

De suikerproductie
v a n

Indie

'

die door de regeering met voorschotten werden geholpen en de


beschikking kregen over groote terreinen en over de werkkracht der
bevolking bij het planten en het aanvoeren der brandstof, hun geheele
productie tegen vaste prijzen aan de regeering moesten afstaan. Zij
beschikten niet over de middelen om kostbare machinerien uit Europa
te laten komen ten einde de kwaliteit van hun product te verbeteren.
Onder deze omstandigheden was het voor de Amsterdamsche
fabriek, die in de eerste jaren met zeer beperkte middelen moest
werken, niet gemakkelijk om relaties in Oost-Indi aan te knoopen.
Toch kon men niet stil zitten, daar anders de uitzending van suikermolens door Engelsche fabrikanten zou toenemen.
Uitzending
Reeds in de eerste prijscourant der fabriek nemen toestellen
van molen*.
j suikerindustrie een voorname plaats in; in het jaar 1829
werden twee suikermolens, met de noodige verdampingspannen
naar Padang gezonden; het waren kleine molens, waarvan n
bestemd was om door een buffel, de andere om door een waterrad
te worden bewogen; de kosten bedroegen 8,500 en 9,500. Van dit
feit werd kennis gegeven aan de directie der Nederlandsche HandelMaatschappij, toen nog te 's-Gravenhage gevestigd; de aandacht
werd gevestigd op het feit, dat dergelijke molens ook op Java noodig
waren; de medewerking der N . H.-M. werd tot dit doel ingeroepen.
Deze verklaarde zich bereid op een molen, haar in consignatie
gegeven, 4,000 voorschot te geven. In de volgende jaren liet
gouverneur-generaal van den Bosch eenige suikermolens naar Java
komen en daar tegen kostprijs ter beschikking van suiker-contractanten stellen. Ook de Amsterdamsche fabriek blijkt eenige orders
te hebben gekregen; veel succes heeft dit niet gehad; de molens
waren van geringe capaciteit; toen een grootere molen werd uitgezonden, bleef deze jarenlang onverkocht, terwijl, naar de directie
mededeelde, dergelijke molens in Suriname zeer goed bevielen. Daar
er op Java groot gebrek aan goede technici bestond, het het opstellen
van de molens en de daarbij behoorende gegoten ijzeren verdampingspannen, de z.g. kawa's, alles te wenschen over; uitzending van een
deskundige, die zich hiermee kon belasten en tevens orders voor de
Amsterdamsche fabriek kon verzamelen, was om al deze redenen
dringend noodig').
v o o r

106

Het was op 8 Oct. 1834, dat van Vlissingen voor deze zaak een
beroep deed op het hoofd van den staat, koning Willem I. Hij deelde
mee, wat tot dusver op dit gebied door de fabriek was gedaan; nu
was men door den steun van eenige aanzienlijke Amsterdamsche
kooplieden in staat gesteld bij wijze van proef twee suikermolens van
3 P.K., welke naar verkiezing door water of door buffels konden
worden gedreven, naar Java uit te zenden. Gewenscht zou het zijn
daar een bekwaam deskundige uit hun fabriek te etablisseeren," die
de suikermolens kon stellen, de fabriek van bestellingen kon voorzien
en ook voor het gouvernement zeer nuttig zou kunnen werken. Men
zou hem b.v. het toezicht op belangrijke werken en werktuigen
kunnen opdragen en gebruik makend van de ontdekte ijzer- en
kolenmijnen een ijzergieterij kunnen stichten;" de directie was bereid
de gieters en vormers te leveren en voortdurend aan te kweeken."
Het uitzenden van een vertegenwoordiger zou echter aanzienlijke
kosten medebrengen. Voor Suriname waren deze door de deelneming
van verschillende planters draaglijk gemaakt." Met het oog op de
groote belangen, die hier op het spel stonden, wendde nu de directie
zich tot den koning met het verzoek hunne vaderlandsche fabriek
door een bepaalde toelage of ondersteuning in staat te stellen om
een deskundig en in dezelve aangekweekt persoon, die om zijne
bekwaamheid en verkregen kennis deze onderscheiding dubbel
waardig is, naar het eiland Java te doen vertrekken, ten einde haar
aldaar als agent te vertegenwoordigen en met zoodanige werkzaamheden voor het gouvernement, als Uwe Majesteit zal dienstig vinden,
te belasten." Een copie van dit adres werd door van Vlissingen
gezonden aan van den Bosch, na zijn terugkeer uit Indi opgetreden
als minister van Kolonin; hij moet met dezen bekend zijn geweest; het begeleidend schrijven eindigt ten minste met de mededeeling : schrijver vleit zich met de eer Uwe Excellentie in den
loop der week eene visite te maken; respect aan mevrouw van den
Bosch en familie %"
De houding van den minister was voor van Vlissingen alleszins
bevredigend; het voorstel van den Amsterdamschen fabrikant vond
bij hem warme aanbeveling. Hij bevestigde, dat er in Indi groot gebrek
was aan bekwame menschen op dit gebied; alle pogingen om gieters
107

Beroep op den
koning.

Uitzending
van een agent.

Van den Bosch


steunt.

en vormers daarheen te lokken, waren tot dusver mislukt. Hij stelde


daarom voor om op het aanbod in te gaan; de firma moest zich
verbinden een bekwaam mechanicus uit te zenden, die goed kon
stellen en tevens onderwijs kon geven in het gieten van metaal en
het maken van vormen. Hij zou van gouvernementswege bezoldigd
moeten worden met 350 per maand, met verhooging bij gebleken
geschiktheid. Verder moest de firma twee bekwame metaalgieters
uitzenden en zorgen voor de leverantie van smeltkroezen, gietovens
en gietaarde. De mechanicus mocht aan de heeren van Vlissingen
en Dudok van Heel alle die informatin suppediteeren, welke vereischt worden om Java van de vereisen te werktuigen te voorzien."
Het verzoek van den minister vond instemming bij den koning en
zoo werd eerstgenoemde op 27 October gemachtigd om in den
aangegeven geest te handelen.
Uitbreiding
Terwijl alles aldus boven wensch was geslaagd, gebeurde iets,
der plannen, fat al het verkregene weer in gevaar stelde. In een nader schrijven
van 11 November betoogde van Vlissingen te hebben opgemokt
dat het de intentie was een complete ijzergieterij, waarvoor in Indi
alle grondstoffen aanwezig waren, op te richten; dan was het noodig
om allerlei werktuigen uit te zenden, ook om allerlei reparaties te
kunnen verrichten; zoo moesten er b. v. zijn draaibanken voor
het boren van geschut. Ook voor particulieren zou kunnen worden
gewerkt; tallooze suiker- en koffiemolens waren er noodig. Het
oprichten van een klein etablissement zou onder deze omstandigheden voor 's lands kas geen bezwaar zijn; de kosten van het
benoodigde schatte hij aan de hand eener overgelegde lijst op
47,000. En zaak was echter noodig, nl. een goed bestuur; wellicht
kan het Uwe Excellentie behagen ons een zekeren invloed op die inrichting toe te kennen met een zeer klein aandeel in de winst;" ook
zonder belooning was hij echter bereid met goeden raad bij te staan.
Ctitiek
Het voorstel werd, vermoedelijk door Netscher, om advies in
van Roentgen. handen gesteld van den directeur van Fijenoord, G. M . Roentgen,
blijkbaar in diens kwaliteit van adviseur voor de nationale nijverheid.
. Het uitgebrachte rapport was vernietigend, niet alleen over het
nieuwe voorstel, maar ook over het reeds aanvaarde. De bedoeling
van den voorsteller was, volgens Roentgen, een leverantie van f47,000
108

te krijgen voor goederen ter waarde van 37,000. Hij sprak


verder over de onvoldoende inrichting der Amsterdamsche fabriek,
die, naar hij beweerde, zoo sterk bij de zijne afstak. Alle posten
der nota waren met zooveel onkunde of zooveel kwade trouw
opgesteld, dat onderzoek dringend noodig was. Hij was bereid het
noodige te leveren voor een bedrag van 26,400; toch zou hij de
uitvoering van het plan niet aanraden, omdat er geen behoefte
aan bestond; beter was het om het Indische gietijzer naar Nederland
uit te voeren en daar te laten bewerken. Het gouvernement diende
verder de overtuiging te hebben, dat de uit te zenden persoon niet
alleen bestellingen kon bezorgen aan van Vlissingen en Dudok van
Heel, maar ook, dat hij goed kon stellen en repareeren. De uit te
keeren salarissen achtte hij overigens te hoog. Tegenover het voorstel stelde Roentgen een ander plan. In deze dagen lag juist het
stoomschip, dat hij aan het gouvernement voor Indi verkocht had, de
Pylades, voor vertrek gereed; zijn zwager, Samuel Bennet, zou daarmee
naar Indi gaan om de behoeften van Java te leeren kennen en
toezicht te houden op den bouw van ijzeren schepen aldaar; Roentgen
was bereid de verlangde gieterij kosteloos door dezen voor het
gouvernement te doen inrichten').
Het blijkt niet, dat het advies van Roentgen den minister tot Het voorstel
andere gedachten heeft gebracht. Met de nieuwe voorstellen ging gehandhaafd.
hij niet accoord; hij handhaafde echter zijn eenmaal genomen
beslissing betreffende de uitzending van een mechanicus door de
Amsterdamsche fabriek. De voorstellen van Roentgen heeft hij
blijkbaar niet ernstig overwogen; de loop der gebeurtenissen zou
de uitvoering trouwens toch onmogelijk hebben gemaakt; de Pylades,
nauwelijks uitgevaren, zonk in het gezicht der vaderlandsche kust
en Bennet keerde met het loodsvaartuig terug om aan zijn zwager
het verlies van het schip te berichten. Aan uitzending naar Indi
kon in de eerste jaren niet gedacht worden, te meer, daar Roentgen
geheel door de kwesties, met het verlies van het schip verband
houdend, werd bezig gehouden. De uitzending van een mechanicus Uitzending
en twee vormers kreeg haar beslag; voor eerstgenoemde functie werd
'
aangewezen Jacob Bayer, die de fabriek een zestal jaren heeft
vertegenwoordigd; bovendien werd voor een bedrag van 6.410
v a n

109

a y e r

aan vormzand en verdere benoodigdheden naar Indi gezonden.


Bij gebrek aan gegevens is het ons niet mogelijk na te gaan,
in hoever de uitzending van Bayer aan de verwachtingen heeft
beantwoord; blijkens een memorie van het jaar 1840 waren echter
toen een 25-tal molens door de fabriek naar Indi gezonden. Was
dit resultaat niet onbevredigend, men dient daarbij te bedenken,
dat deze molens van kleine capaciteit en de bijbehoorende verdampingspannen Van ouder we tsche constructie zijn geweest; het
waren open pannen van gegoten ijzer. De ontvangers waren echter
niet tevreden; volgens van Vlissingen was de oorzaak hiervan,
dat onderdeelen, uit Engeland betrokken, van slechte constructie
waren geweest, waarom hij die voortaan zelf zou vervaardigen.
Gebreken van
Het was hem trouwens niet ontgaan, dat de suikerindustrie voor
de bereiding. g
te verbetering vatbaar was. De groote fout was, dat de verdamping bij te hooge temperatuur geschiedde, waardoor veel siroop
en weinig suiker, en dan nog wel van slechte kwaliteit, verkregen
werd. Engelsche en Fransche uitvinders hadden zich op de verbetering van het procd toegelegd; Howard was erin geslaagd
om door middel van luchtpompen in de verdamping span een vacum
te scheppen, waardoor de verdamping op lagere temperatuur plaats
had; zijn procd werd verbeterd door den Franschen scheikundige
Derosne, wiens pogingen vooral succes hadden, toen hij de medewerking verkreeg van den uitnemenden technicus Cail. Aanvankelijk
werd door de combinatie Derosne-Cail vooral voor de beetwortelsuikerindustrie gewerkt; weldra ging zij zich ook toeleggen op de
verwerking van rietsuiker; door proefnemingen in Havana en op
Runion slaagde zij erin ook op dit gebied resultaten te verkrijgen
Vacumpannen.
Aan van Vlissingen is dit niet onbekend gebleven; reeds in het jaar
1834 wendde hij zich tot de regeering met het verzoek hem een
octrooi te verleenen voor een uitvinding, van een nieuwe wijze
om syropen en andere vloeistoffen in het luchdedige door stoom
te koken;" en in het volgend jaar werd op de Amsterdamsche
fabriek de eerste vacumpan geconstrueerd. Aan de Indische
industrie werd hierbij niet gedacht; wel werden vacuminstallaties
geplaatst bij verschillende raffinadeurs hier te lande o.a. bij de Bruyn,
Beuker en Hulshoff en Kooy te Amsterdam en Suermondt te
roo

110

Rotterdam, verder bij Azimonti en Co. te Milaan; in Indi hield


men echter in het algemeen nog steeds vast aan het koken in open
verdampingspannen, al werd daar bij wijze van proerneming in
1836 in een fabriek te Probolinggo een vacumpan, van onbekende
herkomst, in werking gesteld.')
Waar de Engelsche fabrikanten in Indi zeer actief bleken, was
het voor de Amsterdamsche fabriek een groot nadeel, dat zij geen
dept op Java bezat. Zelf ontbraken haar daarvoor de middelen;
zij beproefde daarom de medewerking der N . H . - M . te krijgen; in
een uitvoerige memorie van het jaar 1840 wees zij op het feit, dat
op Java tal van suikermolens, stoomwerktuigen, verdampingspannen
en koffiemolens te plaatsen zouden zijn. De directie der N . H.-M.
maakte evenwel bezwaar tegen het stichten van een dept; zij
verwachtte, dat men bij de industrie in Indi weldra nieuwe methodes
zou toepassen, een verwachting, die door van Vlissingen niet gedeeld
werd; zij was de fabriek wel ter wille met eenige bestellingen van
suikermolens en stoommachines, maar tot het oprichten van een
dept wilde zij vooralsnog niet overgaan ).
Door de Factorij te Batavia was inmiddels voortdurend de aandacht gevestigd op de groote leveranties der Engelschen op het
gebied der suikerindustrie; de uitzendingen uit Nederland voldeden
slechts voor een klein deel in de behoeften; bij de sterke uitbreiding
der cultures was de afzet van machinerien voor aanzienlijke
vergrooting vatbaar; in vroegere jaren was men herhaaldelijk
teleurgesteld door de slechte kwaliteit der uit Amsterdam gekomen
molens; de ongunstige indruk kon alleen worden weggenomen door
het feit, dat sedert dien volmaakter toestellen in dezelfde fabriek
zijn en worden vervaardigd. Toen de bestelde molens echter in
Indi aankwamen was juist de ommekeer gekomen; de Factorij
berichtte, dat er overeenkomsten waren aangegaan voor levering
van in vreemde landen uitgevonden en vervaardigde werktuigen;
de levering der suikerinstallaties en vacumpannen voor de, door de
Nederlandsche Handel-Maatschappij overgenomen fabriek Wnopringgo was opgedragen aan de firma Derosne, Cail en Co.; het
was de vraag, op welke wijze de Nederlandsche nijverheid zich aan
dezen nieuwen toestand zou aanpassen ).
2

111

De firma
^""-C *'8

Bij de vroegere suikercontracten was de toestand deze, dat de


regeering door aanzienlijke voorschotten de oprichting der fabriek en
aanschaffing der machines mogelijk maakte en daarvoor tegen vaste
prijzen de geheele productie ontving. Bij de verbetering van het
product had de fabrikant dus geen belang, en de kwaliteit der Javasuiker werd zoo slecht, dat de suikercultuur een totale mislukking
scheen te worden. Het is hier niet de plaats om uitvoerig te beschrijven
door welke middelen vooral door Jean Chrtien Baud, eerst als
Gouverneur-generaal, na zijn terugkeer in Nederland, eind 1836, als
Directeur voor de zaken van kolonin, en tenslotte, na het aftreden
van van den Bosch in 1840 als minister van Kolonin, getracht is de
suikercultuur en industrie op hooger peil te brengen. Een der gebruikte
middelen is geweest het bevorderen van het in gebruik nemen van
verbeterde verdampingstoestellen volgens het systeem van DerosneCail. In het jaar 1843 contracteerde het ministerie van Kolonin niet
alleen met genoemde firma voor de leverantie van suikertoestellen
voor de suikerfabriek Catharina Sophia in Suriname, maar bovendien
werd bij het toekennen van een suikercontract aan den gewezen
directeur der cultures op Java, Praetorius, in een der clausules aan
den contractant uitdrukkelijk het gebruik van de suikertoestellen van
Derosne en Cail aanbevolen *).
Dit voorschrift hing samen met een geheel anderen opzet van het
Vrije beschikking
over een deel contract, vergeleken met de vroeger verleende contracten; de onderder suiker.
nemer moest zelf voor de machines zorgen, maar kreeg daarvoor de
vrije beschikking over een derde gedeelte van den oogst, mits de aan
het gouvernement te leveren suiker aan bepaalde voorschriften, te
toetsen aan de kort te voren gemaakte standmonsters, voldeed; hij was
hierdoor in staat de machines in termijnen af te betalen. De prijs van
deze was weliswaar zeer hoog, inclusief den molen 112,077, maar
daar hij de beschikking kreeg over het vrije gedeelte van den oogst, is
het den contractant toch mogelijk geweest de machines aan te schaffen
en de daarvoor aangegane schuld binnen enkele jaren af te doen.
Gevaar voor de
Het was nu de vraag, welke houding de Nederlandsche industrie
Ned. industrie.
in deze zou aannemen. Want al speelde ook het tropische klimaat
aanvankelijk den gebruikers der nieuwe machines parten, werd
ook de installatie in Suriname een totale mislukking, toch waren de
Pogingen tof
verbetering.

112

H. M. S KRUISER SUMATRA" TIJDENS D E N PROEFTOCHT.

resultaten op Java weldra zoo bemoedigend, dat enkele suikerfabrikanten het voorbeeld van Praetorius volgden en hun machines bij
Derosne-Cail bestelden. De concurrentie dezer firma, die op dit gebied
over veel meer ervaring beschikte dan de Amsterdamsche fabriek,
was dus voor deze zeer gevaarlijk, te meer daar de regeering, zooals
wij zagen, bij suikercontractanten eerstgenoemde ging aanbevelen.
Het zijn blijkbaar deze omstandigheden geweest, die van Vlissingen
hebben bewogen zich ook op de practijk der suikerindustrie toe te
leggen door voor de firma van Vlissingen en Dudok van Heel een
suikercontract aan te vragen. Dit geschiedde bij een adres van
31 October 1844, waarin allereerst de aandacht werd gevestigd op
de gebreken, welke de door Derosne-Cail geleverde toestellen zouden
hebben vertoond; zoowel de hoeveelheid suiker als de kwaliteit
daarvan waren beneden de verwachting gebleven; men kookte af op
te hooge temperatuur en verkreeg daardoor niet de goede kwaliteit.
Van groot belang zou het zijn, indien de Nederlandsche industrie de
suikertoestellen kon leveren; voor de algemeene welvaart was de
levering der kostbare installaties van veel belang. Om dit te bereiken,
was er geen beter middel dan aan vaderlandsche machine-fabrikanten,
die de bewijzen hebben geleverd, dat zij het koken van suiker in het
luchtledige verstaan, een suikercontract te accordeeren, opdat zij, die
zooveel belang hebben bij het welslagen der door hen vervaardigde
toestellen, zonder eenige stoornis of tegenwerking van minkundige
suikercontractanten te vreezen te hebben, de bewijzen daarvan kunnen
leveren." Hij verzocht daarom aan zijn firma voor twintig jaar een
suikercontract toe te staan, met een voorschot van 200,000, op zoodanige voorwaarden, als aan vroegere contractanten verleend zijn."
Het verzoekschrift werd door minister Baud gunstig ontvangen. Hij erkende, dat de toestellen van Derosne-Cail tot
teleurstellingen hadden geleid; van de kwaliteit der gewonnen
suiker viel nog weinig te zeggen; volgens het oordeel der Indische
regeering wogen de voordeden niet op tegen de drievoudige
kosten van aanschaffing. W e l was er in het algemeen verbetering
merkbaar door de sterke vermindering der slechtere en de vermeerdering der betere suiker, maar er viel in deze nog veel te
doen. Van Vlissingen en Dudok van Heel hadden fouten aangewezen
15

113

Aanvraag van een

* " <<*-

ao

cr

,fr

Houding van den


mimsier

in de vacumtoestellen van Derosne en Cail; zij waren van


plan betere werktuigen uit te zenden. Dit zou in twee opzichten
van belang zijn; de verbetering der Indische industrie zou er door
worden bevorderd; de werktuigen, nu in gebruik, waren te Parijs,
de hunne zouden te Amsterdam worden vervaardigd.
Voorioopig
Op 14 Dec. 1844 werd Baud door den koning gemachtigd een
contract. oorloopige overeenkomst aan te gaan, welke daarop op 31 Jan. 1845
werd afgesloten. Contractanten zouden de beschikking krijgen over
300 tot 500 bouws land met een renteloos voorschot van 200,000;
zij zouden in de te bouwen fabriek een molen met kooktoestel
moeten plaatsen, welke werktuigen met instandhouding van het
systeem van bereiding in het luchtledige zoodanige verbeteringen
zullen aanbieden, als de ondervinding heeft geleerd;" de werktuigen
zouden in Nederland vervaardigd en zooveel mogelijk door Nederlanders bediend moeten worden. Aan de ondernemers zou in de
eerste twee jaren vrije beschikking over een deel der vervaardigde
suiker, nader vast te stellen, worden gelaten. Deze overeenkomst
werd met een warme aanbeveling aan de Indische regeering gezonden; de minister verzocht den gouverneur-generaal dit schrijven
te beschouwen als op de krachtigste wijze de aanbeveling bevattende om de onderneming te steunen')."
De fabriek Krian.
Als administrateur werd aangewezen C. G. Couperus, stiefzoon
van den gewezen resident van Soerabaya C. J. Riesz. Hij vertrok
onmiddellijk naar Indi, waar hij alle medewerking vond; gedurende
het eerste jaar zou de fabriek de beschikking krijgen over alle suiker;
de residenten van Soerabaya, Kediri en Besoeki kregen aanschrijving
hem bij het zoeken van geschikte terreinen zooveel mogelijk behulpzaam te zijn; zijn keus viel op Krian, in de residentie Soerabaya.
Terwijl Couperus begon met den bouw der fabriek en het doen
beplanten der beschikbaar gestelde velden, en terwijl te Amsterdam
de noodige machines werden gereed gemaakt, brachten van Vlissingen
en van Heel het blijkt niet of dit geschiedde in hun kwaliteit als
besturende vennooten of in priv het contract in bij een tot dit
doel opgerichte combinatie, die werken zou met een kapitaal van
300,000; zij ontvingen voor het inbrengen 180,000; de fabriek
zou de kooktoestellen leveren voor een bedrag, dat hoogstens
V

114

120,000 zou bedragen. Het beheer en de administratie zouden bij de


inbrengers berusten; bij overlijden van een hunner zou diens plaats
worden ingenomen door dengene, die hem als besturend vennoot
der fabriek zou opvolgen ').
De groote vraag was nu, of de door de Amsterdamsche fabriek
voor Krian geleverde toestellen, en ook de reeds vroeger bestelde
vacum-installatie voor de fabriek Padjarakan in Probolinggo, aan
de verwachtingen zouden voldoen. Dit nu schijnt, wat althans
Padjarakan betreft, niet het geval te zijn geweest. Wij bezitten
hierover enkele merkwaardige gegevens, afkomstig van zekeren
Saportas, die in deze dagen als deskundige voor de suikerindustrie
naar Indi vertrok om rapport uit te brengen over den toestand
der fabrieken en mogelijke verbeteringen aan te geven. Nu stond
Saportas, die naar Indi vertrok met de geheime bedoeling om zelf
een suikercontract te bemachtigen, in nauwe relatie tot DerosneCail, voor wie hij weldra als agent optrad* hij bereisde in den
zomer van 1846 geheel Java en bezocht niet minder dan 82 fabrieken,
over welke hij een zeer belangwekkend rapport uitbracht, waarop
ik op deze plaats niet nader kan ingaan. De resultaten, verkregen
met de suikertoestellen van Derosne en Cail, werden door hem
zeer geroemd; de memorie is een krachtig pleidooi voor het
invoeren van deze vacum-toestellen, wat bevorderd moet worden
door voorschotten, door vrijen invoer der machinerien en vooral
door aan de suikercontractanten de beschikking te laten over een deel
der geproduceerde suiker *).
Over de toestellen van de Amsterdamsche fabriek bericht hij weinig
goeds; de eenige tot dusver in Indi geleverde vacum-installatie
voor de fabriek Padjarakan in Probolinggo, voldeed volgens hem
zeer slecht; met zijn rapport legde Saportas aan den minister over
de copie van een brief, door hem aan van Vlissingen gezonden,
met wien hij blijkbaar bekend moet zijn geweest. Het is een brief, die
een ongunstigen indruk geeft van de tot nog toe op dit gebied door
de Amsterdamsche fabriek bereikte resultaten; hij waarschuwt van
Vlissingen toch niet te veel op de theorie af te gaan; practica is de
hoofdzaak." De installatie der fabriek in Probolinggo was een niet
zeer goed debuut; men had een hooggespannen verwachting van
115

Saportas.

Critiek
Amst

de

* -

toe

feHen

Skchte gang
pan zaken.

De fabriek Krian.

uwe inrichting, waarvan een groote ophef was gemaakt; de uitkomsten hebben gefaald en ik verklaar tot mijn leedwezen, dat dit een
slecht effect heeft gemaakt. Van veel belang zou zijn het slagen van de
onderneming Krian; deze zal staan onder het beleid van een ijverig
en ambitieus jong man; de heer Couperus heeft zich wel gekweten bij
den opbouw; hij bezit een goed doorzicht in zaken. Zorg dan dat
het hem niet aan toestellen ontbreke om de meeste partij te trekken
van de prachtige cultuurgronden, die het gouvernement heeft gegeven. Zend vooral geen toestellen, die in Europa veel zorg vereischen;
deze zijn voor den Javaan niet geschikt. Het is een geheel belangelooze
raad, dien ik u geef; het is het eenige middel om in vervolg van tijd
goed te oogsten."
Wij kunnen niet controleeren, in hoever de opmerkingen van
Saportas, die nauw aan de Parijsche firma verbonden was, op goede
gronden steunden; van Vlissingen schreef later het echec op Padjarakan
toe aan onbekwaamheid van den administrateur. Erger was het evenwel, dat ook op Krian de zaken niet naar wensch gingen, zij het ook
om redenen, die met de hoedanigheid der geleverde installatie niet
te maken hadden; door een te lange zeereis kwamen de werktuigen
te laat aan; in de volgende jaren werd slechts een geringe oogst
verkregen; reeds in 1849 keerde Couperus naar Europa terug; de
deelnemers moesten, in plaats van dividend te ontvangen, herhaaldelijk
gelden storten om de verhezen te dekken. Eerst in het derde oogstjaar kwam de productie op iets beter peil, toen de leiding in handen
kwam van een ingenieur der fabriek, van den Brinck; toch zou het
nog eenige jaren duren, eer de zaak werkelijk winstgevend werd.
Wij zullen de geschiedenis der suikerfabriek Krian, die opgericht
was onder het motief, dat het noodig was om voor de fabricatie
van suikertoestellen de beschikking te hebben over een fabriek in
Indi, maar waarvan wij niet weten in hoever zij later met de fabriek
te Amsterdam in officieele relatie heeft gestaan, hier verder laten
rusten en alleen volledigheidshalve vermelden, dat het regeeringscontract tot twee keer toe, in 1856 en in 1867 is gewijzigd; dat de
fabriek in latere jaren, na de liquidatie der commanditaire vennootschap is overgegaan aan de firma Fraser Eaton en Co. en ten slotte,
in 1909 aan de nog bestaande vennootschap Krian. Volgens
116

mededeeling der directie van Krian heeft nog lang een toestel van
van Vlissingen aldaar dienst gedaan; eerst betrekkelijk laat is het
door een meer modern toestel vervangen.
W i j hebben gezien, dat door Saportas krachtig was aangedrongen
op het beschikbaar stellen van een deel van den oogst, om daardoor
de fabrikanten in staat te stellen hun fabrieken afdoende te verbeteren.
Een nieuwe gedachte was dit niet, daar zij reeds bij het contract
met Praetorius in practijk was gehracht. Bij besluit van den
gouverneur-generaal van 26 October 1847 werd nu bepaald, dat alle
fabrieken, die dit recht nog niet bezaten, de beschikking konden
krijgen over een deel harer suiker, als zij genegen waren eenige
wijzigingen in de voorwaarden te aanvaarden. Hoogstens een derde
der productie zou worden vrijgelaten; de suiker, aan het gouvernement te leveren, moest van het standmonster 16 of hooger zijn;
verder zouden verschillende voor de bevolking bezwarende voorwaarden gewijzigd worden. Zoo hoopte men de contractanten te
bewegen om hun fabrieken van moderne installaties te voorzien.')
Dit besluit was natuurlijk voor de Nederlandsche industrie en
speciaal voor de Amsterdamsche fabriek buitengewoon belangrijk;
de Indische suikerfabrikanten kregen nu de beschikking over de middelen om moderne fabrieksinstallaties aan te schaffen. E r was echter
ook een zeer groot gevaar aan verbonden, dat van scherpe buitenlandsche concurrentie. W i j hebben vroeger gezien, hoe de heer
Praetorius, door de vrijlating van een deel zijner suiker, in staat was
gesteld zijn machinerien aan te koopen tegen betaling in termijnen;
de Engelsche fabrikanten, die zeer kapitaalkrachtig waren, zouden
niet nalaten op deze wijze de leverantie aan zich te trekken. V a n onze
fiscale wetgeving ondervonden zij daarbij weinig hinder. Oorspronkelijk was dit anders geweest; sedert het jaar 1837, toen ook op
verzoek van van Vlissingen en Dudok van Heel aan den vrijen invoer
een einde was gemaakt, bedroeg het invoerrecht op ijzerwerk en
machinerien 24%; bij aanvoer met Nederlandsche schepen en met
Nederlandsen certificaat van herkomst daarentegen 12 %> al werd
in het belang van den landbouw van tijd tot tijd vrijstelling van het
invoerrecht gegeven. In 1842 werden de rechten belangrijk verlaagd en op 6% gebracht, terwijl de aanvoer van machinerien van
117

Vrije beschikking
a t s

'9

ttetm

Gevaar voor
c o n c u r r e

Nederlandsche herkomst op Nederlandsche schepen vrij was; bij


verzoek werden echter in den regel in het belang van den Indischen
landbouw de zes procent gerestitueerd, zoodat in dit geval de vreemde
machinerien geheel vrij konden worden ingevoerd.
Bedenken we hierbij nog, dat bij de aflevering harer eerste moderne
suikerinstallatie de Amsterdamsche fabriek gelukkiger had kunnen zijn
en dat de firma Derosne-Cail, al bleven ook bij haar de teleurstellingen
niet achterwege, door haar meerdere ervaring een voorsprong had,
dan is het duidelijk, dat de Amsterdamsche fabriek naar middelen
uitzag om haar positie op dit terrein te versterken. Dit is dan ook
blijkbaar de reden geweest, dat zij zich met den gevaarlijksten van
haar concurrenten heeft verstaan, door met defirmaDerosne-Cail
een associatie aan te gaan.
Associatie met
Uit de acte van oprichting, welke gepubliceerd is in de Staatscourant
Devosne. CaiietOe.
December 1847, zien we, dat het doel der vennootschap was,
de vervaardiging en levering in Nederland van alle toestellen enz.,
noodig voor de suikerfabrieken en suikerraffinaderijen in Nederland,
zijn kolonin en andere landen. Afgezien van de toestellen, die in
. bewerking waren, zou in Nederland en kolonin alle levering plaats
hebben voor rekening der vennootschap; hetzelfde zou plaats hebben
met de toestellen, die de Amsterdamsche fabriek in het buitenland kon
plaatsen, terwijl de firma Derosne-Cail in dat opzicht blijkbaar vrij
bleef deze van haar eigen fabrieken te betrekken. Omtrent de winstdeeling is ons niets bekend; uit de circulaire, waarin op 1 Jan. 1848
van de oprichting aan den handel kennis gegeven werd, vernemen we,
dat de suikertoestellen en verdere bnoodigdheden in de daarvoor
achter het etablissement op Oostenburg expresselijk ingerichte werkplaatsen zouden worden vervaardigd en, dat de administratie van die
der oude fabriek gescheiden zou blijven.
De directie heeft de oprichting der vennootschap blijkbaar van
groote beteekenis geacht. Toen in het voorjaar van 1848 in de
Verhandelingen en berigten betrekkelijk het Zeewezen van Jacob
Swart en Jhr. G. Tindal een uitvoerige beschrijving verscheen van
De Fabryk van Stoom- en andere Werktuigen onder bestuur van
de Heeren Paul van Vlissingen en Dudok van Heel, werd hieraan
in het volgend nummer een naschrift toegevoegd door de directie,
v a n

118

1 0

waarin in het bijzonder van de associatie met de heeren Ch. Derosne,


Cail en C o melding wordt gemaakt; deze associatie achten wij van
groot gewigt voor onze industrie, daar vroeger vele van de suikertoestellen om in het luchtledige te koken door voornoemde heeren,
die zich omtrent dezen tak van nijverheid eene Europeesche roem
hebben weten te verwerven, in Parijs of Brussel werden gemaakt."
De associatie met de firma Derosne, Cail en Co. is in de
geschiedenis der Koninkhjke fabriek een feit van groote beteekenis
geweest. Allereerst is een belangrijke uitbreiding der fabriek noodig
geweest; daar juist in deze dagen het oude Victualie-magazijn, door
de arbeiders het Spekhuis genaamd, in eigendom werd verkregen,
ligt het voor de hand, dat dit geschied is om voor de nieuwe
fabriek de noodige lokaliteiten te vinden.
Er moest echter nog meer worden gedaan. W i j zagen, dat door
het geven van vrije beschikking over een derde der geproduceerde
suiker het gouvernement de fabrikanten wilde bewegen tot verbetering hunner installaties. Dit kon tot gevolg hebben, dat een
groote hoeveelheid suiker op de vrije markt kwam en haar weg
zou vinden naar Engeland, waar de machinefabrikanten zeer vrijgevig waren met het toestaan van gunstige betalingsvoorwaarden,
mits hun daarvoor suiker werd afgestaan. Dit was een groot gevaar,
zoowel voor de nieuwe vennootschap, die vermoedelijk met een
betrekkelijk klein kapitaal werkte en dus geen groote credieten kon
verstrekken, als voor de Nederlandsche Handel-Maatschappij, aan
welke een belangrijk deel der suiker dreigde te ontvallen. W i j
weten, dat vroeger, omstreeks 1840, de directie der fabriek de
N . H . - M . had willen bewegen een dept van suikertoestellen op
Java te vestigen, en ook dat laatstgenoemde daarop, terecht, niet
was ingegaan, omdat er juist op dit gebied belangrijke veranderingen
te wachten waren. N u was de toestand in dit opzicht belangrijk
gewijzigd; men kon nu toestellen leveren, die volkomen op de
hoogte van den tijd waren; er was dus nu alle aanleiding de zaak
nogmaals ter sprake te brengen, temeer, daar de factory te Batavia
veel voor het denkbeeld gevoelde en dit warm aanbeval. Op
6 Juli 1848 zond daarop de directie der fabriek een uitvoerige
memorie aan de directie der N . H . - M . , een stuk, dat blijkbaar door
119

Het Spekhuis.

Gewen der
v r i

^ beschxkkhtg.

van Vlissingen geschreven was'). In deze memorie betreffende de


oprichting der Vennootschap van Vlissingen, Dudok van Heel,
Derosne, Cail en Co. wordt allereerst gewezen op het feit, dat
de Engelschen onmiddellijk partij getrokken hadden van de vrije
beschikking, welke aan de Indische fabrikanten over een derde der
suiker was verleend; de Engelsche fabrikanten hadden reeds verschillende suikertoestellen naar Java verkocht op termijnen, in suiker
te betalen. Volgens schatting van den agent Saportas, nu voor de
nieuwe vennootschap werkzaam, zouden ongeveer 200,000 pikols
suiker vrijkomen; het verlies van dit quantum zou een enorme schade
voor de Nederlandsche scheepvaart en handel meebrengen.
Oprichting van een
Verder werd uiteengezet, op welke wijze de fabriek zich had
dept voorgesteld, toegelegd op het vervaardigen van luchtledige toestellen en welke
'teleurstellingen zij daarbij had ondervonden. Met het oog op de
meerdere ervaring van het huis Derosne, Cail en Co., had de fabriek
daarop onderhandelingen met dit huis aangeknoopt, zoowel in het
belang van het vaderland als van het etablissement; dit had geleid
tot associatie, zoodat voortaan de toestellen voor gemeenschappelijke rekening te Amsterdam zouden worden vervaardigd. Oprichting
van een dept op Java was nu zeer noodig; men zou voor circa
300,000 aan machinerien moeten uitzenden; met een bedrag van
100,000 a 150,000 zou een begin kunnen worden gemaakt. Een
dergelijke bestelling was voor de fabriek zeer gewenscht; deze telde
nu 900 werklieden, die in gewone tijden nooit om werk verlegen
waren; na voltooiing der nu in bewerking zijnde toestellen voor een
fabriek op Java zou echter een groot deel moeten worden ontslagen.
Besprekingen.
De zaak werd nader besproken op een conferentie op 12 Juli;
de directie der N . H . - M . bleek wel van het belang der zaak overtuigd, maar toonde zich toch niet bereid tot het stichten van een
dept, wel tot het verleenen van voorschotten op leveranties voor
eigen rekening. In een brief van 19 Juli kwam de directie der fabriek
op de zaak terug; naar haar oordeel mocht een fabrikant niet als
handelaar optreden; hij moest met een matige winst tevreden zijn,
opdat ook de handel aan een leverantie verdienen kon. Daarom
werd nu een ander voorstel gedaan; de fabriek zou de toestellen
leveren tegen kostprijs; bij verkoop zou zij verder 15 a 20/o winst
120

MODERNE MOLENBATTERIJ VOOR EEN RIETSUIKERFABRIEK.

ontvangen; zij verzocht een proeve te nemen met een uitzending


ter waarde van 100,000. De directie stelde dit voor als bewijs,
dat zij het mogelijke wilde doen om een nieuw dbouch te scheppen;
men had te doen met eerlijke fabrikanten, die stonden onder toezicht van commissarissen, die genoemd mochten worden; inzage
in de boeken zou bovendien worden toegestaan. Van Uw besluit,"
aldus eindigde het schrijven, zal het afhangen, of Nederland zal
kunnen voorzien in de behoefte aan machinerien in zijn eigen
kolonin. Het is voor dezen tak van industrie een to be or not
to be; de hemel geve, dat het alzoo gunstig moge uitvallen."
Blijkbaar is een definitief antwoord uitgebleven, al was de directie Voorschotten.
der N . H.-M. de fabriek in zooverre ter wille, dat zij op een bestelling
een voorschot van 60/ heeft verleend. Op 24 September 1848
kwam daarop de directie der fabriek nogmaals op de zaak terug;
zij herinnerde aan de voorstellen van 6 en 19 Juli, wees erop, dat
nog 100 suikerfabrieken met het oude systeem werkten, wat, als
voor n fabriek voor 50,000 aan machines noodig was, beteekende,
dat daarmee in totaal een kapitaal van 5 millioen gemoeid zou zijn.
De hoop werd uitgesproken spoedig een gunstig antwoord te zullen
ontvangen; de directie der N . H.-M. heeft echter blijkbaar de zaak
te risquant geacht en is niet op het voorstel ingegaan.
Terwijl de directie aldus de N . H.-M. gunstig trachtte te stemmen Protectie gevraagd.
voor het plan een dept op Java te stichten onder het beheer der
Factorij, trachtte zij tegelijkertijd de regeering te winnen voor maatregelen van protectie, en wel door adressen aan den gouverneurgeneraal Rochussen en aan den minister van Kolonin, G. L. Baud,
die kort te voren zijn meer bekenden naamgenoot Jean Chrtien
Baud was opgevolgd. Eerstgenoemde, vroeger directeur van het
Amsterdamsche entrept-dok, had de fabriek als het ware zien
geboren worden;" nu, in zijn nieuwe positie, werd zijn protectie
gemploreerd." Zes suikertoestellen voor Java waren in den laatsten
tijd in Engeland besteld ; de directie had daar 300 werklieden brood
mee kunnen verschaffen. Zij gaf verder een korte beschouwing over
den toestand der fabriek en van de oorzaken, die tot de associatie
met Derosne-Cail hadden geleid. De Engelsche import werd in de
hand gewerkt door de fiscale wetgeving; de vreemde fabrikanten
0

121
16

werden telkens weer vrijgesteld van de 6 % invoerrechten, die van


vreemde machinerien gevraagd moesten worden; kon niet van de
vreemde producten een beschermend recht van 12 % worden geischt,
of in elk geval de hand aan het bestaande tarief worden gehouden?
Dezelfde vraag werd aan den minister gesteld; er was hier nu
eenmaal een voorliefde voor alles wat vreemd was; door de
besparing, die het vermijden van het beschermende recht zou medebrengen, hoopte men de koopers te trekken. Mochten de tr act aten
het heffen van een dergelijk beschermend recht in den weg staan,
dan zou wellicht door het toekennen van een uitvoerpremie de Nederlandsche producent in gunstiger positie kunnen worden geplaatst').
Protectie getve igerd.
De minister bleek voor dit laatste niets te gevoelen; het toekennen van uitvoerpremies zou onzen staat in moeilijkheden brengen;
aan den gouverneur-generaal gaf hij echter in overweging geen
vrijstelling bij den invoer van vreemde machinerien te geven: de
Nederlandsche industrie had recht op de bescherming van 6% mits zij
toonde te kunnen concurreeren. Adressanten kregen ten antwoord, dat
een uitvoerpremie in strijd met het verdrag van Londen van 1824
was en dat 6 % bescherming voldoende moest worden geacht..
Nieuwe aanvraag.
Enkele jaren later heeft de directie nogmaals getracht bescherming
voor haar producten te verkrijgen. In April 1852 richtte zij een
adres aan den kontog, strekkende om van regeeringswege bescherming te erlangen, opdat door Nederlandsche fabrieken zooveel
mogelijk worde voorzien in de behoefte aan luchtledige suikertoestellen op Java;" verzocht werd de suikercontractanten hiertoe te
verplichten. Dit adres werd door den directeur van het kabinet
des konings opgezonden aan den minister van Kolonin met de
mededeeling, dat Z . M . hem had opgedragen de toezending te
vergezellen van Hoogstdeszelfs verlangen, dat de toestellen, welke
in de fabriek der voormelde heeren worden vervaardigd, door
Uwe Excellentie worden aanbevolen en dat vooral bij het aangaan van nieuwe contracten op die fabriek worde gewezen, met
verklaring, dat het der regeering genoegen zal doen, wanneer de
luchtledige suikertoestellen uit die fabriek worden ontboden en in
het algemeen, de Nederlandsche fabrieken boven de buitenlandsche
worden begunstigd."
122

De minister van Kolonin, Pahud, was hiervoor echter niet te


vinden. Hij constateerde (1 M e i 1852), dat het opleggen van verpUchtingen, blijkbaar ook door Zijne Majesteit, niet voor uitvoering
vatbaar werd geacht. Over de aanbeveling echter gelieve Uwe
Majesteit mij ter zake eenige bemerkingen te veroorloven." Bij
een soortgelijk adres van de directie van de Atlas te Amsterdam
had de minister vroeger aangevoerd, dat een protectie van zes procent
voldoende was, indien het fabrikaat gelijk stond met het buitenlandsche; d suikerindustrie mocht niet worden belemmerd in de
vrije keuze harer toestellen. Aanbeveling van bepaalde toestellen
zou beteekenen, dat men instond voor de deugdelijkheid; men zou
bij slechte resultaten klachten krijgen. De niinister gaf in overweging
te antwoorden, dat het mocht worden aangenomen, dat Nederlandsche machinerien op Java de voorkeur zullen erlangen, mits
dezelve in alle opzichten met de buitenlandsche kunnen worden
gelijk gesteld )." Aldus zal wel geschied zijn.
Inmiddels was echter gebleken, dat de nieuwe vennootschap in
staat was ook zonder protectie zich een ruim arbeidsveld op Java
te verschaffen, dank zij vooral den steun der N . H . - M . Deze begon
met een flinke bestelling voor haar eigen fabriek Wonopringgo;
een tot die bestelling behoorende driecylinder-sappomp is tot 1924
in deze fabriek in gebruik gebleven. V a n meer beteekenis was
het, dat het tegen het einde van 1851 den agent van den Brinck
gelukte hoogst belangrijke contracten in Pasoeroean af te sluiten,
wat vooral aan de tusschenkomst van een der suikerfabrikanten
aldaar, den heer P. W . Hofland, te danken was; met veel moeite,
naar hij zelf verklaarde, had hij de andere fabrikanten daartoe overgehaald. Deze bezaten Engelsche machines en maakten aanvankelijk
bezwaar Hollandsche te bestellen, temeer, daar een Engelsch huis
zeer gunstige betalingsvoorwaarden had toegestaan; through my
influence and strong recommandation I got many of the sugar
fabricators of this residency to take the machinery; had it not been
for me, such large coniessions would not have succeeded. It was
a hard 'job )."

Weigering
o a n <fcn

Minittee

Maar nog was de zaak niet in het reine. W e l werden van niet
minder dan zeven fabrikanten bestellingen ontvangen, maar de agent
123

Groote bestellingen.

der fabriek was met zijn credietvoorwaarden verder gegaan dan hij
had mogen doen; de zaak ging boven de krachten der vennootschap,
daar de fabrikanten langdurige credieten vroegen. Een uitvoerige
correspondentie met de N . H . - M . volgde; de vennootschap kon de
zaak alleen dan aanvatten, als haar, onder de noodige waarborgen van
de suikerfabrikanten, een voorschot bij inscheping van 60 tot 80 %
werd verleend, tegen afstand van cognossement en assurantiepolis.
Advies der Factoty.
De N . H . - M maakte aanvankelijk nog eenige bezwaren; blijkbaar
is de doorslag gegeven door het advies, dat het bestuur der Factorij
heeft uitgebracht. Deze behandelde de zaak in haar vergadering van
27 Mei 1352; de Factorij beschikte over ruimte van fondsen, welke,
volgens voorschrift, dienstbaar moesten worden gemaakt aan handelsondernemingen. Van groot belang was het bemachtigen van de vrije
suiker, welke tot dusver aan particulieren, meest vreemde huizen, werd
verkocht, verbonden of geconsigneerd. Daarom moest consignatie
der suiker aan de N . H . - M . worden nagestreefd, waardoor meteen
een soliede waarborg werd verkregen voor de voorschotten.
steun derN.H.-M.
Dit advies heeft blijkbaar een gunstigen invloed gehad; ook de
verdere, door de fabrikanten verstrekte waarborgen zijn blijkbaar
voldoende geweest; de zaak heeft door de per laatste mail ontvangen
berigten een zoo gunstige en algeheele verandering ondergaan, dat
wij ons vleien, dat alle moeilijkheden opgelost zijn," schreef de directie
der vennootschap op 20 Juli 1852 aan de N . H . - M . Een aantal
hoogst belangrijke posten kon nu inderdaad, dank zij den steun der
N . H . - M . , worden afgesloten; voor den heer Hofland een post van
112,800, voorden fabrikant Stavers van 44,800, voor van der
Eb en Stavers van 41,800, voor vijf Chineesche fabrikanten te
zamen 158,480 ').
E n dit waren niet de eenige bestellingen van dezen aard. In de
volgende jaren kwamen zij niet in die mate, maar toch vinden wij in
de correspondentie met de vennootschap, die in de archieven der
Nederlandsche Handel-Maatschappij bewaard gebleven is, voortdurend posten van beteekenis, waarop belangrijke voorschotten, tot
80% toe, werden verstrekt, zoo b.v. op 11 Maart 1856 nog een
drietal posten tot een totaal bedrag van 108,000. Een der besturende
vennooten, Cornelis Fentener van Vlissingen, heeft in deze jaren de
124

vennootschap in Indi vertegenwoordigd en daar blijkbaar zeer goede


zaken tot stand gebracht.
Omstreeks het jaar 1858 schijnt er echter in de betrekkingen tot
de N . H.-M. een wijziging te zijn gekomen. Het was eenige malen
gebeurd, dat de bestellers van machines deze niet konden accepteeren,
in welk geval deze laatste door de factorij moesten worden opgeslagen,
tot zich een nieuwe kooper voordeed; op deze wijze nu belastte de
Factorij zich methetbeheeren van een dept, waarvoor zij niet ingericht
was; ook kwamen wissels onbetaald terug. Het gevolg was, dat ten
slotte de vennootschap de behartiging harer belangen moest opdragen
aan de te Batavia gevestigdefirmaDmmler en Co., terwijl de Javasche
Bank bereid bleek op de bij deze firma in dept zijnde machines een
voorschot van 50 % te verkenen. De betrekkingen van de vennootschap van Vlissingen, van Heel, Derosne, Cail en Co. tot de Nederlandsche Handel-Maatschappij zijn hierdoor geheel van karakter
veranderd; wel verleende deze laatste nog herhaaldelijk haar medewerking bij het tot stand komen van belangrijke bestellingen voor het
departement van Kolonin, b.v. van boormachines voor de tinwinning
op Banka, maar de bestellingen voor de suikerindustrie gingen
voortaan buiten haar om; wel heeft zij tal van keeren de wissels op
Dmmler en Co. gedisconteerd, die bewijzen, dat de fabriek ook in
deze jaren nog belangrijke leveranties voor suikerfabrieken heeft
gehad. De aard van deze bestellingen ontgaat ons echter, en evenzeer
de beteekenis, welke het toepassen eener naar allen schijn belangrijke
verbetering in de suikerindustrie heeft gehad.
Het was in het jaar 1862, dat defirmavan Vlissingen, Dudok van
Heel, Derosne, Cail en Co., na een bestaan van 15 jaar, werd omgezet
in defirmavan Vlissingen, Dudok van Heel, Cail, Halot en Co., die
op gelijken voet het vervaardigen van suikertoestellen voortzette. Zij
deelde bij dezelfde gelegenheid mee, dat zij in relatie was getreden
tot de heeren Prier, Possoz en Co., omtrent een verbeterde suikerbereiding uit beetwortelen, waarvoor deze heeren bij Kon. besluit van
19 October 1862 waren geoctrooieerd.Volgens de beschrijving kwam
de wijziging vooral aan op het gebruik van meer kalk en minder
beenzwart, waardoor een betere kwaliteit suiker verkregen werd. De
vervaardiging der toestellen werd aan defirmate Amsterdam opge125

De (Irma
Dmmler en Co.
agent.

Van Vlissingen,
Dudok v. Heel.
Cail, Halot en Co.

dragen, die het procd blijkt te hebben toegepast bij het installeeren
van verschillende suikerfabrieken hier te lande, o.a. te Oudenbosch,
Halfweg en Bergen op Zoom. Het werd mogelijk geacht de methode
ook toe te passen op de rietsuiker-fabrikatie; octrooien werden
aangevraagd voor Oost-Indi en Suriname; een door den minister
van Kolonin ingestelde staatscommissie schijnt gunstig te hebben
gerapporteerd; de heer J. J. M . Dudok van Heel vertrok naar Indi
om daar in tegenwoordigheid van belanghebbenden proeven te nemen,
terwijl de firma Dmmler en Co. gemachtigd was orders op te nemen ).
Het is zeker jammer, dat omtrent de bereikte resultaten niets bekend
is; de zaak schijnt geheel buiten de N . H.-M. te zijn omgegaan, daar
wij anders in haar uitnemend bewaard archief de sporen ervan zouden
hebben aangetroffen; zij bewijst echter, dat de vennootschap getracht
heeft ook in het laatste tijdperk van haar bestaan op dit gebied, waar
zij steeds een der eersten was geweest, getracht heeft haar reputatie
hoog te houden.
De liquidatie der commanditaire sociteit in 1871 bracht meteen
fa ontbinding der vennootschap van Vlissingen, Dudok van Heel,
Cail Halot mee; het dept op Java werd opgeruimd; bij notarieele
acte werd vastgesteld, dat de Koninklijke fabriek van stoom- en
andere werktuigen met de onderneming Krian in geen enkele
betrekking stond ). Weldra traden de oude associ's op Java scherp
concurreerend op, zoodat de directie klaagde, dat daar geenloonende
contracten meer afgesloten konden worden. Het is ook de vraag,
of in deze jaren de Amsterdamsche fabriek technisch op gelijke hoogte
was met haar concurrenten; toen in 1878 op de wereldtentoonstelling
te Parijs een suikerinstallatie werd tentoongesteld, moest men tevreden
zijn met een eervolle vermelding, terwijl de oude associ's met goud
bekroond werden. De directie schreef dit toe aan het slecht waarnemen harer belangen door de Nederlandsche commissie; de heeren
Cail en Halot toch hadden, bij het bezichtigen harer inzending
verschillende verbeteringen opgemerkt, die zij zicli voorstelden in
practijk te brengen ). Het is echter de vraag, of zij de zaak niet te
optimistisch heeft ingezien; teekenend is het, dat de N. H.-M. met
haar geen zaken heeft gedaan en wel met den ouden besturenden
vennoot der oude sociteit, Cornelis Fentener van Vlissingen, die,
1

Gevolgen
der liquidatie,

126

zooals wij gezien hebben, zijn functie bij de fabriek van van der
Made had neergelegd. Toen de N . H.-M. in 1881 overging tot de
oprichting der centrale suikerfabriek Marinburg, heeft zij aan de
fabriek geen aanbiedingen gevraagd; de heer Cail werd daarentegen
uitgenoodigd een onderzoek in loco in te stellen en zich met de
levering der machinerien te belasten, wat de directie der fabriek
aanleiding gaf tot een bittere klacht, dat dikwerf door onbekendheid
of vooringenomenheid in den vreemde wordt besteld, dat even goed
en even goedkoop hier te lande had kunnen gemaakt worden,
zelfs door hen, die er zich op beroemen de nationale industrie
te begunstigen')."
Daarbij dient echter niet uit het oog te worden verloren, dat
de rietsuikerindustrie moeilijke jaren doormaakte. De beetwortelsuiker trad meer en meer op den voorgrond; de sereh-ziekte richtte
steeds grooter verwoestingen aan. Dit alles heeft, zooals bekend
is, in het negende decennium der eeuw geleid tot de groote Indische
suikercrisis, die de suikerindustrie op Java in zeer groot gevaar
heeft gebracht. Het ligt buiten ons bestek hier te beschrijven, langs
welken weg men dit gevaar heeft bezworen; het ligt echter voor
de hand, dat de bestelling van nieuwe machinerien tot een minimum
is beperkt, zoodat de fabriek een nieuw afzetgebied moest zoeken
en dit o.a. vond in Brazili; de installaties, die aldaar aan twee
suikerfabrieken, Paraghyba en Syrgipe, geleverd werden, zijn nog
steeds in gebruik.
Niettemin was het voornaamste afzetgebied verloren, zoodat
Werkspoor dus ook hier voor een uiterst moeilijke taak stond;
het was verte van gemakkelijk het terrein te herwinnen, waarop
eenmaal de van Vlissingen-kookpan een zoo belangrijke plaats had
ingenomen. Die taak werd echter met energie aangevat; de oprichting van het agentschap te Soerabaya was een eerste stap in
de goede richting; technische agenten werden aangesteld; weldra
werden ambtenaren der fabriek naar Java gezonden om zich op
de hoogte van de daar bestaande behoeften te stellen; van de
Koloniale Bank, die in 1893 deflnancieeleagentuur overnam, werden
weldra belangrijke bestellingen ontvangen. Een zeer belangrijke
order was die voor de levering eener geheel nieuwe installatie
127

Crui*.

De taak
P<*-

Werka

voor de fabriek Kedawang in Pasoeroean, die zoo goed voldeed,


dat door den eigenaar, den heer Lebret, aan Werkspoor een zeer
waardeerend getuigschrift werd toegezonden, dat in het Gedenkboek,
uitgegeven bij het tienjarig bestaan, werd afgedrukt; nieuwe bestellingen volgden. De tijden werden gunstiger; na den crisistijd
openbaarde zich alom een streven om de sikerwinning door betere
installaties te vergrooten ten einde het winstcijfer te verhoogen;
ook de capaciteit der fabrieken werd vergroot, wat een ruime vraag
naar machinerien deed ontstaan, waarvan Werkspoor uitteraard
profijt heeft getrokken.
Toenemende
Langzamerhand nam nu het aantal bestellingen toe; in het jaar 1905
werkzaamheid.
j
medewerking en onder beheer van de directie van Werkspoor, een machinefabriek en reparatiewerkplaats te Soerabaya, de
Machinefabriek Amsterdam opgericht, die later met andere reparatieateliers werd vereenigd. Het verslag over 1907 maakt melding van een
aantal machinerien voor de suikerindustrie op Java, grooter dan in
eenig vorig jaar; dedirecteur vanWerkspoor, deheerMuysken,maakte
een reis naar Java, om zich op de hoogte te stellen van de eischen
der suikerindustrie en van de daarbij benoodigde machines. Het
verslag over 1910 spreekt van zeer belangrijke bestellingen uit Java,
West-Indi en de Argentijnsche republiek; in het volgende jaar
werd aan Werkspoor de nagenoeg complete installatie opgedragen
voor de nieuwe suikerfabriek Klampok in Banjoemas, met een
capaciteit van 30,000 picol riet per 24 uur, de eerste fabriek, waar
een groot deel van het bedrijf voor electrische aandrijving werd
ingericht, wat tot een volkomen succes leidde; ook toen de capaciteit
tot 37,000 picols werd vergroot, heeft Werkspoor een belangrijk
deel van het materieel vervaardigd.
Het is onmogelijk hier een opsomming te geven van al het werk,
door Werkspoor in de volgende jaren voor Indi geleverd; het is
voldoende, hier te vermelden, dat een groot aantal fabrieken: Poerwotedjo, Poerwodadi, Tangoelangin, Soemberhardjo, Krembong,
Nieuw Tersana, Soerawinangoen, Djatipiring, Petjangaan, Madjenang, Kebon Agong, Pandji en vele andere hare werktuigen geheel
of gedeeltelijk van Werkspoor betrokken.
Dat Werkspoor tracht haar werk up to date" te houden volgt
w c K

128

m g t

ZESCYL1NDER DUBBELWERKENDE VIERTAKT


WERKSPOOR-SCHEEPSDIESELMOTOR V A N 5000 I.P.K.

wel daaruit, dat zij in verschillende richtingen verbeteringen en


nieuwe werkwijzen tracht in te voeren, dikwijls bestaande uit
geoctrooieerde uitvindingen, welke voortkomen uit eigen kring.
Voor de irrigatie der riettuinen zijn vele pompgemalen geleverd,
gedreven door Werkspoor-Dieselmotoren, welke als regel ver van
de fabriek gelegen en bediend door Inlandsen personeel, niettemin
uitstekend voldoen.
Ook hier te lande heeft Werkspoor de suikerindustrie niet uit het
oog verloren, zooals het feit bewijst, dat in het gedenkboek, bij het
tienjarig bestaan uitgegeven, een tiental fabrieken konden worden
opgenoemd, die hun installaties geheel of gedeeltelijk van Werkspoor
hadden ontvangen; ook in latere jaren zijn zeer belangrijke orders
voor Nederlandsche fabrieken uitgevoerd. Haar belang bij de suikerindustrie wordt vertegenwoordigd door haar agentschap te Soerabaya,
onder leiding van den heer C. P. E. Hoolhorst.
Om de toestanden in Indi en de behoeften der suikerindustrie
in het bijzonder door nieuw persoonlijk onderzoek te leeren kennen,
- bracht de directeur van Werkspoor, de heer Muysken, in den
zomer van 1926 een langdurig bezoek aan Indi; een belangwekkend verslag hiervan vinden we in de Werkspoorcourant van
9 October 1926. Bijna twintig jaren was het geleden, dat hij Indi
had bezocht; in menig opzicht waren de toestanden veranderd; het
verkeer met de buitenwereld was zeer veel gemakkelijker gemaakt;
evenzeer dat in den archipel zelf en bepaaldelijk op Java, dank zij
de automobiel. Opmerkelijk bleek hem bovendien de sterke ontwikkeling der Indische maatschappij, zoowel in geestelijken als in
economischen zin; vooral viel een sterke ontwikkeling van de ijzerindustrie, met Inlandsche werkkrachten werkende onder leiding van
Europeanen, waar te nemen; zij bezit een aanmerkelijken voorsprong
op de Nederlandsche industrie door de hoogere loonen, die hier te
lande uitbetaald worden en door de niet onbelangrijke kosten, door
inkomende rechten en zeevracht teweeggebracht. Om de concurrentie
te kunnen volhouden, was goedkoope en snelle productie en vooral
uitnemende kwaliteit van het geleverde meer dan ooit noodig.
Heeft Werkspoor dus rekening te houden met een zeer verscherpte concurrentie, aan bemoedigende teekenen ontbrak het niet;
17

129

Reis van den


heec 1

,yske
d

"

herhaaldelijk vond de heer Muysken bij zijn bezoeken aan Indische


suikerfabrieken verheugende bewijzen van de soliditeit en de bruikbaarheid van het reeds lang te voren door zijn instelling geleverde
werk. De in 1894 afgeleverde stoommachine voor de fabriek
Padokan werkte nog, als of zij enkele jaren te voren afgeleverd
was; de in 1900 afgeleverde moleninstallaties waren kort geleden iri
een nieuwe fabriek van dezelfde directie overgeplaatst.
Op n punt vestigt de heer Muysken in zijn verslag sterk de
aandacht van het personeel ; voor een land als Indi, waar men, vooral
in afgelegen streken, dikwijls over zeer beperkte hulpkrachten beschikt,
waar fouten in de dtails der werktuigen enorme last en schade kunnen
geven, is het betrachten van de grootst mogelijke accuratesse vanhet
allergrootste belang. Een krachtig beroep wordt hiervoor op allen,
beambten zoowel als werklieden, gedaan.Werkspoor heeft een naam
in Indi hoog te houden; zij heeft de positie, door de van Vlissingens
in een moeilijken tijd bemachtigd, maar gedurende de periode van
haar voorganger in een nog moeilijker tijd verloren, teruggewonnen.
Zoo moge het blijven!

oooOOOoo

130

VIL D E W E R K Z A A M H E I D DER FABRIEK OP SOCIAAL GEBIED.

'ij hebben gezien, dat Paul van Vlissingen, de stichter van Paul van Vlissingen
y y ^ bedrijf, welks geschiedenis wij hebben beschreven, door als werkgever.
zijn grooten ondernemingsgeest aan tallooze monden brood heeft
verschaft. Ook in ander opzicht is hij evenwel van groote beteekenis
geweest; hij was hier te lande een der allereerste werkgevers, die
het lot zijner werklieden trachtte te verbeteren. Een brief als in
1827 Paul van Vlissingen schreef aan het stedelijk bestuur, waarin
hij aandringt op het nemen van maatregelen om de omgeving der
fabriek minder ongezond te maken, opdat onze natuurgenooten een
gelijke gezondheid met ons mogen genieten, is uniek," zoo getuigt de
schrijver, die het eerst aan De arbeidende klasse in Nederland in de
negentiende eeuw') een grondige studie heeft gewijd.
Nu staat het bovengenoemde feit (zie blz. 9) niet alleen. In het Alg. Plaatsing van
Hbl. van 12 Jan. 1832 wordt medegedeeld, dat aan de fabriek der Com- leerlingen.
manditaire sociteit gelegenheid bestaat tot plaatsing van een tien- of
twaalftal leerlingen, die zoowel practisch als theoretisch onderwijs
zullen krijgen. Deze gelegenheid bestaat nergens elders; in Engeland
wordt alleen in de practijk, in Duitschland alleen in de theorie onderricht; hier ^te lande bestaat niets van dien aard. De heer van Vlissingen
wil dit kwaad in den wortel aantasten; zijn plan moet daarom door
alle echt vaderlandsgezinden ondersteund worden." Nu is het de
vraag, of we hier een voorlooper van het moderne leerlingwezen
moeten zoeken, of het de bedoeling was werklieden dan wel leiders
aan te kweeken; wij weten, dat eigenlijke vakarbeiders op dit gebied
e t

131

r
geheel ontbraken, maar ook, dat de beide besturende vennooten hun
zoons op deze wijze voor hun vak hebben voorbereid, door hen,
gelijk op met de arbeiders, de fabriek te laten doorloopen. Ook
voor de zeeofficieren en machinisten, die aan de fabriek werden
gedetacheerd, werd steeds aan dezen eisch vastgehouden.
Ziekenfonds.
Belangstelling voor zijn arbeiders spreekt in elk geval uit het
feit, dat hij reeds in 1843 voor arbeiders en gemployeerden van
de fabriek en de door hem geleide stoombootmaatschappij een
inrichting instelt tot onderlingen waarborg tegen de gevolgen van
ziekte," blijkbaar een ziekenfonds, waartoe de arbeiders konden,
maar niet behoefden toe te treden"). Zeer waarschijnlijk is het hetzelfde fonds, dat nog in de dagen van den heer van der Made
heeft gewerkt, een instelling, waarop we nader terugkomen.
Een merkwaardig
Dat van Vlissingen bij tallooze gelegenheden, op het doen van
adres, bestellingen aandringende, dit heeft gesteund door het motief, dat
zulks noodig was om zijn arbeiders werk te kunnen geven, zegt
natuurlijk weinig; ook het eigenbelang kan hierbij in het spel zijn
geweest. Met trots heeft hij herhaaldelijk gewezen op de betrekkelijke welvaart, door de fabriek in een geheel stadsdeel verspreid,
niet alleen onder de arbeiders, maar ook onder de neringdoenden;
herhaaldelijk heeft hij het betreurd, dat de harde noodzakelijkheid,
de scherpe concurrentie, hem verhinderde hooger loonen te geven.
Dat dit niet maar een phrase is geweest, bewijst een allermerkwaardigst en tot dusver, voor zoover mij bekend, onopgemerkt
gebleven adres, door hem, kort na zijn aftreden als besturend
vennoot, op 21 Nov. 1854, gericht tot de Tweede Kamer der Statengeneraal naar aanleiding van een voorstel tot afschaffing van den
accijns op turf en brandstoffen ). Het stuk, dat ook wegens de, door
den schrijver toegevoegde arbeidersbudgetten, wslke reeds vroeger gepubliceerd zijn en hier worden weggelaten, zoo bijzonder merkwaardig
is voor onze sociale geschiedenis, volgt hier in verkorten vorm:
2

Geeft met verschuldigde gevoelens te kennen PAUL V A N VLISSINGEN, oprigter en gewezen besturende deelgenoot der alhier sedert
het jaar 1827 gevestigde Fabrijk van Stoom- en andere Werktuigen;
dat hij uit den aard der zaak van nabij bekend met den ambachts- of
werkman en zijne behoeften, steeds heeft moeten toejuichen elke poging
132

die werd aangewend om den last, waaronder hij gebukt gaat, te verligten.
Het is eene erkende zaak, dat de werkloonen in het algemeen te laag
zijn en niet in verhouding staan tot de behoeften van den werkman en
zijn gezin, en zal ik dus niet noodig hebben dit onder Uwe aandacht
te brengen, evenmin als dat deze toestand geboren wordt,
1. uit de onevenredigheid tusschen arbeid en arbeiders, en
2, uit de duurte der levensmiddelen.
Aan het eerste kan door geenen maatregel ter wereld anders, dan
door bevordering der algemeene welvaart of emigratie naar andere
landen verandering worden gebragt; doch wat het tweede bezwaar
betreft, daaraan kan door de regeering veel worden te gemoet gekomen;
immers die regeering behoort naar mijne bescheidene meening den
werkman en zijn gezin te ontheffen van alle lasten, waarmede de
levensmiddelen en andere noodzakelijke behoeften van hem zijn bezwaard,
Het is met geene mogelijkheid te verdedigen, dat men den armen werkman,
die met zijn loon, door de hiervoren vermelde oorzaken, niet uit kan
komen, nog bovendien gaat belasten; het is het middel, om meer en meer
de armoede, het pauperisme te bevorderen; het is, wij schromen het niet
te zeggen, eene schande voor onze natie! Het is een bloedgeld, dat van
den armen werkman gevorderd wordt, en meer dan tijd, dat daaraan
een einde kome. Ik heb den werkman 30 jaren gekend; ik ben aan
hem veel, zoo niet alles verschuldigd; geen wonder, dat ik dan ook
mijn hart voor hem voel kloppen; bij mij bestaat de overtuiging, dat
de werkman, de nijvere man die werken wil, met al dien goeden wil
gebrek lijdt; het is dus mijn pligt, U daarvan in te lichten, en zoo ik
mij iets te verwijten heb, dan is het, dat ik dit niet reeds voor lang
heb gedaan. Elke poging tot vermindering van die lasten heb ik toegejuicht, van welken kant ze ook kwam, en zoo doe ik ook nu weder
ten aanzien van het aanhangige voorstel tot afschaffing der accijnsen
op den turf en de steenkolen.
Om u een goed denkbeeld van den armen werkman en de behoeften
van hem en zijn gezin te doen vormen, heb ik eenige der geschiktste
en ordelijkste van hen verzocht, dag aan dag te willen opschrijven,
waaraan het door hen verdiende geld werd besteed; ik voeg bij dezen
de copyen dier opgaven, waarvan de origineelen ten mijnent ter uwer
inzage berusten; het is wel der moeite waard ze in te zien; zij zijn
uwe aandacht overwaardig; het zijn opgaven van menschen, die wekelijks van 14 a 15 tot 7.90 verdienen; dat zijn geene geringe loonen;
een gewoon timmerman, smid of metselaar verdient veel minder.
De zaken en de cijfers in die opgaven vermeld, zullen u eerst regt
een begrip geven van de ellende, waarin de werkman verkeert. In welk
eene bekrompenheid, neen! in welk een gebrek moet de werkman zijn
133

leven voortsleepen? Men heeft onze natie wel eens, en met regt, gemis
aan energie verweten; maar waar eene natie zoo gevoed wordt als bij
de mindere standen, de groote meerderheid, het geval is, wat is daarvan
te verwachten? Laten wij, mijne Heeren! ons ook eens eenige maanden
voeden zoo als de werkman dit verpligt is te doen, en dan zien, of wij
nog lust en krachten hebben om iets goeds, iets degelijks daar te stellen.
Wij gaan, mijne Heeren, dit verzeker ik U , die den werkman ken,
eene gevaarlijke toekomst te gemoet, zoo de Regeering, zoo de Vertegenwoordigers der natie, geene bewijzen geven, dat zij zich zijn lot aantrekken,
en alles willen doen, wat in hun vermogen is om dat te verligten; laat
mijne stem niet zijn die eens roependen in de woestijn! Maar, hoor ik
u zeggen, alles zeer goed: wij zeiven hebben er dikwerf over gedacht,
dat eene afschaffing van accijns op de levensbehoeften wenschelijk is,
doch de staat behoort te kunnen bestaan. Dat is ook recht; de staat
behoort te kunnen bestaan, doch niet ten koste der mindere standen;
niet ten koste der meer en meer door slechte voeding zich verdoovende
energie van het grootste gedeelte der natie. Neen, de betere standen,
zij die in betere omstandigheden leven; wij, wij behooren daarin te
voorzien.
Onder alle omstandigheden, ter remplacering van die der accijnsen
voorgesteld, is mij geen betere voorgekomen, dan die op de successie
in de regte lijn. Wij, die onzen kinderen, de een meer, de ander minder,
vermogen hopen na te laten, waarom zouden wij er geen genoegen
mede kunnen nemen, dat die kinderen daarvan, om hunne arme natuurgenooten te hulp te komen, een gedeelte aan den staat opbrachten?
Waar staat het geschreven, dat wij onzen kinderen vermogen moeten
nalaten?
Onze pligt gaat niet verder dan dat we ze groot brengen en door
opvoeding in staat stellen, voor zich zeiven te zorgen. Waarom zouden
zij van een vermogen van 100,000, om maar iets te noemen, geen
5.000, geen 10,000; van een vermogen van 10,000. geen 500;
van een vermogen van 5,000 geen 200, en zoo vervolgens, kunnen
opbrengen? Wat zoude dit schaden? Voor ons, die eenen zekeren
leeftijd hebben bereikt, of liever voor onze kinderen, zou dit een offer
zijn, maar voor de minder bejaarde, voor hetgeen onze kinderen aan
hunne kinderen zullen nalaten, is dit offer zeer gering. Ook wij, even
als zij en de hunnen, worden bij de afschaffing van de accijnsen op
de levensbehoeften gebaat, en de guldens, die daardoor worden uitgewonnen, kunnen zij jaarlijks opleggen, en komen met de renten natuurlijk
in mindering van hetgeen aan successie-regt moet betaald worden.
Men heeft ook gesproken van eene belasting op het inkomen, doch
die acht ik minder goed, omdat ze tot vele vexatin aanleiding kan

geven. Mij is het om het even hoedanig men mij wil laten betalen;
wanneer slechts de arme werkman, wanneer het grootste gedeelte der
natie daarbij zal worden gebaat, kan ik mij veel laten welgevallen;
wanneer men maar eerst den wil heeft, dan kan men veel, dan worden
onmogelijke zaken mogelijk. Wij hebben thans eenen minister van
financin, wiens kunde en regtschapenheid door niemand, die het geluk
heeft met hem bekend te zijn, zal worden miskend. Mijn hart zegt mij,
dat deze aan Uwe wenschen om de accijnsen af te schaffen gaarne de
hand zal leenen: een goed minister bevordert het goede, van welken
kant het ook komen moge; geloof mij, mijne heeren 1 het wordt meer
dan tijd, dat de vertegenwoordigers der natie zich het lot van het
grootste gedeelte, van de mindere standen, aantrekken.
Zooals het thans is, dat moet een ieder gevoelen, kan het met geene
mogelijkheid blijven.
Met de eerbiedigste gevoelens, en in de verwachting dat mijne bede
een gewenscht gehoor vinde, teeken ik mij,
PAUL V A N VLISSINGEN.

Ook Paul C. van Vlissingen" heeft blijkbaar veel voor de belangen


zijner arbeiders gevoeld; er zijn van hem kleine trekjes bekend, die
teekenend zijn. Zoo wordt medegedeeld, dat hij bij bevalling van
vrouwen zijner arbeiders denzelfden verloskundige beschikbaar stelde,
die zijn eigen vrouw had bijgestaan. Verder dat hij, toen eenige
arbeiders, tot diefstal vervallen en tot gevangenisstraf veroordeeld,
tegen den winter werden vrijgelaten en met hun gezinnen aan
broodsgebrek ten prooi stonden, op hunne belofte, dat iets dergelijks niet weer zou voorkomen, hen weer aan het werk zette. Het
woord philantropie ligt velen in den mond bestorven, maar het
beginsel wordt weinig toegepast. Voorwaar, dit is christelijke liefde
in de practijk, den gevallen mensch weer op te beuren." Gij
menschlievendheid preekende philantropen, neemt een exempel
eraan." Aldus het vaak zoo cynische schendblad Asmode, aan 't
welk wij dit feit ontkenen').
Maar er is meer. Wij weten niet, in hoever onder de oude
leiding gezorgd werd voor ouderdoms- of weduwenpensioen; als
er een regeling van dien aard had bestaan, zou hiervan wel bij
het vermelden van het ziekenfonds gewag zijn gemaakt. Zeer
opmerkelijk is in elk geval het feit, dat er onder den jongen Paul",
135

JW
a t s

c. v. vussingen

** 9*rk

Uitkeering
v a n

pensioenen.

zooals hij vaak genoemd werd er bestond ook een stoomboot


van dien naam wel voor deze zaak is gezorgd, vermoedelijk niet
door oprichting van een bepaald fonds, maar door het toekennen
van uitkeeringen aan werklieden bij ongeschiktheid wegens ouderdom
en invaliditeit, en na hun overlijden aan hunne weduwen. Wij
bezitten nl. een lijst van pensioenen, die na de reconstructie der
onderneming (12 Mei 1871) door de nieuwe fabriek zijn overgenomen,
met 33 namen van arbeiders of weduwen daarvan. Wel is waar
zijn de uitkeeringen niet groot, maar toch werd per week een niet
onbelangrijk bedrag door de fabriek uitgekeerd, zoowel aan oude
werklieden als aan weduwen van werklieden, die in de fabriek bet
leven hebben verloren of verminkt zijn, of aan ziekte overleden zijn *).
Dat niet alleen Paul C. van Vlissingen voor zijn arbeiders, maar
deze omgekeerd ook voor hem gevoelden, bewijst hun spontaan
optreden in de dagen, toen de catastrophe naderde; 36 jaar later
toog een zijner oude werklieden uit Amsterdam naar Haarlem,
om den ouden patroon de laatste eer te bewijzen.
Van der Made
Wij hebben reeds gewezen op het feit, dat deze uitkeeringen
ah werkgever,
k d
jen opvolger, van der Made, zijn voortgezet; zelfs wordt
het pensioen van de weduwe van een werkman, die bij het werk
aan den Moerdijk naar beneden gestort was, verdubbeld, zijnde deze
vrouw zeer gebrekkig en was de man een patent en oppassend
werkman." Van 1871 tot 1878, waarvan we een tweede opgave
bezitten,, is het aantal gepensionneerden toegenomen; blijkens een
lijst van het jaar 1875 bestonden toen voor het administratief
personeel periodieke verhoogingen.
Toestand der fabriek.
In de latere jaren zal de sociale voorzorg door den voortdurenden
geldnood vermoedelijk wel in het gedrang zijn gekomen; ook de
inrichting der fabriek schijnt in deze jaren veel te wenschen over
te hebben gelaten. Bi) het jubileum van den heer Muysken, in het
begin van het vorige jaar, heeft een oude getrouwe" den toestand
beschreven, zooals Werkspoor dien vond; men houde echter in het
oog, dat de latere verbeteringen zijn herinnering wel zullen hebben
beinvloed. De ijzer- en kopergieterij was volgens hem een slecht
verlichte ruimte, laag van verdieping; de regen drong door de
halfverteerde zinken dakplaten, zoodat de werklieden soms niet
0 0

136

o o r

E E N PARTIJ V A N 50 KOLENWAGENS, GEREED VOOR AFLEVERING A A N DE FABRIEK T E UTRECHT.

wisten hoe hun werkstukken te beschermen. In de zandvormerij


een enkele gasvlam; de vormers moesten werken bij hun
geweldig walmende lampen, zgn. snotneuzen. De modelmakerij
wordt ons geschilderd als een laag vertrek met bruin berookte
zoldering, een groot aantal gebroken vensterruiten, beplakt met
courantenpapier of bespijkerd met plankjes, zonder ventilatie; in
een gemetseld fornuis brandde een houtvuur, waarboven de lijmpot
verwarmd werd, maar dat het vertrek met snijdenden houtrook vulde.
Ook de medische hulp was nog niet, wat ze worden zou; toch
was er reeds een verbandkamer, maar als er een ongeluk geschiedde,
moest de verbandmeester, die tevens het eerzaam beroep van kleermaker uitoefende, van huis worden gehaald, daar zijn aanwezigheid
niet den geheelen dag noodig werd geacht ).
1

c>\'tc*mir\ n n f c n a n f a
J

U-'i J ~

non

r\t>

WT otAr\ \ o A r>r\
J

_ 1

A\o

lii/>r
1 OC\f\

oon

kocf-a-ati
1

J.

f* _ t
ttnn Ho

i__

wanhoop, toen het werk moest worden stop gezet. De Koninklijke


fabriek van stoom- en andere werktuigen bestaat voor ons niet meer 1 In
de vele bange uren, die aan de sluiting voorafgingen en ook daarna
vroegen wij ons telkens af: groote God, is het dan een vloek om
werkman te zijn? Doch wij hebben vertrouwen in de toekomst.
Onze krachtige organen, door zwoegen en zweeten versterkt, zijn
met dezen stoot, hoe zwaar die ook valt, nog niet vernietigd. Wij
hopen, dat het bestuur opnieuw zal gaan bouwen, gelijk de mier
haar nest herstelt, rekening houdend met de ontvangen zware lessen )."
De nieuwe directie stond ook op dit gebied voor een geheel Loonregeling.
nieuwe, uiterst moeilijke taak, die evenwel met energie werd aangevat. De eerste directeur, de heer Strumphler, kwam van een fabriek,
waar betrekkelijk veel voor de arbeiders werd gedaan; de daar
opgedane ervaringen werden ook hier toegepast ). Een der eerste
zaken, die geregeld moesten worden, was die van de wijze van belooning. De moeilijkheid was een regeling te treffen, die het
mogelijk maakte de concurrentie met andere fabrieken van gelijken
aard vol te houden, die aan de arbeiders niettemin een goed
loon verzekerde en hun belang gaf bij het opvoeren der
productie. Verschillende systemen, van Amerikaanschen oorsprong,
zijn elkaar opgevolgd. In den beginne was de toestand zoo, dat
2

18

137

fahriolc

Ziekenfonds.

voor ieder werkstuk zoo veel mogelijk een prijs bepaald werd;
was het binnen den daarvoor noodig geachten tijd vervaardigd,
dan kwam het voordeel den werkman ten goede; werkte hij er
langer over, dan kwam het nadeelig verschil te zijnen laste; eens
in de drie maanden werden deze bedragen verrekend. Het stelsel
voldeed echter niet geheel in de practijk en werd in 1909 vervangen door het half-over-stelsel"; de geraamde prijs werd met
20% verhoogd; bij snelle afwerking kwam de helft van het verkregen
voordeel den werkman ten goede; de andere helft kwam ten voordeele van de fabriek, die op deze wijze eveneens belang had bij de
beperking der productiekosten. In 1915 werd dit stelsel voor de
meeste afdeelingen vervangen door het loongrens-stelsel, dat moeilijk
in een enkel woord kan worden uiteengezet; het hoofdbeginsel
komt hierop neer, dat het voordeel voor den werkman grooter
wordt en wel in progressieven zin, naarmate de tijd, die aan een
werkstuk besteed wordt, door meerdere oefening of toewijding
wordt bekort. Ten einde tegemoet te komen aan de onder de
werklieden bestaande vrees, dat een tarief, waarop veel wordt
overgehouden, te hunnen nadeele zal worden gewijzigd, werd eens
en voor al vastgesteld, dat een bestaand tarief niet zal worden
gewijzigd, tenzij bij wijziging van werkmethode of bij gebruik van
verbeterde werktuigen of gereedschappen. Een loongrenscommissie
kan de belangen der werklieden tegenover de afdeelings-chefs bepleiten en desnoods voor den Fabrieksraad brengen.
De oudste der sociale instellingen van Werkspoor is het ziekenfonds. Wij hebben gezien, dat reeds van Vlissingen op dit gebied
een instelling schiep, die echter weer te gronde schijnt te zijn
gegaan; toen Werkspoor opgericht werd, bestond er althans niets
van dien aard. Kort na de oprichting, stierf een der werklieden;
met goedvinden van den heer Strumphler werd een collecte
onder de arbeiders gehouden, welke een vrij groot bedrag
bijeenbracht; toen echter kort daarna het geval zich herhaalde,
werd de opbrengst veel geringer. Dit gaf den directeur aanleiding
om te overwegen, wat op het gebied van ziekenzorg voor de
werklieden kon worden tot stand gebracht; het gevolg was,
dat op 24 Mei 1892 een ziekenfonds werd ingesteld, om aan
138

werklieden, die door ziekte of ongeval niet tot werken in staat


waren, gedurende 17 weken een wekelijksche uitkeering te verzekeren; bovendien werd aan het gezin van een overleden werkman
een bijdrage verstrekt in de begrafeniskosten; de benoodigde gelden
werden gevonden door een contributie der werklieden ten bedrage
van 1 /o van het weekloon en een even groote bijdrage der fabriek.
Het lidmaatschap werd voor alle werklieden verplicht gesteld;
bij overlijden werd een bedrag uitgekeerd tot een maximum van
17 weken loon. Deze regeling werd in 1898 eenigszins verbeterd,
door o. m. bij overlijden een vast bedrag, 150, te verstrekken.
De Ongevallenwet van 1901 maakte een nieuwe wijziging noodig,
die in 1903 haar beslag kreeg; men kon zich nu beperken tot de
aanvulling van hetgeen krachtens de Ongevallenwet verstrekt werd;
bovendien werd nu ondersteuning gegeven aan wie door ziekte
blijvend invalide was geworden. Aanvankelijk was de toestand zoo,
dat de werkman, tegen betaling van 1 % van het vaste uurloon,
75/ 'o van dit uurloon als ziekengeld ontving. Naar mate het werken
in tariefloon toenam en het werkelijk uitbetaalde uurloon, het z.g.
uurinkomen, belangrijk boven het vaste uurloon steeg, ontstond
een voor de werklieden nadeelige verhouding in geval van ziekte.
Daarom werd na verschillende wijzigingen ten slotte vastgesteld
dat de bijdrage zou beloopen 1 % van het uurloon plus tarief, de
uitkeering 75 % van het uurinkomen met een maximum van 85 %
van het uurloon.
Het fonds, dat van de fabriek een bijdrage ontvangt, gelijk aan
de door de werklieden betaalde premies, wordt beheerd door een
commissie, waarvan drie leden door de directie en vier door de
werklieden worden aangewezen. Welke belangrijke bedragen door
haar handen gaan, bewijst het feit, dat in 1921, een jaar blijkbaar
van zeer veel ziekte, 83,622.29 aan ziekengelden enz. werd
uitbetaald, in de laatste jaren tusschen de 60,000 en 7 0 , 0 0 0 .
Ook de wenschelijkheid van ouderdomspensionneering trok
spoedig de aandacht van de directie; reeds in 1894 werd besloten
geleidelijk een fonds bijeen te brengen, waaruit deze mettertijd
bestreden zou kunnen worden. Jaarlijks werd een bedrag, gelijkstaande met 1% der arbeidsloonen, gereserveerd en een deel der
139

Beambtenpensioen.

winst daaraan toegevoegd. Aan werklieden of beambten, die de


fabriek wegens hoogen ouderdom of invaliditeit verlieten, werd,
zonder dat hiervoor een vaste regeling of verplichting bestond,
regelmatig steun verleend. Een deel van het aldus bijeengebrachte
bedrag werd in 1912, toen een pensioenfonds voor beambten, het
zg. beambtenfonds, werd opgericht, bestemd voor bestaande verplichtingen tegenover deze categorie. De beambten zouden voortaan,
behalve een bedrag bij aanstelling of verhooging van salaris, 4%
later 574%. van hun inkomen in het fonds storten; de fabriek verplichtte zich jaarlijks daaraan een bedrag toe te voegen gelijk aan
de bijdragen der beambten.
Arbeiders-pensioen.
De pensioenregeling voor de werklieden heeft eerst in 1923 een
vasteren vorm gekregen door de oprichting van de stichting: het
werklieden-pensioenfonds. De vennootschap stelde hiervoor een
bedrag van een millioen gulden beschikbaar; in tegenstelling met het
pensioenfonds voor beambten betalen de werklieden geen premie.
De pensioenen werden voortaan uitgekeerd op denzelfden voet als
sinds lang geschiedde; zij werden nu echter vastgelegd, terwijl de
werklieden de zekerheid kregen, dat het voor iederen werkman
gereserveerde bedrag ook bij liquidatie onaangetast blijft, aangezien
ook dit fonds evenals dat voor de beambten een geheel zelfstandig
instituut is.
Spaarkas.
Daar het herhaaldelijk voorkwam, dat werklieden ter voorziening
in onverwachte uitgaven een voorschot vroegen, werd in 1910
besloten het sparen aan te moedigen door het oprichten van een
spaarkas, waarop de werklieden wekelijks een deel van hun loon
konden laten staan. Ter aanmoediging geeft de fabriek over de
eerste gespaarde 30 een premie van 10%, terwijl zij verder een
rente geeft van 6% 's jaars; het maximum-bedrag, waarover rente
vergoed wordt, is 500. Werd nu nog een voorschot gevraagd,
dan werd dit in uitzonderingsgevallen toegestaan, maar dan werd
in den regel daaraan voor den werkman de voorwaarde verbonden
voortaan een bepaald bedrag per week te sparen.
Regeling feest- en
In 1904 besloot de directie te trachten het den werklieden
vacantiedagen mogelijk te maken vacantie te nemen door een extra betaling te
en wms aan ee. ^
^ ^
fa veroorloofde. Dit gaf den stoot tot het
o z n

140

maken van de winstaandeelregeling, waarbij aan de werklieden


werd uitgekeerd, bij een dividend van 4%. een halve week, bij
5% een week en bij 6% l'A week loon.
Voor de betaling op erkende feestdagen was een regeling gemaakt, dat zij, die in tarief werkten, door een kleine inhouding
op het oververdiende, spaarden voor de betaling op de feestdagen,
terwijl voor de overigen de fabriek dit betaalde.
Langzamerhand ontwikkelde zich hieruit een nieuwe regeling,
waarbij het winstaandeel, in verband met het uitbetaalde dividend,
niet onbelangrijk verhoogd werd en daarvan in de eerste plaats
betaald werd loonvergoeding voor erkende Christelijke feestdagen
en betaling plaats had op de intusschen ingestelde vaste vacantiedagen, waarop de fabriek gesloten wordt, terwijl het overblijvende
den werkman wordt ter hand gesteld.
Tot zoover de regelingen van geldelijken aard; daarnaast moeten
noq een aantal andere worden besproken. De directie van Werko

Geen contact
tasschen directie
en werklieden.

spoor zag direct de wenschelijkheid in om een vertegenwoordiging der werklieden in het leven te roepen, door welke o. m.
wenschen der arbeiders ter kennis van de directie gebracht konden
worden. De bijeenkomsten van de directie met de bestuursleden
van het ziekenfonds leerden, dat sommige wenschen der werklieden haar onbekend waren gebleven, terwijl verschillende maafcregelen verkeerd begrepen waren; zij stelde nu in 1894 een
vertegenwoordiging in, welker leden door de werklieden gekozen
werden uit een voordracht der directie; haar taak bestond vooral
in het voorlichten der werklieden omtrent genomen maatregelen.
In het volgende jaar werd de keus vrijgelaten; de resultaten waren
echter zoo teleurstellend, dat tot de vorige regeling moest worden
teruggekeerd. Een nieuwe poging in 1896 leidde evenmin tot een
resultaat; een talrijke groep van werklieden voelde voor de zaak
weinig of niets.
In 1898 waren de omstandigheden echter gunstiger; een reglement
op de vertegenwoordiging der werklieden werd vastgesteld, gebaseerd op vrije keuze der vertegenwoordigers. Dezen keer liepen
de verkiezingen vlot van stapel; de groote massa had ingezien, dat
het in haar belang was een vertegenwoordiging, te hebben, die de
Hl

De Fabrieksraad.

belangen der werklieden bij de directie kon bepleiten. Het kiesrecht


werd verleend aan de werklieden, die 23 jaar of ouder waren;
elke werkplaats koos vertegenwoordigers, n voor elke 100 werklieden, tot een maximum van drie; deze waren verplicht de wenschen
der werklieden over zaken van algemeen belang kenbaar te maken
aan de directie en aan de werklieden zoodanige mededeelingen te
doen als konden strekken tot bevordering van gezonde denkbeelden" over die onderwerpen.
Resultaten.
De aldus ontstane regeling heeft gewerkt tot 1914; wijzigingen
in het ziekenfonds, de instelling van de spaarkas, van het winstaandeel, de geleidelijke invoering van de 54-urige werkweek, van
den vrijen Zaterdagmiddag en de regeling van de betaling der
feestdagen, kwamen na raadpleging der vertegenwoordiging tot
stand; een staking in de smederij in 1913 werd door haar bemiddeling
tot een einde gebracht; vele kleine misstanden en misverstanden
werden op deze wijze weggenomen.
In 1914 werd van de zijde der werklieden een reorganisatie verzocht;
zij zonden een conceptreglement in, dat vrijwel onveranderd door
de directie kon worden overgenomen. De vertegenwoordiging, nu
Fabrieksraad genoemd, werd voortaan gekozen door alle werklieden
van 21 jaar of ouder. De fabriek is onderverdeeld in 15 afdeelingen;
elk daarvan kiest voor elke 100 man n vertegenwoordiger in den
fabrieksraad; een dagelijksch bestuur werd ingesteld voor elk der
fabrieken te Amsterdam en te Zuilen; dit heeft eens in de 14 dagen
een bespreking met de directie, waar alles wordt behandeld, wat
voor de werklieden van belang kan zijn en waarbij klachten en
verzoeken kunnen worden naar voren gebracht. Belangrijke zaken
worden bovendien besproken in een vergadering van de directie
met den geheelen fabrieksraad. Zoo leerden directie en werklieden
elkaar beter begrijpen; menige maatregel of regeling kon in onderling
overleg tot uitvoering worden gebracht.
Werkspoorcourant.
Een orgaan, mede tot bevordering van het contact tusschen directie
en werklieden, is de Werkspoorcourant, in 1914 ontstaan, die beschrijvingen bevat van het afgeleverde werk, de notulen van de vergaderingen van den fabrieksraad en uiteenzettingen van de directie
omtrent allerlei zaken, als productie, arbeidstijd, het verleenen van
142

voorschotten, woeker en dergelijke; verschillende Vereenigingen van


het personeel, zooals de Athletiek- en sportvereeniging Werkspoor
en de harmonievereeniging van dien naam maken van dit blad
gebruik om haar leden te bereiken.
Een zeer belangrijke regeling is voorts die van het leerlingwezen, Leerlingstelsel.
waarop van den aanvang af de aandacht der directie was gevestigd;
het was toch buitengewoon moeilijk bekwame arbeiders te verkrijgen.
Aanvankelijk bestond er alleen practische opleiding; de jongens
werden bij een ouderen, bekwamen werkman geplaatst, die hen
moest voorlichten en helpen. De leider ontving hiervoor een deel van
het overgeld, dat door zijn leerlingen werd verdiend; het percentage
hiervan werd kleiner, naar mate de geoefendheid van den leerling
grooter werd. Deze regeling leidde echter tot moeilijkheden; aan
het onderricht werd niet voldoende zorg besteed, zoodat in 1895
moest worden overgegaan tot het aanstellen van bezoldigde leermeesters, die ieder een groep van leerlingen moesten onderrichten;
de machinebouw verschafte tal van werkstukjes, die voortreffelijk
oefenmateriaal vormden. Tegelijkertijd werd, daar een groot deel
der leerlingen over geen voldoende schoolkennis beschikte, een
herhalingscursus ingesteld, zich aansluitend bij een reeds vroeger
opgerichten teekencursus. Daar de toeloop tot de fabriek zoo groot
was, dat slechts een klein deel der aanvragers na vergelijkend
examen kon worden geplaatst, kon bij de aanneming een strenge
schifting worden toegepast; zoo werd o.m. het afloopen der lagere
school geeischt, wat het schoolbezoek op de zoogenaamde eilanden,
de stadswijk, waarvan Oostenburg een onderdeel is, merkbaar ten
goede kwam. Het theoretische onderwijs omvat in hoofdzaak de
beginselen van meetkunde, rekenen, natuurkunde, materialenkennis
en teekenen. De practische opleiding heeft plaats voor draaiers,
bankwerkers, modelmakers, ketelmakers, smeden, vormers, wagenmakers en timmerlieden. Aan de fabriek te Zuilen wordt geen
theoretisch onderwijs gegeven; de leerlingen moeten bewijzen geven
een bepaalde teekenschool te bezoeken. Van de oud-leerlingen
hebben velen zich een goede plaats onder de werklieden en ook
onder de beambten verworven; een niet onbelangrijk deel heeft
echter ook zijn weg buiten Werkspoor gevonden, zoodat de
143

hier verworven kennis wel hun zeiven, maar niet de fabriek ten
goede is gekomen.
Wij zouden in deze rubriek ook kunnen spreken over instellingen
van meer tijdelijken aard, het Steunfonds 1914, waarover reeds in
ander verband werd gesproken, de wachtgeldregeling van 1922,
toen de werkloosheid ongewone afmetingen dreigde aan te nemen,
over de zg. veiligheidscommissie, een commissie, ingesteld tot bevordering der veiligheid, maar moeten hier volstaan met deze korte
vermelding.
Tumdorp EUnkwijk.
Wel dienen we te spreken over een der merkwaardigste instellingen,
waaraan Werkspoor het aanschijn heeft geschonken, de N.V. Bouw
vereeniging Elinkwijk. Toen een deel der fabriek verplaatst werd
naar Zuilen, bleek het noodig het woningvraagstuk onder de oogen
te zien; voor een zoo groot aantal arbeiders toch waren ter plaatse
geen woningen voorhanden. Daarom werd besloten een tuindorp
te stichten, waarbij groote medewerking werd ondervonden van de
eigenaresse van den benoodigden grond, de familie Elink Schuurman,
die het terrein voor een matigen prijs voor het sympathieke doel
beschikbaar stelde; aan het geheel werd daarom de naam Elinkwijk gegeven. Het bouwplan, ontworpen door den architect Karei
Muller, omvatte 310 huizen, met enkele uitzonderingen van winkelhuizen en beambtenwoningen alle voor werklieden bestemd, die
hier voor een zeer matige huur een ruime woning met flinken tuin
voor het kweeken van groenten verkrijgen. Het bewonen van
een huis in Elinkwijk geeft in geen enkel opzicht verplichtingen
van den huurder tegenover Werkspoor; trouwens een niet onbelangrijk
deel der huurders staat tot Werkspoor in geenerlei dienstbetrekking.
Elinkwijk is een geheel zelfstandige instelling, welke echter in
buitengewoon gunstige omstandigheden verkeert, doordien zij wordt
gesteund door een lichaam als Werkspoor, dat niet alleen de uitvoering der bouwplannen heeft mogelijk gemaakt, door daarop tegen
de volle waarde en tegen matige rente hypothecaire leeningen te
verschaffen, doch ook door in moeilijke tijden, doch die behooren nu
gelukkig tot het verleden, belangrijke bedragen a fonds perdu beschikbaar te stellen. Aan de moederfabriek herinnert nog de naam van
de Coperatieve consumptie-vereeniging Oostenburg, opgericht door
144

KIJKJE IN HET TUINDORP ELINK-WIJK" TE ZUILEN BIJ UTRECHT.

personeel van Werkspoor; een afdeeling van het Groene Kruis


verschaft zoo noodig de eerste medische hulp; een openbare leeszaal
zorgt voor geestelijk voedsel; een keurig ingericht badhuis staat
ten dienste der bewoners; de stichting van een vereenigingsgebouw
is in voorbereiding.
Z o o neemt Werkspoor onder de industrieele inrichtingen, die
zich hier te lande bemoeien met den welstand van haar werklieden,
een waardige plaats in; zij heeft de traditie hooggehouden van den
man, die reeds in tijden, toen bijna niemand aan dergelijke zaken
dacht, het zoo warm voor zijn werklieden opnam, van Paul van
Vlissingen.

0000OO000

19

H5

COMMISSARISSEN V A N D E N.V. KONINKLIJKE FABRIEK V A N


STOOM- E N A N D E R E WERKTUIGEN.

H . E. van Gelder
C. A . E. van den Honert

1871 1876
1871 1879

(Eere-Commissaris tot de liquidatie)

E. Mohr
H . J. H . van der Toorn
A. C. Wertheim
J. H . van der Meulen L. C. zn
J. P. van Rossum
G. A . Baron Tindal
J. F. van Leeuwen
Jhr. Mr. C. J. A. den Tex
A. H . Siepman van den Berg
W . F. Piek

146

1871 1876
1871 1873
1871liquidatie
18731876
1876liquidatie
1876liquidatie
18771880
18801882
18801882
1883liquidatie

COMMISSARISSEN VAN DE N.V. NEDERLANDSCHE FABRIEK


VAN WERKTUIGEN EN SPOORWEGMATERIEEL, GENAAMD
WERKSPOOR".

J.T. Cremer
en
W . J. Geertsema
H. J. Nivel
J. A. Roessingh van Iterson
L. Serrurier
C. T. Stork
Mr. N . J. den Tex
J. W . Stous Sloot
Sj. E. Haagsma
Mr. G. van Tienhoven
Mr. A. H. G. Fokker
Jhr. L. P. D. Op ten Noort
Dr. C. J. K. van Aalst
J. A. Kalff
I. Franco
Mr. M . W . F. Treub
J. Wilmink
F. H . Fentener van Vlissingen
G. P. J. Caspersz
F. M . Delfos
Mr. Dr. A. B. G. M . van Ryckevorsel
Mr. W . A. van Emden
W . J. G. Umbgrove

1891-1898
1903-1923
1891 -1902
1891-1895
1891-1920
1891-1916
1891-1895
1891 -1899
1895-1896
1896-1916
1896-1914
1898-1920
1899-1924
1914-heden
1914-heden
1916heden
1916heden
1916-1921
1920heden
1921 heden
1922-1925
1923heden
1925heden
1925-1926

OOOOOOMO

147

LIJST VAN SCHEPEN, WELKE DOOR W E R K S P O O R "


ZIJN VOORZIEN VAN DE VOORTSTUWINGSINRICHTING.
STOOMSCHEPEN.
I

c
J J

N A A M SCHIP

<3

1892
1893
1893
1894
1894

M ACH1NE

Apeldoornsche Koophandel.
Pampus
Soerabaja
Veendam.
H r . M s . Wilhelmina . . .

1895 N . H . Tram I V
1895 Havendienst Batavier. . .
1895 Solo Rivier
1895 Amsterdam V
1895 Pollux
1895 Zaanstroom
1895 Hr. Ms. Nias
1896 van Outshoorn
1896 Paramaribo
1897 Johanna Frederika. . . .
1897 Dokkumer Koophandel . .
1897 Prins Willem V . . . .
1898 Hr. M s . Holland . . . .
1898 Madura
1898 van Imhoff
1899 i Sleepboot Staatsspoor . .
1899 Sleepboot
1899 Soembawa
1899 Heelsum
1900 Hr. M s . Utrecht . . . .
1900 Flores
1900 Timor
1900 van Riemsdijk
1900 de Klerk
1900 Altlng
1901 Dordt . . . . . . . .
1901 Zwerver
1901 Oceaan I
1901 Oceaan II
1901 I Amstel
1901 Prins Willem I
1901 Voorburg
1901 Oceaan III
1902 Laurens Pit
1902 Caroluna
1902 Java
1902 van Riebeek
J
1902 Gouv. Gen. Daendels . .
1902 van der Capellen . . . .
1902 Farmsum
1903 Hr. M s . Valk
1903 van den Bosch. _ . . . I
1903 Baud
1903 Tjipanas
1903 | Tjimahi
j
-

148

j
compound

4 machines
triple-expansie
compound"
,,

triple-expansie

compqund

triple-expansie

compound

triple-expansie
..

compound

triple-expansie

compound

triple-expansie

compound
triple-expansie

\ <

CQ

2 schroef

2 schroef

2 schroef]
'

2 schroef

Z M

1 <

BESTEMD VOOR:

60
65 Departement van Oorlog.
60
60
4500 Departement van Marine.
35 Noord-Hol landsche Tram.
40
60 Departement van Kolonin.
300 j Rijn-Main Stoomboot Mij.
700 Koninklijke Nederl. Stoomboot M i j .
550 Hollandsche Stoomboot M i j .
1100 Departement van Marine.
1400 Koninklijke Paketvaart M i j .
650 Kolonie Suriname.
50
65 j
1350 j Koninklijke West-Indische Maildienst.
10000 j Departement van Marine.
1500 Stoomvaart Mij. Nederland".
1400 Koninklijke Paketvaart M i j .
25 Staatsspoorwegen.
100 Semarang Stoomboot en Prauwenveer.
1500 Stoomvaart M i j . Nederland".
750 Stoomvaart Mij. Oostzee".
10000 J Departement van Marine.
15001 Stoomvaart Mij. Nederland*'.
1500 Stoomvaart Mij. Nederland".
1550 Koninklijke Paketvaart Mij.
1550 Koninklijke Paketvaart M i j .
900 Koninklijke Paketvaart M i j .
200 Dordtsche Petroleum M i j .
40 Voor eigen dienst.
325 Stoomvaart Mij. Oceaan".
325 Stoomvaart Mij. Oceaan".
900 M i j . Amstel".
1400 Koninklijke West-Indische Maildienst.
1550 Stoomvaart Mij. Amsterdam".
300 Stoomvaart Mij. Oceaan".
270 Koninklijke Paketvaart Mij.
200 Madoera Stoomtram M i j .
1700 Stoomvaart Mij. Nederland".
1650 Koninklijke Paketvaart M i j .
1000 Koninklijke Paketvaart M i j .
1000 Koninklijke Paketvaart M i j .
1100 Stoomvaart Mij. Oostzee".
600 Departement van Marine.
1650 Koninklijke Paketvaart M i j .
1650 Koninklijke Paketvaart Mij.
1500 Java-China-Japanlijn.
1500 Java-China-Japanlijn.

0>

j8g
a

N A A M SCHIP

M ACHINE

s |

1904 Sleepbootv.d.Stadsreiniging
compound
1904 Automaat
triple-expansie
1904 Camphuys
.,
1904 Rochussen

1904 Prins Frederik Hendrik . .

1904 Tellus
,.
1904 A r y Scheffer
1904 Gerbrig

1904 ; Johanna Elisabeth. . . .

1904 Sultan van Koetd. . . .

1905 Sleepboot Tientsin. . . .


compound
1905 Sleepboot Tientsin. . . .

1905 Palembang
triple-expansie
1905 j Mies en Truus

19051 Cremer
.,
1905 Tjiliwong
1906 Duymaer van T w i s t . . .
1906 Pahud
.,
1906 Rembrandt
quadruple-expansie
1906 j Achilles
triple-expansie
1906 Atlas

1907 Jan Goedkoop


compound
1907 Vondel
quadruple-expansie
1907 Vulcanus
triple-expansie
1908 Suriname

1908 Saramacca

1908 van Hoorn

1908 Ceres
1908 Juno

1908 Rumphius

1909 Franky
compound
1909 Nias
triple-expansie
1909 Kon. Wilhelmina . . . .

1909 Oranje
,.
1909 Hoofdinspecteur Zeeman .

1909 Pollux
.,
1909 Heemskerk

1910 van Linschoten

1910 Prinses Juliana


quadruple-expansie
1910 Prins Hendrik
triple-expansie
1910 Koningin der Nederlanden . quadruple-expansie
1910 Hr. Ms. Zeven Provincin .
triple-expansie
1911 Pieter Goedkoop . . . .
compound
1911 Calypso
triple-expansie
1911 Hr. Ms. Medusa . . . .
,.
1911 Hr. Ms. Hydra

1912 Singapore
compound
1912 Singkawang

1912 van Q o o n
triple-expansie
1913 Houtman

1913 van Nek


1913 Prins der Nederlanden . . quadruple-expansie
1914 Rotti
triple-expansie
1915 Jan Pieterszoon Coen . .

1915 Columbia
1915 Venezuela
i

1915 Barentsz

CQ

Z *

BESTEMD

1 ij

-r2 schroef

2 schroef

2 schroef

2 schroef

VOOR:

20
700
1800
1800
14001
900
450
300
300
1100
170
170
1100
300
300
2000
1500
1500
4200
1000
1000
350
4200
1000
2600
2600
1000
1000
1000
2600
190
2400
330
250
900
1200
1500
1500
6000
450
6000
7500
450
1200
900
900
375
375
3200
3400
1500
6400
5200
7200
3400
3400
3200

Gemeente Amsterdam.
Vermeer & v. d. Arend's Handel-Mij.
Koninklijke Paketvaart M i j .
Koninklijke Paketvaart M i j .
Koninklijke West-Indische Maildienst.
Koninklijke Nederl. Stoomboot. M i j .
Kuyper, van Dam & Smeer.
Stoomvisscherij Friesland.
Stoomvisscherij Friesland.
Anglo Saxon Petroleum Comp.
Anglo Saxon Petroleum Comp.
Stoomvisscherij Brabant.
Stoomvisscherij Brabant.
Java-China-Japanlijn.
Koninklijke Paketvaart M i j .
Koninklijke Paketvaart M i j .
Stoomvaart M i j . Nederland"
Koninklijke Nederl. Stoomboot M i j .
Koninklijke Nederl. Stoomboot M i j .
Gebr. Goedkoop.
Stoomvaart M i j . Nederland".
Koninklijke Nederl. Stoomboot Mi).
Koninklijke West-Indische Maildienst
Koninklijke West-Indische Maildienst.
Koninklijke Paketvaart M i j .
Koninklijke Nederl. Stoomboot M i j .
Koninklijke Nederl. Stoomboot M i j .
Koninklijke Paketvaart M i j .
Stoomvaart M i j . Nederland".
Kolonie Suriname.
Kolonie Suriname.
Gouvernements Marine.
Koninklijke Nederl. Stoomboot M i j .
Koninklijke Paketvaart Mij.
Koninklijke Paketvaart M i j .
Stoomvaart Mij. Nederland".
Gebr. Goedkoop. _
Stoomvaart Mij. Nederland".
Departement van Marine.
Gebr. Goedkoop.
Koninklijke Nederl. Stoomboot M i j .
Departement van Marine.
Departement van Marine.
Koninklijke Paketvaart M i j .
Koninklijke Paketvaart .Mij.
Koninklijke Paketvaart M i j .
Koninklijke Paketvaart M i j .
Koninklijke Paketvaart Mij.
Stoomvaart Mij. Nederland".
Stoomvaart Mij. Nederland".
Stoomvaart M i j . Nederland".
Koninklijke West-Indische Maildienst.
Koninklijke West-Indische Maildienst.
Koninklijke Paketvaart M i j .

149

NAAM

SOORT
MACHINE

SCHIP

BESTEMD

1916
1916
1916
1916
1916
1916
1917
1917
1918
1918
1918
1918
1918
1918
1919
1919
1919
1919
1920
1920
1920
1920
1921
1922
1923
1924
1924
1924
1924
1924

triple-expansie

Deneb
Ombilin . . .
Borneo
. . . .
Medea
Thalia
Olof Maersk. . .
Rhea
Batoe
Tjisalak . . . .
Orestes
. . . .
Ganymedes . . .
Ulysses
. . . .
Stuyvesant . . .
Drechtstroom
. .
V a n Rensselaer
Rozenburg . . .
Zaltbommel . . .
Torpedoboot Z 1.

turbine

Z 2.
Z 3.
Z 4.
Johan de W i t t . .
Simaloer . . . .
Tjikarang.
. . .
Bontekoe . . . .
Swartenhondt
Plancius . . . .
Zuiderkruis . . .
Julieta
Singkep . . . .

1936

Tjisaroe

1926

H r . M s . Sumatra

1926

Rooseboom .

VOOR:

I <

OQ

800 G o u v e r n e m e n t s M a r i n e .
2100 Koninklijke Paketvaart M i j .
3600 Stoomvaart M i j . N e d e r l a n d . "
950 Koninklijke Nederl. Stoomboot M i j .
950 Koninklijke Nederl. Stoomboot M i j .
950 A . P . M0ller.
950 Koninklijke Nederl. Stoomboot M i j .
3600 Stoomvaart M i j . N e d e r l a n d " .

2800 Java-China-Japanlijn.

1900 K o n i n k l i j k e N e d e r l . S t o o m b o o t M i j .

1900 K o n i n k l i j k e N e d e r l . S t o o m b o o t M i j .

1900 K o n i n k l i j k e N e d e r l . S t o o m b o o t M i j .

2400 K o n i n k l i j k e W e s t - I n d i s c h e M a i l d i e n s t .

1250 H o l l a n d s c h e S t o o m b o o t M i j .

2400 K o n i n k l i j k e W e s t - I n d i s c h e M a i l d i e n s t .

1200 M i j . D e goede v e r w a c h t i n g " .

1200 M i j . Z a l t b o m m e l " .
2 schroef
6000 Departement v a n M a r i n e .
2 schroef
6000 Departement v a n M a r i n e .
2 schroef
6 0 0 0 Departement v a n M a r i n e .
2 schroef
6 0 0 0 Departement v a n M a r i n e .
2 schroef
6600 S t o o m v a a r t M i j . N e d e r l a n d " .

3600 Stoomvaart M i j . N e d e r l a n d " .

5000 I J a v a - C h i n a - J a p a n l i j n .

3150 Koninklijke Paketvaart M i j .

3150 Koninklijke Paketvaart M i j .


2 schroef
5800 K o n i n k l i j k e P a k e t v a a r t M i j .

1600 G o u v e r n e m e n t s M a r i n e .
1600 ! Ned.-Indische T a n k S t o o m b o o t M i j .
1 schroefl 2400
l A . P . K . Stoomvaart M i j . N e d e r l a n d " .
1 schroef
3000
A . P . K . Java-China-Japanlijn.
3 schroef 83000
S A . P . K . Departement v a n M a r i n e .

775 K o n i n k l i j k e P a k e t v a a r t M i j .

L e n t z machine

MOTORSCHEPEN.
CD

jfl

N A A M

SCHIP

B? " | L R I L
r

BESTEMD

VOOR:

w
19081 S a n A n t o n i o
.
1909 C o r n e l i s
1910 V u l c a n u s
1911 S e m b i l a n
1912 J u n o
1913 E m a n u e l N o b e l
1913
1914
1914

Loudon
Ares
Artemis

150

..1-

2 schroef

215
265
650
265
1400
2800

2 schroef
2 schroef

1400
2300
2300

A . Hammerstein, Rotterdam.
J. v a n R o m p u , Terneuzen.
A n g l o S a x o n Petroleum C o m p . , L o n d e n .
Koninklijke Paketvaart M i j . , Amsterdam.
A n g l o S a x o n Petroleum C o m p . , Londen.
S o c . A n . d ' A r m e m e n t , d'Industrie et de C o m m e r c e
Antwerpen.
Koninklijke Paketvaart M i j . , Amsterdam.
A n g l o S a x o n Petroleum C o m p . , L o n d e n .
A n g l o S a x o n Petroleum C o m p . , L o n d e n .

1914

Elbruz

Castor .
Poseidon
Hr. M s . 1
Mijer .
Siberg .
Boelongan
Lara
Tydeman .
Sebastian .
Bengkalis.
Hestia . .
Escalante .
A n . 1)
Salerno
Athene
San Miguel
Tosca . .
A n . !)
San Paulo
Geisha. .
Sardinia .
San Andres
Hallfried .
Rhca . .
Indra . .
Varanger.
Nordanger
Phobos
Cremer. .
T e l e n a ") .
Clam . .

!)

2 schroef

2800

2 schroef
2 schroef
2 schroef

2 schroef

1350
2300
2300
475
475
1600
1400
1400
950
700
700
950
2300
700
700
475

2 schroef

2 schroef
2 schroef

2 schroef
2 schroef
2 schroef
2 schroef
2 schroef

2
2
2
2
2

schroef
schroef
schroef
schroef
schroef

|
I

600
2800
2800
1400
2800
475
2800
2800
2140
2140
2800
1150
2800
4540
4540
5000
5000
5000
5000

S o c . A n . d ' A r m e m e n t , d'Industrie et de C o m m e r c e
Antwerpen.
A . Vimont. Marseille.
A n g l o S a x o n Petroleum C o m p . , L o n d e n .
A n g l o S a x o n Petroleum C o m p . , Londen.
Marinewerf, Soerabaya.
A n g l o Saxon Petroleum C o m p . L o n d e n .
Departement v a n M a r i n e .
Koninklijke Paketvaart M i j . , Amsterdam.
Koninklijke Paketvaart M i j . , Amsterdam.
A n g l o S a x o n Petroleum C o m p . , L o n d e n .
Koninklijke Paketvaart M i j . . Amsterdam.
A n g l o Saxon Petroleum C o m p . , L o n d e n .
Gouvernements M a r i n e , Ned.-Indi.
Sebastian" Diesel Boat C y .
Koninklijke Paketvaart M i j . , Amsterdam.
A n g l o S a x o n Petroleum C o m p . , Londen.
C i a V a l e n c i a n a de V a p o r e s C o r r e o s de A f r i c a
Valencia.
Otto Kahrs, Oslo.
Otto Thoresen's Linie, O s l o .
Dampskibaktieselskabet A d a , K . Salvesen, K r a g e r .
O t t o Thoresen's Linie, O s l o .
Winge & Co., Oslo.
Det N o r s k e Handelsselskib A / S .
Otto Thoresen's Linie, O s l o .
Winge & Co., Oslo.
O t t o Thoresen's Linie, O s l o .
O t t o Thoresen's Linie, O s l o .
Kleppe's Rederi, Bergen.
Koninklijke Nederl. Stoomboot M i j . , Amsterdam.
Winge 6 Co., Oslo.
Westfal Larsen & C o . , Bergen.
Westfal Larsen G C o . , Bergen.
A n g l o S a x o n Petroleum C o m p . , L o n d e n .
Koninklijke Paketvaart M i j . , Amsterdam.
A n g l o S a x o n Petroleum C o m p . , Londen.

Naam onbekend.

") Alleen de hoofdmotor.

151

AANTEEKENINGEN.
Door het verloren gaan van het archief der Commanditaire Sociteit moest
de geschiedenis van deze instelling uit allerlei verspreid materiaal worden
samengesteld.
Van groote beteekenis voor het onderzoek was het, dat Hunne Excellenties,
de ministers van Kolonin en Marine, mij verlof verleenden tot het raadplegen
van vele stukken, die in de archieven van hunne departementen bewaard
gebleven zijn, waarvoor mijn eerbiedigen dank. Vooral het archief van het
departement van Kolonin bleek hoogst belangrijKe stukken te bevatten, die
menig duister punt der geschiedenis van de Sociteit konden belichten.
Den Directeur van het Technisch Bureau, den heer Ir. J. E. Inckel, die
deze stukken bijeenbracht, betuig ik hiervoor mijn hartelijken dank. Van veel
nut is mij verder geweest de steun, door de Directie der Nederlandsche
Handel-Maatschappij gegeven; het relaas van de betrekkingen der Koninklijke
fabriek met de Indische suikerindustrie berust grootendeels op de gegevens,
mij door de nooit falende hulpvaardigheid van den archivaris der N. H.-M.,
den heer Joh. P. Peters, verstrekt.
De Directie der Nederlandsche Spoorwegen te Utrecht stond mij verder toe,
kennis te nemen van haar archieven en verplichtte mij o. m. met gegevens
over de leverantie van locomotieven.
Van enkele hoogst belangrijke stukken dank ik de kennisname aan den
heer A. M . van de Waal, bibliothecaris der Nederlandsche Bank.
Dankbaar gedenk ik verder den steun van den Rijksarchivaris, Prof. Mr.
R. Fruin, ondervonden, die mij toestond de tallooze stukken, door den
archivaris, Mr. C. D. Ebell bijeengebracht, te Amsterdam te raadplegen.
In het archief van Werkspoor is, afgezien van een paar oude aandeelen
en eenige akten, bijna niets over de Commanditaire Sociteit te vinden; van
zeer groot belang was echter een, blijkbaar in 1870 opgemaakt staatje, waarin
de resultaten der afgeloopen 40 jaren waren saamgevat; tot de grafiek op
bladz. 66 verwerkt, geeft het een uitmuntenden blik op den loop der zaken;
het is een hoogst merkwaardig, voor een fabriek wellicht een uniek document.
Gunstiger was de toestand voor hettijdperk,volgende op de liquidatie der
Commanditaire Sociteit. Voor hettijdperkVan der Made was wel is waar
het archief grootendeels verdwenen, maar vele belangrijke stukken en vooral
het notulenboek der algemeene vergaderingen en de jaarverslagen waren in
het archief van Werkspoor bewaard gebleven.
Het gunstigst was de toestand voor de laatste periode. De zeer uitvoerige
152

notulen van Commissarissen, aangevuld door de jaarverslagen, bleken een


voortreffelijke grondslag voor het geschiedverhaal; bovendien had ik de
voorlichting van den Directeur van Werkspoor, den heer Muysken, en van
verschillende hoofdambtenaren, die mij over allerlei technische kwesties alle
gewenschte inlichtingen gaven; van veel nut bleken ook de herinneringen,
die de heer C. Kloos op mijn verzoek te boek stelde.
Een woord van bijzonderen dank ben ik verplicht aan den heer C. E. Visser,
chef van algemeene zaken, die mij bij het verzamelen der stof en bij het
samenstellen en de correctie van het boek trouw ter zijde heeft gestaan.
Tot mijn spijt was ik door ongesteldheid verhinderd het register, voor de
helft gereed, aan het werk toe te voegen.
ooooOOooo

NOTEN.
BUdz.

1 ) Gedenkboek der Nederlandsche Handel-Maatschappij (1924) bl. 20. *) De toestand der


nijverheid te Amsterdam in 1816, Statistische mededeelingen Bureau van Statistiek der
Gemeente Amsterdam (1904).
2 ) de Boer: Guillaume I et les dbuts de 1'industrie mctallurgique en Belgique, Revue beige
de philosophie et d'histoire III, No. 3. ) de Boer: Leven en bedrijf van G. M . Roentgen, passim.
3 ) de Boer: Gesch. der Amst. Stoomvaart I, 13 vlg. *) de Boer: Een bezoek aan Kaapstad
in 1819, Tijdschr. v. Gesch. 1917, bl. 35. De eerste indruk van Indi was ver van gunstig.
Hoe ellendig vertoonde zich alles bij het opvaren der rivier. De stank kwam mij tegen
en alle gebouwen in den omtrek waren volstrekt vervallen. In de stad had ik hetzelfde
gezicht, waarop ik mij dadelijk met een wagen naar Weltevreden liet brengen. Aldaar
geviel het me beter: daar heerschte ten minste meer orde en men zag er meer teekens van
welvaart." Het Journaal, gehouden op mijn reis van Amsterdam naar Batavia met het schip
Sourabaya, kapitein Teunisse. nu in het bezit van den heer F. H. Fentener van Vlissingen,
Commissaris van Werkspoor, bevat nog een belangwekkende beschrijving van een gevecht
met een kaperschip, dat met kanonvuur afgeweerd moest worden.
4 ) De lettergieterij van Joh. Ensched en Zonen. Gedenkschr. ter gelegenheid van haar
150-jarig bestaan. Verder naar inlichtingen van den heer J. H. Nieuwenhuys, resident
van Soerakarta.
5 !) de Boer: Gesch. d. Amst. Stoomv. I, 13 vlg. 2) de Boer: Leven en bedrijf van G. M . Roentgen,
bl. 46 vlg.
6 ) de Boer: De eerste Amsterd. stoomboot. Schip Ahooi (J. A. Boom, Haarlem) bl. 26.
) de Boer: Leven en bedrijf van G . M . Roentgen, bl. 57. *) Dir. A. S. M . aanB. en W .
13 Oct. 1827 (N. A.).
7 ) Catalogus der te verkoopen domeingoederen 9 Aug. 1825, onder IX. Verder de stukken
over de verhuring, Adm. Dom. 2e Ress. aan Perm. Comm. Am. Synd. 9 Febr. 1827 en
bijbeh. st. (R. A.).
8 !) P. W . 1827, No. 792 (Nieuw Archief, Amsterdam). De fabryk van stoom- en andere
werktuigen. Verh. en Ber. betr. het Ned. Zeew. 1848, No. 3.
]

20

153

Bladz.

10

11
12
13
14
16
18
19
20
21
22
23
24
25
26

27

29
30

31
32
33
34
35
37
38
39

) Nieuw Arch. Amst. De Adm. v. d. fabryk enz. a. B. en W . 24 Dec. 1827 buiten


Indicateur. Zie ook P. W . N o . 792. 2) R. A . , Legger der dominiale gebouwen, Dir. Amst.
2e kant. bl. 19. Rapp. Perm. Comm. A m . Synd. 8 Nov. Kon. Besl. 13 Nov. 1827.
Z i e het op bl. 11 aangeh. art. Verder van de Vijver: Geschiedkundige Beschrijving v. d,
stad Amsterdam, 147.
') de Boer: Gesch. d. Amst. stoomv. I, 23.
!) P. v. V I . en Dud. v. Heel aan den koning 30 Aug. 1828, B . Z . 2467 (R. A.).
') In. R. A . B. Z . Commissoriaal v. 31 Aug. 1828 en bijbehoorende stukken. De definitieve
statuten in archief Werkspoor.
') R . A . B . Z . 2467. Kab. exh. 20 Sept. 1828.
') Prot. van Not. Joh. Commelin, Oud Archief, Amst.
1) Adres enz. 7 Juli 1828; zie verder stukken van 20 Sept., 22 Dec. 1828 en 17 Febr.,
24 Sept. 1829 (R. A.).
!) 10 Febr., 6 Maart, 24 Maart 1829 (R.A.).
i) Militaire Zaken N o . 1446 (N.A.). *) Kabinet 1830. No. 2907 (R. A.).
>) R. A . Nijverheid. Rekest v. V I . 4 Nov., 30 Nov. 1830, id. 14 Jan. 1831. 2) Kab.
15 April 1831 (R.A.).
!) Kabinet 1832No.3114, 1834 No. 3461 en 3494. 2) Kabinet 1835 N o . 3390en33111 (R.A.),
!) A l g . Hsbld, 25 April 1836.
1) R. A . Kab. 24 April, 4, 7, 24 M e i .
i) Dossier 1 Sept. 1839, 19 N o v . 1839 (R.A.). 2) Verh. en Ber. Zeewezen 1848 N o . 3;
zie verder: V a n de Vijver: Jaarb. v. d. Stad Amsterdam voor 1832, 144: Na de afscheiding
van Belgi heeft deze fabriek zich ook op het fabriceeren van spinwerktuigen en door
stoomkracht bewogen weefgetouwen voor wollen en katoenen goederen toegelegd." R. A .
Nijverheid 15 Aug. 1834 v. V I . aan Netscher.
!) Kab. exh. 25 Sept. 1834 en 13 ]uli 1838 (R. A.). ) Amsterdam, G A . Spin en Z n , 1838.
Een circulaire, die zich hierbij aansluit, vond ik, dank zij de hulp van Dr. T h . van der
Waerden, in het archief der Tweede Kamer. E x h . 23 N o v . 1854 N o . 3, onder den titel:
P. v. V I . Vertoog omtrent de belangen van onze handel en nijverheid met betrekking tot
de algemeene welvaart en onzen finantieelen toestand, 28 N o v . 1843. Het is een betoog
voor een betere inrichting van het octrooi-recht en een meer zaakkundige leiding van
het departement van de nijverheid.
) R . A . Kab. 1838 31 Oct. 1838. 2) R . A . Kab. ged. 12 M e i 1838 (3872).
) Zie de verslagen der H . S . M . over 1856. 1857 en 1866. Archieven der Ned. Spoorw.
te Utrecht. Verder R . A . Nijverheid 25 April 1843, 1 Oct., 14 Dec. 1844, 25 April.
5 Juni en 10 Juli 1845.
) De Boer: Leven en bedrijf van G . M . Roentgen, bl. 135. 2) Gevers van Endegeest:
Over de droogmaking der Haarlemmermeer I, 145.
!) R. A . Nijverheid E x h . 7 Juni 1845.
') Verh. en Ber. betr. Ned. Zeew. 1848. Schrijven aan N . H . - M . Nov. 1844 (Archief N . H.-M.);
verslag K . v. K . over 1845. 2) Jaarverslagen K . v. K . Amst. Arch. K . v. K .
!) Not. Archief Amsterdam, onder beheer van den notaris den heer F . W . Ludwig.
, Verslag K . v . K . Amsterdam, 1851. Archief K . v . K .
i) A l g . Handelsblad 3 Juli, 1848.
') V o o r den scheepsbouw zie het Register van afgeloopen vaartuigen, N . A . Amsterdam:
verder de talrijke stukken over de keuring van scheepsmachines, R . A . Nijverheid.
4 Mededeeling van Mevr. van Rossum van Vlissingen te Ginneken. ) Door den heer
G . F . Dudok van Heel te Naarden werd mij ter inzage verstrekt een zeer merkwaardig
fragment eener auto biografie van wijlen zijn vader, J. P. Dudok van Heel, waaraan het
s

154

volgende is ontleend. Bijzonderheden van de reis van den hertog van Brabant per Australia
dank ik aan den beer ]. Cuvelier, archiviste gnral van Belgi te Brussel. Afbeeldingen der
voor de Po gebouwde sleepbooten en van de Marioet, Hedjaz, Mohammed Said, Marie de
Brabant en Comte de Hainaut vindt men in het Ned. Hist. Scheepv. Museum te Amsterdam.
I R. A. Nijverheid, 7 April 1857.
I Arch. Min. v. Kol. 29 Maart (extr. 1 April) 26 Mei, 4 Juli 1856.
I Verslag K. v. K. 1863, met begeleidend schrijven der Directie, 17 Febr. 1863. Amsterdam,
863, met adres van Bonga en Co.
I Naar mededeelingen van de Directie der S. S. De heer Dr. A. Vrolik was pres. directeur
der Maatschappij tot expl. v. S. S.
De talrijke stukken over deze kwestie zijn ontleend aan Arch. Dep. van Kolonin.
Aanbesteding Paketvaart.
) P. v. V . Beschouwingen over de belangen onzer nationale nijverheid. Zonder jaar.
) De Boer: Gesch. d. Amst. Stoomvaart. II, 90, 162.
) Arch. N. H. M. Brieven van 19 Aug. 1862, 23 Jan. 16 Mei, 20 Aug. 1863, 5, 29 Febr.
i April, 17 Juli,- 2 Nov. 1864, 8 Juni, 22 Juli, 24 Oct., 13 Nov. 1865.
) P. v. VI. Iets over de aanbesteding van koperen muntplaatjes. 5 Dec. 1855.
) Arch. Min. v. Kol.
) Verslagen betreffende den aanleg van Staatsspoorwegen 1863 1871, Min. v. Waterstaat.
) Verslag 1 Juli31 Dec. 1869. Min. v. Waterstaat.
) de Boer: Geschiedenis der Amsterdamsche Stoomvaart. I, 170 190.
) Zie Weekblad van het Regt, 27 Juni 1859, waarop mijn aandacht werd gevestigd door
Dr. Mr. M . P. Vrij. Het verzet was gegrond op het feit, dat zij op de genoemde vergadering
hadden tegengestemd: blijkbaar achtten zij uitbreiding van het kapitaal bedenkelijk, daar
dan de dividenden zouden dalen. Tevens vestigde Dr. Vrij mijn aandacht op een tweetal
notarieele acten, verleden voor notaris Kabel, die aan mijn aandacht ontsnapt waren; op
31 Juli richtte de Sociteit met de Rotterdamsche firma van Everdingen en Evrard een
commanditaire vennootschap op, die het werk van genoemde firma voortzetten en het werk
dat de Kon. fabr. naar de Zuid dirigeerde, verrichten zou. Op 30 April 1857 werd de
commanditaire vennootschap Radier en Co. opgericht, pour 1'exploitation en Hollande du
systeme de chauffage par le gaz, volgens het systeem Beaufum, welke laatste ook bij de
zaak betrokken was.

56
58
59
60
62
63
64
65
67

Waarschijnlijk zullen nog vele dergelijke overeenkomsten hebben bestaan; voor mededeeling houdt ik mij aanbevolen.
68 !) 5 Juli 1870. Voor regel 4 van boven Alg. Handelsblad, lees: Amst. Courant, 2) Voor
de liquidatie, zie: arch. N . H.-M. en Werkspoor.
71 ) Verslag van deze vergadering, arch. Werkspoor. Het verdere relaas is vooral ontleend
aan de notulen der alg. verg. met jaarverslagen en aan verschillende stukken in het archief
van Werkspoor berustend.
]

72

i) Amst. Cour. 16 April 1871. ) De wereldtentoonstelling van 1878 te Parijs, No. 13,
blad 1, Nederl. uitgave; arch. Werkspoor.
86 ') Voor dit hoofdstuk vloeiden de bronnen overvloedig. Voor de oprichting talrijke stukken,
o.a. uit de nalatenschap van Mr. Serrurier; de notulen van commissarissen, en het tweetal
Gedenkboeken, uitgegeven bi) het 10-jarig en het 25-jarig bestaan, bevatten verder talrijke
gegevens over de geschiedenis van het bedrijf.
106 ) Zie prijscourant tegenover pag. 22. Dir. Fabriek aan Dir. N . H.-M. 28 Sept., 30 Oct.,
17 Dec. 1829. Arch. N . H.-M. Arch. dep. v. Kol. Adres van 18 Oct. 1834.
) Arch. dep. v. Kol. Schrijven aan min. van den Bosch 21 Oct. 1834. Rapport van den
minister 24 Oct. 1834. v. VI. aan v. d. Bosch 11 Nov. 1834.
2

155

Bladi.

109 *) Arch. Dep. v. Kol. Rapport Roentgen 17 Nov. 1834. ld. v. d. B. 27 Nov. 1834 n
volgende stukken. Verder de Boer: Leven en bedrijf van Roentgen, Mz. 105.
110 ) Adres van Vlissingen 31 Oct. '44. Arch. Dep. v. Kol. Schrijven aan de directie der
N. H. M. 9 Aug. 1838.
111 ) G. G. Couperus; Voorstel tot het uitgeven van nieuwe suikercontracten op Java (1860).
Op 8 Nov. 1844 werd het contract van Paul v. Vlissingen en Dudok v. Heel toegestaan.
(R. A . Kabinet No. 3372). Het voorl. contract werd 31 Jan. 1845 geteekend. Zie verder
Reg. der Besluiten van den gouverneur-generaal van Nederlandsch-Indi 30 Juli 1846 en
29 Sept. 1849. *) Arch. N . H. M . 30 Oct. 19 Dec. 1840. Verslagen der Factory, 18391840
en volgende jaren.
112 !) Derosne en Cail aan min. van Kol. 28 Aug. 1843, Arch. Dep. v. Kol.
114 ) Arch. Dep. v. Kol. Exh. 11/9 1844, No. 15. Het rapport van den minister is ged.
9 Dec. 1844. Min. v. Kol. aan v. VI. 31 Dec. '44. Besluit Min. v. Kol. 31 Jan. 1845.
115 ) Het contract, afgedrukt Op een bewijs van aandeel in arch.firmaG. A. Spin te Amsterdam.
2) Over de zending van Saportas talrijke stukken in, bet archief van" het Dep. v. Kol.
Op deze merkwaardige zaak hoop ik nader terug te komen.
120 ) Archief N . H.-M.: Corresp. met van Vlissingen en Dudok van Heel. Belangrijk is vooral
de memorie van 6 Juli 1848 over de associatie met Derosne, Cail. Verder schrijven 19 Juli 1848.
122 !) De adressen aan den min. v. kol. en aan den gouverneur-generaal zijn van 13 Jan. 1849.
Arch. Dep. van Kol. ) Beschikking van den min. v. kol. 25 Febr. 1849.
123 4 Arch. Dep. v. Kol. Het schrijven van den directeur van het Kabinet is van 23 April 1852.
*) Archief N.H.-M., vooral schrijven 21 Jan., 9 Febr., 19 April, 20 Juni en 23 Juli 1852.
124 i) Archief N . H.-M.
126 ) De circulaire in het archief der Nederl. Bank. 2) Archief Werkspoor.
131 ) Dr. J. Brugmans: De arbeidende klasse in Nederland in de 19<J= eeuw, 'sGravenhage 1925.
132 i) Calisch: Liefdadigheid te Amsterdam, 1851, blz. 470, extr. 23 Nov. 1854, No. 3. *) Een
exemplaar bevindt zich in de bibliotheek der Nederl. Bank.
135 ) Asmode van 19 Dec. 1855.
136 ) Archief Werkspoor.
137 1) Archief Werkspoor. 2) Wem circ. van 4 April 1891. *) Een uitvoerige beschrijving van
de sociale werkzaamheid van Werkspoor met de reglementen der stichting en in Gedenkboek
bij het 25-jarig bestaan van Werkspoor.
]

1
]

E r r a t u m . Onder de tweede afbeelding tegenover bladz. 16 moeten de woorden op dan


achtergrond" vervallen. De schepen waren van hetzelfde type en worden alle door het schip
op den voorgrond voorgesteld.

ooooOO

156

Você também pode gostar