Você está na página 1de 328

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS

DER C A T A C O M B E N

Nadruk van tekst en clichs, zoowel als vertaling van den tekst,
zonder schriftelijke toestemming van den schrijver, verboden in alle
landen volgens de wet.

De cijfers, die hier en daar tusschen kaakjes in den tekst staan,


verwijzen naar de aanteekeningen achter in dit boek.

F. Hendrichs, S. J .

HET
=

CHRISTELIJK

GETUIGENIS

DER

CATACOMBEN

.... dan zullen de steenen spreken.


Luc. xix, 43.

A. N . G O V E R S N.V.
's-GRAVENHAGE

Zeer Eerwaarde Pater,

Gaarne neem ik de gelegenheid te baat, om uw boek met eenige woorden op


zijn weg te vergezellen. Niet om het aan te bevelen, want het beveelt zich, als de
rijpe vrucht van een langen en ernstigen arbeid, van zelf aan, maar om U met zijn
voleindiging geluk te wenschen.
Tijdens uw herhaald verblijf te Rome hebben wij zoowel den inhoud als het
rijke materiaal der afbeeldingen tot in de kleinste bijzonderheden samen besproken.
Toen reeds zeide ik tot me zelf, dat, als U er in slaagde uw arbeid door te zetten op
de wijze, die U voor den geest zweefde, U aan onze heilige Katholieke Kerk een
groot'en dienst zoudt bewijzen. Nu zie ik, dat U uw program trouw zijt gebleven.
U hebt bij beproefde schrijvers, J. B. de Rossi aan het hoofd, scholing gezocht
en gevonden. De teksten, die uw stelling moeten staven, hebt U niet genomen uit
de tweede of derde hand, zooals dit zoo vaak geschiedt, maar U zijt overal tot de
bron zelf gegaan. En wat de afbeeldingen aangaat, steeds hebt U stukken gekozen,
die duidelijk het denkbeeld voorstellen en die niet door latere bijwerking zijn
bedorven.
Over dit alles verheug ik mij, daar het een zekeren waarborg biedt voor het
gunstig onthaal van uw boek, dat een heerlijke apologie van ons heilig geloof is.
God moge U daarvoor rijkelijk zegenen.
Rome, op het feest van S Franciscus Xaverius 1926.
l

J.

WILPERT.

INLEIDING

Een boek schrijven over het Christelijk getuigenis der Catacomben is zonder
twijfel een zware taak.
De stof is uiterst omvangrijk en nergens vindt men ze stelselmatig z
geordend, dat dit indrukwekkend getuigenis klaar en scherp uitkomt.
Wel heeft Prof. Orazio Marucchi, vr eenige jaren, een werkje in het licht
gegeven, dat den titel draagt : Le Catacombe ed il Protestantismo ( De
Catacomben en het Protestantisme ), doch hij beoogde hiermede voornamelijk
een weerlegging van Roller, zoodat hij eenerzij ds slechts een beperkt gedeelte
der stof behandelde en anderzijds meer dan n vraagstuk besprak, dat met het
Christelijk getuigenis der Catacomben slechts in verwijderd verband staat, (i)
Dit boek bedoelt echter geen strijdschrift te zijn. Het beoogt niets anders
dan te voldoen aan den begrijpelijken en billijken drang, om het in lezingen over
deze stof gesproken woord en het vluchtig toen op het doek geworpen beeld
vr zich te zien in blij venden vorm. Zoo kan men dan immers zelf, rustig nadenkend, de verklaringen en de gevolgtrekkingen toetsen.
Het geschreven woord moet intusschen van het gesprokene verschillen in
dezen zin, dat het gesprokene wisselen kan met het wisselend gehoor, terwijl het
geschrevene op het geheele publiek moet worden berekend. Vandaar de vraag,
wat, in een boek als het hier aangebodene, bij allen als bekend ondersteld mocht
worden, wat niet. Op den tast moest een keuze worden gedaan. Moge niet al
te ver zijn misgrepen.

m
Het zijn de erkende deskundigen : Kirsch, Wilpert, Belvederi en andere
leden der Pauselijke archeologische Commissie te Rome, die de verzameling
afbeeldingen, welke dit boek moesten verluchten, met groote nauwkeurigheid
bestudeerden. Wat eenigermate twijfelachtig leek werd uitgeworpen, wat min
of meer een bijgewerkt stuk kon zijn, afgekeurd, alleen onaanvechtbare voor-

IO

INLEIDING

stellingen restten. De leidende gedachten werden bovendien nagegaan door


Prof. Dr. Kirsch, die menigen nuttigen wenk gaf.
Terwijl ik dezen geleerden mijne dankbaarheid uitspreek voor den belangeloozen dienst mij bewezen, gaat mijn erkentelijkheid niet minder uit naar
vier andere mannen, twee te Rome en twee in Nederland : Prof. P. Albers,
kerkhistoricus te Maastricht, Prof. P. Fonck te Rome, Prof. J . F. De Groot te
Rome, en Dr. L . de Jonge, leeraar te Katwijk / Rijn ; zij hebben het geheele
handschrift bestudeerd en mij van hun gewaardeerde kritiek partij laten trekken. Bovenal moet de dank echter Mgr Prof. Wilpert gelden, wiens veertigjarige
arbeid op het terrein der Christelijke oudheidkunde hem een onbetwist gezag
verworven heeft. Misschien is niet algemeen bekend, wat de Berlijnsche Hoogleeraar, Dr. Ad. Harnack, veruit de beste protestantsche kenner der Christelijke
oudheid, over zijn Roomschen collega schreef, na het verschijnen van diens
Malereien der Catacomben :
Twistgeschrijf kan op godsdienstig terrein in de toekomst, wat de verklaring
der Catacombenfiguren betreft, nauwelijks, ik moet veeleer zeggen, niet meer
bestaan. De wetenschap weet nu, hoe zij deze voorstellingen te verstaan en te
schatten heeft. Overal, bij de verklaring der afzonderlijke voorstellingen en bij
de noodwendige algemeene opvattingen, toont Wilpert dezelfde bezonnenheid,
omzichtigheid en onbevangenheid. Men kan mogelijk bij deze of gene beoordeeling een andere meening zijn toegedaan, maar dan zal men betere gronden
aan zijn weloverwogen oordeel moeten tegenoverstellen. (2)
En onze landgenoot Prof. Dr. Pijper is niet minder beslist in zijn waardeering ; waar hij, in het bekende werk De Catacomben Rome- Valkenburg ,
de mannen bespreekt, die voor het groote Catacomben-belang bijzondere verdiensten verwierven, laat hij zich aldus over Wilpert uit :
Wat naderhand en ook nog in den jongsten tijd is aan het licht gebracht,
wordt in Wilpert's Malereien der Catacomben in meesterlijken vorm meegedeeld... dit ongemeen schoone werk is bestemd om een mijlpaal te worden in de
geschiedenis der Catacomben-studin. Wat lang en door velen was voorbereid,
is hier tot een schitterende voltooiing gekomen. Grondigheid gaat bij hem gepaard
aan goeden smaak... Wilpert heeft zich, door eigen studie van de voorhanden
gegevens, in staat gesteld, zelfstandig te oordeelen over alle vraagstukken, die
op dit gebied aan de orde komen. Voor geen vraagstuk is Wilpert teruggedeinsd,
te zamen maken zijn gegevens den indruk, dat men bij dezen op vasten bodem
staat. (2)
a

II

INLEIDING

Deze eerbiedwaardige geleerde nu heeft zich, zoowel voor de keuze der platen
als de beoordeeling van den gedachtengang van dit werk, in April 1926, te Rome,
een volle maand beschikbaar gesteld en voorgelicht met zijn onschatbare kennis.
Zijn goedkeuring zal stellig het vertrouwen der lezers versterken, van die lezers
althans, die niet tot eiken prijs loochenen willen, of door den dwang der onweerstaanbare gevolgtrekkingen, min of meer onbewust, als vanzelf tot loochenen
worden geprikkeld.
Het Christelijk getuigenis der Catacomben is nu eenmaal een zeer duidelijke en onafwijsbare apologie.
Het geheele oogmerk van dit boek is : het apologetisch karakter van dit
getuigenis helder belichten.
Niet wat deze oude Christelijke begraafplaatsen merkwaardigs berichten,
uitsluitend op oudheidkundig en historisch gebied, behoort tot de stof van dit
boek, neen, maar wat zij ons zeggen, over wat de eerste Christenheid heeft
geloofd en liefgehad.
Dat is het groot getuigenis dezer steenen.
Het klinkt p in de zinrijke taal der monumenten.
Dit getuigenis is duidelijk, spontaan en grootsch, maar het moet worden
gehoord zonder vooringenomenheid, zonder verwringing naar opvattingen, die
aan deze menschen vreemd waren.
Zoo moge het dan verstaan worden door allen, die van goeden wille zijn, dat
zijn zij, aan wie Gods Engelen den Vrede hebben toegezegd, den Vrede, die de
heerlijke vrucht is der Waarheid.
Juli 1926.

Den Haag.

D E SCHRIJVER.

T O T R E C H T BEGRIP D E R Z A A K
i ROME'S CATACOMBEN
Om den titel van mijn boek te verstaan en tot recht begrip der bedoeling
is het, naar 't mij voorkomt, noodzakelijk, zich eerst een juist denkbeeld te
vormen van de Catacomben zelf.
Wat mag ik hier onderstellen ? Duizenden in den lande hebben de
hoogst verdienstelijke en door tal van deskundigen geprezen Catacomben van
Valkenburg gezien, die wel geen strikte navolging zijn van de Catacomben te
Rome, maar deze toch op indrukwekkende wijze voor de oogen der bezoekers
doen herleven. Het voorname en zeer wetenschappelijke werk : De Catacomben,
Rome-Valkenburg herinnert terecht aan den uitbundigen lof door mannen als
Wilpert, Kanzier, Marucchi en andere Christelijke archeologen aan de grootsche
onderneming van Valkenburg gebracht.
Welken aanblik Catacomben bieden, mag ik, lijkt mij derhalve, welhaast als
bekend onderstellen. Wie weet dit in Nederland niet ?
Ook de geschiedenis der Catacomben, waarvan, in het zooeven aangehaalde
boek, de historicus P. Albers S. J . (3) en ook de algemeen verspreide Dictionnaire
apologtique (4) een klaar en omstandig overzicht aanbieden, behoort niet
onmiddellijk tot mijn terrein.
Het gaat immers in dit boek over het getuigenis, dat ons toespreekt uit de
monumenten dier verholen, ondergrondsche begraafplaatsen.
De geschiedenis nu staat buiten dit getuigenis als zoodanig.
Voor mijn doel heb ik echter noodig, maar kan ik ook niet missen, dat men
zich een scherp begrip vorme van het eigenlijk karakter der Catacomben.
De Catacomben zijn begraafplaatsen.
Zij zijn begraafplaatsen en zijn ook als begraafplaatsen aangelegd. Ten
minste voor verre het grootste gedeelte. (5) Zeker zijn zij alle plaatsen, die als
begraafplaatsen werden gebruikt. Deze bestemming bepaalt hun karakter.
Het meeningsverschil over den oorsprong van het woord mag ik eveneens

14

H E T CHRISTELIJK

GETUIGENIS D E R CATACOMBEN

voorbijgaan (6). De Catacomben, juist daar zij begraafplaatsen zijn, dragen ook
den naam van Coemeteria , dat is : rustplaatsen, daar, in de opvatting der
Christenen, de mensch in den schoot der aarde slaapt, om te wachten op de
groote ontwaking des levens aan het einde der tijden.
Waarom en wanneer de naam Catacomben algemeen is geworden voor
alle Christelijke begraafplaatsen van Rome, is een historisch vraagstuk, dat ik,
met mijn doel voor oogen, k mag laten rusten, daar mijn scherp omlijnd onderwerp is : het Christelijk getuigenis dier Catacomben als zoodanig.

m in s
De begraafplaatsen der eerste Christenen waren ofwel uitgehouwen in een
zachte soort steen (tufsteen, korrelsteen), ofwel aangelegd in zoogenaamde
arenaria , dat is : ruimten, die ontstonden, als de Romeinen van dien tijd, uit
bepaalde lagen van den bodem, de Pozzalana-aarde uitgroeven, die geschikt was
voor de kalk hunner reusachtige bouwwerken : Circus Maximus, Collosseum,
Thermen, Paleizen en zoo meer.
In dezen tufsteen, ofwel in de wanden dezer arenaria, soms, als in Priscilla
een der alleroudste Catacomben in de ingebouwde muren van een arenarium,
begroeven de eerste Christenen hun dierbare dooden.
Op verschillende wijzen.
Men kan drie soorten graven onderscheiden.
Ten eerste : zoogenaamde loculi , dat is : plaatsjes , rechthoekige, ladevormige openingen, waarin de lijken werden geschoven, vaak twee, drie naast
elkander : dit hing af van de diepte der opening. Deze rechthoekige grafplaatsen
zijn ongeveer n tot anderhalve meter lang en 30 tot 50 cm. hoog, de diepte
verschilt aanmerkelijk. Onder den grond zijn de gangetjes, waarin deze loculi
in de wanden zijn uitgegraven, soms in verdiepingen boven elkander aangebracht. De eerste verdieping, verklaarde de inspecteur der Catacomben, Dr. Josi,
mij, werd gegraven in de soort tufsteen, die zich voor het doel het best scheen
te leenen ; was deze laag gevuld, dan werd een tweede verdieping gegraven
boven of onder de eerste. Men telt zelfs vier verdiepingen in sommige Catacomben. De gangetjes zijn nauwelijks n meter, dikwerf nog geen meter breed
en n tot vier meter hoog. Waar met de ruimte moest gewoekerd worden, zijn
de gangetjes zeer smal en laag. Links en rechts zijn in de muren de loculi
uitgegraven. (Fig. 2).

TOT RECHT BEGRIP DER ZAAK

15

Een tweede soort graven zijn : de arcosolia (booggraven) die zich welfden
boven de gewijde overblijfselen van voornamere personen, meest martelaren of
bekende figuren in 't leven der Christen-gemeente. Deze arcosolia zijn ook
vaak in den rondboog zelf en tegen den boog aan, ja, in den achtergrond met
figuren en voorstellingen beschilderd. Veelal treft men ze aan in kleine of grootere
kamertjes (cubicula ), waarvan zij dan het middelpunt vormen en waarin zij
aanstonds de aandacht trekken. (Fig. 3 en fig. 4).

Fig. 1. Rome met Catacomben.

Fig. 3. Arcosolhim uit Calllxtus (links).

Fig. 2. Catacombe van Pamphllus.

i6

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

g enschap der Christenheid, beroemde martelaren, Pausen, dan vindt


men hun gewijde grafsteden in crypten , kleine kerkjes, die meest op alle muren
levendige voorsteUingen aanbieden, terwijl het arcosolium dan blijkbaar het
heilig gebeente bergt van den persoon, waarvoor de crypte werd gebouwd. Deze
crypten treft men in schier alle Catacomben aan, soms in ne Catacombe meer
dan n. De Catacombe van Petrus en Marcellinus toont het merkwaardige
verschijnsel, dat deze twee bloedgetuigen eerst in eenvoudige loculi werden
begraven, maar later, toen men hun overblijfselen wilde eeren, geheel alln,
midden in een crypte kwamen te staan, daar de eerbied der Christenen den geheelen muur, waarin de locii der beide martelaren zich bevonden, had weggebroken, zoodat enkel de beide graven dezer heiligen (boven elkaar) restten. Dan
bouwden de vrome vereerders om deze twee losstaande loculi een crypte. (Fig. n ) .
Van eenige crypten geef ik afbeeldingen. (Fig. 7, 8, 9, 10, 11).
Deze Catacomben, over het getal is men het niet volkomen eens,-daar
enkele schrijvers bij de Catacomben alle begraafplaatsen tellen en de meesten
|Un de met bepaalde namen aangeduide en mr algemeene, spreiden zich als
een netwerk van gangetjes, ongeveer 825 km. lang om Rome uit (Fig. 1). Men
telt er meestal 27 ; de 10 voornaamste onderstreepte ik op het kaartje, deze heb
Fig. 5. Etn cubicuium in Prtociiia.

eme

F i g . 7. De groote crypte uit Priscllla (Capella graeca. Grieksche kapel).


M
M

VI

i8

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

ik onder geleide van deskundigen bezocht. De reden, waarom zij buiten Rome
liggen, geeft Albers aan in 't genoemde werk over de Valkenburgsche Catacomben (7).
.
. . . ....
g Als een reusachtig spinneweb hebben de Catacomben zich geleidelijk...
>, om Rome verbreid. Een labyrinth van gangen, die maar zelden de breedte
,, van 1 m. hebben en meestal maar een paar meter hoog zijn, die soms in ver>, scheiden rijen recht of dwars boven elkaar loopen, straalt uit n of meer graf kamers in allerlei richtingen. Op die wijze konden de centrale kamers, waarin
vooral de martelaren begraven werden, gemakkelijk bereikt worden .. aldus
Dr Xavier Smits in het boek over de Valkenburgsche Catacomben (8).

_
.
.
,
Fig. 8. Crypte uit Luclna.

P I . . Crypte van Damasus.


*

r , R

De crypten dragen schier alle een naam. Zij zijn als het middelpunt eener
Catacombe. Meestal heeten zij naar den voornaamsten Heilige, die er rust, soms
naar de stichteres. Naar deze, boven hun omgeving uitstaande, figuren heeten
ook de Catacomben zelf. Z de Catacombe van Priscilla (stichteres), Agnes
(Heilige), Domitilla (stichteres) en zoo meer. (Fig. 1).
Dat de crypten niet enkel monumentale bouwwerken waren ter eere van
uitmuntende en hooggeerde mannen en vrouwen gebouwd, maar ook stellig
nog een ander, een liturgisch, doel hadden, zien wij later. Hierop ga ik nu niet Hl
Men zie desgewenscht onder Heiligenverering en Eucharistie .

TOT RECHT BEGRIP D E R Z A A K

19

Dit reusachtig onderaardsch doodenrijk,door de


barbaren drie eeuwen lang
ruw en als zinneloos met
schennige handen vernield,
deze grootsche eenzaamheid
borg de zeer talrijke martelaren en belijders, mannen en vrouwen, welke er
eertijds den slaap sliepen
des doods, die ontwaakt in
de eeuwige vreugde. In de
arre tijden van Gothen,
Heruliers, Wandalen, Hunnen en Longobarden werden echter deze heilige overblijfselen door de Pausen
binnen Rome's muren beFig. 10. Crypte der H . Emerentiana.
veiligd. Dit uitgestrekt Catacombengebied blijft niettemin een getuigenis spreken zoo helder, zoo luid en zoo weldadig, dat geen
Christen het hooren kan zonder de diepste ontroering der ziel.
Schaepman hoorde het en zong het na in zijn onsterfelijk gedicht op de
Sofronia uit de Catacombe van Callixtus,
Molkenboer heeft het verstaan en uitgezegd in de prachtige bladzijden, die hij
in zijn Roomsche Schoonheid wijdde
aan de Catacomben.
Niemand kan dwalen in die donkere
doodengangen, schouwen in die loculi
met hun huiveringwekkende menschelijke
beenderen, staan vr die in kleur en lijn
hoogjubelendebooggraven, opzien naar de
gewelven dezer crypten, zijn blikken laten
zweven langs die met allerlei beeldrijke en
Fig. 11. crypte van de H H . Petrus en Marceiiihus.
zinrijke voorstellingen versierde wanden

20

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS D E R CATACOMBEN

zonder eenigszins te ontwaren, wat Molkenboer zoo kernachtig uitdrukt, dat deze
doodensteden ons beschamend doen gevoelen, wat het in die dagen beteekende,
Christen te zijn .
Het is als de zegekreet van het onsterfelijke : Schijnbaar stervenden en
zie wij leven . Zij leven den triumf van hun eenmaal gestorven, maar onsterfelijk triumfeerenden Christus.
Ging van de Catacomben enkel dit indrukwekkend getuigenis uit, zij lagen
daar waarachtig niet voor niets om Rome als een gordel, die met kracht van
bezielende herinnering den geest van Rome omsnoert.
Ieder voelt in de Catacomben als den vleugelslag der oude eeuwen om zich
heen, gelijk Molkenboer het uitdrukt.
Ruischte uit de Catacomben enkel dit onverwinbaar levensgetuigenis ons
tegen, zij waren van onschatbare waarde vooral in dezen tijd van inzinking van
den geest en vergoding van de stof.
Maar er klinkt uit deze doodengebieden nog een ander getuigenis en het is
voor dit getuigenis, dat ik nu aandacht ga vragen.
Niet de doodensteden als zoodanig, neen, de afbeeldingen in schilderwerk
en beeldhouwwerk, in inschrift en graphiet leggen het sprekendst en klaarst, het
waardevolst en indrukwekkendst getuigenis af.
Schatkamers onzer geloofsverdediging noemt Molkenboer ze.
Plaatsen, op wier muren de geloovigen van elke taal niet weinig artikelen
van het Apostolisch Geloof kunnen lezen , heeft Paus Pius X I ze geheeten (9).
Dat is hun schitterendst getuigenis...

2 D E CATACOMBEN G E T U I G E N H E T GELOOF D E R E E R S T E
CHRISTENHEID
I.

D E CATACOMBEN

GETUIGEN

Wat is immers een getuigenis ? Een getuigenis, als ik mij niet zeer bedrieg,
is de vaststelling van een feit, van de waarheid. Beweert iemand iets onwaars,
men zegt, dat zijn getuigenis valsch is. Hij getuigt dan niet : hij liegt.

TOT R E C H T BEGRIP D E R ZAAK

21

Een getuigenis geeft bloot het feit aan. Getuigen dragen voor de rechtbank
feiten aan, zij geven geen gevolgtrekking ; dat is de taak van den rechter. Een
beschuldigde staat voor de rechtbank ; de ne getuige deelt mee : Ik heb dezen
man op den bewusten dag 's avonds om 9 uur daar en daar gezien , de ander :
Hij had een doek om den arm gewonden , een derde : Hij liep opvallend snel,
en zoo meer.
Ik beweer derhalve, dat de Catacomben-monumenten feiten aandragen, die,
gebracht vr de rechtbank der zuivere, eerlijke critiek, vr de rechtbank van
't gezond verstand en 't onbevooroordeeld begrip, tot gevolgtrekkingen nopen,
die staven het waar Christelijk geloof.
Zoo getuigen zij al eischen zij ook stellig, dat zij met gezond begrip
worden verstaan het geloof der eerste Christenen.
Het is te betreuren, dat een wetenschap van z hooge waarde en beteekenis
als de historische kritiek, door niemand minder dan Paus Pius X I in zijn Motu
proprio van 17 December 1925 moest worden gebrandmerkt met de woorden :
dat men een geweldigen oorlog aan onzen Godsdienst aandoet met de wapenen
der historische kritiek .
Dit is maar al te waar !
Eene wetenschap, die geroepen was, om de waarheid te schragen, maakt
zich verwaten op, om, met beroep op zekere onaantastbare beginselen, die echter,
niets minder dan onaantastbaar zijn, de groote massa te ontstellen en de oude
Christelijke waarheid te ondermijnen.
Helaas, is het treurige feit z algemeen, dat Paus Pius X I ook algemeen de
blaam op deze kritiek moest werpen. Dat er loffelijke uitzonderingen zijn, doet
niets af aan de bedroevende algemeenheid van deze verderfelijke mentaliteit.
De waan heeft ook hier den mensch verschalkt en misleid.
Het leek zoo voornaam, doch het was zoo glad onmogelijk, om zich, wilde
men niet tenslotte den hoogen menschelijken geest vernederen en verlagen,
los te maken van het gewoon, maar onveranderlijk menschelijke.
Dit blijft echter ook den geleerde maatstaf en uitgangspunt; niet een of
andere in de lucht hangende, gewilde theorie.
Niemand zoover mij althans bekend is, niemand heeft eenvoudiger en
beknopter dan Michelet in zijn prachtwerk Dieu et 1'agnosticisme contemporain ,
het waarachtig karakter der historische kritiek geschetst, haar grondslag aangeduid, haar bestaansrecht gebillijkt, haar verdwazing gebrandmerkt.
Als iedere menschelijke wetenschap is zij voor hem gebonden aan, wat hij

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

22

terecht noemt: de natuurlijke logica ; als bij instinct redeneert het verstand
overeenkomstig zekere beginselen, die het geleiden... een als in de getuigenis
vanzelf beslotene kritiek gaat de regels der historische kritiek vooraf... Het
werk der redeneering heeft de taak, juist datgene, wat reeds er in besloten bestond
(impliciet), uitdrukkelijk (expliciet) vast te stellen ; bewijskrachtig te maken,
wat reeds waargenomen was, tot wetenschappelijke kennis op te voeren, wat nog
enkel kennis was van het algemeen menschelijk begrijpen... (10)
Zoo heeft, voor Michelet, Duhem een groote verdienste, daar deze schrijver
het eerst de rechten der reden op dit gebied heroverde ; eene wetenschap is
immers geene wetenschap, tenzij deze redelijk zij * (n).
Dieper ingaan op dit punt, is mijn taak niet (12). De laatste gevolgtrekking
van Michelet neem ik volkomen over : Deze nieuwe kritiek miskent de werkelijke rol van het verstand... gaat uit van wantrouwen jegens ons verstandelijk
vermogen .
Maar dan valt alle kennis, ook die der kritiek (13).
De rol der historische kritiek is, voor Michelet, niet waarheid scheppen,
maar waarheid verklaren. De rechten der reden zijn op 't gebied der proefondervindelijke wetenschap en ook der geschiedenis onmiskenbaar... (14) er zijn
niet twee soorten kennis van verschlende natuur, maar er zijn twee wijzen om
iets te kennen (15).
Dit alles zegt klaar en duidelijk, dat de historische kritiek niet de pose van
iets bovenmenschelijks behoort aan te nemen, maar uitgaat van het gezond
verstand en dat zij daaraan gebonden is.
Het is klaarblijkelijk ook enkel de historische kritiek, welke leeft van en in
den waan, dat zij een wetenschap is, die met den gezonden menschenzin geen
rekening te houden heeft, waartegen Paus Pius X I stelling nam.
Op het aangrenzend terrein der geschiedenis, de oudheidkunde, heeft Wilpert
dezen waan vernield in zijn boek: Principienfrage der Christlichen Archeologie .
Het is een feit, dat, toen een paar van zijn tegenstanders namen laat ik
daar - hem, hoewel zeer in 't vage en verbazingwekkend oppervlakkig, geantwoord hadden, zelfs niet-Roomsche bladen eerlijk hun overtuiging te kennen
gaven, dat Wilpert het pleit glansrijk gewonnen had (16). Zuiver op den grondslag van het gezond verstand.
Meer dan eenvoudig, onbevangen gezond verstand is ook niet noodig, om
het getuigenis der monumenten te verstaan ; gezond verstand dan in den breeden
zin.

TOT RECHT BEGRIP D E R ZAAK

23

De monumenten immers getuigen, dat is : spreken de taal der feiten, natuurlijk, harmonisch, voor ieder normaal menschenverstand begrijpelijk.
Hier dringt zich een heerlijke herinnering aan mij op. 't Was 18 April 1926,
toen ik weder de H . Mis mocht opdragen op die indrukwekkende plek, in de
Catacombe van Calixtus, in de onmiddellijke nabijheid van Caecilia's laatste
rustplaats vr eeuwen. In blank marmer ligt zij daar onder de steenen overhuiving de altijd sluimerende en altijd levende voor de oogen van den geest.
Klein en doodeenvoudig is 't altaar, flauw de schijn der twee kaarsen in dat
ondergrondsche donker. Maar er gaat daar iets uit van die plaats, dat heel de ziel
gevangen houdt.
Er was een persoon, die gevraagd had, bij het Misoffer tegenwoordig te zijn,
en ter H . Tafel te naderen.
Op het laatste oogenblik traden twee Toscaansche vrouwen, moeder en
dochter, eenvoudige boerenmenschen, de grot binnen en knielden op den zandigen
bodem neder. De broeder, die de H . Mis diende, gaf haar een ruwe lap, waarop
ze konden knielen ; de grond is daar gevaarlijk vochtig.
Met de persoon, die ter H . Tafel naderde, zaten zij mede aan. Na onze
gemeenschappelijke dankzegging sprak ik de twee vrouwen aan. Zij waren diep
bewogen en dankten mij met dien eenvoud en die hartelijkheid, die men bij
zulke rijke, reine zielen aantreft. Dan zag het meisje, met tranen in de oogen om
zich heen en fluisterde met van aandoening verstikte stem : O, wat is dat hier
heerlijk, en te denken aan de tijden, dat zij hier verbleven, die eerste Christenen...
hanno tanto fatto per noi... , zij hebben zooveel voor ons gedaan... .
O ja, zij hebben zooveel voor ons gedaan... veel, nameloos veel...
Gestreden hebben zij voor ons en geleden om het groote Christus-erfdeel
ongerept te bewaren.
Met heel hun kunstzinnigheid hebben zij mede hun eeuwigheidsdenkbeelden op de muren hunner grafsteden uitgezongen...
Hanno tanto fatto per noi...

Het getuigenis der stukken spreekt in verschillende vormen. Het getuigenis


echter is hetzelfde.
Of het strale uit schilderwerk, of het schittere uit marmer, of het af te lezen

24

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

zij van inschrift of graphiet (krabbels op de muren), om het even, 't blijft hetzelfde
getuigenis.
Toch is er een verschil, laat mij zeggen, in graad.
Het komt me vr, dat Wilpert juist oordeelt (17), waar hij zijn overtuiging
te kennen geeft, dat voornamelijk de sarcophagen van beteekenis zijn voor het
getuigenis der Catacomben. Meer immers dan schilderwerk, inschrift of krabbel,
waren deze kostbare, met tal van figuren versierde marmeren doodkisten het
werk van kunstzinnigheid en beschaving. Zoowel de persoon, die de opdracht gaf,
als de kunstenaar, die het stuk beeldhouwde, moet deze voorstellingen zeer
opzettelijk, na rijp beraad en overleg, hebben gekozen en uitgevoerd. Niemand
ter wereld geeft aan een beeldhouwer, die een marmeren lijkkist voor een dierbare met voorstellingen moet verrijken, een opdracht als deze : Ge. laat uw
verbeelding maar werken, ge plaatst er de figuren maar op, die ge wilt en ik zal U
later wel betalen .
Zoo zot zijn wij niet, zoo zot waren de eerste Christenen evenmin. Van zoo'n
rijk, duur stuk van piteit en kunst wordt een teekening aangeboden aan dengene,
die 'het den kunstenaar opdraagt ; er wordt over voorstellingen over en weer
gesproken, wat er tenslotte op verschijnt, is gewild, berekend, opzettelijk. E n
daar zeer veel sarcophagen uit 't oogpunt der kunst, - ook beeldhouwers en
schilders hebben dit verzekerd, bewonderenswaardig zijn, ja, overtreffen wat
in onzen tijd wordt voortgebracht, ligt de slotsom voor de hand, dat de sarcophagen cultuurstukken zijn, die, juist als getuigenis, om hun eigen afzonderlijk
karakter, de allerhoogste beteekenis hebben.

m s $
Waar overigens deze stukken getuigen, is om 't even ; dit raakt immers het
wezen van zulk getuigenis niet. Het voorkomen van een Chineeschen afgod uit de
12de eeuw wordt getuigd door zoo'n beeld, onverschillig of 't zich bevinde in een
tempel te Peking of op den schoorsteen van een Amerikaanschen bankier. Zoo
zag een Chineesche afgod er uit in de 12^ eeuw , is even waar in de twee genoemde
gevallen. Of de marmerstukken, goudglazen, ringen, zegels, of welke stukken dan
ook, om deze of gene reden, overgebracht zijn naar musea doet voor het ge.
tuigenis der stukken hoegenaamd niets ter zake.
Niet alsof de reden, waarom vooral de kostbare sarcophagen naar musea
zijn overgebracht, onbekend zou zijn, neen, maar die geschiedenis raakt mijn

TOT RECHT BEGRIP D E R Z A A K

25

stof weder niet. Laat mij met enkele woorden mogen zeggen, dat de invallen der

barbaren, ook in de Catacomben, en, na het wegvoeren van de lichamen der heiligen uit deze begraafplaatsen, de algeheele verlatenheid dezer plaatsen, de Pausen
en de priesters der titelkerken hebben bewogen, deze kostbare stukken aan de

26

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

vernielzucht van baldadigen en ook stellig aan de hebzucht der marmerhandelaren


te onttrekken. Veel is toch nog verloren gegaan.
De musea blijken dus een zeer belangrijk materiaal van het getuigenis der
Catacomben te bergen.
Bovenal het museum van S* Jan van Lateranen, waar een schat van sarcophagen in een ruime hal van vier door brede trappen verbonden verhoogingen
verzameld is.
Het was door de zorgzaamheid der Pausen, dat deze kunstschat werd gered de Rossi heeft de heidensche stukken van de Christelijke gescheiden en na hem
heeft Wilpert veel. wat heidensch geacht werd, in de hal laten plaatsen, daar
het ontegenzeggelijk Christelijke kunst was en veel, wat ten onrechte Christelijk
werd geheeten, laten uitwerpen. Marucchi gaf, op het voetspoor van Ficker, een
werk over den inhoud van dit museum (18).
In een ruime galerij, die om een pandtuin staat, bracht de Rossi een schier
onoverzienbare massa inschriften uit de Catacomben samen. Marmeren platen
van allerlei formaat werden daar door dezen onsterfelijken Roomschen archeoloog
bijeengebracht en onder bepaalde soorten in afdeelingen gesplitst.
Fig. 12 geeft het museum van Lateraiien ; de plaat is uit het werk van
Marucchi gelicht.
Hieronder de galerij en een muur met inschriften, alle uit de Catacomben
afkomstig, Catacomben dan zeer ruim genomen ; er zijn ook inschriften bij
uit onderaardsche begraafplaatsen van oude

Fig. 13. De pandtuin van 't museum.

Fig. 14. Muur der galerij.

TOT RECHT

BEGRIP D E R ZAAK

27

Een ander museum van hooge waarde is dat van het Vaticaan. Een kleine
zaal, doch die uiterst smaakvol is ingericht en tal van voorwerpen uit de Catacomben, vooral kleinkunst, bevat. Wij geven eene afbeelding onder figuur 15.
Het derde museum, dat mij van heel bijzondere beteekenis lijkt, is het
plaatselijk museum van Callixtus. Dit is door de Rossi in de oude basiliek van
Sixtus II, ter plaatse, waar deze Paus den marteldood stierf (19) ingericht, om
de tallooze stukken marmer, die bij de opgravingen werden gevonden, te verzamelen. Deze stukken zijn dus gedeelten van sarcophagen, die zich in het coemeterium (Catacombe) van Callixtus bevonden.
Wilpert heeft de Rossi's werk voortgezet. Dit museum is als zijn terrein. Hij
kent daar alle stukken, heeft er in de 40 jaar, dat hij nu te Rome zich schier uitsluitend aan de Catacomben wijdt, zeer veel bij ontdekt, veel van elders toegevoegd, om op aannemelijke wijze het geheel te herstellen.
Om een denkbeeld te geven van de wijze, waarop de vondsten in zulk een
museum worden bewaard, geef ik ook enkele muren van dit museum, die ik met
verlof van den dienstvaardigen Hoog Eerw. Abt van de Paters Trappisten, die
Callixtus' heiligdom bewaken, liet in beeld brengen. (Fig. 17, 18, 19).
Tenslotte nog een museum, dat veel Nederlanders kennen en waar ook enkele
waardevolle stukken worden gevonden: het plaatselijk museum vanDomitilla, ook

28

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS

Fig. 17. Muur van het museum.

DER CATACOMBEN

Fig. 18. Een andere muur.

TOT RECHT BEGRIP D E R ZAAK

29

de basiliek vanNereus en Achilleus genaamd, omdat op den grond dezer Catacombe


hier ter plaatse de basiliek ter eere van deze heilige martelaren werd gebouwd;
deze basiliek werd later, nadat de lichamen der martelaren naar een kerk binnen
de muren der stad Rome waren overgebracht, tot museum ingericht. (Fig. 20).

Fig. 19. Derde muur.

| g . 20. Museum In Domltilla.

Uit de diepten der Catacomben zelf derhalve en uit de zalen en hallen dezer
musea zal het getuigenis zich doen hooren. Het getuigenis der steenen.
Lapides clamabunt , zooals Christus voorspelde. (Luc xix, 40).

II.

H E T GETUIGENIS D E R CATACOMBEN-MONUMENTEN

IS W E L D E G E L I J K OOK V A N APOLOGETISCHEN A A R D .

Dit feit staat daar onmiskenbaar duidelijk, door de boven aangevoerde


verklaring van Paus Pius X I (20).
Het wordt gestaafd door de scherpe aanduiding der reden, waarom de
Dictionnaire apologtique zijn lang artikel over de Catacomben schreef. Ging
van de Catacomben immers geen kracht van geloofsverdediging uit, een meer
uitvoerig artikel over de Catacomben ware in een Apologetisch boek niet op zijn
plaats geweest. De schrijver van 't artikel (P. Allard) voelt dit zelf : De studie
der Romeinsche Catacomben levert aan de Apologie (geloofsverdediging) waardevolle en rijk-verscheidene argumenten. De ontdekkingen, die men iederen dag
doet in deze grafverholenheden, raken een menigte van godsdienstige vraagstuk-

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS D E R CATACOMBEN

ken
De tegenstanders hebben de Apologetische belangrijkheid begrepen van
deze N I E U W E B E W I J Z E N . . . en zij beginnen slag te leveren in dit strijdperk, waarin
tot heden enkel Roomschen waren opgedaagd. Dit is de dubbele reden, waarom
wii aan ons artikel een vrij belangrijken omvang hebben gegeven >, (21) De
Catacomben bieden volgens dezen schrijver bewijzen ter verdediging der waarheid a aan (22).
.
.
.
Om het machtig getuigenis, dat van deze monumenten uitgaat, stelt ook
Kraus in zijn bekend werk over de Catacomben, vast :
i i)e monumentale Theologie en de Christelijke oudheidkunde moeten haar
rechtmatige plaats in het theologisch onderwijs gaan innemen . Zoo immers
kan men in de jonge verschijning der eerste Christen-Kerk de geliefde trek>, ken terugvinden van de Kerk, die men nu bemint, als de moeder van zijn eigen
geestelijk leven (23).
P Sisto Scaglia, in zijn boekje I Novissimi, verklaart slechtweg, dat
geen theoloog meer de studie der monumenten kan voorbijgaan, niet enkel,
daar zij soms feiten aangeven, die men te vergeefs zoekt in de geschriften der
Vaders maar ook omdat meer dan eens de kennis van een of ander geloofspunt,
>, die dr verschillende bronnen der overlevering wordt aangeboden, juist uit
de monumenten met krachtiger uitwerking den geest der menschen treft die
, buiten de Roomsche Kerk staan ; dit is te verklaren uit de mindere leers elhg,, heid, de grootere spontaniteit en, in zekeren zin, de machtiger welsprekend heid der monumenten (24).
In gelijken zin Wpert in zijn Pietro (25) en Marucchi (26).
Met zijn eigen klaarheid en scherpte stelt de Nederlandsche Apologeet, Professor de Groot, in zijn boek : Summa apologetica de zaak in den vorm van het
zuivere argument op : De oude Christenen hebben hun geloof... in de monumenten uitgebeeld, dus dit oud getuigenis heeft beteekenis voor de godgeleerde
studie (27). Dan duidt de geleerde schrijver eenige dogmata aan, die door de
Catacomben-monumenten worden getuigd (28).
Het is niet moeilijk, deze aanhalingen te vertienvoudigen. Men moet wel
niets van de Catacomben begrijpen, als men dezer Apologetisch karakter loochent.
Na de uitdrukkelijke verklaringen van Paus Pius XI in zijn Motu propno van
December 1925, lijkt mij dit, althans in den mond van Roomschen, zacht
gesproken, onbehoorlijk.
.
I 7

Het is overigens ten eenenmale onwetenschappelijk en kan enkel in naam


eener zekere schijnwetenschap geschieden.

TOT RECHT BEGRIP D E R ZAAK

Blijkbaar juist is ook het woord van Dr. Xav. Smits :


In Apologetischen zin is het belang der... monumentale traditie van de
Catacomben-beschilderingen... groot... (29)
Prof. Pijper begreep dit eveneens :
Vooral op de godsdienstige beteekenis dezer stukken wordt nadruk gelegd,
ter toelichting van 't geloof der oudste Christelijke geslachten (30).
Terloops bemerk ik, hoe juist dit is uitgedrukt. Het gaat immers in den
grond niet strikt om de eerste Christenen maar om de oudste Christelijke
geslachten . 't Is immers onwijs, te onderstellen, dat de tweede en derde Christelijke generatie reeds ontaard zouden zijn geweest en vervallen van den apostolisehen opzet... zonder dat van eenig verzet of van eenig meeningsverschil trek
of spoor zij te vinden. Neen, wat de oudste Christelijke geslachten in hun
monumenten openbaren als hun geloof, is onbestrijdbaar 't geloof der Apostelen.
Herinnert in dit verband Mgr. Dr. B. Eras (31) niet terecht aan de grootsche
hulp, die Rome verleende aan de stichting der Valkenburgsche Catacomben ?
Aan de stellige toezegging van Paus Pius X : Je ferai tout pour favoriser votre
oeuvre ik zal alles doen om uw werk te bevorderen ? Zou men meenen, dat
Paus Pius IX de gelden, die hij als giften voor de groote Roomsche belangen'had
ontvangen, zou besteed hebben, om de Catacombe van Callixtus, dat is de
boerderijen en landen, die zich, vijftig bunder groot, boven deze Catacombe uitstrekten, aan te koopen ; zou men meenen, dat Paus Pius X de velden en
woningen boven de Catacombe van Praetextatus, Paus Benedictus X V den
bovengrond der Catacombe van Pamphilus tot zeer hooge bedragen zouden
hebben gebracht in 't bezit der Roomsche Kerk, ten einde deze onderaardsche
doodensteden uit te graven, als daar, in hun opvatting, enkel een oudheidkundig
of cultureel belang mee was gemoeid geweest ? Neen, zij hebben zich deze hooge
kosten getroost, omdat zij overtuigd waren van het machtig Christelijk getuigenis,
dat van de monumenten der Catacomben uitgaat, daar dit monumenten zijn
van de grootst mogelijke historische waarde, waarmee de Roomsche Kerk de
oudheid van dogma's van haar geloof kan aantoonen (31).

m
Het gezond en eerlijk menschenverstand heeft intusschen recht, ja, plicht,
dit getuigenis nauwlettend te toetsen.

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS D E R CATACOMBEN

Het getuigenis zou niet bestaan, als het beducht moest zijn voor deze onbevangene kritiek.
De monumenten getuigen de
al ge mee ne
aloude
Christelijke
in symbolen uitgebeelde
mentaliteit der oudste Christelijke geslachten .

I I I . H E T GETUIGENIS D E R C A T A C O M B E N - M O N U M E N T E N
DRAAGT E E N A L G E M E E N

KARAKTER.

Zonder twijfel geven zij de heel algemeene opvatting der eerste Christenen
W

Gelijk

Prof.

Sinthern in de inleiding op het werk : . Roma Sacra . opmerkt

7 Overal worden wij in de nronnmenten van het Christehjk verleden ons de


tegenwoordigheid bewast van de rots. waarop Gods Zoon Znn Kerk sttchtte
overal worden wij eraan herinnerd, dat wij staan op den bodem d.er Kerk van
I Rome die door den H . Ignatias (t 107) als de Voorzitster van den Lrefdebond
der Katholieke Kerk geprezen werd...

De opgaande Christelijke gedachte was te ,eugdkracht,g en te jeelbe


lovend om als een mooie vlek, het oude, voddige kleed van het hetdensche
li ZZ te blijven sieren. De nienwe gedachte eischte gebredend een menw
" ''""De omwenteling in de geesten was diepingrijpend, volkomen het reinigingse v^redenngsproces drong onweerstaanbaar tot openbartng m heel menw
Tonnen Daarom treffen wij de nronnmenten, die wij tot getmgems oproepen, me
I n T l te Rome aan, gelijk Wilper, in meer dan n werk aantoont en bovemd
Verstaanbaar tot gelding brengt in zijn werk over ^ - ^ ^ d
^rika
eetuieende monnmenten staan daar ook in Spanje en Frankr.,k .n Noord Afrrka
en X e r r e Oosten, om te zwijgen van de ItaHaansche steden, dre krachtrg mede
vnnrtdraeen het getuigenis der Catacomben van Rome.

H t w ookwaarlijk niet om een of ander losstaand stuk! Het gaat over een
schier onorerzilare Jassa, die, wl geordend, immer in dezelfde gedachtensfeer
opvoert, naar dezelfde overtuiging heenstuwt.

TOT RECHT BEGRIP D E R ZAAK

33

Meestdeels zijn de voorstellingen bovendien uit ne, algemeen-Christelijke


bronader geput: de boeken van het Oud- en Nieuw Testament; altijd gelijk
Prof. Dr. Kirsch mij herinnerde, blijken zij de monumentale uitbeelding van
wat de Christelijke geschriften dier tijden in n grootschen samenhang doen
rijzen voor den geest.
Zoo staat het monumentaal getuigenis der Romeinsche Catacomben, overweldigend en harmonisch, als een uitbeelding der algemeen-Christelijke mentaliteit, en gaat ook over de monumenten in toepassing, wat reeds Ignatius van Antiochi aan de Kerk van Rome schreef : Gij hebt nooit iemand benijd, gij hebt allen
geleerd... (34)
De Romeinsche Catacomben staan niet daar, als uitzonderlijke gevallen ;
zij leeren ons niet iets, wat lag buiten den gedachtenkring der Christenheid, integendeel, zij geven dien juist weder in klaar-verstaanbare uitbeelding.
Door hun massale talrijkheid, door hun harmonischen samenhang, door hun
overeenstemming met de monumenten buiten Rome, door hun blijkbaren oorsprong uit de algemeene bron der H H . Schriften, en stellig ook door de centrale
positie van Rome zelf, bieden zij het werkelijk Christelijk getuigenis aan.

IV. B O V E N D I E N D A G T E E K E N E N D E S T U K K E N D E R R O M E I N S C H E

CATACOMBEN

UIT D E VROEGSTE C H R I S T E N T I J D E N .

't Is echter niet genoeg, dat deze stukken de algemeen Christelijke levensopvatting der hoogere orde openbaren ; om werkelijk te gelden als getuigenis der
oudste Christelijke geslachten, moeten zij zonder twijfel uit de tijden dezer
oudste geslachten dagteekenen.
Er is een tijd geweest, dat men waande het machtig en dringend getuigenis
dezer monumenten te kunnen weglachen... Zij waren immers uit de tiende of
elfde eeuw !... Zij hadden, voor den tijd, waarvoor zij werden opgeroepen en
ingeroepen, geen de minste waarde, vooral de sarcophagen getuigden niets, want
zij waren eerst in veel lateren tijd ontstaan... Dit doet mij denken aan hetgeen
Mgr. Wilpert mij verhaalde uit zijn ervaring. Vr ongeveer 36 jaar bezocht hij,
met een paar vreemdelingen, die gevraagd hadden, hem te vergezellen en haar de
gewenschte verklaringen te verstrekken, de Catacombe van Priscilla. Een der
dames was diep onder den indruk der voorstellingen, die zij daar aanschouwde en
waarvan Mgr. Wilpert haar de beteekenis tot helder bewustzijn bracht. Zij woonde
Het Christelijk getuigenis der Catacomben.

34

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

in Amerika. In haar land teruggekeerd, ging zij op stap naar een man, die, in haar
oogen van de stukken der Catacomben op de hoogte moest zijn en uitte haar
verbazing O.die voorstellingen beduiden niets .luidde de toelichting,, die hebben
Roomsche Priesters er later op geschilderd . Machteloozer onbenulligheid leek
haar niet denkbaar ! Zij antwoordde enkel : O, zoo. Dan bestudeerde zij de
monumenten grondig. Haar slotsom was geheel anders... Toen ik m 1926 te Rome
verbleef zag Mgr. Wilpert haar terug. Zij kwam den geleerde dankzeggen, want,
zoo zeid'e zij : Uw verklaring indertijd in Priscilla bracht mij tot nadenken en ik
heb het getuigenis der steenen verstaan. Zij keerde tot de Kerk der oudste
Christelijke geslachten terug...
Vergeefs hebben Misson, Burnet, Basnage en anderen beproefd, de oudheid
der Catacomben-monumenten te loochenen. Boldetti, Marengoni, Bottan en na
hen Marchi, de Rossi en Wilpert hebben, gelijk Marucchi aanmerkt, met afdoende
bewijzen de ongerijmdheid dezer fantasterij beschaamd (35) \ de Dict. apologetiquekan vaststellen: Deze (menschen) maakten zich schuldig aan zooveel
onjuistheden, dat zelfs hun geloofsgenooten heden ten dage geen de minste
waarde hechten aan hun beweringen (36).
Juist de schilderingen en stellig vele sarcophagen zijn, naast tal van inschriften en krabbels op de muren, uit de vier eerste eeuwen des Christendom* In
tegenstelling met de mosaeken. Terecht schrijft P. Sisto in zijn werk over het
coemeterium van Callixtus : De latere mosaeken en marmerplaten waren het
werk van kunstenaars na den tijd van Constantijn in de vierde eeuw. Maar de
fresco's verschijnen op de graven van den Apostolischen tijd af (37)Onloochenbaar zijn de schilderingen over 't algemeen de oudste getuigen.
Enkele sarcophagen slechts dagteekenen uit de allereerste tijden van het Christendom eenige echter uit de tweede en de derde eeuw. Dit volstaat.
Het getuigenis der Catacomben staaft inderdaad in schilderwerk, beeldhouwwerk, inschrift en krabbels de opvatting der oudste Christelijke geslachten .
V.

DE STUKKEN DER ROMEINSCHE CATACOMBEN ZIJN


MONUMENTEN VAN CHRISTELIJKE KUNST.

Zijn zij onloochenbaar Christelijk ? Zijn de stukken niet heidensch of


onzijdig ?
, . .... .
,,
't Valt niet te ontkennen, dat men k gepoogd heeft, het Chnsteh]k karakter

TOT RECHT BEGRIP D E R ZAAK

35

der meest waardevolle Catacomben-monumenten in twijfel te trekken... Wat


heeft men al niet beproefd, sinds de machtige bewijskracht dezer stukken doordrong tot de geesten !...
Christelijk zijn zij echter voor de rechtbank van 't gezond verstand, en
ook van de archeologische wetenschap.
De volle horizon van het argument : De Catacomben waren Christelijke
begraafplaatsen, derhalve zijn de monumenten der Catacomben stellig grootendeels Christelijk , kan niet met een enkelen blik worden overzien.
Het gezond verstand echter laat zich niet aanstonds opdringen, dat op een
Christelijke begraafplaats de monumenten niet goeddeels, ja, in overweldigende
meerderheid Christelijk zouden zijn. Op dit verband kom ik terug.
Waar ik thans aandacht voor vraag, is voor 't feit, dat de Romeinsche Catacomben zonder twijfel Christelijke begraafplaatsen waren.
Terecht haalt Albers de Rossi aan : Wij zien, dat de Catacomben destijds (derde eeuw) totaal in 't bezit der Kerk waren..., zij stonden onder de
geestelijke rechtsmacht der Priesters en der Romeinsche hirarchie (38). Elke
titelkerk ontving eene grootere Catacombe... (39). Uitvoerig behandelt Prof.
Dr. Kirsch het vraagstuk in zijn standaardwerk over de Titelkerken van Rome
(40) onder het hoofdstuk : Die Titelkirchen und die Coemeterien (de Titelkerken
en de begraafplaatsen). Zonder den minsten twijfel stonden de heilige oorden,
waar de Christenen de overblijfselen hunner dierbaren aan den schoot der aarde
toevertrouwden, onder de rechtsmacht der Kerk, die hirarchisch in de Titelkerken van Rome geordend was. Op de historie dezer Titelkerken kan ik hier niet
uitvoerig ingaan.
Genoeg zij het, te herinneren, dat de Pausen de Romeinsche Christenheid
regelden; vijf en twintig of zes en twintig kleinere en grootere gebouwen van den
eeredienst, oudtijds huizen (titels ) van heidensche bewoners, die tot het
Christendom overgingen en een deel van hun huis ter beschikking van den eeredienst stelden, bestonden te Rome en de Priesters dezer kerken beheerden
tevens de begraafplaatsen. Deze waren ter beschikking der Kerk, behoorden tot
haar rechtsgebied.
Paus Zephyrinus (198-217) ontving van 't geslacht der Caecilii, voor de
Christenheid in 't algemeen, de begraafplaats, welke eigendom was van dit
beroemd heidensch geslacht (41). Deze Paus vertrouwde de zorg van den gewijden
grond toe aan Diaken Callixtus, die Paus Zephyrinus op den Pauselijken zetel
opvolgde in 217. Paus Fabianus (236-250) verdeelde Rome in zeven wijken en

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

wees aan welke begraafplaatsen bij iedere wijk behoorden. De Kerkelijke Gemeente ontving dan ook na de vervolging van Valeriaan (257) deze kerkhoven
terug. Keizer (Gallienus) twijfelde er geen oogenblik aan, of de begraafplaatsen
waren eigendom der Kerk (42).
Dat Priesters der Christen-kerken, die over deze begraafplaatsen gingen,
de graven niet voor de groote meerderheid met Christelijke, doch met heidensche
voorstellingen zouden hebben versierd, lijkt me in zich reeds onwaarschijnlijk, om
riet te zeggen onaannemelijk. - Ik geloof ook niet, dat pelgrimstochten door
Christenen eeuwen lang naar heidensche begraafplaatsen werden gehouden! De
itineraria (reisgidsen) der aloudste tijden zijn daar, om ons die pelgrimstochten
naar de Catacomben te verhalen.
Scherp teekenen zich overigens hier en daar, in den donkeren schoot der
aarde om Rome in de Catacomben, het heidensch en het Christelijk gedeelte af.
Domitilla van 't geslacht der Flaviers, wordt Christin, schenkt haar familiebegraafplaats aan de Christenheid. Deze staat onder het bestuur der Kerk, gelijk
van zelf spreekt. Nu ziet men daar ter plaatse den overgang van het hypogaeum
(begraafplaats) der heidensche Flavii en der onmiddellijk daaropvolgende Christenen ! Agnes stamt van 't geslacht der Claudii, - Caecilia van de Caecilu Metellae,
Lucina (stichteres van 't oudste deel van Callixtus) van de Pomponu, - Pnscilla
van de Acii Glabriones. Dit staat historisch vast; welnu dezelfde bodem van haar
Catacomben toont zich eerst heidensch, daarna Christelijk.
Men moet ook de vurige geloofshelden, die de eerste Christenen waren, wel
een uiterst belachelijke geestesgesteldheid willen toeschrijven, als men gaat aannemen dat zij op de graven hunner dierbaren voorstellingen gingen afbeelden
uit een gedachtenwereld, waaraan zij den rug hadden gekeerd, waaruit zij met
alle denkbare vijandelijkheid werden bestookt, waarvoor zij hoegenaamd met
het allerminste meer konden gevoelen !... Is het eigenlijk niet een openstaande
deur openloopen, hierop nog aan te dringen ? Eischt het gezond verstand met
met nadruk, dat op Christengraven, algemeen gesproken, Chnstehjke voorstellineen het oog zullen treffen ?
. ' ,
In zijn reeds boven aangehaald werk : Principienfragen der Chnsthchen
Archeologie , geeft Wilpert overigens verschillende kentekenen, v a r a a n de
Christelijke voorstellingen duidelijk van de heidensche worden onderscheiden (43).
Het D M ( Diis Manibus , aan de goden der onderwereld ) komt nooit op
de graven der Christenen voor. Althans niet vr het einde der tweede eeuw,
toen deze uitdrukking haar heidenschen stempel verloren had en meerm talge-

TOT RECHT BEGRIP DER ZAAK

37

meen, zeer vaag, beduidde, zekere toewijding aan beschermende geesten, van welk
karakter dan ook. Toen waren deze letters niet meer dan een onderscheidingsteeken tusschen een grafinschrift en een inschrift van anderen aard.
Nooit laten de heidensche inschriften voorts na, op stand, eere, waardigheid
en aanzien van den overledene te stoffen. De Christen inschriften doen dit
nooit. De Rossi wijst er terecht op, dat deze Christelijke soberheid, zoo
lijnrecht staande tegenover de heidensche praalzucht, niet steunt op een geschreven wet, doch veeleer een gevolg was van de diepste ziele-opvatting der Christenen, dat in den dood alle menschelijke grootheid wegvalt (44).
Hoe zou men kunnen twijfelen, of er verschil bestaat tusschen Christelijke
en heidensche figuren ? De Rossi (45) heeft een heele familie van zulke voorstellingen openbaar gemaakt, 257 stuks. Uitdrukkingen als de Apostolische
groet:in vrede , afbeeldingen als het anker, de palm, heilwenschen als * in God ,
en zoo meer, zijn uitsluitend Christelijk. Aan deze figuren en zegewenschen
herkent men onmiddellijk het Christelijk graf.
Kan men overigens meenen, dat schriftuurlijke voorstellingen, waarvan
de Catacomben-graven ontelbare voorbeelden aanbieden, heidensch zijn ? Dit
lijkt ongerijmd. Onzijdig zijn zulke voorstellingen voor 't gezond verstand evenmin.
V I . DEZE MONUMENTEN DER ROMEINSCHE CATACOMBEN
SPREKEN VEELAL IN SYMBOLISCHE VORMEN.

Wie zijn blikken door de ruimten der Catacomben-crypten en kamers, langs


de wanden en bogen der arcosolia, zelfs hier en daar door de galerijen dezer diep
onder de aarde vertakte doodengebieden laat weiden, wordt herhaaldelijk getroffen
door dezelfde, in verschillende standen en groepeeringen aangebrachte, schilderstukken. De sarcophagen toonen dezelfde betrekkelijke eenvormigheid ; ook
dezer figuren bewegen zich in een tamelijk beperkten kring.
Hier is blijkbaar opzet in 't spel ; hier is niet de eerste bedoeling geweest,
een of andere willekeurige afbeelding te laten zien, soms zelfs in min of meer
gebrekkige kleur-figuren en steenen-omtrekken ; hier rest enkel de, trouwens
door zeer weinig geleerden ontkende, opvatting, dat onder deze figuren aan vaste
groep van waarheden aan den voorbijganger wordt herinnerd ; dat de afbeeldingen met andere woorden symbolisch zijn.

38

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS D E R CATACOMBEN

Zonder de minste bedenking neemt Prof. Pijper, in 't reeds vroeger aangehaalde artikel uit het boek : De Catacomben, Rome-Valkenburg , waar hij
gewaagt van Wilpert's Catacomben-arbeid, diens overtuiging over : Het is niet
te doen om de historie, maar om het symbool (46). Daarom moeten ook, volgens
Dt. Xavier Smits, de schilders der eerste eeuwen niet op de allereerste plaats
beoordeeld worden naar het min of meer kunstige van hun arbeid, doch...beschouwd worden als predikers, als kerkelijke bedienaren, omdat zij namelijk
op de eerste plaats aan 't volk hoogere waarheid prediken in hun kunstwerken
(47), deze mogen dan van grooter of kleiner kunstwaarde zijn. Voor dezen
geleerde heeft er zelfs een school van schilders der Catacomben bestaan, zoodat
de taak van de versiering der grafsteden mede stond onder Kerkelijk beheer (48).
Daar is zeker veel voor te zeggen. Stellig zijn de Catacomben-voorstellingen van
de allerhoogste beteekenis, omdat de taak der Christelijke schilders, vooral in
de tijden, dat de geloovigen in grooten getale begraven werden, ten gevolge van
vervolging en martelie, niet op de eerste plaats was de kunst, maar het geloof
te verbreiden en de eenvoudige geloovigen tot standvastigheid aan te moedigen...,
(49) de beeldende kunst (der Catacomben) was maatschappelijk, moest ook
naar haar wijze, alles voor allen zijn... aan alle huisgenooten des geloofs de
waarheid, het licht en den vrede mededeelen (50).
De voorstellingen werden dus niet gegeven om haarzelfs wil, neen, de bedoeling was apologetisch, maatschappelijk-opvoedkundig ; zii hadden ten doel, het
voik, langs de lijnen der kunstvoorstellingen, op te voeren naar de hoogere ideenwereld der Christenheid.
De bedoeling is dus allerminst op de eerste plaats geschiedenis te verhalen !
Neen, de historische figuren zijn symbolisch bedoeld, - zij dienen om in, aan
't volk bekende, historische gebeurlijkheden, de denkbeelden en gevoelens op te
wekken, die spontaan bij de aanschouwing van zulke figuren, bij 't zien van zulke
voorvallen rijzen voor den geest van den normaal denkenden mensch. Niet
om de historie is het te doen, maar om het symbool...

Kan het verwonderen ?


Laat het waar zijn, Prof. Kirsch vroeg mij bijzondere aandacht voor dit
feit - dat het bestaan van een eigenlijke, dwingnde wet van geheimhouding in
de eerste Christen-eeuwen moeijk strikt te bewijzen valt, zeker oordeelt Dr.

TOT R E C H T BEGRIP D E R Z A A K

39

Smits juist, dat de vrees voor den spot der heidenen... aanleiding gaf tot het
slechts beknopt in beeld brengen van geschiedkundige en leerstellige bijbelfragmenten (51). Waarbij wij dan stellig mogen denken ook aan de vervolging en
martelie dier dagen (52).
De oude Abercius van Hieropolis zal wel dezelfde reden hebben aangevoeld,
om zijn grafschrift z in te kleeden, dat het enkel verstaanbaar was voor de
broeders, die, langskomend en lezend, voor hem moesten bidden in zijn opvatting.
Dat hij met opzet symbolische termen en voorstellingen gaf op zijn beroemden
grafsteen uit het jaar 160-170 van onze jaartelling, staat op den steen zelf te
lezen : Wie dit leest en verstaat en 't zelfde houdt als de schrijver, bidde voor
Abercius . Hij begreep zeer goed, dat velen hem niet zouden verstaan. Tot in de
twintigste eeuw... (53).
Men versta mij echter wl ! De huidige Roomsche archeologie is er ver van
af, haar kracht te zoeken in 't aanvaarden van zekere vaststaande, onsamenhangende symbolische vormen. Een paard beteekent bij de eerste Christenen dit,
een hert beteekent dat, een hond beduidt dit, een appel beduidt dat, en zoo meet...
Z redeneert de Roomsche archeologie niet meer, z staat ook het vraagstuk niet. Het gaat over de geheele voorstellingswijze der Catacomben-monumenten, over de symbolische inkleeding der denkbeeldensfeer, die de grafsteden
omzweeft. De vraag is : leest men uit het schilderwerk en het beeldhouwwerk der
Catacomben inderdaad de gedachten wereld der eerste Christenen, of zijn de figuren,
steen dan of kleur, niet meer dan plaatwerk, dat genomen moet worden,
gelijk het daar staat, zonder achtergrond van dieper zin en dieper duiding ? Voor
de beantwoording dezer vraag is het niet zonder belang, vast te stellen, dat de
bedekte uitbeelding der symboliek in de eerste Christen-eeuwen alleszins verklaarbaar moet worden geacht ; dat de steen met het grafschrift van Pectorius uit de
tweede eeuw (te Autun) zonder twijfel symbolisch verhaalt ; dat ook Abercius
op zijn grafsteen in Klein Azie, eveneens in de tweede eeuw, onomwonden meedeelt, dat hij enkel voor de broeders in verstaanbare vormen spreekt. Stellig om
deugdelijke redenen.
Hoe geheel natuurlijk dit samenhangt met de vrees voor spot en de gevaren,
die de Christenen van alle zijden dreigden, ligt onmiddelliik voor de hand. Zoo
kan de symboliek der Catacomben-afbeeldingen allerminst verwonderen.

4Q

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

De voorstellingen zijn, daarvoor vraag i k op de derde plaats aandacht, symbolisch, secondo 1'indole dell' arte antica (54) volgens het karakter der oude
k u n s t . W i e ook maar een flauw begrip heeft van deze oude kunst, kan haar dit
karakter niet ontzeggen.
A l s men te Rome ernstig om zich heen ziet en de heidensche stukken i n
oogenschouw neemt van het museum v a n 't Capitool, het Nationale museum,
het Vaticaansche museum en het Lateraansche, k a n men met geen mogelijkheid
aan den indruk ontkomen, die zelfs door tal v a n zuilen op de openbare pleinen
wordt gewekt, dat de heidensche kunst der dagen, die de Christelijke onmiddellijk
voorafgingen, en uit den tijd, waarin de Christelijke monumenten zelf ontstonden,
symbolische voorstellingen aanbiedt. D i t is werkelijk, gelijk ik daareven uit
Marucchi aanhaalde, het karakter der oude k u n s t . Het lijkt mij uilen naar
Athene dragen, dit nader te willen bewijzen. Niemand, die de antieken kent, zal
het beweren loochenen.
Zouden dan enkel de Christenen, die zooeven uit het heidendom waren
herboren i n de hoogere Goddelijke orde, i n hun kunstwerken het karakteristieke
verloren hebben der zuidelijke kunst ? D i t symbolische hangt toch niet samen
met het heidensch, doch met het zuidelijk karakter dezer volken : Romeinen,
Grieken, Egyptenaren, Assyriers, Joden. Of is mogelijk de oude Israelietische
grafkunst der eerste Christen-eeuwen niet symbolisch ? Men werpe eens een blik
in 't Israelietisch coemeterium v a n de vigna (wijngaarde) Randanini (Via Appia).
Men vindt de beschrijving bij Marucchi : L e Catacombe Romane (55).
De symboliek der zuidelijke volken bloeide van zelf uit

de rijke weel-

derigheid der verbeelding hunner kunstenaars op. W a t de tropen en figuren i n


de letterkunde zijn, dat zijn immers de symbolische vormen i n de beeldende
kunsten.
In zijn beroemd werk Thorie des beUes lettres , schrijft G . Longhaye,
dat de naam-dichter en de naam-redenaar zoeken moeten naar beelden, om hun
dorre ideen leven en kleur te geven, maar dat de geboren dichter en de geboren
redenaar als van zelf hun ideenwereld i n het lichte kleed der verbeeldingsvormen
zien aanvliegen. Spontaan slaat i n hen de idee het beeld los.
Zoo is het, heel algemeen gesproken, ook met de zuidelijke volken. Men kan
ieder, die eenigen t i j d i n Rome verblijft, hooren zeggen, de indruk is onwederstaanbaar : het zijn hier allen kunstenaars... I n den zin, dien i k bedoel, is dit
zeker waar. Niet als Romeinen op de eerste plaats, minder nog, hoe dwaas ! als heidenen, neen, volgens het karakter der zuidelijke volken doorweeft hun

TOT RECHT BEGRIP DER ZAAK

41

verbeelding hun denkbeelden met verbeeldingsvormen, en zoo wordt als van zelf
de symbolische uitbeelding geboren.
Dat de Christenen, de hemel weet hoe, aan deze algemeene zuidelijke geestesgesteldheid zouden ontgroeid zijn door hun Christendom, dat zulk een eisch in
't allerminst niet stelt, is tegen alle gezond begrip en tegen alle waarschijnlijkheid.

Dit klemt te meer, daar men op tal van stukken de eigen mentaliteit der
Romeinen na kan gaan; derhalve van het volk, waaruit de kunstenaars der Catacomben-figuren ontsproten.
De heidensche Romeinsche beeldhouwwerken uit de eerste eeuwen onzer
jaartelling staan in massa in de museums van Rome.
Nu spreek ik derhalve niet van de zuidelijke volken in 't algemeen, doch van
de Romeinen in 't bijzonder.
Zou werkelijk de telkens weerkeerende berenjacht op de heidensche sarcophagen geen andere bedoeling hebben dan een jachttafereel aan te bieden ? Zou
de Juno pronuba, (eene vrouw, die met haar twee handen, een vr haar, in
busten afgebeeld, echtpaar beschermt b. v. n 40799 van 't Nationale museum),
geen andere bedoeling hebben, dan een vrouw in zulk een houding af te beelden ? Waarom keert dan die uitbeelding z standvastig terug, dat deze pronuba - - figuur klassiek werd en bewijst, dat de sarcophaag een echtpaar bevatte ?
Hebben ook deBacchanalin op de sarcophagen geen beteekenis ? Och kom ! Dwaal
eens eenige uren door den uitgestrekten pandtuin van het Nationaal museum, door
de hallen van het Capitolinum, in de onmetelijke zalen van 't Vatikaansch museum, bekijk de heidensche Romeinsche sarcophagen uit den Christentijd nauwlettend en zeg dan nog, dat de Romeinsche Christelijke kunstenaars dier tijden
geen symbolische voorstellingen gaven...
Het lijkt mij onmogelijk.
Vr en na beeldden de Romeinen zinnebeeldig uit op de graven... Enkel
de Christenen zouden plots hun wezen in de kunst hebben verloochend ?
In de eeuwen vr Christus is dan de Romeinsche kunst symbolisch. In de
zesde, zevende, achtste eeuw eveneens ; dit blijkt in nog bestaande mosaeken;
men zie p naar de groepen in de absis der kerk van Pudentiana, Sabina, Prassede,
Clemente, Cosma en Damiano, Quattre Coronati; de symboliek is onloochenbaar.
Enkel in de tweede tot de zesde eeuw hebben dan deze wondere menschen, die de

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

eerste Christenen waren, zonder eenige redelijkerwijze naspeurbare bedoeling, hun


volkseigenaardigheid afgelegd, - was de zinnebeeldige uitdrukking hun eensklaps
vreemd ! In de zesde eeuw raapten ze die, even onverwacht als onverklaarbaar,
weer op...
Is het niet een bespotting van het gezond verstand ?
Merkwaardig is te dien aanzien, wat Sinthern, in de inleiding op 't prachtwerk Roma Sacra , aanmerkt over de symboliek van sommige ornamenten (56).
In 't beeldhouwwerk ruischt een groot loflied op de Allerheiligste Drieenheid .
De drielinien-ornamentiek beheerscht blijkbaar in ontelbare vormen de Christelijke kunstenaars, hier en daar reeds in de vierde, vijfde, zesde, algemeen in de
negende eeuw en later. Altijd drie gebogen lijnen, die elkaar kruisen en, uitgebloeid uit n uitgangspunt, zich ook harmonisch weer vereenigen... De voorhal
van S. Maria in Transtevere, de muren van S. Clemente, de ontelbare fragmenten
uit andere titelkerken staan daar met hun onweerspreekbaar getuigenis. Het symbolische, dat vr en na het karakteristieke der Romeinsche kunst blijkt, wordt
f te kwader trouw aan de kunst der eerste Romeinsche Christenen ontzegd,
f uit onbekendheid met de oude Romeinsche kunst.

S M

Wilpert vraagt nog aandacht voor een ander oogpunt, waaronder het vraagstuk dat ons bezighoudt, moet worden bezien. In zijn klein, maar fijn boekje :
Wahre und falsche Auslegung der altchristlichen Sarcophagskulpturen schrijft
hij :
De symboliek was z als in 't wezen der eerste Christenheid doorgedrongen,
dat Clemens van Alexandri zelfs verlangde, dat de Christenen symbolische
>, afbeeldingen als duif, schip, anker, lier op zegelringen zouden griften ; en als
iemand visscher is, moge hij denken aan den Apostel (Petrus) en aan de
,, kinderen, die uit het water worden geboren (gedoopt) (57)- De oude Chns,, telijke kunst en letterkunde worden gekenschetst door de voorkeur voor de
symboliek (58). Zij was als een erfstuk uit het Oud-Testament, dat, evenals
't Nieuwe, van symboliek doorweven is (59).
Op de symbolische voorstellingen van Christus en na Hem van de schrijvers
der Evangelin en der brieven van het Nieuwe Testament, bouwden de Kerkvaders voort, en deze groote schat van symbolen bleef niet zoo maar aan eenige
geleerden en ontwikkelden voorbehouden, maar drong door geschriften, mondeling

TOT RECHT BEGRIP D E R ZAAK

43

onderwijs, gebed en prediking te zamen met de geloofswaarheden i n de ziel van


het volk. D a t de symboliek werkelijk gemeengoed der geloovigen was, bewijzen
in 't bijzonder de predikingen, die i n de toehoorders de onmiskenbare kennis dezer
symboliek onderstellen. Daartoe volstond, gelijk vanzelf spreekt, de kennis der
voornaamste en meest gangbare v a n haar voorstellingen, 't Was daarvoor niet
noodig, de veelvoudige verklaringen der Kerkvaders te kennen, maar deze komen
voor de grafsymboliek ook niet i n aanmerking, daar deze steeds eenvoudig en
klaar is, zoodat de geloovige zich die kan eigen maken en ze op de schilderstukken
en beeldhouwwerken der graven gemakkelijk toepassen kan (60).
Niet enkel derhalve is er geen de minste reden, om i n de Romeinsche Christenen een andere, v a n de symboliek vervreemde, geestesgesteldheid te onderstellen, maar voor de Christenen, die door Christus zelf, de Apostelen,de Vaders en de
volksgeschriften van dien tijd i n de symboliek geschoold waren, was deze voorstellingswijze de gewoonste zaak ter wereld. De kunstenaars wisten, dat de symbolische uitbeelding door de broeders zou worden verstaan. Juist deze. symbolische
voorstellingen stelden hun i n bekende en heel natuurlijke vormen de Christelijke
ideen voor oogen.
De kunstenaars zouden tegen de door de gewoonte geijkte wijze i n hebben
uitgebeeld, als zij niet i n symbolische vormen hadden gesproken i n schilder- en
beeldhouwwerk.
Men moet zich dus over deze eigenaardige vormen niet verwonderen, men
zou zich moeten verwonderen, als zij ontbraken ; dat is : als de kunstenaars hadden getoond, maar weinig te begrijpen v a n de wijze, waarop de Christenen
gewoon waren, zich, als Romeinen en als Christenen, de hoogere ideenwereld voor
te stellen.
Of zou men meenen, dat de Christenen dier tijden dit anders gingen doen,
dan volgens de scholing, die zij ontvingen van Christus' tijden af, eerst van Christus zelf, later van de Apostelen, de Vaders en zeer verbreide populaire godsdienstige geschriften ?

De Dictionnaire apologtique , door mij reeds meer dan eens i n 't geding
opgeroepen, vraagt terecht aandacht voor het feit, dat telkens dezelfde figuren
op de graven i n schilder- en beeldhouwwerk terugkeeren (61). Ware 't immers te
doen geweest, om geschiedenissen te verhalen, men had duizend en mr gebeurlijkheden uit de gewijde en ongewijde historie kunnen lichten !

44

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

Waarom vindt men dan telkens dezelfde ? Waarom tachtig maal de ne,
negentig maal een anderefiguur? Waarom keert schier immer dezelfde gedachtenkring (cyclus), met kleiner of grooter wijziging terug ? Het lust mij niet, hier "de
getallen op te stapelen. Reeds lang hebben verschillende Duitsche geleerden
opgeteld, hoe dikwerf No, Jonas, de jaargetijden, Susanna, de Orante-figuur,
de Goede Herder, Abraham, Danil, en zoo meer onder de Catacomben-voorstellingen voorkomen.
Mijn taak is niet, deze eigenaardigheid uit archeologisch oogpunt te bezien,
maar te wijzen op het symbolisch karakter dezer altijd weerkeerende zelfde
figuren.
Wie zal meenen, dat de op vaste plaatsen op de muren van Roomsche kerken
steeds geschilderde kruisjes geen beteekenis hebben, bij wien zal zich niet van
zelf de vraag opdringen, wat deze beduiden ? Waarom juist overal dezelfde
figuur ? Waarom juist daar ? Wie neemt genoegen met het antwoord : enkel
om de eentonigheid van het muurvlak te breken ? Als toch immer weer, als
op geijkte punten, op de muren diezelfde kruisjes staan !... Niemand, tenzij hij
loochenen wil, zal ontkennen, dat er een bepaalde reden moet zijn voor deze
steeds zich herhalende bepaalde figuren.
Voorvallen uit den Bijbel in beperkt aantal, worden in de Catacomben
afgebeeld. Deze beperkte keuze der onderwerpen en de veelvuldigheid der voorstellingen bewijzen, dat zij voor de eerste geloovigen symbolische beteekenis
hadden . Aldus in de Dictionnaire apologtique P. Allard (62).
Zaak van gezond verstand.
Er moet een reden zijn voor deze blijkbaar opzettelijk telkens weder uitsluitend gekozen versieringen.
Geschiedenis te vertellen, is de reden blijkbaar niet.
De eenige denkbare reden is, dat deze voorstellingen, althans voor de omgeving, waarvoor zij werden geplaatst op de graven, een bijzondere beteekenis
hadden, door de kunstenaars beoogde denkbeelden en gevoelens opwekten.
Dat is met andere woorden zeggen, dat zij symbolisch zijn.

Dit klemt te meer, als wij defigurennader bezien.


Herhaaldelijk nemen zij vormen aan, die zoo klaarblijkelijk symbolisch zijn,
dat men geen kans heeft, dit te ontkennen, tenzij men de kunstenaars onbenul-

TOT RECHT BEGRIP DER ZAAK

45

ligheden en ongerijmdheden wil toeschrijven. Wilpert (63), P. Sisto Scaglia (64),


Marucchi (65) en andere schrijvers vragen terecht aandacht voor dit vaststaand
fetv..
Zou de schilder, zou de beeldhouwer, die toont, zoo nauwkeurig de geschiedenis der opwekking van Lazarus te kennen, dat hij zelfs de tot Jesus smeekende Maria (66) niet vergeet, niet geweten hebben, dat Lazarus geen vrouw was ?
Hoe komen de drie jongelingen in den Babylonischen oven aan den vredetak
van No's duif in de hand ? Hoe rijst Danil uit den kuil als Lazarus uit zijn
graf ? Hoe komt No aan de figuur van een jongen of een meisje van vijftien,
zestien jaar ? Kon de kunstenaar hier aan historische uitbeelding denken ?
Wie kan de historie van No kennen en wanen, dat deze oudvader vijftien,
zestien jaar oud was, toen hij in de ark de bruisende golven overwon ? Hoe kon
een beeldhouwer denken, dat Isaac voor Pilatus heeft terecht gestaan ? Hoe
kunnen de drie jongelingen van Babyion aan Nabuchodonosor weigeren, het afgodsbeeld te aanbidden, met een heenwijzen naar de ster, die toch enkel aan de
geloofstrouw van Bethlehem's Wijzen herinnert ? Kon de kunstenaar, die toont,
Danil's geschiedenis te kennen, meenen, dat de profeet in den kuil stond met
twee ouderlingen ? Dat hij gevoed werd met brood en visch ? Dat hij een deel at
van de brooden, die restten van de wonderdadige broodvermenigvuldiging in de
woestijn ? Dat er ooit een oogenblik was (het tegendeel staat in de H . Schrift),
waarop twee grijsaards Susanna beschuldigden en naast haar Danil haar verdedigde ?
Men kan tal van andere voorbeelden in de Catacomben-stukken vinden.
Het symbolische is hier klaarblijkelijk.
Of wel de schilders en beeldhouwers hadden hun verstand verloren.
Zij kenden oogenschijnlijk de geschiedenis, die zij uitbeeldden, tot in bijzonderheden ; zij hebben deze dan doelloos, onberaden en hersenloos vervalscht.
Mogelijk aanvaardt iemand liever deze verklaring, dan het symbolische aan
te nemen...
Het gezond verstand eischt echter, dat het den kunstenaars niet te doen
was om de geschiedenis, maar om het symbool .
Zij willen niet op de eerste plaats verhalen, wat No, Danil, Lazarus,
Susanna, Jonas, enz., overkomen is, zij willen niet op het graf van den H . Januarius allereerst vertellen, hoe er op het land wordt gezaaid en gemaaid en het
graan in schoven gebonden. Zij willen op tal van graven geen gymnastische
voorstellingen geven van menschen, die hun armen uitrekken en omhoog houden.

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

Zij willen niet verschillende vischsoorten laten kijken aan de voorbijgangers, als
zij visschen afbeelden op de muren... Zij willen ook niet, met onverklaarbare
koppigheid, telkens opnieuw, zonder zin of reden, de historie van Susanna vertellen.
Dan zouden zij ten minste juist verhalen.
Dat doen zij herhaaldelijk niet.
Zij steken er den draak mee, of zij hebben de geschiedenissen als uitgangspunt genomen, om bepaalde denkbeelden in de voorbijgangers op te wekken. En
omdat, bij voorbeeld een of ander graf voor een vrouw was aangelegd, een of
andere' sarcophaag een vrouw bevatte, beeldden zij Lazarus als vrouw af. Hun
doel was dan blijkbaar, te zeggen : De vrouw, die hier rust, denken wij ons
in den zegevierenden toestand van Lazarus, die door Christus' wonderkracht, den
dood overwon .
De afbeeldingen zijn niet als willekeurige, loutere versierselen van de wanden aangezien, schreef Prof. Kirsch mij in Maart 1925.
De tooneelen worden dikwerf, de Oud-testamentische bijna immer, met
om zichzelf afgebeeld, maar om de symbolische idee, die zij in tastbare vormen
voorstellen (67).

Stellig mag ik tenslotte opmerkzaamheid vragen voor een denkbeeld van


Harnack. Het lijkt mij treffend juist.
De eerste Christenen, voortdurend levend in het aanschijn des doods,
onder het zwaard der vervolgers, kunnen niet, dan in hoogst ernstige beteekenis
deze meer dan eens omvangrijke schilderwerken hebben aangebracht (68)Hier raken wij reeds het hart der kwestie.
Hier worden wij reeds naar de gedachte verwezen, die den eersten Christenen
voortdurend voor den geest zweefde, en die juist ook symbolisch m de schilderwerken en beeldhouwwerken herinnerd werd; zij het dan ook, om langs die onweerstaanbare gedachte zich tot hooger denkbeeld te verheffen.
Ongetwijfeld was er geen stemming in die angstige en bange dagen, om, met
tegennatuurlijke kalmte, onderaardsche begraafplaatsen met plaatjes te gaan
versieren.
Daarvoor was de tijd te ernstig.
Het voortdurend dreigend doodsgevaar te nijpend.

TOT RECHT BEGRIP D E R ZAAK

47

De verwoedste vervolgingen werden losgelaten tegen de jonge Christenheid ;


overal werd zij bespied, verdacht gemaakt, opgejaagd, te vuur en te zwaard
verdelgd. Dan gaat niemand doodkalm tafereeltjes op wanden van graven schilderen...
Niet dan in hoogst ernstige beteekenis kan dan zulk omvangrijk schilderwerk
aangebracht zijn...
Ieder, die menschelijk meevoelt, zal dit erkennen.
Hier komt mij de roerende schilderij voor den geest, die mij steeds diep
heeft getroffen. Een treurige, slepende stoet. Op een doodsbaar een jong meisje.
Vr de baar, ernstig, diep gebogen het hoofd, de vader. Aan beide zijden der
baar broeders en familieleden van het meisje. Achter de baar, snikkend, de verloofde. Langzaam, treurig, gaat de rouwstoet de Catacomben binnen. Straks
zijn zij in het kamertje, waarin de dierbare zal worden bijgezet. Dan zal rustig
en vredig staan boven haar graf, haar eeuwenlangen doodsslaap beheerschend,
wat onder de plaat geschreven staat : Sabina, mijn dochtertje in vrede .
Daar treden zij het doodenkamertje in...
Zouden zij daar een schilder vinden, die doellooze tafereeltjes maalt boven
het booggraf, waaronder straks de martelares rusten zal ? Kan men zich zulk
een ontwijding verbeelden ?
Neen, waarlijk, de tijd was te ernstig voor zulk ijdel kleurenspel...
De heele Christenheid leefde als in de sfeer van lijden en dood. E r was tijd
noch lust voor zulk onbeduidend bedrijf. De priesters, die de begraafplaatsen
beheerden, konden niet aldus de hoogst-menschelijke roerselen laten kwetsen.
De schilderwerken en beeldhouwwerken moeten in harmonie zijn geweest
met de teerste gevoelens, met de verheven gedachten dier hooge, in het Goddelijke levende zielen.

VIL

D E S Y M B O L I E K DIER S T U K K E N IS GRAFSYMBOLIEK.

Dit is het hart der kwestie.


De symboliek der Catacomben-figuren is onverstaanbaar, als men ze niet
beschouwt, gelijk zij is : Christelijke grafsymboliek.
Zoo geef ik er mij rekenschap van, dat mijn bewijzen voor het symbolisch
karakter der Catacomben-schilderingen en beeldhouwwerken soms onvolledig aandoen, tenzij men bijwijlen symboliek als graf-symboliek verstaat.

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

In zulke mate treedt de grafgedachte naar den voorgrond, dat Albers (69)
schrijft : De symboliek dezer graf-schilderingen wordt geheel beheerscht door
het leven der genade, de eeuwige rust en de Hemelsche Zaligheid der afgestorvenen, voor welke ze worden vervaardigd. Wie den afgestorvene uit het oog verliest, verklaart dan ook die symboliek gewoonlijk verkeerd .
Grafsymboliek derhalve op de eerste plaats.
De grafgedachte der Christenen is de sleutel dier zinnebeeldige voorstellingen.
De eenige.
De versierselen worden niet om haar zelfs wil opgenomen,maar omdat men
ze in verband brengt met den doode (70).
Omdat de Christenen in de lichamen der afgestorvenen tempels van den
H . Geest zagen, nu daar machteloos neerliggend in den slaap des doods, weldra
in stof vergaan en tot den schoot der aarde weergekeerd, maar geroepen om in
Christus te herrijzen in heerlijkheid, daarom ging hun gedachte, over de graven
heen, uit naar de in den strijd gewonnen zegepraal, die de dierbaren wachtte,
waarin de overlevenden hen reeds aanschouwden in hun blijde, juichende hoop...
Oppermachtig beheerscht het gevoel voor de dierbare afgestorvenen en de
zucht naar het eeuwig leven de Catacomben, weerspiegelt zich in ieder monument
van deze machtige rustplaatsen der oorspronkelijke Christenheid. De geloovigen
der eerste eeuwen, midden in de heidensche wereld van zinnelijk materialisme
geplaatst, moesten zeer krachtig het verlangen gevoelen naar een toekomstig
leven, een zalige eeuwigheid, die het loon zouden zijn van zooveel offers en zooveel
vervolging, en die hen zouden schadeloos stellen voor den haat en de verachting,
waarmede zij werden bejegend door het trotsche heidendom . Aldus terecht
Prof. Marucchi (71).
Om de graf gedachte der Catacomben-figuren te verstaan lijkt me dit
afdoende.
Dat op een kerkhof de grafgedachte zich opdringt, behoeft wel geen betoog.
Niemand ontkomt aan dien indruk op den doodenakker. De rustplaats der
overledenen roept de ernstige denkbeelden wakker over 's menschen aardsch
en toekomstig bestaan. Vooral, wanneer onze eigen dierbaren daar rusten.
Men ziet het aan den starren blik, aan den langzamen tred, aan den gbogen
gang hoezeer de geest des menschen op de begraafplaats door de zware grafgedachte beheerscht wordt. Daaraan ontworstelt zich geen normaal voelend mensch.
Wat daar wordt gesproken, klinkt uit de grafidee. Volgens de overtuiging,
die leeft in den geest van hem, die spreekt. Het afgesloten verleden wordt in

TOT

RECHT

BEGRIP

DER

ZAAK

49

verband gebracht met de verwachting der toekomst, als men aan een toekomstig
leven gelooft. Hangt men de overtuiging aan, dat het leven in den dood is ondergegaan, men ziet terug in geest en woord op het reddeloos weggevallen aardsch
bestaan. Ernstig is de grafgedachte immer, hetzij men aan de eeuwigheid na dit
bestaan waarde hecht of niet.
Gelijk de overtuiging is, zal het denkbeeld zijn bij het graf ; gelijk de overtuiging is, zal het woord klinken bij het graf ; gelijk de overtuiging is, zal de
symbolische afbeelding zijn, waarin men uitspreekt zijn verwachting voor den
doode.
Om de overweldigende macht, die uitgaat van het doodenrijk, waar men
staat en aan welks indruk men niet ontkomt.
Zoo is het klaar, dat de symboliek der Catacomben-figuren grafsymboliek
zal zijn.
Een andere is er niet te verwachten.
Wie ze niet z beschouwt, maar de afbeeldingen buiten dit graf-verband
wil verklaren, zal mistasten of gewrongen verklaringen geven. De natuur van het
graf zelf geeft de lijn der verklaring aan.
De grafgedachte nu der Christenen is de slaap der scheiding van het aardsche.
maar ne, waaruit de ziel voor de eeuwigheid opstaat in heerlijke verrijzenis.
Dat is de zegepraal-gedachte van het Christelijk graf.
Zal niet, even natuurlijk en spontaan als de overlevenden op den doodenakker in hun gedachten zich troosten met de eeuwige victorie hunner dierbare
overledenen, ook even natuurlijk, en spontaan deze blije en triumfantelij ke
verwachting zich afspiegelen in de openbaringen hunner ziel, woorden dan, of
symbolische afbeeldingen ?
Komt het niet op hetzelfde neer, of wij over een overledene op een kerkhof
spreken : Christus zal hem eenmaal opwekken van de dooden , of wel deze idee
uitbeelden in Christus, die Lazarus opwekt uit den dood ?...
Dringt zich deze beschouwing niet nog met te meer kracht op bij een volk
als de Romeinsche eerste Christenen, zoo kunstzinnig en, als zuidelijk volk, zoo
geneigd tot symboliek vol sprekende uitdrukking ?
E n wordt dit bovenal niet de heel natuurlijke en als zuivere waarheid zich
opdringende verklaring voor de symbolische grafafbeeldingen der eerste Christenen, z vervolgd, z, dag in dag uit, levend in druk en nood, z gemarteld en
afgeslacht om hun hoogere overtuiging ? Moest niet, als met geweldige vaart, hun
heele zielezucht omhoog gaan naar die eeuwigheidszegepraal, die hun altijd voor
Het Christelijk getuigenis der Catacomben.

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS D E R CATACOMBEN

oogen stond, waarvoor, aan alle zijden, broeders en zusters uit hun liefste kringen
het aardsch bestaan offerden ? Moest hun niet in het groote donkere doodenrijk,
uit den dood zelf de toekomst rijzen in de stralende glorie der eeuwige overwinning die zij getuigden voor de rechtbanken hunner heidensche haters, die zij
bevochten in Collosseum en Circus, die zij als den inzet hadden aanvaard al hunner
martelies, die zij als de ne parel hadden leeren zien, waarvoor de mensch met
winst het al verliest ? E n kon het dan anders, of de Catacomben-muren werden
de vlakken, die de breede vlucht der eeuwigheidsideen dezer menschen vasthielden, - de spiegels hunner onverwoestbare idealen, de steenen massa s, die
weerkaatsten hun onsterfelijke verwachtingen ?
'
" / * _
De overheerschende idee is onloochenbaar : de grafidee ; wil men het denkbeeld in andere, geijkte termen, de idee is eschatologisch, paranetisch,
. sepulchraal ; - dat is : de idee dezer figuren is overheerschend uiteindelijk ,
ziet allereerst naar het eeuwige einddoel des menschen, jaagt, over het graf heen,
naar de eindzegepraal omhoog (72).
VIII. Z

BEGREPEN, GETUIGEN D E MONUMENTEN DER ROMEINSCHE CATACOMBEN


DE

GRAFVICTORIE-GEDACHTE

DER EERSTE

CHRISTENEN.

Dit is een logisch gevolg van het voorafgaande. Iets nieuws biedt dit hoofdstuk niet aan ; enkel een nadere toelichting. Het spreekt immers vanzelf dat
verband met de beheerschende grafgedachte, de Catacomben-figuren enkeIte
zien geven.wat de eerste Christenen zich dachten als in meer onmiddellijk verband
met de eeuwigheidszegepraal.

Een volledig dogma-boek zijn de Catacombenmuren dus allerminst (73). Zi]


geven in zinrijke symboliek de onsterfelijkheidsidealen weer, die de overledenen
oeheerschten, de onsterfelijkheids-werkelijkheid, die zij wonnen honderd en
duizend maal door hun weerloozen marteldood.
Zoo staan de figuren daar, als het getuigenis van wat zij, die ze op deze
gewijde muren uitbeeldden, over dit toekomstige dachten.
Zoo staan zij daar eveneens, als het getuigenis, van wat zij, die de figuren
aanbrachten, opvatten nopens de levenszegepraal van hen, die daai rus tem
Zooals vrome Christenen, - ik spreek nu eerst van Chnstenen, die met tot
de Roomsche Kerk behooren en geen bidprentjes voor overledenen plegen saam
te stellen - na het overlijden van een liefdadig, geloovig mensch, spreken .
i n

TOT RECHT BEGRIP D E R ZAAK

51

De Heer zal hem (haar) genadig zijn, want hij (zij) was goed voor de armen
of was standvastig in de rechtvaardigheid . Beeld dat nu in steen- of schilderwerk uit, het getuigenis is hetzelfde. Het geeft terug, wat men gevoelt, als den
grond der innige, blije overtuiging, dat de overledene in de eeuwigheid 's levens
eindzegepraal won.
Roomschen schrijven op een bidprentje : Hij (zij) opende zijn (haar) hand
voor den behoeftige , De rechtvaardige leeft door het geloof .
Die het bidprentje samenstelt, geeft met deze woorden zijn overtuiging weer,
dat milddadigheid jegens de armen, of dat geloofstrouw voert tot God in den
Hemel.
En deze woorden geven k weder, wat als de levensdaad wordt gedacht
in den overledene, die dezen gevoerd heeft naar zijn hemelsche bekroning.
Dat is 't logisch begrip van een bidprentje.
De Catacomben-figuren op de graven zijn bidprentjes in steen of schilderwerk ; de idee is dezelfde.
En zij geven dan ook van zelf, gelijk zulke bidprentjes, de lijn aan,
waarlangs de overlevenden, in hun gebeden voor de overledenen, hun geest en hun
hart laten gaan.
Heer, erbarm U over Uw dienaar, gedenk zijn liefde voor de armen, vergeef
hem, terwille van zijn naasteliefde, wat hij mogelijk tegen U misdreef .
Heer, Gij weet, dat deze man een zondig mensch was, maar gedenk zijn
groot geloof, vervul in hem Uwe beloften, die Gij hebt uitgesproken over hem,
die leeft uit het geloof .
Is dat niet het heel spontaan gebed, dat, door den tekst van 't aangehaalde
bidprentje, voor den overledene oprijst uit de ziel ?
De Catacomben-figuren hebben, met hun symbolische figuren, hetzelfde
gevolg (74).
1

De schilder of beeldhouwer dier figuren spreekt er dus vooreerst in uit, hoe


hij, als Christen, zich de eeuwigheid voorstelt, waaraan het graf hem denken
doet ; blijkbaar komt hem, aan het graf, een zegepraal-idee voor den geest, stelt
hij zich de toekomst, na het graf, vr als een heerlijke overwinning.
Op de tweede plaats geeft hij verschillende figuren, die als om de overwinnings-afbeelding worden gegroept ; zij geven als de lijnen aan, waarlangs hij
zich denkt, dat de levenszegepraal in de eeuwigheid bevochten wordt.
Mag ik het nu in geijkte, meer wetenschappelijke termen uitdrukken ?
Subjectief (voor den maker zelf) duidt de symboliek der Catacomben-

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

figuren aan hoe de schilder, de beeldhouwer, zich de toekomstigheid na den dood


denken namelijk als een victorie over het aardsch vergankelijke na harden levensstrijd, - en de levensdaden, die, in hun opvatting, tot deze levenszegepraal
opvoeren.
Objectief (voor de overledenen zelf) duiden de symbolische figuren der Catacomben aan, dat deze overledene, op wiens graf de figuren staan, in de schatting
dan van den kunstenaar, tot deze victorie opsteeg, en door welke levensdaden
deze man deze vrouw, dit kind tot den triumf des hemels zich bereidden (75).
Spreken de figuren met op een bepaald graf, doch in een gang, op een muur dezer
Christelijke doodenrijken, dan gaat de grootsche levensgedachte zoowel van de
eindzegepraal als van de daad, die deze wint, over vele graven tegelijk uit.
Zij zeggen steeds in fresco of marmertaai, dat deze geloovigen, door het
beleven der in symbolische vormen uitgebeelde, overtuiging, de eeuwige zegepraal wonnen, - zij zijn, wil men het zich eenvoudig voorstellen, bidprentjes in
schilder-of beeldhouwwerk.
Met dezelfde bedoeng. met dezelfde beteekenis, met dezelfde uitwerking (76).

Het behoeft wel geen betoog meer, dat de symbolische figuren derhalve
logisch in twee groote groepen moeten vallen :
Vooreerst de groep, die de levenszegepraal na den dood symboliseert.
Vervolgens de groep, die deze overwinnings-idee omstuwt, die symboliseert,
wat door de eerste Christenheid bij het graf werd gedacht als de waarborg dezer
^ D a t ik thans als bekend onderstel, hoe de Catacomben graf-symboliek
aanbieden, hoe zij afbeeldingen geven, ontstaan in de eerste eeuwen des Christendoms hoe de voorstellingen Christelijk zijn en niet heidensch, - dat ik dit thans
onderstel, is, meen ik, na het bovenstaande, mijn eerlijk, goed recht.

I X . D E CATACOMBEN-FIGUREN MOETEN VERKLAARD


UIT HET MIDDEN (MILIEU), WAARIN ZIJ ZIJN ONTSTAAN.

Het midden is vooreerst de gewijde omgeving van het graf.


Men hoeft nog niet juist in de hooge zielestemming te leven, waardoor de

TOT RECHT BEGRIP D E R ZAAK

53

Rossi keer op keer in de Catacomben biddend neerknielde, en waardoor Philippus


Nerius er de nachten overwegend doorwaakte. Maar als men niet iets gevoelt, van
wat zoo innig treft in het werk Roomsche schoonheid van Molkenboer, waar
deze schrijver zijn Catacomben-bezoek met zooveel piteit en heilige geestdrift
verhaalt, dan moet men er liever over zwijgen. De Catacomben-vraag is heel iets
anders, dan het nasnuffelen van bijvoorbeeld de reisroute van Vasco de Gama of
de historie van Jacoba van Beieren. Dat is zuivere historie ; de Catacombengeschiedenis is wel degelijk het mede-aanvoelen van de heilige graf gedachte, die
door deze gewijde duisternissen zweeft. Wie daar binnentreedt, enkel gewapend
met de opgestoken kuif van een ongeloovigen criticus, zal even bedrogen uitkomen, als de man, waar Hugh Benson den spot mee drijft in zijn meesterwerkje :
Christus in de Kerk (77), die de symphonie van Beethoven wil verklaren met
trillingen of de schoonheid der bloem met chemische formules. Ook het gemoed
heeft zijn rechtmatige sfeer en het verstand kan het gemoed niet op eigen gelegenheid uitleggen. De Catacomben-symboliek eischt, dat men ze late in 't milieu
(midden) waarin ze werd geboren : de gewijde gemoedssfeer der geloovige
ziel. Daar leeft ze, daar spreekt ze, daar komt ze met volle kracht tot den beschouwer. Wie ze gewelddadig rukt uit haar natuurlijke sfeer, vermoordt ze. Dan
houdt men niet over, dan het doode, zwijgende element ; maar dit element zwijgt
niet, daar het niet getuigen kan, maar, omdat men het tegennatuurlijk heeft
verwrongen.
De schuld ligt niet bij de Catacomben-figuur, maar bij het gemis aan juiste
waardeering van den al te eenzijdigen beoordeelaar.

Eerlijk was de erkentenis van den Duitschen geleerde, die mij op mijn terugtocht uit de Catacombe van Petrus en Marcellinus vergezelde, 16 April 1926. Wij
hadden deze bezocht onder geleide van Mgr. Dr. Kirsch, in tegenwoordigheid van
den bekenden Bollandist Delehaye en andere geleerden. De verklaring was, gelijk
men van Mgr. Dr. Kirsch kon verwachten.
Ik verstoutte mij, met den Duitscher terugwandelend, die jarenlang studeerde
aan 't Duitsch Instituut te Rome, dezen te vragen : Zou ik mij vergissen, zeg
U mij eens open, wat U denkt, als ik meen, dat per slot van rekening scholing te
Rome zelf noodig is, voor ons, kinderen van het Noorden ? Zou het niet waar zijn,
dat men niet missen kan de middellijke of onmiddellijke aanraking met de zuide-

54

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

lijke mentaliteit, omdat de noordelijke er te veel van verschilt ? Zou U denken,


dat men overdrijft, als men zegt, dat stukken, die geworden zijn uit de ziel van
zuidelijke Christenen en dagteekenen uit de eerste eeuwen des Christendoms,
stellig niet kunnen verklaard worden met de mentaliteit van ongeloovige noorderkathedergleerden uit de twintigste eeuw ? Da haben Sie ganz recht, luidde
het eerlijke antwoord, Gij hebt groot gelijk .
Het schijnt mij hetzelfde, als Japansche monumenten te willen verklaren
met de opvattingen van Hongaren. Dit leidt begrijpelijkerwijze tot niets.

Het leidt ook tot niets, de Catacomben-figuren uit de verte te beoordeelen.


Dat begreep de Valkenburgsche Commissie zoo goed, die telkens weder naar
Rome toog, om de werkelijkheid te aanschouwen.
Deze is zoo heel anders, of liever geeft zoo'n heel ander beeld, dan men uit
boeken vermoeden zou. Het getuigenis der steenen komt niet tot ons, tenzij men
de oude werkelijkheid voor oogen zie en onder den onweerstaanbaren indruk
gerake van den telkens overal weerkeerenden gedachtenkring.
Dan dringt zich aan het gezond verstand de gevolgtrekking op, dat deze
figuren-groepen opzettelijk aldus zijn gesteld, opzettelijk aldus de onder de symbolen verborgen waarheden getuigen op de graven.
Dien indruk geven boeken niet in die mate.
Monumenten getuigen nu eenmaal anders dan documenten.

Verstaat men de Catacomben-monumenten met de piteit, die zij eischen,


los van de vooringenomenheid, die het oordeel gevangen houdt, in den geest
der zuidelijke denkbeelden en denkwijzen, volgens de school der mannen, die
deze stukken in levens van toewijding ter plaatse hebben bestudeerd, dan zegt
het midden, waaruit zij zijn ontstaan, met overweldigende duidelijkheid hun
ware beteekenis uit.
Dat midden (milieu), waaruit zij moeten worden verklaard, is, zakelijk
beschouwd, de eerste Christenheid zelf.
Swoboda zegt het zoo goed : De monumenten moeten worden gezien met
de oogen van hen, die ze hebben gemaakt .

TOT RECHT BEGRIP DER ZAAK

55

Zoo is 't met alle monumenten. De naald van Waterloo te Soestdijk kan niet
verklaard worden met de mentaliteit van Groenlanders uit de twaalfde eeuw.
Enkel de historische omgeving, waaruit dit monument groeide, kan het redelijk
doen verstaan.
Een molentje, ergens in den gevel van een huis, vindt uitsluitend zijn juisten
uitleg uit den geest van hem, die het in den gevel geplaatst heeft. Het kan 't n
of 't ander voorstellen, het stelt inderdaad enkel vr, wat de maker bedoelde,
't Is aan 't molentje niet te zien. Het blijkt uitsluitend uit de opvatting van
dengene, die dit symbool in dezen gevel heeft laten metselen.
Zoo is het ook met de symbolische figuren op de graven der Christenen in
de Catacomben.
Zij moeten uit hun milieu, de eerste Christenheid, worden verklaard. Zij
eischen derhalve, dat men zich rekenschap geve van de mentaliteit der Christenen,
welke beheerscht werd door zeer scherp geteekende denkbeelden, waarvoor zij
leden en stierven, die hun leven waren en hun ziel, die zij putten uit de heilige
Boeken en uit de gewijde geschriften dier dagen.
Die de figuren lieten maken en veelal ook maakten, waren de Christenen der
school van het Evangelie ; Christenen, die dachten langs de lijnen door Christus
aangeduid ; Christenen die de brieven van Paulus, vooral dien aan de Romeinen
kenden ; Christenen die niet onkundig waren van de brieven van Petrus en
Joannes, die, althans stellig de meer ontwikkelden, den brief van Clemens voor
de hoofdzaken in zich opgenomen hadden ; die geschoold waren in dat boekje uit
80 tot 85 Van onze jaartelling : Leer der Apostelen , Christenen, die de veelvuldig verspreide apocriefe boeken kenden (79) en voor wie de brieven van Polycarpus en Ignatius, de Apologien van Justinus, de hoofdlijnen der werken van
Tertulliaan, Irenaeus niet vreemd kunnen zijn geweest.
Dat er tal van Joden onder de eerste Christenen waren, lijkt aan geen twijfel
onderhevig; dat, onder deze, minstens de beter gestelden, niet onkundig waren
van het Oud-Testament, zal wel niemand tegenspreken. Ook zijn de toespelingen
van Christus en de vroegste kerkelijke schrijvers op sommige verhalen uit het
Oud-Testament talrijk en duidelijk.
Zeden en gewoonten der oudste Christen-geslachten spelen mede een rol
in het natuurlijke midden, waaruit de Catacombenstukken ontstonden.
Tenslotte mogen de oude liturgien niet worden voorbij gezien.
Dezer datum vaststellen, zal misschien immer onmogelijk blijven. Maar het
is volstrekt niet moeilijk te begrijpen, dat zij dagteekenen uit de eerste tijden des

56

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

Christendoms. Zij worden meest geheeten naar de stichters der Kerken, of naar
een zeer op den voorgrond tredenden bisschop. Wij kennen de Liturgie van
Jacobus, (apostel, bisschop der Kerk van Jerusalem), de Liturgie van Marcus,
(evangelist, bisschop van Alexandri),van Joannes Chrysostomus (Constantinopel),
Cyrillus, Basilius, Gelasius. Zelfs spreken sommigen van de Liturgie van Petrus
(Rome). Men kan bezwaarlijk aanvaarden, dat deze liturgien zouden heeten naar
mannen, die althans niet in de hoofdlijnen deze eeredienstregelingen hebben
getroffen ; overigens komen zij in zooveel hoofdpunten overeen, zelfs in termen
en uitdrukkingen, dat men onweerstaanbaar in een tijd wordt teruggeplaatst,
toen de Christenen nog een kleine onverdeelde, gelijkvormige gemeenschap samenstelden. Cyrillus en Chrysostomus, schrijvend in de vierde eeuw, toonen bovendien in hun geschriften, dat zij zich de liturgien als reeds lang bestaand
dachten. Zoo voeren de liturgien ons naar de alleroudste Christentijden terug.
De monumenten der Catacomben moeten derhalve begrepen worden uit dit
groote midden van Evangelin, kerkelijke geschriften, zeden en gewoonten,
liturgien, waaruit zij heel ongedwongen zijn ontstaan.
Zij geven in beeld, wat in de geesten der Christenen leefde, door tal van
verscheiden, doch harmonisch zich aanvullende geschriften dier dagen.
Het kon niet anders, of dit spontane, zuidelijke volk ging uitdrukken in
tastbare vormen op de graven, wat, in verband met het graf, hun denkwijze
beheerschte, hun gemoed vervulde.
Beziet men de Catacomben-figuren aldus, uit dit natuurlijk midden, men
beziet ze, gelijk Swoboda rechtens vordert, met de oogen van hen, die ze maakten.
Men heeft dan kans ze te verstaan.
Neemt men ze buiten dit verband, breekt men ze los uit hun normale omgeving, zij staan menschkundig onverklaarbaar vr ons, daar zij hun ondergrond
verliezen.
Houdt men ze in 't verband, waarin zij behooren, zij bieden het meest
gewone verschijnsel ter wereld. Men zou zich redelijkerwijze verbazen, als zij
niet prijkten op de wanden dezer wijdingvolle begraafplaatsen uit den eersten
Christentijd.

TOT RECHT BEGRIP DER ZAAK

57

3 DE LOGISCHE OPZET VAN DIT BOEK


Gelijk ik boven reeds besloot, gaat het getuigenis der steenen, wel verstaan,
in dubbele richting.
Vooreerst : luid sprekend van zegepraal over den dood.
Vervolgens : van zekere ideenwereld, die in verband met deze zegepraal
werd gedacht, daarmee samenhangt, als de oorzaak met het gevolg.
Zoo ligt het voor de hand, dit boek in twee afdeelingen te splitsen.
I. De voorstellingen der levenszegepraal.
II. De voorstellingen der gedachtenwereld, welke de eerste Christenen beheerschte, en, in hun opvatting, tot die zegepraal leidde.
Zoo getuigt ook, mag ik dit voorbeeld nog herinneren, de tekst van
een bidprentje. Er ligt ontegenzeggelijk verband tusschen den tekst en de hooprijke verwachting der eeuwigheid ; niemand schrijft, om iets te noemen, op zulk
een herinneringsplaatje : Zalig zijn de vreedzamen, want zij zullen kinderen
Gods genoemd worden , als het bidprentje een bekend twistzieke vrouw betreft ;
dit ware immers bijtende ironie.
Het oorzakelijk verband nu is hetzelfde, of men zijn denkbeeld in woord,
schrift, of symbolisch schilder- en beeldhouwwerk uitdrukt.
Steeds wordt hetzelfde getuigd : vooreerst, hoe de maker zich voorstelt, dat
de Christen de levenszegepraal wint.
Vervolgens : door de trouw aan welke opvattingen hij of zij, die daar rust in
het graf, de eeuwige heerlijkheid heeft gewonnen.
Zoo klinkt dan het dubbel grafgetuigenis der Catacomben ons duidelijk toe.
Het getuigenis werd door de wijding dezer heilige plaatsen ingegeven, ging,
in harmonie met de graf muren zelf, van de grafsteenen uit en moest veelal symbolische vormen aannemen in deze doodenhallen van een volk van zuidelijke
verbeeldings- en uitzeggingskracht; het was de weerklank der Christelijke denkbeelden en gevoelens dier tijden over het hiernamaals in verband met het sterfelijk
afgesloten bestaan.
Dit getuigenis verstomt niet, het blijft op de doode steenen in onsterfelijk
levende vormen spreken van de zegepraalgedachte der oudste eeuwen des Christendoms en van de banen, waarlangs men in die tijden overtuigd was naar de glorieuze eindoverwinning op te gaan.

EERSTE AFDEELING

D E SYMBOLISCHE

VOORSTELLINGEN

DER LEVENSZEGEPRAAL

Merkwaardig is de soberheid der Catacomben-voorstellingen van de graf overwinning over den dood. Deze schijnbare eentonigheid vindt echter haar natuurlijke verklaring in het symbolisch karakter der figuren, waarvoor boven aandacht
werd gevraagd, en niet minder in de omgeving, waarvoor deze afbeeldingen op
de graven werden geplaatst : het volk der Christenheid. Voor het volk werden
zij immers in het algemeen bedoeld. "Daardoor gaan zij ook meestal niet boven
het. gewone volksbegrip uit en stellen bijna immer het denkbeeld in klare,voor de
hand liggende vormen voor oogen (80).
De groote Christelijke levensidee werd door Christus zelf in een magistraal
levensprogram vast omlijnd : In de wereld zult gij vervolging lijden, maar
vreest niet, ik heb de wereld overwonnen (81).
Kon echter deze gouden einder van blije, hemelsche verwachting, bevrijding
na verdrukking, zegepraal na strijd, levensvolheid na levensnood, voor het
Christelijk volk in treffender en lichtbegrijpelijker vormen worden uitgebeeld,
dan in figuren ontleend aan het oud en nieuw Testament, die deze overwinningsgedachte voor den geest roepen ? Immers neen.
Zoo zullen dan, onvermijdelijk in beperkte verscheidenheid, de symbolische
voorstellingen der levenszegepraal ons voor oogen rijzen in figuren uit de gewijde
boeken en wel in zulke figuren, die ons dezen levenstriumf herinneren.
Petrus, de Prins der Apostelen, wijst herhaaldelijk de Christenheid heen naar
den strijd, die de victorie der toekomst waarborgt (82) ; Paulus, de Apostel der
volken, in zijn brieven aan de Corinthirs, de Philippers, de Hebreen (83, 84, 85)
en de Apostel Jacobus spreken niet anders (86), eveneens Joannes in zijn boek der
Openbaring (87).
Men kan zich echter de eerste Christenheid niet denken geheel buiten de
gedachtensfeer, waarin zij door Christus en de Vaders hunner gedachtenwereld
werd geplaatst.
Deze veronderstelling zou, in deze menschen, zelfs ongerijmd zijn. Of zouden
deze vurige geloofshelden mogelijk hun heilige boeken niet hebben liefgehad ?
Gekend hebben zij ze zeker. A l hadden zij deze, bij gebrek aan genoegzame ver-

62

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS

DER CATACOMBEN

spreiding niet allen in handen. Wij weten immers van Justinus, uit de helft der
tweede eeuw dat, van den Apostolischen tijd af, de Christenen in hun bijeenkomsten de heilige boeken hoorden lezen. Kan het ook anders ? God kon toch niet
aan'heige mannen ingeven (88) deze richting-biedende boeken te schrijven,
terwijl de vurige, eerste Christenheid deze doelloos en nutteloos aan zich voorbij
liet gaan.
.
.
,
Stellig kenden dan de oudste geslachten der Christenheid althans de
hoofddenkbeelden der gewijde schrijvers, die God geroepen had, om de heilswaarheden in vasten vorm te gieten.
De Christenschare had deze denkbeelden reeds in zich opgenomen uit de prediking (89), welke de eerste Christenheid vormde ; in de Heilige Schrift werd hun
derhalve bekende waarheid herinnerd.
Deze bewaarden zij met eerbied, met kinderlijke liefde voor hun blij en hoopvol geloof. Zoo ging zich heel natuurlijk op de graven de juichende verwinningsidee
in schriftuurlijke vormen openbaren.

Rees overigens niet, telkenmale als zij een martelaar of martelares het doodenrijk binnendroegen der Catacomben, de stralende graf-idee voor den geest dier
groote lijders, straks mogelijk zelf bebloed en verminkt deze gangetjes ingedragen '
Moest niet dag aan dag hun de levens- en wereldgedachte van Christus voor
den geest komen ? Lichtte de eeuwigheidsvictorie niet uit vele groeven, groot
en klein eenvoudig en met versierselen gesmukt, hen tegen ? Wie dwaalt n nog
langs deze onafzienbare gravenreeksen, zonder den huiver der eeuwigheid te
voelen > Zouden enkel de menschen, wie deze graven raakten, koud, onbewogen,
zonder iets van het uit den dood hier opbruisende leven waar te nemen, m deze
gangen tusschen hun dierbaren door, hebben rondgeloopen ? Zonder de overwinningsidee gelijk Christus en de apostelen deze uitbeeldden voor den geest te
zien oprijzen, geweldig als in onweerstaanbare vaart meenemend hun bede zid
naar omhoog ? Zou het graf hun niet hebben gezegd, wat het onsterfelijk spreekt
tot ns ? Wij denken aan de aangevoerde teksten van Christus en de apostelen
in deze onderaardsche heiligdommen van martelstrijd en martelvictorie - de
eerste Christenen hebben het stellig k gedaan. En als vanzelf de gedachten, hun
door de heilige boeken aangegeven, uitgebeeld in symbosche vormen.

DE SYMBOLISCHE VOORSTELLINGEN DER LEVENSZEGEPRAAL

63

Sla ook de bladzijden op, waar Ruinart de getuigenissen der geloofshelden


en heldinnen voor de heidensche rechtbanken heeft vereeuwigd. Daar laait de
brandende liefde uit, die staalt hun levensstrijd, die moed instort en kracht, om
te kampen den grooten kamp... Zoo juichen en jubelen zij... Christus zal hen
kronen in de eeuwigheid... de sterfelijke rechter deert hen niet... de martelie der
lichamen schrikt hen niet af, zij beduidt niets in vergelijking met de eeuwige
kroon... De opstanding is hun verzekerd na den bitteren levensnood... God is
trouw in Zijn beloften van heil en zegepraal... Zij weten, als Job, dat hun Verlosser
leeft, en dat Hij hen opwekken zal in den jongsten dag... Zij haken ernaar te
sterven..., want de dood is gewin, daar hij in 't leven verzinkt en verdwijnt... Z
zingt hun ziel zich uit vr de rechtbanken der heidenen in het aanschijn hunner
haters en dooders... E n keer op keer breekt het eeuwigheidsgeluid dezer stervensblije helden de geestdrift los van een heiden, die het bovenaardsche gejubel
verstaat, en hij snelt den getergden, geslagen, afgestreden, doorwonden Christen
ter zijde... : Ik wil k Christen zijn, ik wil sterven met hm !...
Dat is reeds op aarde de zege over den dood.
Waar bleef bij hen, o dood, uw prikkel ? Gij werdt verzwonden in de zegepraal (90).
Z was de dagelijksche ondervinding der eerste Christenheid, zij tastte
als met de handen de werkelijkheid der overwinningsbelofte van Christus, hun
Meester, en van diens apostelen, hun leeraars.
Zij konden niets anders dan, wat hun ziel dus vervulde uitbeelden op de
graven, in de hun dierbaarste, heiligste figuren.

Treft het ook niet den opmerkzamen geest, dat men in een gebed, 't welk in
de Apostolische instellingen uit de tweede helft der derde eeuw wordt gevonden,
den tekst ontmoet : Wij gelooven ook aan de Verrijzenis, want de Heer zelf is
verrezen. Hij is het, die Lazarus tot het leven terugriep. Die de dochter van
Jarus en den zoon der weduwe deed opstaan uit den dood... Hij is het, die Jonas,
na drie dagen, levend en ongedeerd heeft bevrijd uit den buik van het zeemonster,
die de drie jongelieden te Babyion verloste uit den vuuroven, en die Danil

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN


4

beschermde tegen de muilen der leeuwen. Hij kan ons ook bevrijden van den
dood (91).
Paus Damasus (t 384) getuigt ongeveer hetzelfde in zijn grafschrift : Hij,
die wandelde op de onstuimige golven, Die het leven geeft aan de graankorrels,
welke sterven in de aarde, Die Lazarus van de banden des doods kon bevrijden.,
zal ook mij, Damasus, opwekken, omdat ik geloof (92).
Is het niet alleszins merkwaardig, dat deze en voorts vele andere figuren,
die als vanzelf de gedachte opwekken aan de heel bijzondere hulp Gods in hoog
gestegen gevaar, herinnerd worden in de gebeden, die de Roomsche priester
bidt in de laatste ure van den stervende ? Dan, als de eeuwigheid onweerstaanbaar voor den geest rijst, denkt het liturgisch gebed der Roomsche Kerk juist aan
al de symbolische personen der Catacomben : Heer, bevrijd zijn of haar ziel,
gelijk Gij Jonas... Danil... No... Susanna... Lazarus... de jongelingen in den
Babylonischen oven hebt bevrijd... Op veel andere figuren wordt nog gewezen
in dit symbolisch gebed, doch 't is voor mijn doel voldoende, te herinneren, dat
het symbolisch gebed en de symbolische afbeelding elkaar dekken. Aan louter
toeval denken, lijkt mij niet voor de hand liggend. Eerder schijnt aannemelijk,
dat ook hier de geschriften het normale midden waren, waaruit de voorstellingen
groeiden, en dat de kunstenaars vaak onder leiding van de Kerk,waaraan de Catacomben reeds op 't eind der derde eeuw behoorden (93), de meest bekende figuren,
die het krachtigst de zegepraal in Gods kracht over nood en dood in de gedachte
opriepen, uit oude documenten hebben gelicht, om ze, in kleuren en lijnen, de
groote Christelijke overwinningsidee van het graf te doen getuigen.
No, Danil, Jonas, de drie jongelingen, Lazarus, komen in zoo opvallende
menigte 'voor, dat deze verklaring van Pater Sisto Scaglia (94) mij allerminst
onnatuurlijk voorkomt. Symbolisch zijn zij zonder twijfel (95), gelijk de overige,
waarvan ik nu afbeeldingen wensch te geven. In sprekende trekken getuigen zij
op het Christen-graf de eindzegepraal over 's levens verdrukking en angsten, over
tyrannen-martelie en lichamelijken dood.
In de kracht van den God des levens, die over dood en leven regeert.

Een gebeurtenis, die als van zelf moest teruggeroepen worden in den geest
der Christenen, die in Christus' Godskracht de levensvictorie van den dood, over
het graf heen, verwachtten, was onloochenbaar de indrukwekkende opwekking
van den reeds drie dagen in 't graf liggenden Lazarus. Rustig, met kalme majesteit, verhaalt Joannes het overweldigend machtsbetoon van Jesus van Nazareth
aan het graf van Zijn vriend (Jo. xi). Eerst Martha, later Maria aan de voeten
geknield van den geliefden Meester, smeeken het schier onmogelijke, het ongehoorde, dat zij nauw durven uitspreken.
Jesus is bewogen en weent. Dan, staande aan 't graf, heft Hij oog en stem
op tot den Vader en getuigt, dat niet voor Zich, maar opdat alle omstanders in
Hem mogen gelooven , Hij Zijn Koningsmacht over den dood openbaren zal...
Lazarus, kom uit [ ... E n Lazarus komt uit en leeft. Op het zien van dit wonder
gelooven velen in den Godsgezant.
Moest dit aangrijpend, beslissend gebeuren niet onuitwischbaar den geesten
zijn ingeprent ? Zooals Lazarus, zoo ook wij... In dezelfde Christus-kracht...
Wij zullen met Hem verrijzen... De dood is Zijn machtelooze slaaf...
Lazarus' opstanding uit den dood, op de stem van Christus, het onderpand
en de figuur van de verrijzenis der dierbaren... Klaar zeide de Onverwinbare aan
Lazarus' graf : Ik ben de Opstanding en het Leven (Jo. x i , 25) en die in Mij
gelooft, zal, ook als hij gestorven is, leven (t. z. p.).
Dit moest aan het graf der dierbaren rijzen vr den geest. Dit moest heel
natuurlijk de symboliek worden, waarin de Christenen de zegepraal van den in
Christus geloovige gingen uitbeelden.
De oudste voorstelling is uit de Grieksche kapel van Priscilla. Zij dagteekent
uit het begin der tweede eeuw (96) ; Christus komt niet op de afbeelding voor.
Lazarus heeft het graf verlaten, en staat nog heel onder den indruk van het geweldig en verbijsterend wonder. Eene voorstelling, die afzonderlijk bleef in de geheele
Catacomben-symboliek. (Fig 21).
Op andere schilder- of beeldhouwwerken, die Lazarus' opstanding ten leven
herinneren op de Christengraven der Catacomben, treft men steeds Christus aan.
Het Christelijk getuigenis der Catacomben.

66

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

Met bevelend gebaar roept Hij.Wien de Vader macht gaf over dood en leven (97),
die zelf het leven is (98), den gestorvene op uit zijn graf ; ofwel Hij raakt hem met
de roede Gods, met den
wonder-machtigen
staf.
De afbeelding van Fig. 22
is uit de 2 Sacramentskapel der Catacombe van
Callixtus (tweede eeuw) ;
die van Fig. 23 is van sarcophaag n 161 van het
museum van S* Jan van
Lateranen ; zij dagteekent
Fig. 21. Lazarus' opwekking uit de Grleksche Kapel van Priscilla.
^
vierde eeUW.
Belangrijk voor het
de

recht begrip van de symboliek der voorstelling is ongetwijfeld, naast het


eigen karakter der verwinningsidee, die op een graf onweerstaanbaar uit Lazarus'
historie tot ons komt, het schier immer boven in Lazarus' rustplaats prijkende
zegekransje. Z is toch stellig Lazarus niet begraven geweest, met een overwinningsembleem boven het hoofd!... E n Lazarus van sarcophaag 161 men zie
Fig- 23 is een vrouw. Meent men werkelijk, dat deze beeldhouwer, dat zoovelen vr en na hem zich vergisten... niet wisten, dat Lazarus de broeder van
Maria en Martha was ? Heer, als Gij hier waart geweest, mijn broeder ware niet

DE SYMBOLISCHE VOORSTELLINGEN DER LEVENSZEGEPRAAL

gestorven... I Wie z goed leest, dat hij de aan Jesus' voeten biddende Maria
niet vergeet, kan niet telkens z slecht lezen, dat hij over 't hoofd zag, dat
Lazarus een man was. Het was niet te doen om de geschiedenis, maar om de
idee . Deze vrouw wacht en wij wachten voor haar de opwekking, o Christus,
in de kracht, die van U over Lazarus is uitgegaan...
Deze symboliek is glashelder, de eenvoudigste kan ze verstaan (99).

Een andere veelgeliefde symboliek is die der drie jongelingen in den Babylonischen oven. Danil verhaalt de geschiedenis hoofdstuk III van zijn boek. Het
moedige drietal weigerde het tyrannenbevel van Nabuchodonosor in te volgen
en den afgod te aanbidden. Dan wierp de geprikkelde en gramme koning hen

Fig. 24. De drie jongelingen in het vuur van den oven.

in een oven, om daar den vuurdood te sterven. Maar de vlam greep wl de bedienaars van den vr in 't rond zijn heeten gloed werpenden oven, doch de drie
bleven ongedeerd. De Engel des Heeren voegde zich, zichtbaar voor den tyran,
bij de jeugdige helden en zij zongen en juichten doodverwinnend in het laaiende
vuur. Clemens van Rome, de derde opvolger van Petrus op den Pauselijken Stoel,
brengt reeds de zegepraal der drie onvervaarde belijders in verband met de
martelaren der Christenheid en Cyprianus neemt later dit denkbeeld gemakkelijk

68

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

over (100). E r is niemand, die deze symboliek op een graf niet onmiddellijk begrijpt.
2i
D< afbeelding van Fig. 24 is genomen uit Priscilla, (ariekscne Kapei. U O K
Fig. 25 is uit deze
zeer oude Catacombe ;
echter niet uit dezelfde
kapel. Zij is ook niet uit
de tweede, maar uit de
vierde eeuw. Men vindt
ze in kamer L . Merkwaardig is, dat hier de
jongelingen, als om hun
weigering te wettigen,
wijzen op een ster. Het
symbolische der voorstelling wordt daardoor
Ftg. 25. De drleljongelingen^welgeren, den afgod te aanbidden.
nog, zoo noodig, aangescherpt. Immers kunnen
zij niet anders dan de ster van Bethlehem, symbool van Christus' lichtende
komst ter wereld, bedoelen. Zij symboliseeren dus de trouw aan Christus van
hem, die rust in dit graf. Opziend naar Christus, weerstond hij de pomperijen
der tyrannen,die zijn: duivel, wereld en vleesch (101).

No uit de dreigende zondvloedgolven gered in kracht van God, is een ander


geliefkoosd symbool. De aartsvader, over den nood der tijden zegevierend en
veilig bewaard van den ondergang, door de Godskracht, die hem droeg op de
golven, dan door een duif met den vredetak in den bek verwittigd van zijn
redding, is hij niet een welsprekend symbool van zegepraal over bruisenden
levensstorm ? Toen immers de duif den tak aanbracht, was de aarde droog
(Gen. vin, 8, 9), het nijpend levensgevaar overwonnen.
Onze 'eerste afbeelding, Fig. 26, is uit de Grieksche Kapel (onder de Orante )
uit den aanvang der tweede eeuw.
Een andere, uit de vierde eeuw tot ons gekomen, afbeelding van den grijzen
aartsvader, die in groot geloof de ark binnentrad en door God werd gered (102),

D E SYMBOLISCHE VOORSTELLINGEN

DER LEVENSZEGEPRAAL

wordt gevonden in de Catacombe van Petrus en Marcellinus. Overduidelijk is zij


symbolisch of wel ze is dwaas; het is ongerijmd, tenzij men geen historie beoogt,
maar veeleer zinnebeeldige voorstelling, No af te schilderen als een jongen van

Fig. 26.

No's zegepraal. De duif boodschapt hem de blijde tijding.

ongeveer 20 jaar... De patriarch was immers zes honderd jaar oud (Gen. vu, 6),
en stond aan 't hoofd van een gezin ; nu vergelijke men Fig. 27.
Wie zich een oogenblik indenkt, welk een schrikwekkenden aanblik deze,
alle vlakten en dalen, heuvelen en bergen overschuimende, razende watermassa
moet hebben geboden, hoe daar, midden in dien allen in n grooten dood

jO

HET

CHRISTELIJK

GETUIGENIS

DER

CATACOMBEN

verzwelgenden en van alle zijden op de nietige ark opdringenden en losbeukenden

Fig. 27. No5 als jeugdig persoon, zegevierend over de woeste wateren.

verdelgingsvloed, No uitsluitend door Gods beschikking en Gods kracht werd


behouden, begrijpt licht, dat reeds Clemens Romanus (omtrent 96 van onze jaartelling) in No's redding een beeld zag van den triumf der martelaren over 's we-

DE

SYMBOLISCHE

VOORSTELLINGEN

DER LEVENSZEGEPRAAL

Fig. 28. No uit Callixtus.

relds drang en dreiging, daar ook zij, deze


uitverkorenen Gods, als No gered werden door den Heer van leven en dood
(!03)Nog twee afbeeldingen van No voeg
ik toe.
De eerste is uit de derde, de tweede
uit de vierde eeuw (Fig. 28 en 29).

Fig. 29. No op sarcophaag 176.

72

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

Talrijk zijn de voorstellingen van de kuische Susanna, schurkachtig belaagd


door twee verdorven grijsaards nog wel rechters van het Joodsche volk en
beschuldigd van de misdaad, waaraan dezen
zelf plichtig waren. Dan,
in haar verlatenheid en
dreigend doodsgevaar,
zond Gods goedheid haar
den Profeet Danil tot
een beslissende hulp.
De menschelijke
rechtbank had haar
reeds schuldig verkl aard
en veroordeeld, maar
God oordeelde anders ;
Danil trad krachtig op,
nam de twee booswichFig. 30. Susanna uit de Grieksche Kapel.
ten afzonderlijk in verhoor en bracht ze met elkaar in tegenspraak.
Zoo verwon de onschuld in onweerstaanbare kracht van Gods bijstand.
Kan sprekender symbool voor den geest komen van de vervolging der
onschuld in de martelaren en van de zege
over menschen-wreedheid en menschen-geweldenarij door deze
helden in Gods sterkte
bevochten ?
Tegenover Susanna's verdediging,
rechts als men de
Grieksche Kapel intreedt, ziet men een
pendant. Susanna beschuldigd door de grijze booswichten ; zij

Fig. 31. Susanna, beschuldigd door hare belagers.

D E SYMBOLISCHE VOORSTELLINGEN

DER LEVENSZEGEPRAAL

73

leggen, volgens gebruik dier tijden, haar de hand op het hoofd (Danil, x m 34)
als om te verzinnebeelden, de aanklacht, waarmede zij haar bezwaren. (Fig. 31).
De schilder dezer stukken kende blijkbaar Susanna's geschiedenis uitstekend.
Hij wist dan ook zeer goed, dat nooit een moment bestond, gelijk hij afbeeldde,
waarop, terwijl Danil Susanna verdedigde, de twee onverlaten de arme maagd
beschuldigden (Fig. 30). Toen immers Danil optrad, was Susanna reeds veroordeeld en de profeet bewees juist haar onschuld, door de twee grijsaards afzonderlijk
te ondervragen en ze met elkaar in tegenspraak te brengen. Het was dus blijkbaar in de afbeelding niet om de geschiedenis, maar om de idee te doen : de
verlossing der onschuld door 's hemels hulp. Dat is met andere woorden : het beeld
is symbolisch, verbeeldt de zegepraal door machtige hulp van God.

Van kindsbeen af kennen wij Jonas, die in den walvisch zat ... Voor de
eerste Christenen had hij wel een heel bijzondere beteekenis, door Christus' eigen
toespeling : Gelijk Jonas drie dagen en drie nachten in den buik van het monster
was, zoo zal ook de Zoon des menschen drie dagen en drie nachten in 't hart der
aarde zijn en dan verrijzen (104).

Fig. 32. Jonas van sarcophaag 67617 uil museum Kircher (4

de

eeuw).

Er is geen reden dan een symbolische denkbaar, waarom wij zoo telkens en
telkens in de Catacomben Jonas' historie op de muren zien afgebeeld ; hij herinnerde de voorspelling der toekomstige bevrijding, daar wij verrijzen zullen, met

74

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS

Fig. 34. Jonas van sarcophaag 59672 Kircher (3

de

DER CATACOMBEN

eeuw).

Christus (I Cor. xv, 22, 57, enz.). Zoo staan de Jonas-afbeeldingen als een teeken
van het machtig onsterfelijkheidsbewustzijn der eerste Christenheid.

DE

SYMBOLISCHE VOORSTELLINGEN

DER LEVENSZEGEPRAAL

75

Is Danil in den leeuwenkuil, die in biddende en zegevierende houding,


herhaaldelijk op een verhooging staat (105), waarop wij weten, dat vaak martelaren inCollosseum en Circus werden geplaatst, ten aanschuwe der tierende en

Fig. 36. Danil uit de Grieksche Kapel (2

de

eeuw).

bloedlustige menigte, is deze Danil tusschen de bedwongen leeuwen, die meest


in zittende houding naar hem opzien, is deze, de man die in nijpend gevaar zoo
zichtbaar door God werd beschermd en over de geweldige vervolging zegevierde,
niet een voor de hand liggend symbool der levensoverwinning over den dood in
Gods onweerstaanbare macht ? Zoo begreep het ook reeds Clemens van Rome in
zijn brief aan de Corinthirs (106).

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

Fit. 37. Danil uit de Catacombe der Jordani (<*- eeuw).

DE SYMBOLISCHE VOORSTELLINGEN DER LEVENSZEGEPRAAL

77

Deze oudste afbeelding (Fig. 38), is uit Domitilla, gebied der Flavirs, eind
der eerste eeuw. De sarcophaag (Fig. 39), is de zoogenaamde dogmatische. Zij dagteekent uit de vierde eeuw en is afkomstig uit de crypte der St-Paulus-kerk (107).

Moest niet licht de vergelijking van den akker met 't goede en 't door den
booze uitgestrooide slechte zaad, de akker, die aan 't eind der tijden den rijpen
oogst zou dragen, welken de Engelen Gods in de hemelsche schuren zouden verzamelen (108), doen denken aan de eeuwige vergelding, die uitgroeit uit den aan
wind, regen, hagel en ontij blootgestelden akker van 's menschen zorgelijk en
vooral voor de Christenheid dier dagen, ruw gepijnigd en fel geslagen bestaan ?
Moest niet de oogst, dien Paulus zag in den onsterfehjken horizon, de oogst, die
gewonnen wordt, waar gezaaid wordt in den geest (109), waar het genadeleven
zijn hemelsche aren schiet, in de gedachte komen van deze in Gods geest hun
leven offerende getrouwen ? Moest dit groote, waarvan Paulus gewaagt, als wij
't geestelijke uitzaaien (110), moest, waar te eindigen, Jacobus' landman (111),

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER

CATACOMBEN

die rijke vruchten wacht van zijn akker, niet voor den geest rijzen, waar deze
groote lijders alle vlagen van haat en vermaledijing, van vervolging en vermeiing over hun levensakker lieten uitrazen, enkel wachtend den eeuwigen oogst
uit een zaad, dat voor de woede en de verdorvenheid hunner belagers ongevoelig,
ja onbereikbaar was ? Stellig heeft het uitzicht op den onmetelijken eeuwigheidsoogst hen gestaald in den kamp, stellig kwam ook, wat voortdurend hun voor
den geest zweefde, heel spontaan op de graven der dierbaren.
E n wat Christus zoo herhaaldelijk aandringt (112), dat men zich zelf voor
Hem moet vergeten en verliezen, wat Hij in beeld brengt in den graankorrel :
Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, als de graankorrel niet sterft in de aarde, bh]ft
hij alln, maar als hij sterft, brengt hij vruchten voort , (Jo. x n , 24, 25), - kon
het anders of dit beeld, aan hun onmiddellijke omgeving ontleend, drong diep
door in gst en hart der Apostelen ? E n waar zij dezen geheel nieuwen en voor
heel het Christuswerk beslissenden grondregel der zelfverloochening in de gemoederen der Christenen moesten inprenten, is het daar niet zelfs hoogst natuurlijk
dat zij Christus' teekenende beeldspraak hebben overgenomen? Juist om het hee
nieuwe denkbeeld duidelijk te maken aan het volk. Ontstond als vanzelf met
aldus de vergelijking met de jaargetijden, waarin telkens weder de aarde als
sterft om op te rijzen in nieuw leven van altijd nieuwe jeugd ?
Zoo kunnen de afbeeldingen der jaargetijden op de Christen-graven evenmin
verwonderen als de afbeelding van de maaiende en schoven-bindende landlieden
op het graf van den H . Januarius in de Catacombe van Praetextatus (Fig. 40).

Fig. 41. De zomer. Grieksche Kapel <2" eeuw).


e

Fig. 40. De eeuwige oogst (4 eeuw), Praetextatus.

DE

SYMBOLISCHE VOORSTELLINGEN

DER LEVENSZEGEPRAAL

79

Een volkomen op zichzelf staand beeld is het levensschip uit de tweede


Sacramentskapel van Callixtus. Het dagteekent uit de tweede eeuw. Het grootsche
wonder van Christus, verhaald bij Mattheus (VHl, 23-27), het stillen van den
storm, was zeker zijn Apostelen bijgebleven. Hoe dikwijls zullen zij dit gebiedend
machtsbetoon van hun Meester over de ziedende golven hebben verhaald aan het
volk ! En met de geestdrift, die zich bij Mattheus gelijk bij alle Evangelisten

Fig. 42. Het schip In den storm. Op de voorplecht de geredde mensch.

bedwingt, doch die ongetwijfeld voor de majestueuze heerschappij van Jesus van
Nazareth in de harten der Zijnen bestond. De storm, dien Christus bedwong,
teisterde het arme scheepje van Petrus (113) maar Christus was met de Zijnen en
de storm zweepte machteloos de golven op tegen het want. Allen Vaders was dit
in den storm door Christus' wondermacht verwinnende scheepje, of wel het Christelijk leven, dat met Christus in den brandenden strijd zegepraalt, of, algemeener
nog, de in Christus' Godskracht triumfeerende Petrus-Kerk. Wie dan ook niet op
dit schip zijn, vergaan in de bruisende golven, gelijk de afbeelding laat zien.

Wie zich herinnert, wat boven werd uiteengezet, zal zich allerminst verwonderen, op de graven der Christenen uitgebeeld te vinden de opwekking ten leven
van Jarus' dochtertje (114) en van den zoon van Nam's weduwe (115). Lag het

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS HER CATACOMBEN

iet voor de hand, de hooge levensdenkbeelden, als waarvoor, om slechts een


enkel Oorbeeld nit taUooie aan te dniden, Panlus aandacht vroeg zijn Ron 6 ) : Voor U sterven wij den ganschen dag en w zn als schapen,
m
b
2 r s l a h t b a i geleid worden,, aan te vnllen me, de bhje verwachting . Maar
ZT dit alles om Hem, die ons heeft liefgehad,? Zoo waren dan de
^
"
dTn ootb "anden'tijd mets vergelding van de toekomstige
I n e dieTn ons zal geopenbaard worden ,, Door de onweerstaanbare Godskracht
van Jesus Christus, die ten leven doet opstaan in heerhjkheid.

dlrri

Flg. 44.
Sarcophaag 183 (4
z

F|. 43.
Het dochtertje van Jaftus.
Sarcophaag 116 <4 eeuw).

i
ae

weduwe.
eeuw).

De groote levensverwachting na den dood wordt ^ c h b g gevoed door h


bewustzijn dat men behoort tot de kndde van den Grooten Herder die de Goede
Herd bi'nunemendheid is (.17). K e Z * -napen kent en Zi,n leven voor
f
Ift Dte heT zoekt als zij verdwaald en verdwaasd wegvluchtten, Die hen

IZ^^

<>
8

met de

* T
onv

"

n k e l i i k e g l o r i e ver

zadigen zal, als Hij verschijnen zal, de Opperherder der zielen


Wie zon deze symboliek op een Christengraf met verstaan ? Tot Christus
^ L Z L
eeuwige velden .

deze Christen, nu draagt de Goede Herder hem (haar) op de

8l

DE SYMBOLISCHE VOORSTELLINGEN DER LEVENSZEGEPRAAL

Fig. 45. Herder met kudde uit Petrug en Marcelllnus (4

Je

eeuw).

Deze voorstelling is, enkel reeds in schilderwerk, tienmaal in de Catacomben


bewaard gebleven.

Als een van zelf zich opdringende aanvulling van het rustige denkbeeld, te
behooren tot Christus' kudde en diensvolgens de eeuwige feestvreugde der kudde
te mogen verwachten, komt de gedachte voor den geest aan die feestvreugde zelf.
Zoo kunnen de vele voorstellingen van blije feestmalen op de graven hoegenaamd
niet verwonderen. Zij brengen, van de alleroudste tijden der Catacomben-schilderingen, de hemelsche verkwikking en zaligheid vr den geest. In Domitilla treft
men reeds zulk een gastmaal aan uit de eerste eeuw. Het groot coemeterium van
S Agnes vertoont het banket, waarbij de vijf wijze maagden aanwezig zijn,
terwijl de vijf dwaze te laat kwamen (119). Wie verstaat niet, dat daar getuigd
wordt door den schilder der afbeelding : Die hier rust, was een der wijze maagden
en viert nu in den hemel het eeuwig feestmaal mede ? Wie denkt niet, bij het
zien van zulk een banket op een Christengraf, aan de woorden van den Goddelijken Meester : Gij zijt het, die met Mij gebleven zijt in mijn beproevingen,
daarom zult gij met Mij eten en drinken aan Mijn tafel in het Rijk, dat de
1

Het Christelijk getuigenis der Catacomben.

82

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

Vader Mij bereid heeft (Luc. xxn, 28). O neen, deze denkbeelden waren den
Christenen niet vreemd...

Fig. 46. Hemelsch banket. Petrus en Marcelllnus (4 eeuw).


d<

Sinds de tijden van den Apostolischen groet Pax tecum , Pax tibi (Vrede
zij met U), een groet, die sedert de derde eeuw overging in het beknopte In
pace (in vrede), te verstaan : In vrede moogt gij rusten (120), omzweefde
de rustige en opbeurende vredesidee de graven der Christenen. Zij sliepen immers
in Hem, Die onze vrede is , Die stond te midden der zijnen en sprak : Vrede
zij U , die vrede spelde aan zijn wieg te Bethlehem, die een vrede brengt, waardoor men de wereld niet meer vreest en die gewaarborgd is aan wie alle goed
verricht i (121). De olijftak werd van den vrede het natuurlijke zinnebeeld. Had
niet de duif aan No, ten teeken van den terugkeer van rust en vrede op aarde,
in den bek een olijftak aangebracht (122) ? Zoo kan het niet bevreemden, dat wij
soms twee olijftakken aantreffen, met daarboven geschreven den vriendelijken
heilwensen : in pace , in vrede . Het is werkelijk niet onverstaanbaar, dat de
duif prijkt op een marmeren plaat en naast haar het woord pax of in pace

DE

SYMBOLISCHE VOORSTELLINGEN D E R LEVENSZEGEPRAAL

83

ons treft; dat ze het vredessymbool in den bek draagt, of dat ze aan een olijftak
pikt, als om den vrede te genieten. Men behoeft niet hoog-dichterlijk aangelegd
te zijn, om dat te verstaan. Van den dag, dat de duif de gedaante werd, waaronder
Gods Geest zich vertoonde boven Christus' Hoofd aan den Jordaan, was het denkbeeld Duif als zinnebeeld van den hoogeren geest toch zeer toegankelijk voor
de Christenheid lag het voor de hand, de duif als symbool van 's menschen geestelijk deel te beschouwen. De Rossi heeft dit trouwens reeds lang afdoende bewezen (123). De duif met den olijftak beteekent dus eenvoudig : Uw geest ruste in
vrede , een bede, die wij herhaaldelijk ook in woorden vinden vertolkt. In pace
spiritus Silvani. Amen , In vrede ruste Silvanus' geest. Amen. (124) Het ware
niet moeilijk, een geheele verzameling van deze zegewenschen op de Christengraven saam te stellen. Met en zonder de herinnering, dat deze vrede (duif met
olijftak) der ziel door Christus wordt verzekerd ; Christus dan voluit genoemd
of in symbool van visch voorgesteld. Bijwijlen met toevoeging van het anker,
symbool der hoop, beeld van het Kruis, dat de hoop en toeverlaat is van den
Christen. Dit alles, lang reeds door de Rossi en Wilpert grondig bewezen,
is zoo klaar en sprekend, dat men er zich aanstonds rekenschap van geeft, hoe,
van de oudste tijden af, de Christenheid de duif met den olijftak als geliefkoosd
symbool op de graven der dierbaren afbeeldde, als een zegewensch hunner ziel,

Fig. 47. Duif aan anker (symbool van het kruis).

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN


4

die, over het graf heen, den dierbare volgde in den eeuwigen vrede, dien zij den
afgestorvenen in
Christus toebaden.
Het stuk van
Fig. 47 is n 67652
uit 't Museum van
Kircher,
vierde
eeuw. De duif gebonden aan het anker, symbool van
het kruis. E n ter
andere zijde van het
inschrift het monogram van Christus.
Fig. 48.
Duif aan olijftak met monogram van [Christus.
Christus bheerscht
het toekomstig leven van hem of haar, die daar rustte en Hem in het leven getrouw was.
In Fig. 49 nadert de duif met den olijftak een rustend lam; dit ligt bij
het anker (kruis), symbool van het op Calvari geslachte offerlam (126). Faustinianus wordt hier gedacht als in de vervulling van den zegewensch des vredes,
in de schaduw van het kruis, dat met het Goddelijk Offer den vrede der wereld
won, toen de rechtvaardigheid en de vrede elkander omhelsden (137). Dit beroemde stuk der tweede eeuw is uit het Lucinagebied der Catacombe van Callixtus. De Rossi heeft er
reeds uitvoerig over geschreven. Lij kt het denkbeeld van
den steen van Faustinianus
(Fig. 49) niet wonderveel op
dat van Fig. 48 ? Ook daar
de duif met den tak en Christus ; daar niet diens Kruis
maar diens monogram. Fig.
48 is uit Domitla, derde
eeuw.
Bekend zijn de drinkende duiven uit het onderFig. 49. Faustinianum.

DE

SYMBOLISCHE VOORSTELLINGEN

DER LEVENSZEGEPRAAL

85

stuk van het prachtig schilderwerk in het kamertje der vijf heiligen, Catacombe
van Callixtus, gebied van Liberius, vierde eeuw. Minder bekend zijn de onder
figuur 50 afgebeelde, een groep van hooge kunstwaarde uit de derde eeuw, die
gelicht werd uit het Baptisterium bij de Via Po te Rome. Twee duiven zijn verzadigd, een derde kwam zooeven aangevlogen, een vierde dronk zooveel zij verlangde en ziet om zich heen om den beker te verlaten. De zielsbevrediging van

Fig. 50. Duiven op bekers.

den Hemelschen overvloed, het rein begeeren, het zaligend genieten, 't is alles
uitgebeeld in deze schitterende symboliek.
Deze voorstellingen strooken met andere uit het Lucinagebied (tweede eeuw) :
een duif bij een anker en boomen (beeld van het Paradijs) en daarboven Urbica.
Deze dierbare derhalve gedacht in den hemel door de kracht van Christus' Kruis ;
daar, in de schaduw van Christus' Kruis rustend.
Een andere steen toont Phelicla als duif bij het Kruis en getuigt : O Phelicla, U zij vrede in den Heer . Dit alles is diepzinnig, troostrijk en onmiskenbaar duidelijk.

86

D E C H R I S T E L I J K E G E L O O F S S T U K K E N IN D E C A T A C O M B E N

Een symbolische verschijning, die herhaaldelijk in de Catacomben zelf voorkomt en op het beeldhouwwerk, dat uit de Christelijke begraafplaatsen naar
musea werd overgebracht, is de met wijd uitgebreide armen biddende figuur, die
in de Christelijke afbeeldingskunst den eigen naam draagt van Orante . Wie
in 't oog houdt, dat het woord werd afgeleid van 't Latijnsche werkwoord orare
dat is, bidden, verstaat het onmiddellijk: een biddende gestalte.
Een scherp-symbolische uitbeelding van wenschen en verwachtingen der overlevenden voor hun dierbaren, die hen vooraf gingen in de triumfantelijke eeuwigheid. Daar denken zij zich die afgestorvenen, waar zij zelf eenmaal hopen te
geraken, daar stelt hun heilige verwachting zich vr, dat dezen bidden voor
die hun lief waren in het sterfelijk bestaan.
Deze figuur moet, om dit eigen denkbeeld uit te drukken, beperkt worden tot
de biddende figuren, die op de graven werden afgebeeld, in den tijd dat de grafsteden nog als zoodanig in gebruik waren, en die ook geen bepaalde Bijbelsche
personen voorstellen. Dit dringt zich logisch op (128).
Het gaat derhalve enkel over die biddende figuren, welke als algemeene symbolische voorstellingen mogen gelden.
Mt en zonder naam staan zij vr ons op de graven, biddend op de wijze,
waarop men in die dagen placht te bidden, namelijk met uitgebreide, omhooggeheven armen. Zij bidden, zij aanbidden niet. Het aanbiddingsgebaar verschilt aanmerkelijk, gelijk Wilpert met tal van voorbeelden verduidelijkte (129).
Zij stellen afgestorvenen vr, gelijk nog niemand in ernst ontkende. Dit is
onmiddellijk duidelijk, daar dikwerf de naam der overledenen op het graf is
toegevoegd.
De zin nu der voorstelling dezer biddende figuren van afgestorvenen wordt
begrepen, door wie zich herinnert, wat de geschriften ons openbaren, als de opvatting der eerste Christenen over hun dierbare dooden. Dit onderwerp kan ik
hier slechts even aanroeren, ik kom er uitvoerig op terug in het Hoofdstuk over
de : Afgestorvenen , doch om de Oranten te verstaan, moet men in 't oog
houden, wat de overlevenden wenschten en wachtten, daar, waar de Christelijke
grafgedachte hen onontkoombaar aangreep, in de tegenwoordigheid van het
Christelijk graf.
Wat wenschten zij daar, wat wachtten zij daar ?
Als van zelf ging hun geest allereerst uit, over de grenzen des levens heen,
naar den hemel der bekroning en zij wenschten onweerstaanbaar hun dierbaren
den eeuwigen vrede toe... Een paar grepen... Gaudentia moge in vrede worden

D E SYMBOLISCHE VOORSTELLINGEN

DER LEVENSZEGEPRAAL

opgenomen... Ursula, moogt gij in Christus worden ontvangen... zulke heilwenschen zijn ontelbaar. Zij verlangden voor hun dierbaren het hoogste, het
onsterfelijk vervullen der Christelijke zielsbegeerten, het zaligend opgaan in den
vrede Gods na 's levens harden strijd. E n in blij verschiet zagen zij hun in Christus
afgestorvenen in de heerlijkheid Gods, die zij, dien God getrouw, hadden verdiend door hun vroom Christen-leven.
En naast dien heilwensch voor de overledenen, die als van zelf vertrouwvol
opging in de gerustheid, dat zij het lot der Heiligen deelden, drong zich bij deze
graven in hun geest de gedachte op der glorieuze levensbekroning, die het deel is
der trouwe plichtsbetrachting en der gestadige wereldverachting voor Christus'
Naam ; een levens-verheerlijking bij God, die aan deze verwinnaars titel en als
vanzelf sprekende aanspraak gaf, om voor de nog levende broeders en zusters
voorspraak te worden bij God, in Wiens onverminderbare en onuitputtelijk-rijke
vriendschap zij nu leefden. E n dan brak zich vanzelf de zucht huns harten, de
hoop, de verwachting baan, naar het voorsprekend gebed dier nu in Gods Hemel
verheerlijkten, die daar voor de wl verlaten, maar niet vergeten broeders en
zusters konden smeeken, die nog strijden moesten hun onverdroten levensstrijd.
Uit deze smeekingen in het hoofdstuk over de Afgestorvenen eene bloemlezing ; nu volstaat het, voor het recht begrip der Orante -figuur, een paar
voorbeelden te herinneren... Sabatius, zachte ziel, bid en smeek voor Uw broeders en kameraden... Atticus, uw geest ruste zacht en bid voor uw ouders...
(130).
Uit deze twee gedachten, die aan de graven der Christenen onweerstaanbaar
moesten oprijzen, uit dit wenschen en wachten groeide de Orante -figuur.
De overlevenden dachten zich hun overledenen als van zelf in de heilige plaats
Gods, in de zegepraal der eeuwigheid, die zij hun toewenschten, zij dachten
zich eveneens die beminde afgestorvenen als vanzelf voor hen biddend, daar, waar
hun gebed machtig drklonk tot God.
Kan het dan een oogenblik bevreemden, dat dit zuidelijk volk, gewoon aan
kunstzinnige symboliek, de afbeelding ging scheppen, die men van de vroegste
tijden, tweede eeuw in de Catacomben ontmoet: de Orante de, in heiligengewaad uitgedoste, biddende figuur ? De slanke gedaante, met wijd-open armen
biddende in het lange, slepende kleed, waarin Christus' profeten en Heiligen
worden afgebeeld, was de heel natuurlijke uitbeelding der Christelijke grafgedachte aan het graf van in Christus gestorvenen.
Dit karakter der Orante -figuur heeft vooral Wilpert ontleed en hij heeft

88

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS D E R CATACOMBEN

ook haar bestaansrecht verduidelijkt (131). Hij maakte de symboliek der Orante
verstaanbaar, door haar te verklaren uit het midden, waarin ze ontstond : namelijk uit de inschriften op de graven, die in woorden zeggen, wat de symbolische
afbeelding uitdrukt in een zinnebeeldige kunstfiguur.
Wie de Orante dan ook aldus begrijpt, gelijk ze begrepen moet worden, is
niet verwonderd, ze herhaaldelijk aan te treffen bij den Visch, waarover in het
volgend hoofdstuk, bij den goeden Herder, Die het schaap draagt in 't Paradijs,
bij de boomen, die de hemelsche gaarde verzinnebeelden, bij Heiligen, of vr
den Hemelschen Rechter in het bijzonder oordeel na den dood (132). Oranten
zijn derhalve : voorstellingen van in de zaligheid gedachte zielen der gestorvenen, die bidden voor de nagelaten dierbaren, opdat deze dezelfde heerlijkheid
mogen ingaan. Voorstellingen, geen portretten, veeleer symbolische figuren der
groote gedachte.
Deze groote gedachte bindt zich niet aan de werkelijkheid, neen, zij denkt
zich de lieve dooden daar, waar zij ze wenscht. De afgestorvenen, voor wie de
aarde nog bidt, vallen dus niet onder het begrip Orante . De Orante wordt
gedacht in de zalige glorie der Heiligen.
Dat er niet het minste bezwaar bestond, ook de martelaren, die de levensoverwinning met hun bloed bevochten, aldus af te beelden, ligt voor de hand.
Het moge dan zijn, dat de heidensche kunst ook de Pietas -figuur kende,
die op de Orante gelijkt, Plinius wijst op de voorkeur der kunstenaars voor
deze voorstelling, eene navolging van de heidensche Pietas (vroomheid, piteit) is de Orante niet. Waar het gold, door de smeekende houding, het gebed voor
dierbaren in beeld te brengen, kon het wel niet anders of hetzelfde volk moest
allereerst in hetzelfde tijdperk de biddende figuur ongeveer in dezelfde houding afbeelden ; zoo ging het ook met den goeden herder der heidensche en der
Christelijke kunst.
Doch Tertul] iaan merkt reeds aan, dat de heidenen hun Pietas de handen
zeer hoog laten opheffen en met de palmen der handen ten hemel. Bottari draagt
vele bewijzen voor deze houding aan uit Homerus, Virgilius, Lucretius. De Christenen daarentegen keeren de palmen der handen naar voren, zooals Christus hing
aan het kruis en met bescheidenheid en ootmoed vergenoegen zij zich met een
meer gematigde opheffing... E n wij heffen niet zoo hoog op en wij breiden de
handen uit en, 's Heeren lijden navolgend en biddend,belijden wij Christus . Dit
moment was den heidenen volkomen onbekend. Waar, in den Christelijken tijd,
de Pietas -figuur meer zweemt naar de Orante , mag, volgens Wilpert, de

Fig. 51. Orante uit Catacombe der Jordanl (3' eeuw).

go

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

Christelijke invloed worden


aanvaard; waar de Orante
de armen niet zoo sterk uitbreidt, is dit aan technische
redenen te wijten, waar de
kunstenaar mee te rekenen
had. Volmaakt staat echter de
Orante ontelbare malen op
sarcophagen (men vergelijke
figuur 163) en op de muren der
Catacomben. Haar beteekenis
blijkt uit de gewijde Christelijke omgeving, zij drukt
'tboven geschetste troostrijke,
Christelijke denkbeeld uit
(133).
Fig. 54 is uiterst merkwaardig. Secundilla is de naam
van 't kind. Het bidt voor de
Fig. 52. Orante uit Domitilla (3 eeuw).
overlevenden, terwijl de beeldhouwer het voorstelt als door
hun heilwenschen omzweefd. Moget gij in vrede rusten... Secundilla in pace...
Het stuk van Fig. 55 rust in 't museum van Lateranen (134) wand X I V i n den
,,f

Fig. 53. Orante uit Petr. et Mare. (4" eeuw).

Fig. 54. Kind als Orante.

DE

SYMBOLISCHE

VOORSTELLINGEN

DER

LEVENSZEGEPRAAL

91

pandtuin. Mozes heeft dit bij zijn leven gemaakt voor Attica, zijn huisvrouw .
Hij stelt haar voor in 't Paradijs bij den Goeden Herder, en daar bidt zij voor
hem.
Het zeer oude stuk van Fig. 56 is uit de
Catacombe van Callixtus, eerste area van
Cecilia, rechts bij den ingang, dagteekent vermoedelijk uit de tweede eeuw. Beide overledenen worden voorgesteld als bij den Goeden Herder in de eeuwige zaligheid en zij
bidden daar voor de dierbare nabestaanden.
De voorstelling van Fig. 57 is uit de Catacombe der Jordani, vierde eeuw. Het verband tusschen de afbeeldingen is volkomen
.
Fig. 55. Mozes en Attica.

duidelijk. Deze overledene bidt in de eeuwigheid voor hare dierbaren, daar zij levend in Christus' kracht, over het graf heen
(Lazarus) in het Paradijs rust, bij den Goeden Herder .
Fig. 58 is uit Callixtus, gebied van Eusebius, derde eeuw. Behoeft zij nog
commentaar ? Het stuk is als n zegekreet : drie symbolismen voor dezelfde
overwinningsgedachte. E n de verheerlijkte, die hier rust, bidt met machtigen
drang voor haar dierbaren. Links de ten leven opgewekte Lazarus, rechts de
triumfeerende jongelingen uit Babylon's oven, in het midden de Orante .
De voorstelling uit de Catacombe van S Traso (Fig 59) wordt door Marucchi
l

Fig. 58. Orante bij Prisca en Muses.

Fig. 57. Orante met Lazarus en Goeden Herder.

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

bedoeld bldz. 402 van zijn boek over de Catacomben. Zij is uit de derde eeuw.
Wel geeft zij veel te zien, wat nog niet werd toegelicht, maar zij biedt zooveel

Fig. 58. Orante tusschen Lazarus en de drie Jongelingen.

svmbolische afbeeldingen der zegepraalgedachte aan, dat zij als een natuurlijken overgang vormt tusschen de eerste en de tweede afdeeling van dit boek.
Wat hier schittert in opstandings- en verwinningsglorie behoeft, meen ik,
geen toelichting meer. De svmbolen spreken zich, juist door hun samenhang,

Fig. 59. Samengestelde voorstelling uit de Catacombe van Traso.

bijzonder duidelijk uit. n groote gedachte beheerscht blijkbaar dit geheel van
zegepraal-aanschouwing in den dierbare, die daar rust in het graf.

DE

SYMBOLISCHE VOORSTELIINGEN

DER LEVENSZEGEPRAAL

93

Men herkent gemakkelijk (rechts boven) de Orante ; de voorstellingen


van Lazarus' opstanding, Jonas' redding uit de ingewanden van het zeemonster,
Daniels behoudenis i n den dreigenden leeuwenkuil, No's triumf over de verzwelgende wateren, ontdekt men zonder veel inspanning No ook hier i n de vierkante
kist, die steeds de ark voorstelt j de idee der levenszegepraal treedt derhalve
scherp i n het licht. Maar de overige beelden vragen eveneens verklaring. Het
geheel is onverstaanbaar, tenzij men de beteekenis aller figuren overziet.
Zoo staan wij hier voor de vraag : W a t beduiden zij ? E n welk getuigenis
leggen zij af ? Of getuigen zij niet ? Zijn deze afbeeldingen niet meer dan platen
zonder dieperen zin ? Is met de aanduiding van haar inhoud alles gezegd, of worden ook deze tooneelen niet o m hun zelfs w i l voorgesteld , doch om de idee, die
zij verzinnebeelden ? E n als, wat i n de inleiding werd bewezen, de voorstellingen symbolisch zijn, wat versymboliseeren zij ? Staat het vast of mag men
spreken van : Hiroglyphen, waarin de een of ander iets tracht te lezen...
Ware deze opvatting juist, Paus Pius X I deed wel onwijs met een
Roomsch Instituut voor Archeologie op te richten ; z bestaat er immers geen
R o o m s c h e Archeologie, zoomin als er een Roomsche steenenbeschouwing
bestaat. Onwijzer deed dan nog deze Paus, met, i n zijn Motu Proprio 17 December
1925, te beweren dat de oorspronkelijke begraafplaatsen van Rome met de
crypten en de graven der Pausen en der martelaren... en de onafzienbare reeks
van inschriften, schilderwerken en beeldhouwwerken... voor de Roomsche
K e r k een heilig patrimonium vormen van onschatbare waarde en beteekenis...
Omdat de genoemde stukken getuigen zijn, even eerbiedwaardig als
authentiek van het geloof en het godsdienstig leven der oudheid... van de vroeg ste tijden, tot de tijden der apostelen zelf.
E n onder deze hoogst belangrijke plaatsen, die aldus door Paus Pius X I
worden bezien, zijn de C a t a c o m b e n het kostbaarste deel...
((

Daar vindt men monumenten van de grootst mogelijke historische waarde,


om te bewijzen de dogma's der Roomsche K e r k , haar geloof en haar eerbiedwaardige overleveringen. Daar i n die schilderwerken en beeldhouwwerken, i n die i n schriften en graphiti kunnen de geloovigen van alle volken op de wanden der
graven, niet dan onder diepe ontroering, heden ten dage nog vele geloofsartikelen
lezen van het Roomsch Katholiek Apostolisch Geloof, die juist het heftigst door
nieuwlichters bestreden werden . Aldus Paus Pius X I i n Z i j n Motu Proprio van
17 December 1925.
D a t is het magistraal karakter van der Catacomben getuigenis. Het zingt

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS D E R CATACOMBEN

fa steenen vormen het oud Roomsoh Geloof door de eenwen. Een onsterfelijk lied
T ^ n t r d s t m a k : voor wie de symboliek der figuren verstaan U, getuigen
de Catacomben niet enkel de levenszegepraal over den dood, - maar z>, getmgen
Zien niet minder krachtig en levendig, in de kracht van wlk geloof deze zege-

^airh"

d, waarvoor ik boven reeds aandacht vroeg. D schilde,


werken en beeldhouwwerken zeggen ons in symbolische vormen met aUeen DAT
de afgestorvene den aardschen levenstijd zegevierend afsloot, maar ook op welke
W I J Z E de schitterende eindverwinning bevochten werd.
Het eene denkbeeld draagt het andere.
De zegepraal-idee wordt door de geheele omgeving nog klaarder scherper,
sprekender Zij komt nog geweldiger tot ons in haar apologetische waarde en betee" Z o o erijpt het beeld uit de Catacombe van Traso (Fig. 59) verder om zich
heen dan de omlijning der eerste afdeeling van dit boek logisch gedoogt.
Wij staan met deze voorstelling midden in de vraag : Wat dachten de eerst
Christenen zich, als de kracht, die naar de eeuwigheids-verwmmng opstuwt ?
Wat dachten zij zich, als de heirbaan, waarlangs de afgestorvene opging naar zn
ke

iS

ntS^nlln donkere graven en uit alle bogen van rosse en blanke

"f****^

en kleurrijke arcosolien, - en onder alle grauwe en zwarte


versierde crypten, - en van de marmerplaten met scherpe mschnften, - en van
d mnrtn met schier onleesbare krabbels, - en van de glanzende wrt-marmeren
wanden der eeuwenoude sarcophagen dreunt, zwaar van onweerstaanbaren
T a n g , het eenstemmig, harmonisch, uit alle lijnen en kleuren tot een geheel saamklmkend antwoord, als een honderdmaal herhaalde echo ons tegen : Het Geloof...
Het Geloof... Het Geloof .

EINDE DER EERSTE AFDEELING

TWEEDE AFDEELING

DE CHRISTELIJKE

GELOOFSSTUKKEN

I N DE C A T A C O M B E N

HET

CHRISTENGELOOF

IN D E B E E L D E N D E R C A T A C O M B E N .

Hoe dikwerf zullen de Apostelen en hun getrouwe helpers aan de menigte der
geloovigen hebben verhaald van de vrouw., die bij zichzelf had gesproken : Als
ik den zoom van Zijn kleed slechts kan aanraken, zal ik genezen zijn en die van
haar Redder hooren mocht : Vrouw, uw geloof heeft U gezond gemaakt (i).
Hoe vaak zullen zij herinnerd hebben aan die eerste Heidensche, de Chananeesche,
die smeekte voor haar dochtertje, met groot geloof in den Hemelsch-Machtige en
die. uit Zijn mond de woorden opving: Vrouw, uw geloof is groot, ga heen, U
is geschied volgens Uw verlangen (2). Hoe herhaaldelijk, om hun geloof te verlevendigen, zullen Christus' gezanten het grootsch gebeuren bij Jericho's poort
hebben in den geest teruggeroepen, dien kermenden, armen blinden man, de handen opheffend tot Jesus om genezing en den grooten Weldoener van Isral tot
hem sprekend : Ga heen, Uw geloof heeft U gezond gemaakt (3).
Zouden zij ook hebben verzwegen, dat Christus den lamme genas, daar Hij
het geloof zag van het volk ? (4) Dat Hij nu eens de gezamenlijke Apostelen,
dan weer Petrus afzonderlijk over hun tijdelijk gebrek aan geloof berispte ? (5).
Dat de Apostelen, diep doordrongen van de waarde des geloofs, tot den Meester
baden, dat geloof in hen te vermeerderen ? (6)
Mr nog : kon het telkens en telkens, in allerlei vormen, onder allerlei
beelden door Petrus, Paulus, Jacobus hun voor den geest gebracht onmisbaar,
belevend, martelie- en dood- beheerschend geloof, dat, over het graf heen triumf eer de, van den eeuwigen dood redde en het eeuwig leven waarborgde, hun uit het
vizier gaan, daar juist, waar de grafgedachte hen, langs de lijnen van het Christelijk bovennatuurlijk denken en voelen, onweerstaanbaar opvoerde naar den hemel,
waar het geloof opgaat in de klare aanschouwing ? (7)
Of wisten zij niet, dat het geloof de wortel is van de rechtvaardiging en dat
zij door het geloof werden ingeleid in het leven van het kindschap Gods (8) ?
Rees hun ook niet voortdurend vr den geest die geheele galerij van heldengestalten uit het Oud Verbond door Paulus met forsche trekken geteekend in zijn
Het Christelijk getuigenis der Catacomben.

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

Hebreenbrief (9): Abel, Henoch, No, Abraham, Sara, Jacob, Joseph, Mozes, allen
pootTgelootballen toonbeelden van gehoorzaamheid in kracht van hun geloof,
allen rijk in geloof en daardoor erfgenamen des Rijks . ? (10)
Moesten zij niet even sterk zijn als deze voorbeeldige voorgangers ?... Even
onvervaard in de geloofskracht, die de glorie was geweest en het onverwinbaar
wapen dezer in God gestaalde helden ?
Het geloof moest hnn een levenswerkelijkheid zijn, geen ijdele, bloote tor
mule Zoo had Petrus geeischt : . Staat sterk in het geloof . (11). Zoo had Paulu
" vorderd : . Waakt, staat vast in Uw geloof < (ra). E n Jacobus : Mogelijk zegt
femand . Gij hebt het geloof maar ik heb de werken..., welnn, toon mi, dan uw
geToof zonde werken en ik zal U mijn geloof ui. de werken toonen , (13). Een
gdoo van leegen klank was hun een treurige begoocheling, een zinloos woordenspel.
zoo dreunde het hun in alle leer der vaderen van hnn geestelijk leven
Maar zoooreuiiuc uci u u

tegen - het geloof, dat .werkt door de Liefde (14) is ook het geloof da de
fcgen verzet ( l ) en nitzioht opent in den glorieuzen einder der onsterfelijke
5

D a f geloof. zegt hnn Petrus, hun Bisschop van Rome, zal hen eenmaal verhengen met een onuitsprekelijke blijdschap, als zij de vruchten van dit, ,n de
werken levend, vruchtbaar geloof zullen oogsten (16). Dat geloof prent hun
plulns in L brief aan zijn leerling en medewerker Timotheus in (x ), ,s de waarborg L bekroning : , Ik heb den goeden strijd gestreden, ml, loop voleind, het
geloof bewaard, nu wacht mij de kroon, die mijn rechtvaardige Rechter nu,
geven . Daarom moet ook zijn vormeling en evenknie ; . den goeden stnjd strijden,
den strijd des geloofs, en het eeuwige leven, als een prijs in den wedstrijd, winnen , (18). Die prijs is de hemelsche stad (19), die God bereidt aan de mannen van
Kroot geloof, door Paulus in zijn Hebreenbrief als toonbeelden aangevoerd, die,
al ontvingen zij de vervulling der beloften niet op aarde (ao),in de eeuwige woon
de evenredige belooning verwierven voor de heerlijke geloofstrouw, d,e God Zelf
in de H . Schrift getuigt in hun dappere daden (21).
Mae ik de vraag herhalen : Is het normaal, is het zelfs denkbaar, dat deze
indrukwekkende, en stellig telkens door de Apostelen en dezer mede werkers; herhaalde gebeurlijkheden uit Christus' leven op aarde haar indruk in de Chnstenheid
zoudtn heb ben'gemist P Dat van deze tientaUen teksten uit brieven van P e r i ^
Paulus en Jacobus den Christenen niet vele onuitwischbaar in den geest waren
geprent ?
7

D E C H R I S T E L I J K E G E L O O F S S T U K K E N IN D E C A T A C O M B E N

99

Zij moeten dus staag gedacht hebben aan de woorden van Joannes : Deze
is de overwinning, die de wereld verwint : ons geloof (22) Zij, die den brullenden leeuw, volgens Petrus' vordering, voortdurend zoo kloek weerstonden (23)
vergaten de zegepraal niet, waartoe onfeilbaar deze onversaagde strijd voerde,
wachtten de glorie, die uit hun geloof groeien zou, als de rijpe vrucht uit de
gezonde plant...
Het tegendeel onderstellen is niet enkel ongerijmd, het is onwaar en onwaarachtig.
Onwaar en onwaarachtig in het aanschijn der vele martelaren en martelaressen
die vr de heidensche rechtbanken, in de circussen en in het Colosseum hun
geloofstrouw in verband met hun onsterfelijk uitzicht uitjubelden ; die met onbedriegelijke zekerheid getuigden, dat juist deze stralende horizon der onsterfelijke
verwachting hen troostte van 's levens leed, dat de geloofstrouw eischte te dragen ;
die klaar en duidelijk beleden,dat zij stierven voor het eenig en onfeilbaar Christengeloof, dat den hemel voor hen opende, den hemel, waar hun liefde den God huns
harten zou bezitten, Dien zij nu enkel kenden door het geloof, maar Dien zij daar
door de aanschouwing zouden zien, gelijk Hij is, om Hem daar te beminnen met
heel hun wezen in onsterfelijke dankbaarheid.
Zij vergaten het enkel niet, zij leefden geheel van dit levensdenkbeeld des
geloofs.
Zij overwonnen in geen andere kracht, zij wisten in welke grootsche overtuiging zij leefden en stierven.

Overweldigend is onder dit opzicht het getuigenis der martelaren zelf. Wij
hoeven niet te gissen, niet te raden, minder nog onze verbeelding te hulp te roepen.
De historie staat hier groot en scherp vr onze oogen.
Met heiligen eerbied werd de heugenis der martelaren bewaard, hun woord,
hun daad. Want gewapend werden de geesten der zonen, waar de triumfen der
vaders werden herinnerd (24), gelijk Eucherius van Lyon zich uitdrukt. Dat
staalde hen z in den strijd, dat zij niet enkel voor het geloof den marteldood
ingingen, maar ook wisten en voorzeiden, dat deze dood hen wachtte, en dat ook
later hun leerlingen dit bittere en onuitsprekelijke zouden verduren , verhaalt
Lactantius (25).
Vat niet als 't ware de H . Cyprianus heel deze uitjubelende geloofstrouw

100

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS

D E R CATACOMBEN

samen waar hij schrijft: De onvermoeibaar herhaalde folterwoede vermocht het


onoverwinnelijk geloof met te doen bukken, al sloegen de kwellingen met meer
neder op de ledematen van Gods dienaren maar op hun bloote wonden . (2b).
Voor al dit nameloos lijden kende de geloofskracht der eerste Christenheid
in haar trouwe kinderen enkel geestdrift.
Zoo Polycarpus van Smyrna : God der Engelen, God der Aartsengelen,
onze opstanding en de ontbinding onzer zonden, Heer der Elementen en van heel
de scheppingswoon, Gij, die beschermt alle gerechten, die vr uw aanschijn leven,
U zegen ik in uw dienst, daar gij mij deze martelie waardig hebt gekeurd, opdat ik
deel moge hebben aan de martelaarschap en haar kroon en iets moge drinken van
Tesus' lijdenskelk door Christus in de eenheid van den heiligen Geest. Zoo zal ik
dan na het offer van dezen dag te hebben gebracht, de belofte deelachtig worden,
die R gaaft aan het belijden uwer waarheid. Daarom zegen ik U in alles en verheerlijk U door den eeuwigen, almachtigen Hoogepriester, Jesus Christus . (27).
Niet anders de beroemde Justinus, wijsgeer en martelaar in de tweede eeuw, voor
de rechtbank van Rusticus : Ik verbeid, wat wij zullen verwerven, die Christus
geloofsleer hebben bewaard, want ik weet, dat zij, die volharden in den strijd, in
Gods genade bewaard worden (28).
Ik deed slechts een paar grepen uit de historische handelingen der martelaren De Christenheid intusschen, die midden in deze vervolgingen opgroeide,
die dezen geloofsjubel onverpoosd en onverminderd hoorde om zich heen, die
telken dage weer. nu een vader, dan een moeder, nu een broeder, dan een
zuster vr de heidensche rechtbank zag gesleept en allen onbedwongen denzelfden geloofstriumf hoorde vieren, kon het anders of zij leefde geheel in deze
eloofssfeer ? Kon het anders of het geloofsartikel van het Christelijk symbolum
werd haar een stuk leven, niet enkel een dierbare, heige leer ? Is het, menschkundig gedacht, niet geheel iets anders, of men rustig zijn godsdienstplichten kan
waarnemen, of wel voortdurend om zich heen in bitteren strijd, in schrikwekkende
levensdrama's de beteekenis en de waarde van zijn geloof moet ervaren ? Vooral
waar de helden dezer bloedige ervaringen dierbaarste bloedverwanten en vrienden
zijn > Wordt daar het geloof, waarom al dat tragische zich afspeelt, met een overheerschende levensfactor, zoodat denken en voelen van heel den mensch zich als
onweerhoudbaar op deze geloofssfeer gaan richten ? Voortdurend er zich spontaan in bewegen ? Of moet men deze Christenen niet als menschen beoordeelen i
Waren hun vaders en moeders, hun broeders en zusters, verloofden, vrienden,
nabestaanden hun minder dierbaar dan zij zijn aan moderne menschen ?

DE CHRISTELIJKE GELOOFSSTUKKEN IN DE CATACOMBEN

TOI

Waar dan al dit lieve en dierbare telken dage , gelijk Paulus zich in zijn
Romeinenbrief uitdrukt (29) voor God werd gedood , om het geloof werd afgepijnigd en afgeslacht, waar deze Christenheid de passies harer martelaren hoorde
lezen en zelf ter bevestiging van eigen geloofstrouw las en herlas (30), daar is het
menschkundig gesproken, alleszins vr de hand liggend, dat haar geest en hart
ten eenenmale door de geloofsgedachte werd meegesleept, met de geloofsgedachte
werd vervuld. Voor het geloof was opdien dag, op dat uur, die vriend... die
broeder., die vader... die moeder... die bruidegom... die bruid in bloedige martelie gefolterd...
Langs de straten en op de pleinen, in de hutten en in de paleizen, in het drukke
marktverkeer en in de angstige uren der eenzaamheid drong het bloedig herinneren
zich p in hun geest, sleepte al hun denken geweldig mee, brandde in hun hart,
klopte en bonsde in hun aderen... Altijd die martelaar, die martelares vr de
oogen van hun geest..., zooals de man... zooals het meisje... zooals de vrouw daar
stond, o ja, met den hemel in de blikken maar dan toch rood van bloed, sidderend
onder het barbaarsche foltertuig... en dit alles om het geloof... hun geloof... mijn
geloof... Gisteren gij, morgen ik...
Verstaat men z niet, dat de nabestaanden der Christenstrijders, met heel
hun wezen levend in de sfeer van het geloof, ook de waarheden van dat geloof,
't welk aan die dierbaren de zegepraal had verzekerd, gingen afbeelden in zinrijke
kunstvormen op hun graven ? Dat zij den eigen gedachtenkring, waarin hun geest
en hart zich bewogen, gingen uitbeelden, en zij als 't ware met heel hun ziel gingen
uitzingen datgene, waar ook hun ziel door bevangen was : Hun geloof werd
hun heerlijke zegepraal... ?
Neen, het Catacomben-vraagstuk mag niet zuiver doctrinair worden bezien ;
het moet worden ingeleefd, aangevoeld met de ziel; dan eerst is deze Christelijke
grafsymboliek van het groote martelaarstijdperk verstaanbaar. Begrijpt men met
zijn heele ziel het geweldig aangrijpende der geloofsvictorie dezer helden, men
begrijpt ook, dat de graven de titels hunner geloofsglorie gingen uitzeggen in schilderwerk en marmervorm. Rond de symbolen der zegepraal, die wij aanschouwden,
zullen dan de symbolen der geloofswaarheden zich groepeeren. Samen zullen deze
het heel natuurlijke beeld geven, van de verwachting, die de overlevenden aangreep en beheerschte bij de graven der dierbaren: Onze dooden vieren nu omhoog
de eeuwige zegepraal door het Christengeloof.

JESUS CHRISTUS IN DE CATACOMBEN-FIGUREN

Dit is het eeuwig leven, dat zij U erkennen, en Dien Gij gezonden hebt ,
klonk Jesus' machtwoord bij Joannes (32). En de Apostel vertolkte als 't ware
Christus' uitspraak in eigen woorden : Daarin schitterde Gods liefde jegens de
menschheid uit, dat Hij aan de wereld Zijn Zoon schonk, opdat zij zouden leven
door Hem (33).
. ' ' ,
Deze is de grondlijn van Christus' levensprogram. Wie m Hem gelooft, zal
het eeuwige leven bezitten (34), Wie niet in Hem gelooft, is reeds geoorTT

deeld (35). .
, , ,
Dat getuigen de zijnen eenstemmig. De gerechtigheid Gods is door het geloof
in Christus, in allen, die in Hem gelooven ,>, door het geloof woont Christus m
de harten ; die uit het geloof in Jesus is, wordt gerechtvaardigd. Daarom
leeft Paulus in het geloof van Gods Zoon, Die hem heeft liefgehad en zal de
belofte, uit het geloof in Jesus Christus, aan de geloovigen worden gegeven (36).
Paulus staat niet alleen in zijn heerlijke verwachting. Petrus geturgt met hem
mede Gij gelooft nu in Hem, hoewel gij Hem niet aanschouwt, en zij die met
gelooven in het Evangelie van onzen Heer Jesus Christus, gaan ten onder , maar
die in Hem gelooft, zal niet worden beschaamd (37)Zoo dreunde het voortdurend den Christenen in de ooren, zoo zagen zij ook
telkens hun broeders en zusters m 't geloof voor dien Christus ter slachtplaats
geleid ; zoo hoorden zij hen zegevierend vr de rechtbanken hun trouw aan
Tesus, Gods Zoon, uitjubelen.
. Wat vraagt gij mij over Jesus den Menschenzoon ? > roept Jacobus^ Jerusalem's Bisschop, zijn kwaadaardige rechters toe. Hij zetelt in den Hemel er
rechter van Gods kracht en Hij zal eenmaal komen op de wolken des Hemels ,
dus verhaalt Hegesippus bij Eusebius (38).
J
Onze ware vader is Christus en onze moeder het geloof, waarin wij geloo
ven juicht een andere martelaar, Hierax (39) Kon ik U overtuigen en beween
Christen te worden ,s reekt Pionius en hij voegt den rechter, die hem vraagt wa
hij gelooft, toe : God den Almachtige, die hemel en aarde schiep... die ons alles
schonk en dien wij kennen door zijn Woord, Jesus Christus (40).
f

J E S U S C H R I S T U S IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

103

Indrukwekkend getuigt Maximilianus Christus den Verlosser : Ik ben Christen, ik mag den looden penning niet om den hals dragen, na het teeken des heils
(te hebben ontvangen) van mijn Heer Jesus Christus, Zoon van den levenden
God, dien gij niet kent, die gestorven is voor onze redding, dien God heeft overgeleverd voor onze zonden (41).
Hun heil was gelegen, zij wisten het, in het onverschrokken belijden van Zijn
Naam ; Uw geschenken zijn waardeloos, maar ons eeuwig heil is het belijden van
Christus, roept Claudius uit vr zijn gruwzamen rechter (42).
Ik ben Christen, roept Dativus met blijdschap uit ; maar dan siddert toch
de menschelijke natuur voor het lijden en de man heft geest en hart opwaarts
naar zijn troost en zijn kracht; Kom mij te hulp, Christus, erbarm U . . . red mijn
ziel, bescherm mijn geest, opdat ik niet beschaamd worde (43). Zijn lijdensgezel
Saturninus niet anders : Ik smeekU, Christus, verhoor mij. Ik dank U , God,
beveel mij te onthoofden. Ik bid U , Christus, erbarm U , Zoon van God, kom mij te
hulp (44). Zoo getuigde met hen hun wapenbroeder Emeritus in den grooten
geloofskamp : Ik heb de schriften in mijn hart, ik bid U , Christus, U zij lof,
bevrijd mij, Christus, ik lijd voor uw naam. Ik lijd kort, ik lijd gaarne, Christus,
mijn Heer, ik zal niet beschaamd worden (45).
Zijn machtige naam was de hunne, was de eenige voor hen. Ik ben Christen,
er is na Christus geen andere naam, dien men heilig behoort te behouden, spreekt
de jonge Saturninus zijn rechter toe (46).
En scherp omlijnd stond hun de Christus-figuur voor oogen. Justinus, op de
helft der tweede eeuw, zegt het vr den heidenschen tyran onomwonden en
klaar : De ware geloofsleer is, dat wij n God aannemen, den Maker en Schepper
aller dingen en dat wij den Heer Jesus Christus belijden als Gods Zoon, die voorspeld werd door de profeten, die zijn zal de toekomstige rechter, die de bode is
des heils, en de leeraar van hen, die van Hem leerden (47). E n 't was dit manmoedig belijden der bloedgetuigen, dat, gelijk dezelfde Justinus van zich getuigt,
hem meegesleept had, om in de waarheid van het Christendom te gelooven,.
Toen ik nog de school van Plato volgde, hoorde ik d~ Christenen met smaad
bejegenen, maar toen ik hen onverschrokken den dood zag ingaan en alle martelie,
aanvaarden, stelde ik bij mij zelf vast... dat geen op genietingen belust mensch
vrijwillig den dood omhelst... (48).
Het feit is historisch onloochenbaar : Christus was voor deze helden onovertroffen levenswijsheid, inzet van hun kamp, waarborg van hun loon, kracht
van hun weerstand, inhoud van hun zegevierende verwachting. Christus was

104

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

hun alles, dat roepen de akten der martelaren ons met aangrijpende eenstemmigheid toe.
Ik vraag nogmaals, kon het anders of, wat hun heele menschzijn z vervulde, brak zich baan in hun kunst, ging zich vast omlijnen juist op de graven der
heige Catacomben ? Martelaren dan of in Christus' geloof den vreedzamen dood
gestorvenen, allen verbeidend de vervulling van Christus' woord : Wie in mij
gelooft, zal het eeuwige leven bezitten...
Heer, in U hebben zij geloofd... vervul in hen uw levenswoord, dat verwint
den dood... E n de nabestaanden beeldden als van zelf, in allerlei vormen, den
Levensverwinnaar op de graven...

m m n
Het staat er z eenvoudig en het treft zoo diep, wat Wilpert in zijn bekend werk Die Malereien der Catacomben aanteekent, waar hij den zin der
afbeeldingen verklaart (49): De overledene koestert het volle vertrouwen, dat
Christus hem (haar) zal bewaren voor den eeuwigen dood, gelijk in 't verleden,
God No redde uit den zondvloed, Danil uit den leeuwenkuil, de drie Jongelingen
uit den oven, Susanna van haar valsche beschuldigers ; z zal Christus hem
(haar) opwekken, gelijk Hij Lazarus opwekte tot het leven .
Dat volle vertrouwen drong, naar ik meen te hebben verduidelijkt, heel
natuurlijk tot uitbeelding van wat den geest beheerschte. Vooral op de graven ;
vooral ook in dit zuidelijk volk. E n ja, ook met den rijkdom, die door de machtige
liefde voor Christus werd ingegeven.
Zien wij niet, op zoo verren afstand en in zoo heel andere verhoudingen, te
gemakkelijk over het hoofd, wat Jesus Christus was voor de Zijnen in deze bange
tijden van nood en dood ? Hoe alles zich als op die liefde samentrok, waar alles
behalve Hij hun veelmaals ontviel ? Hoe zijn volgelingen er minstens op bedacht
moesten zijn, voor Hem iederen dag te sterven, al had de beul hen ook nog niet
gegrepen ? Hoe groot en vol zij allen dat Paulus-woord meevoelden : Christus
is mij leven, en sterven is mij gewin ? (50).
Wij mogen ook, bij de vorming van ons praktisch begrip over de liefde voor
Christus dezer eerste Christenheid, niet vergeten, dat de Menschenzoon de schoonste
der menschen was geweest, dat de echo zijner verbijsterende weldaden nog naklonk in honderden harten, dat zijn alle menschelijke gedachte overtreffende groot-

JESUS CHRISTUS IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

105

heid voortleefde in de heugenis dergenen, die Hem hadden gekend, en dat dezen
geestdriftig, kon het anders, die heugenis voortdroegen naar hun omgeving. Dat
juist het volkomen alle menschelijks beschamende van dezen kruisslaaf, die ook
praetoren, consuls en tot leden van het keizerlijk hof voor zijn geestelijke macht
had doen buigen, een boven alle menschelijke berekening krachtige aanhankelijkheid en toewijding opwekte in de harten der Zijnen...
Dat juist hun afgeslotenheid en vereenzaming in de vervolgingen, die zij
droegen voor Hem, hen te inniger met Hem samenbond, hen te warmer voor Hem
deed gevoelen.
Dit alles mag in een eerlijk oordeel over de Catacomben figuren niet over
't hoofd worden gezien. In dit licht wordt de neiging, om de Christusfiguren op de
Christengraven der Catacomben te verklaren uit zekere verre heidensche herinneringen, zelfs een ontwijding der teerste en reinste gevoelens dezer in Christus
levende en denkende getrouwen, een werkelijke parodie van hun bovennatuurlijke mentaliteit, een verwringing ook van historie en menschelijk begrijpen van
het menschelijk hart.
De ontelbare Christusfiguren in de Catacomben, vinden hun heel ongedwongen verklaring in 't heel het leven der eerste Christenheid beheerschende Geloof
in Jesus Christus ; zij hebben geen verklaring noodig dan dit geloof, dat opging
in liefde.
Een kunst, die bezield wordt door liefde, vindt altijd nieuwe vormen.

mm

i C H R I S T U S - B E E L D E N

Ontegenzeggelijk het vroegste Christus-beeld, dat uit verre oudheid tot ons
kwam, is dat van het Termen-museum te Rome, n 61565 (Fig. 60). Het staat
ongeveer recht tegenover den ingang der eerste zaal.
De oudheden-koopman Sangiorgi had op het buitengemeen treffende kunststuk, dat sterk aan de voortreffelijkste Grieksche kunstvoortbrengselen herinnert,
de hand gelegd. Prof. Parabeni, Directeur van het Termen-museum, kwam dit
ter oore en hij ging op onderzoek uit. In naam der Italiaansche regeering legde
hij beslag op het stuk en schonk den koopman een ruime schadeloosstelling. Het
is nu n der kostbaarste monumenten van het museum van Kircher.

io

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

Een ander beroemd Christus-beeld licht ik uit de sarcophaag van Bassus


(Fig. 61).
Deze sarcophaag dagteekent uit 359, gelijk duidelijk blijkt uit den tekst in
marmer gegrift. Zij bevindt zich in
de gang onder het koor (tribune) van
St Pieter (Rome). Het schitterende
witte marmer en de gaafheid der
beelden trekken daar sterk de aandacht. Christus reikt Petrus de wet
over, als symbool zijner macht en
omlijning van zijn bevoegdheid.
Hierop kom ik, waar ik Petrus bespreek, terug.
Een figuurlijke voorstelling van
Christus in de Catacomben is Zijn
afbeelding in Zijn monogram. (Fig.
62). Ontelbare malen ziet men dit
teeken op de graven. De doode rust
daar zacht als onder de handteekening van Jesus Christus. De figuur
geeft te zien de grieksche hoofdletters X en P, dat is chi en rho ,
onze C H en R . Afkorting van
Christus . Dikwerf staat het teeken tusschen de Apocalyptische letters A en O , (alpha en omega);
Fig. 60. Christus de leeraar (3 , misschien z eeuw).
dit beteekent : het begin en het
einde , daar de alpha en de omega
d

de eerste en de laatste letter van het Grieksche alfabet zijn. Christus immers
gisteren en heden en in eeuwigheid . ($l>, Christus, de erfgenaam aller dingen,
door Wien God de eeuwen geschapen heeft (52).
Het monogram in den vorm, waarin 't hier ons oog treft, komt, een paar
uitzonderingen daargelaten, twee of drie, immer na Constantijn voor ; het dagteekent dus van na den aanvang der vierde eeuw. Vr dien eersten Christenkeizer vertoonde het Christus-monogram een anderen vorm, dien het ook na den
aanvang der vierde eeuw soms nog behoudt, namelijk: een recht opstaanden balk

JESUS

CHRISTUS

Fig. 61. Christus op de Bassus-sarcophaag.

IN

DE

CATACOMBEN-FIGUREN

IO7

Fig. 62. Christusmonogram uit St Pamphilus.

met een X (men


spreekt dus
uit
Ch ) er doorheen
gekruist, zoodat het
geheel het voorkomen heeft van een
ster. Dit monogram
beteekent Jesus
Christus : J en
CH doorngevlochten, en is bijna
steeds een teeken,
Fig. 63. Christusmonogram met symboliek.
dat het stuk waarop
het is geplaatst, dagteekent van vr Constantijn.
De symbolische beteekenis van Fig. 63 zal wel geen bezwaar meer opleveren.
Na hetgene wij boven over de duif vernamen, lezen wij vlot: Uw ziel ruste in
vrede in Christus .

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

io8

2 D E CHRISTUS DER EVANGELIEVERHALEN

Merkwaardig onder meer dan n opzicht is het samenvallen in den modernen


tijd der erkentenissen van mannen als Harnack (53) over de oudheid der Evangelin en het scherp naar den voorgrond komen der Catacomben-figuren, waarin
men met zoo indrukwekkende zekerheid de bekendheid der oudste Christelijke
geslachten met den inhoud der Evangelin, k van 't Joannes-Evangelie, moet
waarnemen.
Gebeurtenissen, die uitsluitend door Joannes worden verhaald, vindt men m
zoo rijke verscheidenheid en in zoo indrukwekkend aantal in de Catacomben, dat
het verschuiven van dit laatste Evangelie naar de vijfde eeuw, of naar nog lateren
tijd, minstens onbezonnen wordt.
Het is duidelijk, dat de Catacomben-kunstenaars de gebeurtenissen, die in
de Evangelin worden verhaald, tot in bijzonderheden hebben gekend. Onloochenbaar hebben zij ook op de graven der Christenen enkel afbeeldingen geschilderd
of gebeeldhouwd, waarvan de omgeving den zin vermocht te achterhalen. Verstond deze de omvangrijke schilderwerken niet, haar plaatsing op de graven
ware een ontheiliging, een ontwijding, een schennis van het menschelijk gevoel
geweest. De Christenheid had ze stellig geen eeuwen geduld. Men zou toch ook op
onze graven niet, om iets te noemen, kunnen voorstellen een man op een paard
voorafgegaan door zeven trommelslagers en gevolgd door zes soldaten. E n altijd
maar datzelfde paard en diezelfde trommelslagers en diezelfde soldaten... Wierd
dat niet onzinnig, als niemand begreep, wat dit beduidde ? Welnu, als de eerste
Christenheid de gebeurtenissen der Evangelin niet kende, hadden al deze voorstellingen uit Christus' leven geen zin voor hen. Of de Evangelin dan geschreven
waren in deze allereerste Christentijden of scherp in 't geheugen waren geprent, is
uit de monumenten niet te herkennen. Doch dit raakt ook de eigenlijke beslissende vraag niet over den historischen, Evangelischen Christus. Zeer stellig en zeer
zeker getuigen de monumenten, dat de Christus der oudste Christelijke geslachten gelijk Prof. Pijper zich uitdrukt, de Christus der Evangelin was en geenszins een zwevende, legendarische figuur.

m n m
In overstelpende menigte beelden zij Hem af, in de trekken door de Evangelisten geboden.

JESUS CHRISTUS IN DE CATACOMBEN-FIGUREN

Fig. 64. Oe ster in het plafond van Petrus

IO9

en Marcelllnus. (Kamer 54.)

Van het begin Zijner verschijning ter wereld.


De ster, die zou opgaan uit Jacob (54), die de Wijzen in 't verre Oosten hadden
gezien en tot in Bethlehem waren gevolgd, de ster, die zij erkend hadden als Zijn
ster (55), had Jerusalem in opschudding gebracht, gelijk Mattheus verhaalt; in zulk
een opschudding, dat de Viervorst, een Idumaer, die de Joodsche verwachtingen
blijkbaar niet kende, alle
schriftgeleerden bijeenriep
(56), niet om te vragen,
wat deze ster beduidde en
of zij iets beteekende.maar
om hem op de hoogte te
brengen, waar hij den K o ning der Joden zou moeten
zoeken. E n deze deskundigen in de Schriften antwoordden hem : Te Bethlehem van Juda, want
z staat er gschreven...
De profetie van Micheas
Fig. 65. Oe ster van sarcophaag 121. Mus. Later.
was hun bewijs (57).

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

110

Deze ster de schitterende heraut van den historischen Christus, was der
eerste Christenheid de wegwijzer naar de kribbe, waarheen zij zelf, Christus als de
Wijzen aanbiddend, waren opgegaan. Deze ster was hun, gelijk een H Ignatius
schreef in zijn brief aan de Ephesirs ( 8).het symbool van de heel Goddelijke ster :
Jesus Christus, die met Zijn licht alle andere sterren overstraalde, waarvan de
luister onbeschrijflijk was.de ster, die door haar licht over alles luister verbreidde >,
Die ster wordt hun dan Christus zelf, niet enkel de door God geschonken geleide
naar Zijn schamel paleis.
Hij is de schitterende ster, die zij blijde begroeten.
Hij is het werkelijk allen nacht des levens verklarend en langs veilige banen
voerend eeuwigheidslicht van Zijn getrouwen. Daarom beelden zij deze werkelijkheid der Evangelin zoo dikwerf en zoo gaarne af op de graven.
5

ti

Kon de voorstelling van het troostrijk en heel Goddelijk gebeuren van


Bethlehem zelf ontbreken ?
B.+w.hom's freheim werd de aanvang van de
Verlossing der menschheid. Van de kribbe ging de
eerste liefdekreet van IsraTs Redder uit naar de
Zijnen, van den Verwachte der volken
naar de duizenden,
die leefden in de
schaduwen van duisternis en dood. Immer stilde de gedachte aan dit Kind
van onbaatzuchtige
deernis met 's menschen overweldigend
leed de smarten dergenen, die Zijn woord
van heil en opbeu" : AA
, rine hoorden, immer Fig. 67. Kribbe uit San-Sebastlaan (4"" eeuw).
F,G

66

Kribbe van sarc. 183 (4" eeuw).

A 1

"5

JESUS CHRISTUS IN DE CATACOMBEN-FIGUREN

III

werd Zijn geboortefeest de onsterfelijk blije dag van al, wat Christen heet, jong
en oud, arm en rijk. E n wie de overweldigende vervulling van Micheas' profetie
verstaat in dit armoedig maar met Goddelijke teekenen omstuwd koningskind,
knielt eerbiedig aan Zijn Kribbe neder, om te aanbidden Zijn Godheid, de Godheid van den Gezalfde, den Messias door de Oudvaders afgebeden en afgesmeekt.
Nu dauwde Hij werkelijk naar omlaag, nu regenden werkelijk de wolken den
Rechtvaardige neder...
Hij in Bethlehem was hun troost, hun waarborg der opstanding...

I.'l

De Christus der werkelijkheid was de Christus hunner aanbidding, de Christus


hunner zegerijke verwachting. Hem kenden zij ook door de Evangelin, die door

Fig. 68. Christus met de Vier Evangelisten.

vier Evangelisten waren geschreven. Zij kenden hun namen. Zij kenden ze nauwkeurig. Zij wisten zelfs dat Mattheus, de eerste, gewaagt van de ster. Daarom wijst
op afbeelding 68, de eerste naar dit verheugende licht omhoog. E n Christus, om

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER

112

CATACOMBEN

alle misvatting te voorkomen, staat tusschen zijn dubbel monogram. (Vergelijk


Fig. 62).
Het stuk is uit Damasus, vierde eeuw.

EB

Alle vier Evangelisten verhalen van Christus' doopsel door Joannes, ontvangen, niet daar Hij afwassching van zonde behoefde, maar omdat het betaamde,
dat'volmaakt en in alles Gods wil door Hem, Christus, en Joannes vervuld zou
worden (59). Daarom moest Hij, de Opperhooge, een oogenblik onder Joannes
staan, doch deze in Gods Wil, k den Zijnen, besloten vernedering zou onmiddellijk door zijn allerhoogste verheffing gevolgd worden : Deze is Mijn welbeminde Zoon, waarin Ik Mijn welbehagen heb gesteld (60).

Fig. 69. -

Christus' doopsel uit Luclna.

F'g- - -

Christus'doopsel uit Petr. en Mare.

Aan dit alles herinnerde Christus' doopsel door Joannes. En het leefde ook
blijkbaar scherp in de heugenis der Christenheid, dat te dezer gelegenheid de
H . Geest in de gedaante eener duif Christus overzweefde volgens het Evangelieverhaal ; toen en voorts nimmer. Deze bijzonderheid zagen zij nooit over 't hoofd
bij Jesus' doopsel. En zelfs de bijzonderheid, die Lucas aanteekent terwijl hij
bad, daalde de H . Geest over Hem neder vergaten zij niet in hun schilder- en
beeldhouwwerken (vgl Fig. 70).

J E S U S C H R I S T U S IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

"3

Fig. 71. Christus' doopcel In een kapel van Petrus en Marcelllnus.

Het Christelijk getuigenis der Catacomben.

H4

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

Het eerste stuk (Fig. 69) is uit het oudste deel van Callixtus, tweede eeuw ;
het tweede (Fig. 70) uit de vierde eeuw.
De volledige verklaring van afbeelding 72 moet wachten tot de verklaring der
doopvoorstellingen in 't algemeen. Klaarblijkelijk wordt hier Christus en niet een
eenvoudige geloovige gedoopt, de duif immers is duidelijk zichtbaar alsook de

Fig. 72. Christus' doopsel uit de derde Sacramentskapel.

lendendoek van Joannes den Dooper. Het ligt wel voor de hand, dat de priester,
die den geloovigen het H . Doopsel toediende, niet aldus was gekleed.
Tusschen Petrus en Paulus staat boven Fig. 71 hoog in een boog het Lam
en uit het Lam vloeien vier stroomen en n dezer stort over den doopeling zich
uit, die door een duif wordt overvleugeld. De symboliek begint van haar eersten
eenvoud in te boeten. Wij staan hier ook in de vijfde eeuw...
Ongetwijfeld beeldden de eerste Christenen Christus' doopsel zoo veelmaals
uit, daar hun eigen doopsel, gelijk wij later zien, voor hen zoo overwegend belang
had ; Zijn doopsel deed de herinnering aan 't hunne herleven.

9 11

J E S U S C H R I S T U S IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

Te betreuren valt stellig, dat de in blank marmer helder schitterende sarcophaag 125 zzeer is bijgewerkt in later tijd, dat zij haar waarde verloor. Zij bood
anders een nog vollediger afbeelding van Christus' intocht in Jerusalem dan de
Bassus-sarcophaag uit de crypte van St-Pieter. Als de beste, die wij kennen,
bieden wij deze hier aam (Fig. 73).
*

Zouden de eerste Christenen, terugFlg. 73. Intocht In Jerusalem.

> ,

i ,

denkend aan Jesus intocht in de heilige stad Jerusalem, niet aan hun eigen
intrede in 't hemelsch Jerusalem hebben gedacht ? Aan de zegevierende inbezitneming van het Rijk des Vaders in Christus' kracht ? Zijn blije, triumfantelijke binnenkomst in het sterfelijk Jerusalem was de troostrijke voorafbeelding
van de hunne in het onsterfelijk hemelsche. O, neen, als zij hersenlooze en onbenullige verfkladders en steenhouwers waren, die machinaal hun versierselen aanbrachten, o neen, in deze onwijze en onrechtvaardige onderstelling valt zulke
gedachte aan hooger denkbeeld buiten alle mogelijkheid, laat staan waarschijnlijk
heid... Maar als dze kunstzinnige symbolisten klaarblijkelijk nadachten, zouden
zij zich dan niet herinnerd hebben, wat Paulus schreef in zijn Hebreen-brief en
wat hun allerminst onbekend moet zijn geweest, dat vr Christus' intocht in het
hemelsch Jerusalem de weg aan de vaders nog niet geffend was en dat
Christus dien nieuwen weg baande ? (61) Lag het zoover buiten hun gezichts-

n6

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS

DER CATACOMBEN

kring, met de Apostelen den naar den Hemel opvarenden Christus na te oogen,
om eenmaal daarheen op te stijgen, waarheen Hij hun was voorgegaan ?

De Goede Herder... Lieflijk beeld bij uitstek.


Dat dit beeld aan de heidensche opvattingen ontleend zou zijn, is tegen alle
waarschijnlijkheid. Men hoeft slechts aan het midden te denken, waarin de Catacomben-figuren ontstonden.
Christus immers was de Goede Herder, Die de Zijnen kende en de Zijnen
kenden Hem (62). Die Herder is het middelpunt der kudde, zoodat het slaan van
den Herder de kudde verstrooit (63). En Hij rees vanzelf den Zijnen vr den
geest, zooals Hij dien zorgzamen en toegewijden herder beschreef, die, toen hij
n schaap miste, de andere in de eenzaamheid achterliet om het ne verlorene
te gaan zoeken en, als hij het vond, het op de schouders terugdroeg naar de
kudde (64).
Kenden deze Romeinsche Christenen niet den Opperherder uit Petrus'
eersten brief (65), den nen herder, dien Ezechil zag in zijn visioen, die eenmaal onder zijn volk zou staan (66) ?
Zij wisten, zijn getrouwen, dat Hij, de archipoimen (de opperherder),
gezocht en gevonden had ten koste van zijn leven, maar dat Hij nu, zooals Paulus
aan de Hebreen herinnert (67), uit de dooden levend was geworden en dat
Zij waren teruggekeerd, tot den herder, gelijk Petrus hun schrijft (68). Moest
dus niet heel natuurlijk de Goede Herder van de Catacomben-monumenten uit
dit treffend geheel van Evangelin en Apostelen-brieven geboren worden ?
De Goede Herder, gelijk reeds Tertulliaan vaststelt (69), dikwerf door de
Christenen tot op bekers en glazen afgebeeld, in de Catacomben, ontelbare malen
verschijnend met 't schaap op den schouder, zonder of met schapen naast zich,
vaak in plafonds op de beheerschende plaats in het midden en dan afgewisseld met
oranten (zielen der afgestorvenen, die men dacht in 't paradijs, waar zij bidden
voor de overledenen) is een volkomen duidelijke symboliek ; als men tenminste
zich in het Evangelisch midden dezer eerste Christenheid indenkt.
En hij is even verstaanbaar, waar hij, in de korte schaapherders-tuniek (onderkleed) op een steen gezeten is bij zijn schapen, of staat, met of zonder de
herdersfluit ter hand, te midden van zijn kudde, die dan de aardsche of de hemelsche kudde kan zijn.

Fig. 75. Goede Herder met t schaap op den schouder.

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

Twee hoofdgroepen derhalve.


De herder met schaap op den schouder.
De herder te midden van zijn kudde.
Nimmer kan Christus verward worden met de heidensche herder-afbeeldingen.,
trouwens zuiver versiersels, die naakt een dans uitvoeren, zooals men deze aantreft in het oudste deel van Domitilla, een afbeelding uit de tweede eeuw, waar

Fig. 76. De goede Herder te midden van zijn kudde.

in datzelfde kamertje de Christelijke herder, in 't plafond, als middelpunt der


geheele kamerversiering staat in de herderstuniek met het schaap op den schouder.
Troostend was het denkbeeld, aldus door den Goeden Herder te worden
gedragen, dien Abercius, op zijn steen uit de tweede eeuw, den naam van heiligen Herder geeft ; Dien ook een steen in 't museum van Kircher Agios heilig
noemt (70). Deze goddelijke Herder draagt in de monumentale kunst dier tijden,
het schaap, fwel om het op Zijn sterke schouders naar de andere schapen
terug te brengen, fwel om het te laten rusten op Zijn schouders in de eeuwige
rust en te symboliseeren, dat deze doode is medeverrezen met Hem, den Herder
die verrezen is uit de dooden .
Hoe rustig en bemoedigend was het denkbeeld, te behooren tot Zijn kudde

J E S U S C H R I S T U S IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

II

op aarde, wat toch minstens een redelijk vertrouwen wettigt, dat men ook van
Zijn kudde zal mogen zijn in den hemel. (Fig. 74).
Zoo wijst het eenvoudig doch roerend Goede-Herder-beeld altijd van de
aarde naar de hoogere toekomst.
Het spreekt van troostrijke verwachting, dat de Herder ons draagt als de
Zijnen, daar waar Hij nu, als de doodoverwinnende Opperherder, in onsterfelijke
levenskracht het leven zijner getrouwen is ; het spreekt van dankbare aanhankelijkheid, waar Hij zijn verloren schaap terugdraagt naar de kudde, opdat het
schaapje nu trouw blijve en eenmaal bij Christus ruste voor immer in den eeuwi-

Flg. 77. De Herder, die de kudde voedt. Museum Kircher ; n 67620

gen schaapstal. En het rond den Herder vergaard zijn op aarde, het behooren tot
de ene kudde des Grooten Herders geeft bezielend vertrouwen, dat men k van
Zijn kudde zijn zal hierboven, waar hij de Zijnen weidt in de eeuwige dreven.
Heerlijk beeld deze Goede Herder der Catacomben !...
Het schitterend kunststuk van Fig. 75 is ongeveer uit 't jaar 150. Het staat
in 't Lateraansche museum en is afkomstig uit de Catacombe van Domitilla.
Voorstelling van Fig. 76 is uit Priscilla, tweede eeuw, nis G (Kanzier) naast
het atrium. (Voorhof).
Fig. 77, een zinrijk stuk marmerwerk, dagteekent uit de vierde eeuw ; de
herder voedt de kudde uit de hand.
Fig. 78 is eene plafond-schildering, middenstuk, uit de Catacombe der Jordani;
vierde eeuw. Blijkbaar staat de herder, die het schaap draagt, niet, maar loopt
hij en brengt het schaap, terwijl de kudde hem wacht, met haastigen gang terug.
Het beeld van Fig. 79 is uit Domitilla, tweede eeuw ; 't is merkwaardig van

120

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

Fig. 78. De Goede Herder brengt het schaap terug naar de kudde.

J E S U S C H R I S T U S IN D E

CATACOMBEN-FIGUREN

121

uitdrukking. Daar wordt in woorden de wensch des harten openbaar: Gerontius,


moogt gij leven in God . Moogt gij zijn bij den Goeden Herder, gij, die op aarde
van zijn kudde waart.
Zoo vallen het denkbeeld van den Herder, Die draagt het schaap en het denkbeeld van den Herder bij Zijn kudde wel
niet samen, doch als het Sacramentarium van Gelasius schrijft : De Goede
Herder draagt het schaap op de schouders naar het gezelschap van den eeuwigen Koning, om het de eeuwige vreugde
en het gezelschap der heiligen te doen
genieten , dan denken wij toch k aan
het gebed eener Grieksche liturgie (71):
Heer, ik ben het verloren schaap, roep
mij en red mij, en dan weten wij, dat
Fig. 79. De Herder met schaap. (Gerantlus.)
wie tot de Christuskudde der Kerk
behoort, mits hij aan den Herder op
aarde trouw was, ook tot Zijn kudde behooren zal in eeuwigheid.
Langs de lijn dezer denkbeelden ging van zelf de bede van hen, die de Goede
Herder-afbeeldingen in de Catacomben aanschouwden, met geloovig hart en kinderlijk vertrouwen voor de dierbare overledenen tot God omhoog.
r4

Schreef Polycarpus van Smyrna (f 125) in zijn brief aan die van Philippi (72)
mogelijk iets geheel nieuws : Laten wij Hem (Christus) dan met vreeze en allen
eerbied dienen, gelijk Hij zelf en de Apostelen, die ons het Evangelie predikten,
ons leerden ? Zou het mogelijk zijn, belang te stellen in een boek als dit, en z
weinig te weten van de geheele inwendige regeling van Christus' Rijk op aarde,
dat men onbekend was met het feit, dat Christus twaalf Apostelen riep (73) ?
Heb ik U twaalf dan niet gekozen ? Gij hebt niet Mij gekozen maar Ik U(74).
Kan het dan bevreemden, dat men herhaaldelijk Christus met de twaalf ziet
voorgesteld op de graven, als om te getuigen, als titel op eeuwige vergelding en
tot vergoelijking der menschelijke zwakheden en gebreken, dat deze hier rustende
doode in de gemeenschap van Christus en de Apostelen leefde ? E n brengt deze

122

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

Fig. 80. Christus en de Apostelen. (Plafond, Domitilla.)

vrome overtuiging niet van zelf het


gebed op de lippen, dat zich, ten voordeele van den overledene, op deze geloofstrouw met aandrang beroept ?
De afbeelding van Fig. 80 is uit
Domitilla, vierde eeuw; die van Fig.
81, uit de Catacombe der Jordani, vierde
eeuw, vierde kapel. De twee afbeeldingen gelijken wel op elkander. Men
moet echter niet te rade gaan bij de
willekeurige teekeningen, waarvanCiac-

J E S U S C H R I S T U S IN D E

CATACOMBEN-FIGUREN

123

conio zich bediende (75) maar bij een oorspronkelijke foto als hier wordt aangeboden. Waar ik de stukken bespreek, die het kerkelijk leergezag in de Catacomben
getuigen, kom ik van zelf op het twaalftal van Christus terug.

mm

Van de dagen, waarop Christus Zelf scherp in 't licht stelde, dat Hij en niemand anders de toekomstige Rechter zou zijn van levenden en dooden want
niet de Vader oordeelt, maar alle oordeel gaf Hij den Zoon en Hij heeft de
macht des oordeels gegeven aan den Zoon, omdat deze de Zoon des menschen is ,
(76) sinds den schrikwekkenden dag, dat Christus aan Caphas Danil's profetie
herinnerde : Gij zult den Zoon des menschen zien komen ten gericht op de wolken
des hemels (77), sinds den dag, waarop Petrus dit wereldbeheerschend feit aan
het Joodsche volk voorhield: Hij is gesteld tot Rechter over levenden en dooden
(78), vroeg als van zelf ieder Christen zich af : Zult gij dan het gerecht Gods
ontloopen ? (79) E n het geloof zei den Christenen : Neen .
Maar diezelfde Christenen wisten k het woord van den Meester : Wie
luistert en gelooft,heeft het eeuwige leven dat is : wie gelooft in Christus bezit dat
Godsleven in den wortel, 't welk bestemd is om eeuwig in glorie op te gaan. En
daarom, wie gelooft in Christus komt niet in 't oordeel (der verwerping) (80).
Christus' getrouwe vreest het oordeel niet, hij weet, dat hij overgaat van den
dood in het leven (81).
Daarom is het oordeel van den beslissenden Rechter hem veeleer een troostrijk
uitzicht dan een schrikwekkende verwachting. Hoewel hij met schroom denkt aan
eigen onvolkomenheid en dus gaarne, voor dien rechterstoel, zich onder de bescherming van zijn dierbaren op aarde en in den hemel stellen zal.
Zoo komt de afbeelding van den grooten levens-Rechter als van zelf op de
graven. E n met Hem zij, die volgens Christus' woord bij Mattheus : Gij zult met
mij zetelen op twaalf tronen om te rechten over de stammen Isral's (82),
met hun Meester richten zullen in 't beslissend gerecht na den dood.
Fig. 82 is genomen naar een teekening van Wilpert. Het oorspronkelijk
is te zeer vergaan om er een scherpe foto van te nemen. Een nauwkeurige
vergelijking met het fresco toont echter, dat de teekening juist is (83). Christus
zetelt met de twaalf ten gericht en de wetsrollen staan tusschen hen in ; Zijn
gebaar wijst er heen. De wet is maatstaf van oordeel. E n Wilt gij in het leven
ingaan, onderhoud de geboden (84). De schilder van dit zeldzaam vernuftig

124

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

en zinrijk plafond van Petrus en Mare


den grond, dat de persoon, die daar
rustte, het gerecht van den Menschen-

Fig. 82. Christus als Rechter.

s (kamer 54) meent, stellig met goe-

Fig. 83. Christus als IRechter.

zoon niet te duchten heeft. Hij plaatst derhalve, als het gerecht in zijn ware beteekenis belichtend, in de vier hoeken van het plafond, tegenover elkander twee
Goede Herders met het schaap op den schouder, en twee Oranten-figuren. De
overledene gaat in het
gerecht niet ten gronde,
de Goede Herder draagt
het trouwe schaap den
hemel in, en daar is de
afgestorvene in de heerlijkheid, waar zij bidt
voor de nagelaten dierbaren op aarde. De afbeelding uit S. Lorenzo
(Fig. 83) lijkt zeer verschillend doch geeft,
welbeschouwd, hetzelfde
denkbeeld weer. Onder:
Fig. 84. Theodoulos voor de rechtbank van Christus.
de voorstelling van het

JESUS CHRISTUS I N D E CATACOMBEN-FIGUREN

125

gerecht, boven : Jonas i n rust. N a het vroeger uiteengezette over de symbolische uitbeelding der levenszegepraal na den dood is F i g . 83 zonder nadere verklaring gemakkelijk te verstaan.
De voorstelling v a n F i g . 84 is uit de Catacombe van Damasus, tweede helft
der vierde eeuw. Aurelios Theodoulos heeft voor zich en zijn huisvrouw Cecilia
Maria dezen steen bij zijn leven laten maken, alsook voor zijn kinderen, Orbicus en
Bonefatius. De steen vermeldt zijn leeftijd en sterfdag. H i j is begraven i n Christus en i n vrede ... Schapen staan om hem heen, zinneheeldig uitduidend, dat
hij v a n Christus' kudde is ; de groote Rechter legt hem de hand op het hoofd ten
teeken van afdoende bescherming. Z u l k een Rechter is niet angstwekkend, H i j is,
na dit leven, getrouw i n Zijn beloften jegens hen, die H e m getrouw waren i n hun
levensdaden op aarde.
3 D E G O D H E I D V A N C H R I S T U S

Het kan, bij wie de taal der monumenten verstaat, geen verwondering wekken, i n tallooze figuren, i n de ne scherper dan i n de andere, de Godheid van
Christus i n de Catacomben te vinden uitgebeeld i n de wonderwerken, waarmee
de Machtige van Nazareth blijkbaar de geschapen natuur beheerschte, en Z i j n
Godheid overtuigend bewees.
W a t de inschriften ons i n woorden zeggen, dat stellen ons de figuren i n
beeld voor oogen (85) ; nu, de inschriften spreken ook herhaaldelijk van Christus' Godheid.
De ne voorstelling beeldt dan allicht scherper de idee uit dan de andere,
doch alle vertolken hetzelfde hoofddenkbeeld: Christus' wondermacht, die Christus' Godheid indrukwekkend getuigt.
Het is juist aan de Evangelin, dat de Catacomben-kunstenaars het denkbeeld
ontleenden, Zijn Godheid door Zijn werken te staven ; de schier ontelbare afbeeldingen van Christus' wonderwerken, voornamelijk op sarcophagen, vinden i n dit
evangelisch midden haar natuurlijke verklaring. E n dan verklaart de ne de
andere, gaat er van sommige zelfs een verrassend licht over vele uit (86) en leert
men niet enkel den inhoud maar ook de beteekenis der figuren begrijpen (87).
K r a c h t i g nu werd er door Christus bij schriftgeleerden, Pharizeen, het Joodsche volk en Zijn eigen leerlingen op aangedrongen, dat zij aan Zijn Godheid
moesten gelooven om de onwraakbare teekenen, die H i j stelde.
Het geheele vijfde, tiende en veertiende hoofdstuk v a n Joannes staan daar
ten bewijs.

I2

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

Moet ik de teksten herinneren ? Onbedrieglijk duidelijk had Jesus van


Nazareth God Zijn eigen Vader genoemd en zoo Zich Zelf met God gelijk gesteld dan ontkende Hij allerminst deze gevolgtrekking Zijner hoorders, maar
drong er'bij hen op aan, dat de Vader den Zoon liefheeft en Hem alles laat zien,
wat Hij zelf doet en Hem nog grooter werken zou laten verrichten dan de genezing
van den lamme, die zij daareven aanschouwden. Want evenals de Vader de dooden opwekt, zoo kan ook de Zoon levend maken, wie Hij wil >. Deze overduidelijke
Gods-macht onderstelt de Goddelijke Natuur. Ook dit loochent Jesus met, maar
Hij verklaart : wie in Hem gelooft, heeft het eeuwig leven en dit eeuwig leven
bezit Hij in zich zelf, daarom kan Hij het meedeelen aan anderen. Tot dit
eeuwig leven zal Hij eenmaal de dooden oproepen, Hij, Die over den dood
regeert Dat getuigt niet Hij, maar Zijn Vader heeft over Hem getuigd bij Zijn
doop E n de werken die Ik doe, getuigen van Mij, dat de Vader Mij gezonden
heeft Zoo roept Hij tal van wonderwerken op,om Zijn Godheid te staven (88).
Joannes teekent aldus in Christus' wonderen Diens Godheid in 't vijfde
hoofdstuk van zijn Evangelie.
Hoofdstuk X speelt in de dagen van het Tempelwijdingsfeest. Jesus wandelde in Salomon's zuilengang. Daar troffen Hem de Joden en spraken Hem toe :
Hoe lang houdt ge ons nog in spanning ; als ge de Christus zijt zeg het ons
ronduit. Dan wees Jesus van Nazareth weder op Zijn werken. Tegenover de
Toden derhalve dezelfde gedachtengang, dien Hij tegenover de Schriftgeleerden
L d gevolgd.Ik heb het u gezegd en gij gelooft het niet. De werken die Ik doe, in
den naam des Vaders, getuigen van Mij. Ik en de Vader zijn een , De Joden ver
stonden hem volkomen Zij begrepen met groote zekerheid, dat Hij zich vo strekt
God verklaarde. Dan grepen zij steenen, om op Hem de straf der
toe te passen. Jesus vraagt hun dan : Waarom steenigt gij Mij ? E n het: ant
woord klinkt logisch en wederom volkomen verstaanbaar en alle
sluitend : Wij steenigen U , omdat gij God lastert, wijl gij, een mensch u tot God
maakt Indien ik niet de werken Mijns Vaders doe, gelooft mij met, maar doe
Tk deze" wel, gelooft dan ; gelooft in de werken al gelooft gij ook ^ o o ^ e n
niet. Erkent dan en gelooft, dat in mij de Vader is en dat Ik in den Vader
^
Me^denzelfden aandrang stelt Hij deze redeneering op na het laatste Avondmaal Ook Zijn Apostelen moeten m Hem gelooven, om de teekenen die Hij verricht: De Vader Die in Mij blijft, doet de werken... Gelooft om deze werken
zelve (90).

RB

J E S U S C H R I S T U S IN D E

CATACOMBEN-FIGUREN

127

De teekenen, die Hij stelde, waren z verbijsterend, dat zelfs Zijn vijanden
vroegen : Kan een zondaar zulke teekenen verrichten ? (91) en Zijn tegenstanders en onverzoenlijke belagers oordeelden : Wat moeten wij doen, daar
deze veel teekenen verricht ? (92) Z beslissend was blijkbaar voor de waarachtigheid van Zijn Zelf getuigenis, dat Hij God was, het wonderteeken, dat de
Schriftgeleerden Hem vroegen : Meester, wij willen een teeken van U zien (93).
Ongetwijfeld hun goed recht. Maar ongetwijfeld dan ook het goed recht van Jesus
van Nazareth te besluiten : Als ik niet in hun midden de werken had gedaan, die
niemand anders gedaan heeft, dan hadden zij geen zonde, nu echter hebben ze
gezien en Mij en Mijn Vader gehaat (94).
Z getuigden de onloochenbare teekenen Christus' Godheid. Daarop beriep
zich dan ook Petrus op de eerste plaats, toen hij op den Pinksterdag de Joden toesprak : Jesus van Nazareth, een man, voor wien God getuigd heeft met macht
van wonderwerken en teekenen, welke God, zooals gij zelf weet, door Hem in uw
midden verrichtte... dezen hebt gij door de hand van heidenen gekruisigd en ter
dood gebracht... Het huis van Isral erkenne derhalve, dat God Hem Heer en
Christus heeft gemaakt (95). Christus, Gezalfde Gods, God als de Vader...
In een tijd. dat. zooals de H . Hieronymus zich uitdrukt,het bloed van onzen
Heer Jesus Christus nog warm was en het geloof nog gloeide in de bekeerlingen,
kon het niet anders, of telkens en telkens weder werd in de grafsymboliek de Godheid herinnerd van Hem, Wiens Godsleven van het leven der Zijnen in de onsterfelijke toekomst het onderpand was en de onverbiddelijke voorwaarde.
Het kon niet anders, of, gelijk wij zullen zien, de Catacombenmuren gingen
de Godheid van Christus belijden (96) ; het kon niet anders of de wonderen,
waarop Christus zich zoo nadrukkelijk had beroepen, werden door het tot symbolisme geneigd Christenvolk herinnerd op de graven ; daar moesten zij getuigen
Christus' Godheid, waarin de schilder, de beeldhouwer der figuren geloofde, en
waarin ook geloofd had, die hier rustte, en die nu, in de kracht dier Godheid van
Christus, het onsterfelijke leven was ingegaan...
Zoo verklaart men zich de telkens en telkens herhaalde voorstellingen van
Christus' wonderwerken.
En er was een groot denker noodig, om, gelijk wij in het laatste hoofdstuk
zullen zien, deze wonderwerken te groepeeren, op de wijze gelijk geschiedde in
kamer 54 van Petrus en Marcellinus.
Voor wie de steenen verstaan wil, spreken zij, in de massale afbeelding van
Christus' wonderen op de graven, wat daar staat op een graf in Domitilla's Cata-

128

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS D E R CATACOMBEN

combe : In Christus geloovend, ontving zij het loon in het hoogere licht (97).

Een wonder, dat ontelbare malen in schilderwerk en vooral in beeldhouwwerk


op de sarcophagen wordt herinnerd, is de genezing van den blinde.
Niet steeds valt met zekerheid te beslissen, of de door Christus begenadigde
de man is, waarvan Joannes I X of die waarvan Mattheus X X , Marcus X en
Lucas X V I I I verhalen. Op beide plaatsen wordt gewaagd van blinden, die door
Christus genezen werden. E r is echter verschil.
Bij Joannes kwam de blinde door zijn genezing tot de erkenning en aanbidding van Christus als den Messias..
Eerst spreekt hij tot Jesus' vijanden : 1 Als deze niet van God was, kon hij

F|g. 86. De blindgeborene.

Fie. 86. Be blinde van Jerlcho.


'
s

niets doen , - kon hij dit verbazingwekkende wonder niet hebben verricht. Dan
ontmoet hem Christus en vraagt : Gelooft gij in den Zoon Gods ? De blinde
antwoordt : Wie is het, Heer, dat ik in Hem geloove ?... Jesus spreekt : Gij
ziet Hem en Die met U spreekt, die is het I > De blinde dan zegt : Ik geloof,
Heer en hij valt Hem aanbiddend te voet. Ziedaar de blinde, die, toen hij genezen
werd nog niet geloofde, dus nog niet knielde voor Christus, terwijl Deze de hand op
zijne oogen legde, wat de markantste uitbeelding van het wegnemen zijner blind-

J E S U S C H R I S T U S IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

129

heid is. E n dit is het kenmerkende aller wonderuitbeeldingen, dat altijd het juiste
wonder-moment wordt weergegeven, niet een voorafgaande handeling of bijzonderheid.
De blinde van Jericho, waarvan Lucas, Mattheus en Marcus verhalen, zat met
anderen aan den weg te bedelen. Vernemend, dat Jesus van Nazareth voorbijkwam, riep hij met luider stem : Jesus, Zoon van David, ontferm U mijner . Hij
geloofde dus reeds in den Messias. Tot hem sprak Jesus : Zie weder, Uw geloof
heeft U gered .
Deze blinde knielt aanbiddend voor zijn weldoener, terwijl Deze hem geneest
(98).

Het idyllisch-aantrekkelijke van het tooneel aan de Jacobsbron, Christus in


gesprek met de Samaritaansche vrouw, mag het grootsch wonder-gebeuren, gelijk
Joannes het beschrijft, niet over 't hoofd doen zien (99).
De Doorgronder der harten liet de vrouw tot haar beschaming en ontroering
aanvoelen, dat Hij al haar geheimen kende. Dat trof haar ; zij snelde heen, om
haar volk te verhalen van dien grooten profeet, Die haar alles gezegd had, wat ze
gedaan had . En velen uit haar land geloofden in Hem door dit treffend wonder.
De verbazing der vrouw, dat een Jood haar aansprak, haar ontsteltenis
bij het blootleggen door dezen vriendelijken, vreemden man van haar intiemste
geheimen, haar aandachtig luisteren, na deze heel wonderbaarlijke ontdekking
der verborgenheden van haar hart, worden licht herkenbaar op de afbeelding
weergegeven. (Fig. 87).
Dit onmiskenbaar kunstwerk is uit de Catacombe van Praetextatus, tweede eeuw, fresco. De ontstelling der vrouw is met bewonderenswaardige kunstvaardigheid in beeld gebracht. Zij is niet enkel verbaasd, zij neigt achterover van ontzetting. Het is stellig het ernstig oogenblik, waarop Christus haar hartsgeheim
doorboort (100). Dat is het scherpe wonder-moment. Dan vraagt zij nog een weinig dr, Christus onderricht haar over Zijn karakter en zending, van schrik laat
zij haar kruik staan en snelt terug naar haar volk...
De voorstelling van Fig. 88 is uit de tweede eeuw ; derde Sacramentskapel
van Callixtus. Christus leeraart, Zijn onderricht is uitvoerig en daarom is de wetsrol
ontrold. De vrouw draagt de kleeding eener vrouw uit dien tijd ; zij put water uit
de overvloeiende bron, een symbolische toespeling op den rijkdom der LevensHet Christellijlc getuigenis der Catacomben.

Fig. 87. Christus en de Samaritaansche.

JESUS

CHRISTUS

IN

DE

CATACOMBEN-FIGUREN

131

bron, waarover Christus tot haar spreekt, en


die vloeit uit Hem (101). E r zijn van deze
voorstelling bekend : drie fresco's en zeven
beeldhouwwerken.

Opvallende gelijkenis vertoonen de vrouw


(102) die sinds twaalf jaar aan bloedvloeiing
leed en de Chananeesche vrouw (Sunamitische).
De eerste ligt echter steeds in smeekende
houding vr Jesus en raakt den zoom van
Zijn kleed aan, gelijk zij meende, dat volFig. 88. Christus en de Samaritaansche.
doende was voor haar genezing. Als ik slechts
den zoom van Zijn kleed kan aanraken, zal ik genezen zijn . Zoo diep was zij
doordrongen van Jesus' wondermacht. Wat dokters, waaraan zij haar fortuin
besteed had, vergeefs twaalf jaar hadden beproefd, Jesus vermocht het, dat was
haar vaste overtuiging, in n oogenblik. Hij had zelfs niet noodig, haar persoonlijk te beroeren, de zoom van Zijn kleed zou volstaan...
Eene voorstelling, die niet zelden,
ten onrechte nochtans, voor de uitbeelding der gebeurtenis met deze zieke vrouw

Fig. 89. Christus en de zieke vrouw.

Fig. 90. Christus en de Chananeesche.

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

w o r d t g e h o u d e n , i s de g e b e d s v e r h o o r i n g v a n de C h a n a n e e s c h e (103). Z i j w a s de
eerste h e i d i n , d i e i n C h r i s t u s geloofde e n H e m a a n b a d

als D a v i d s Z o o n . Z

het

zich niet door Z i j n afwijzing ontmoedigen, m a a r mocht uit Z i j n m o n d h o o r e n :


O v r o u w , g r o o t is U w geloof, g a , U g e s c h i e d e v o l g e n s U w v e r l a n g e n . D e z e
v r o u w l i g t steeds i n s m e e k e n d e e n a a n b i d d e n d e h o u d i n g e n is a l d u s h e r k e n b a a r
als eene figuur, d i e v a n de z i e k e v r o u w v e r s c h i l t (104).
D e eerste a fnb. e e IA,
l d i n g (tvi*
t i g . Rn\
09) iiss u
u ii tt k
Kaam
m ee ir 54 v a n P e t r u s

en

Marcelllnus,

v i e r d e e e u w , t e e k e n i n g v a n W i b p e r t . D e t w e e d e ( F i g . 90) v a n s a r c . 174

rechterkant.

B e i d e v r o u w e n erkenden den Messias, en

een i n d r u k w e k k e n d w o n d e r

beloonde

h a a r g r o o t geloof.

Fig.

91.

- oe

sarcophaag 161 (Mus.

ut.,.

b r o o d m a n d e n zes, t e r w i j l o p een s c h a a l
het zevende b r o o d aan den W o n d e r d o e n e r

w o r d t aangeboden ; meestal echter zeven. is een d u i d e l i j k e t o e s p e l i n g o p

het

H e t g e t a l v i s s c h e n is; v a a k t w e e

E v a n g e l i e v e r h a a l v a n M a t t h e u s (105)

M a r c u s (106). I n d e z e l f d e E v a n g e l i n w o r d t i n een a n d e r h o o f d s t u k

DH
en

gesproken

J E S U S CHRISTUS IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

133

van vijf brooden en twee visschen(i07).


Bieden twee Apostelen Christus het
brood en de visschen ter zegening aan,
Christus strekt de hand erover uit, Hij
zegende, de oogen ten hemel geslagen
(108). Met dit luttel aantal brooden en
eenige visschen werden tot tweemaal
toe eenige duizenden mannen, vrouwen
en kinderen, die eens den Godsgezant
zelfs drie dagen in de woestijn hadden
gevolgd en grooten honger hadden ,
z verzadigd, dat zeven manden met
brokken restten. Dit ontzagwekkend
wonder bracht de menigte dus in geestdrift, dat zij Jesus bij de eerste broodFig. 93. Het wonder In Petr. en Mare.
vermeerdering koning wilden kronen.
Doch Hij ontvluchtte dit eerbetoon en ging in de eenzaamheid bidden op den
berg.
Fig. 93 en 94 geven muurschilderingen te zien ; Christus
raakt op deze voorstellingen met
de roede Gods de broodmanden
aan ; beide afbeeldingen dagteekenen uit de derde eeuw.

Fig. 94. Het wonder in de Cat. der Jordani.

De eerste Christenheid zal niet


licht het machtig wonder hebben
vergeten, dat indertijd, gelijk Lucas
verhaalt, op de lippen van heel
Judea's bevolking had gelegen en
waarvan de faam wijd en zijd verspreid was geworden (109) : de opwekking van den zoon der weduwe

134

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS

DER CATACOMBEN

van Nam. De groote weldoener van Isral had den rouwstoet ontmoet aan de
poorten der stad en bevolen halt te houden. Dan had Hij de hand van den jongen
man gegrepen en gesproken : Ik zeg U, sta op ... en de dood had gehoorzaamd
en was gevlucht voor het nieuwe leven. Verbaasd, verstomd, ontzet had de
menigte dit gebeuren aanschouwd...

. .
Fig. 95. Opwekking van den jongeling.

Fle. 96. "Opwekking van Jalnw' dochtertje.


E*

r l

En in het huis van Jarus was de spot der betweters wel beschaamd, toen de
Wonderdoener op het bericht, dat het dochtertje van den hoofdman overleden
was, had gesproken : Het dochtertje is niet dood, maar slaapt. Hij nam haar
hand en sprak: Meisje, sta op , en het stond op. En ten teeken, dat zij deugdelijk leefde, beval Hij, haar voedsel te geven (no).
De eerste afbeelding (Fig. 95) is een stuk van sarcophaag 183 (Lateranen),
vierde eeuw. Gelijk steeds, wordt het juiste oogenblik, waarop het wonder geschiedde, uitgebeeld. Fig. 96 is genomen uit sarc. 123 Mus. Lat.

Wie kent het wonder van Cana niet, het eerste teeken waarmee Christus Zijn
glorie openbaarde en waardoor Zijn leerlingen in Hem geloofden ? Talloos zijn
de voorstellingen in beeldhouwwerk van dit wonderteeken, dat zulke wijdstrekkende gevolgen had. Van de fresco's is er slechts n tot ons gekomen (112). De

J E S U S C H R I S T U S IN D E

CATACOMBEN-FIGUREN

135

bedoeling is duidelijk, te herinneren aan het grootsch


moment, waarop de leerlingen, daar zij onder hun
oogen zulk een teeken aanschouwden, in den Godsgezant geloofden. Stellig heeft de voorstelling, gelijk
de vorige, ook soms nog een andere strekking. Hierover onder Eucharistie ; Christus raakt de kruiken
steeds, gelijk alle levenlooze voorwerpen, met den staf
aan; uitgezonderd meestal het brood, dat het Eucharistische verzinnebeeldt; de levende beroert Hij immer
met de hand.
Stuk van sarc. 161. Mus. Lat. vierde eeuw.

Drie Evangelisten verhalen ons de genezing van


den lamme Waardoor de geheele schare God verheerlijkte (113). Het wonderwerk werd immers, gelijk
Hettinger opmerkt,ten allen tijde als de meest afdoende
Fig. 97. De bruiloft van Cana.
openbaring van het Goddelijke beschouwd. Vandaar
rest er, om aan de apologetische klem van 't mirakel te ontkomen, niets beters
dan het feit van zijn wonderdadig karakter te berooven (114). Het eerlijk volk is
echter zoo bevooroordeeld niet. Het ziet en besluit met gezond verstand. Toen
het den lamme, waarvan Marcus gewag maakt,
den lamme waarvan het wist, dat hij veel jaren
bedlegerig was geweest en zich ten eenenmale
niet bewegen kon, plotseling op n woord van
Jesus van Nazareth zag opstaan van zijn leger,
riep het in geestdrift uit : Zoo iets hebben we
nog nooit aanschouwd... E n het verheerlijkte
niet de zenuwen van den mensch, die door zoo'n
plotsen schok zich herstelden, maar God ! Jesus,
Die het teeken stelde,daar Hij het Geloof van
het volk zag,beriep zich immers op Gods macht
om eigen Godsmacht te bewijzen ; God openbaarde dan eigen grootheid door dit wonder, maar
Fig. 98. De lamme met jesus.
k de rechtmatigheid van Jesus' beweren over

136

HET

CHRISTELIJK

GETUIGENIS

DER

CATACOMBEN

Fig. 100. Dezelfde lamme.

Zich Zelf. Dat is : Hij getuigde Diens


Godheid. Fig. 98 is een stuk van
Fig. 99.
De lamme door Christus' genezen.
sarc. 125. vierde eeuw.
Voorstelling 99 is uit Petrus en Marcellinus, kamer 52, vierde eeuw ; Fig. 100
uit de tweede Sacramentskapel, rechterwand bij den ingang. De lamme is mogelijk, die vermeld wordt bij Jo. v, 4-14. Marchi en anderen houden dit zelfs voor
waarschi jnli j ker.

Fig. 101. Lazarus

komt uit zijn graf.

Lazarus' opstanding uit den dood


op Christus' bevel was wel een z afdoend bewijs Zijner Godheid, dat zelfs
Zijn vijanden er niets tegen vermochten
en enkel zich schandvlekten voor immer
tegenover de eerlijke wetenschap, door
te overwegen of zij Lazarus, het levend
bewijs van Jesus' Godskracht, niet uit
den weg konden ruimen (Jo. xn, 10).
Z 00 bleef.het. De bewijsstukken moeten
verwijderd worden...; het wonder immers bewijst Jesus' Godheid.
Lazarus rustte reeds vier dagen in

JESUS

137

CHRISTUS IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

het graf, zoodat de reuk der ontbinding werd waargenomen en nu, ten
aanschouwe van vriend en vijand,
komt hij uit zijn graf op Christus'
machtwoord : Lazarus, kom uit !
Hij leeft op dit levensbevel, nadat
Christus Zijn Vader in den hemel gevraagd heeft, dit wonder te verrichten,
juist opdat de menigte, die het graf
omringde, aan Zijn Godheid mocht
gelooven.
Lazarus leeft en zijn opstanding
bewijst, dat de Vader Zelf met een
wonderteeken Christus' Godheid getuigt en dat Christus derhalve Gods
Zoon en God Christus' Vader is.

Fig. 102. Lazarus staat op ten leven.

De eerste afbeelding is uit de 2


Sacramentskapel, tweede eeuw. De tweede uit Petrus en Marcellinus. Op sarcophagen komt Lazarus' opwekking stellig meer dan vijf en twintig maal voor.
d e

Nog n wonder, ongetwijfeld het meest overweldigende van alle, Christus'


Verrijzenis op den derden dag, vraagt aandacht. Voorspeld door Christus Zelf,
aangeduid als het teeken bij uitstek Zijner zending (115), door Paulus herhaaldelijk voorgesteld als den grondWWWm a f onzer hoon
o
r

(TThi staat
\
/>

daar de Levensverwinning
over den dood als een machtig
teeken van Jesus' Godheid.
Het middenstuk geeft in
symbolischen vorm het wonFig. 103. De verrijzenis.
der aan. De wachters slapen
nog. Het is het uur van het
eerste hanengekraai. En op dit uur rijst Christus, voorgesteld door Zijn Monogram, zegevierend uit het graf; de overwinningskrans siert het naamcijfer van

138

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

den zegevierenden held. Dit prachtwerk van Christelijke kunst uit de vierde eeuw
is afkomstig uit de Catacombe van Domitilla.

Ten slotte eenige uitspraken over Christus' godheid ingebeiteld in marmerplaten der Catacomben.
Naast de symbolische uitbeelding van het geloof in Jesus' Godheid, door de
massale afbeeldingen Zijner
wonderwerken, staan deze
klare en duidelijke inschriften,
die dezelfde overtuiging uitspreken.
Bethonius ruste in vre-

Flc. 104. De steen van Bethonius.

de, God de Visch zij met


Uwen geest. (Fig. 104). God de Visch is Jesus Christus (117). De steen is uit Callixtus, gebied van Liberius, derde eeuw.
Fig. 105 laat den steen zien, dien Genesis plaatste op Christina's graf.
Christina, daar zij in God en Christus geloofde, is nu bij de Engelen .
Deze steen is uit Callixtus, derde eeuw. Uit de zandgroeve achter Caecilia (118).
De steen van Fig. 106 is uit de Catacombe van Cyriaca, derde eeuw ; Aan
Aequitius den neofiet in Jesus Christus, God .
In Domitilla leest men :
...geloofde in Jesus (Christusmonogram) .
...in Christus geloovende, verwierf het loon van het licht .
Zulke uitspraken Staven het getuig . 105. De steen van Genesis.
genis der afbeeldingen duidelijk.
Wie niet in Christus' Godheid gelooft, plaatst overigens de voorstelling der
wonderwerken, die Hij verrichtte om Zijn Godheid te doen aanvaarden, niet op
een graf. Wie de verhalen voor sprookjes of bedrog aanziet, zal er niet aan denken,
de graven zijner dierbaren hiermee te ontwijden. Om dezelfde reden, waarom
geen enkele ongeloovige er niet alleen nooit aandacht, de wonderen van Christus
te herinneren op de graven van zijn vader, moeder, broeder, zuster of echtgenoote,
H

JESUS CHRISTUS IN D E CATACOMBEN-FIGUREN

139

maar veeleer, mocht iemand zulk een wonder daar hebben afgebeeld, zich
haasten zou, om het te doen verdwijnen, daar hij het een ontwijding zou achten,
om dezelfde reden beeldt de in Christus geloovige deze heerlijke wonderen van
Christus wl af op die
plaatsen, waar de heiligste
gevoelens zich openbaren.
Juist omdat het graf uit
den aard der zaak verband
legt tusschen het afgesloten leven en de toekomst
na den dood. Gelooft men
_
^mu*.
aan Christus' Godheid niet,
de wonderverhalen hebben niet meer waarde dan sprookjes van het soort van
Baron von Mnchhausen. Die weert men k van de graven, van de graven
allereerst. Gelooft men er wl aan, in dankbare herinnering zal men Christus'
wonderen gedenken, daar, waar juist Zijn Godheid vr den geest komt, als de
waarborg der levensopstanding na den dood. E n de uitspraken zullen zich daar
harmonisch aansluiten aan de afbeeldingen.
FJg

106

D e

steen

v a n

CHRISTUS D E V E R L O S S E R .

Jesus Christus is bovenal de Verlosser der wereld. Zoo stond Hij van den
aanvang af den Zijnen voor oogen.Clemens, de derde opvolger van Petrus,Justinus
in zijn Apologie (119), de Apostolische Instellingen (120), geven onbedrieglijk
te kennen, dat zij vast aan den Heiland gelooven. Met recht hebt Gij, o God, den
mensch uit het Paradijs verstooten, maar in Uw Goedheid hebt Gij hem, die den
ondergang verdiende, niet verworpen, want hij was toch Uw schepsel. Terwijl Gij
hem boven alles hadt gesteld, moest hij nu met moeite en in 't zweet des aanschijns
zijn voedsel verdienen... Dan hebt Gij onder duren eed hem tot wedergeboorte
geroepen. Den schuldbrief des doods hebt Gij verdelgd en hem leven door de
opstanding beloofd (121). De belofte werd volgens deze Apostolische Constituties
vervuld in Christus, Die geboren werd uit Maria, heilig leefde, wonderen werkte,
weldaden verbreidde, Gods Naam leerde aan wie Hem niet kenden, den kruisdood
stierf, ten leven weer opstond en ten Hemel opvoer naar God... Roept Paulus ons
niet hetzelfde toe ? Want door n mensch de dood en door n mensch de opstanding uit de dooden. Want gelijk allen sterven in Adam, zoo worden ook allen

140

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS D E R CATACOMBEN

levend gemaakt in Christus... de eerste mensch uit de aarde was sterfelijk, de


tweede uit den hemel was onsterfelijk... (122) Daardoor dan beveelt zich Gods
Liefde jegens ons aan, dat, toen wij nog zondaars waren, Christus voor ons is
gestorven ; welnu, gelijk dan door de misdaad van nen alle menschen kwamen
onder de veroordeeling, zoo komen door de gerechtigheid van nen alle menschen
tot de gerechtigheid des levens (123).
Onbetwistbaar is dit derhalve de inzet van het Christendom van den aanvang af.
In de beoordeeling van zonde en dood moet de val in de zonde als uitgangspunt worden aangezien. Niet zooals heidenen waanden, als ware het kwaad een
oorspronkelijke kracht en de dood een oorspronkelijk lot ; o neen, kwaad en dood
zijn door de zonde des menschen veroorzaakt. Maar dat kwaad is geboet en die
dood is verwonnen in Christus. Zondeval en zondeuitboeting door den Redder der
menschheid vormen als n geheel in de Gods-beschikking over den mensch. Zoo
klonk 't reeds in 't aardsch Paradijs bemoedigend en herscheppend over de
toekomst (124).
Het kan dus niet bevreemden, dikwerf op de muren naast en boven graven
en op de wanden van sarcophagen Adam en Eva bij den Paradijs-boom te zien
afgebeeld. Daar immers trad de zonde in 's menschen bestaan door de arglistige
verleiding der slang. Maar evenmin kan het verwonderen, zoo vaak, ja, schier
immer bij de voorstellingen van Adam en Eva aan te treffen een of andere afbeelding der levensoverwinning, Danil, No, Jonas, Lazarus, want de zonde is door
Christus geboet en deze boete herwon ons het eeuwig leven. E n daar God voor
den mensch van zonde Christus als Verlosser beschikte en deze Redder tusschenbeiden trad.om Zijn schepsel te bevrijden,zoo staat Christus ook dikwijls tusschen
Adam en Eva, als n geheel met hen vormend, of naast hen als om hen te beschermen. Deze wereldorde omvat niet enkel den val in de zonde, maar wordt beheerscht
door den Heiland der wereld, Die uit zonde en eeuwigen dood den gevallen
mensch verloste.
Voorstelling 107 is uit de vierde eeuw. Deze was een zondig mensch, zegt
het beeld. De omstaande beelden zullen dan de herschepping en de heilrijke verwachting uitdrukken.
Figuur 108 is gelicht uit de sarcophaag van Bassus, middenstuk ; Figuur
109 geeft eerst 's menschen schepping door de H . Drieenheid. Drie gelijkvormige
figuren. De mensch ligt en rust ter aarde als levenloos. Dan wekt de scheppende
kracht hem ten leven. Hij staat opgericht naar den hemel. Nu zondigt hij. Hij

Fig. 107. Adam en E v a uit Petrus en

Marcelllnus.

142

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

valt in de list der slang. Maar hij blijft niet hopeloos en reddeloos alln staan.
De tusschenkomst van Christus is daar. Christus komt op figuur 109 tusschen

Fig. 109. Adam en Eva en de Verlosser.

beiden. De rechterknie is duidelijk zichtbaar


tegen het gewaad. Deze persoon staat niet stil,
maar komt... Hij komt... tusschen Adam en
Eva in. Als Zich met hen vereenzelvigend. De zondeval is in n geheel gedacht
met de Goddelijke redding.
Wel zullen Adam en Eva, zegt de symboliek, met landbouw de aren en met veeteelt het dier hun brood moeten verdienen, maar zij zijn verlost
door den nooit volprezen Heiland.
Fig. 108. Adam en Eva.

Dan zal deze groote Liefde van het menschelijk geslacht door Zijn vijanden
worden gegrepen en overgeleverd aan den heidenschen rechter, Pilatus. E n zelfs
de heiden Tacitus zal in zijn Annalen vaststellen, wat eerst achttienhonderd
jaar later Strausz zal loochenen, daar hij het beter wist dan de tijdgenoot, dat
de historische Christus onder Pontius Pilatus den kruisdood stierf (125). Meer dan
eens stellen de monumenten Christus vr den Romeinschen landvoogd voor.
Het prachtbeeldhouwwerk van Fig. 110 is van sarcophaag 55, de broeder of
Paulus- sarcophaag ; vierde eeuw.
Een treurig gestemde hofbeambte zit in peinzende houding vr zich uit te
staren. Pilatus, wetende, dat hij een onschuldige veroordeelt, wendt het hoofd af

J E S U S C H R I S T U S IN

DE

CATACOMBEN-FIGUREN

143

en legt de hand op het oor, als om aan te duiden, dat hij er niets meer van hooren wil. Een dienaar
draagt water aan, om
den landvoogd de
handen te wasschen.
Doch waar is Christus ? Daar staat A braham, en Isaac
knielt. Christus is de
Isaac der belofte
(i2).Abraham's offer
beeldde het latere afdoende Christus-offer
. ._
af; Isaac, die zelf zijn
brandhout aandroeg en zich gelaten en vrijwillig offerde, was insgelijk s voorafbeelding. De vervulling zou Christus zijn. Deze Paulinische idee vindt hier haar
kunstzinnige uitbeelding.
Fig

110

Cnrlstus

voor

de

rechtbank

v a n

p n a t u s

kW

kW

Een
indrukwekkende herinnering aan
het lij den, door den Heiland der wereld gedragen, is het tafereel der
doornenkroning (Fig.
111). Andere trekken
van het lijden vond
men nog niet aangegeven in de ontdekte
monumenten.

Fig. l i l , De doornenkroning uit Praetextatus (2

Je

eeuw,

helft)

Uitvoeriger en wetenschappelijker danWilpert het kruis in de Catacomben-stukken behandelde in

144

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS D E R CATACOMBEN

het Bullettino van 1902 Jaarg. VIII, bl. 1-14, n 1 en 2, heeft nog niemand het,
bij mijn weten, gedaan.
Het kruis is Christus' verwinnend wapen geweest in den strijd op leven en
dood met de helsche machten. Zooals Mozes in de woestijn de slang moest oprichten en de Joden, die naar dit teeken opzagen, gered werden, zoo moest de Zoon
des menschen worden opgericht, hoog aan 't kruis tot redding der wereld (127).
En als Hij dan zou opgericht zijn, zou Hij alles tot Zich trekken (128). Dat
kruis mocht volgens Paulus niet ijdel worden (129), al was het dan den voorbij-

Fig. 112. GammakruU met orante.

gangers, die het niet verstonden een dwaasheid . Paulus was mede aan het kruis
genageld met Hem, die met vreugde Zijn kruis had opgenomen, om het bevelschrift van onzen dood te verdelgen en daarom glorieerde Paulus nkel in Christus' kruis (130). Kan het bevreemden, dat kruisen in onnoemelijk groot aantal
voorkomen op de graven der eerste Christenen, gelijk zij door alle volgende eeuwen
beschuttend op doodenakkers staan ? Het is toch veilig rusten in de schaduw van
het zegevierend kruis. Mag men niet zeggen, dat men twijfelen zou, of men m
begraafplaatsen der eerste Christenen rondging, als men het kruis daar miste ?
Het staat daar in overweldigend aantal, hoewel dan in vormen, die met allerlei
symbolische opvattingen rekening hielden (131)De vorm van 't kruis van Fig. 112, is wel de oudste. Hij wordt reeds gevonden
in de galerij, die achter de Grieksche Kapel ligt en ouder is dan deze, omdat de
muur der kapel het stuc-werk der galerij bedekt, 't welk dus toen reeds moet
hebben bestaan. De kapel is door een venstertje met de galerij (L) verbonden.

JESUS

CHRISTUS

IN

DE

CATACOMBEN-FIGUREN

145

Tusschen roode en groene lijnen ziet men daar tweemaal dezen oudsten vorm van
het kruis. De ziel der afgestorvene verwint in kracht van 't zegevierend kruis,
daar, waar zij bidt voor haar dierbaren...

Fig* 113. Anker als kruis.

Fig. 114. Verschillende vormen van het kruis.

Een talrijk voorkomende symboliek van 't kruis is het anker ; beeld der
hoop. E n is niet het kruis de hoop van den Christen ? Maar naast dit anker staat
ook de T als kruisteeken in de Catacomben. De ons meest bekende en zuiver

Fig. 115. Adjutrix. Haar ziel verwint in de eeuwigheid door het kruis.

het kruis weergevende vorm komt in de alleroudste tijden slechts hoogst zelden
voor. (Fig. 114).
Het Christelijk getuigenis der Catacomben.

10

H E

CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

Het linksche beeld (Fig.


is uit de Catacombe van Praetextatus, tweede
eeuw. Het rechtsche plaatje heb ik zelf geteekend, om een denkbeeld te geven
van de verschillende vormen der kruisen, waarmee de graven als bezaaid zijn.
Vraagt de symboliek van Figuur 115 nog verklaring ? Zegt het geheel niet
duidelijk : Adjutrix, door het Kruis in den vrede van Christus ? Het anker
verzinnebeeldt immers het kruis, de duif met den tak, gelijk wij boven zagen, de
ziel in den vrede van den Heer.
Treffend is ook stellig, mogelijk ontsnapte het de aandacht op Figuur 114,
- de naam Irene met daarboven het kruis in den ouden T-vorm : Irene
beheerscht door het Kruis . Dit volstaat. Wie door het kruis in den dood wordt
overschaduwd, ligt niet hopeloos in de schaduwen des doods en der duisternis
daar het kruis duisternis en dood overwon (131a).
Ik herinner mij, meer dan n van zulke licht herkenbare symbolismen te
hebben gezien. Om er n te noemen : Dyonisiou in Pamfilus uit de tweede of
derde eeuw ; ook deze naam onder een kruis, juist als Irene in Callixtus.

Wie heeft nooit gehoord van den visch der Catacomben ? Geen voorstelling
zoo bekend als deze. Maar ook geen enkele echt Christelijke afbeelding, waarover
zooveel stormen woeien van moderne kritiek.
Het is mijn taak niet, op lang weerlegde spitsvondigheden in te gaan. Trouwens na 't geen Prof. Dlger schreef in zijn standaardwerk De Heilige Visch
( Der Heilige Fisch ), Marucchi in zijn Christelijke epigraphie ( Epigrafia Cnstiana )maar bovenal Wilpert in zijn reeds meermalen aangevoerde werken, h]kt
het overbodig, terug te komen op de willekeurigheden, tegenspraken en ongerijmdheden van sommige schrijvers.
De visch (in het Grieksch: Ichtus) is, in de Catacomben, symbool van Christus, al kenden dan ook, vooral bij hun doodenmalen, de heidenen de heilige
visch , den visch der dooden.
.
De visch staat op de Catacomben-graven in plaats van den naam : Christus.
Maar als visch (Ichtus) op monumenten beteekent : Christus , dan zegt
het symbool hetzelfde, wat de naam Christus in dit verband zeggen zou. Staat
dan om een voorbeeld te geven, naast een naam een visch, zoo beteekent dit :
.Deze persoon is in Christus . Hij rust dan, daar hij in 't graf ligt, en de visch
beduidt, dat Christus hem beschermt.

J E S U S C H R I S T U S IN D E

CATACOMBEN-FIGUREN

I47

Schultze zelf verklaart rechtweg : Het is bekend, dat de visch en het anker
Christelijke symbolen zijn (132) ; de Rossi toont in het tweede deel van zijn
Roma Sotterranea uit talrijke stukken aan, hoe de visch herhaaldelijk onbedrieglijk den naam Christus vervangt. Dit moest eigenlijk voor het vraagstuk
over de beteekenis van den visch der Catacomben volstaan. Te meer daar er geen
schijn is van ernstige reden om de symboliek van den visch te loochenen.
Na 't geen boven werd uiteengezet over het karakter der symbolische voorstellingen, kan niemand twijfelen aan de juistheid der woorden van Kraus : Een
symbool is een teeken, dat niet om zichzelf daar is geplaatst, maar om op een of
andere gedachte te brengen, die van de voorgestelde wl verschilt, doch er toch,
ofwel uit den aard der zaak, f door overeenkomst mee samenhangt (133) ; denken wij slechts aan den palm als symbool der zegepraal.
Zoo is ook de visch der Catacomben symbolisch. En het visch-symbool
beteekent : Christus. De bewijzen zijn afdoend.
1. Dat de dolfijn een visch is, een werkelijke Ichtus , toont de Rossi
onweerlegbaar aan en zelfs Mommsen geeft dit toe (134); naast den dolfijn lezen
wij overigens meer dan eens zelfs het woord Ichtus . Dat de dolfijn zoo vaak
voorkomt als de met voorkeur gekozen vischfiguur, heeft ongetwijfeld ook wel
zijn reden hierin, dat bij de Ouden de dolfijn de vriend was der menschen. Dolfijn nu en gewone Ichtus (visch) staan herhaaldelijk in een zinsverband, dat enkel
verstaanbaar is, als de figuren dolfijn, visch, Christus en het monogram van Christus als van dezelfde beteekenis en dezelfde strekking worden opgevat. n voort
beeld uit tallooze : Maritima, heilige gij hebt het zachte en lieflijke licht niet
verloren (nu zien wij een visch = in Christus), gij hebt immers mt U (figuur
anker=hoop) het boven alles onsterfelijke licht (visch=Christus). Uw vroomheid
is U immers voorgegaan !
Niemand kan bij zoo'n intiem grafschrift denken aan ij del en zinloos spel met
vischjes. Hier dringt zich een diepzinnige, in het zieleleven des Christens over het
graf heen geldende beteekenis op. Hier kan enkel de Christus Zelf gedacht worden,
als de afdoende verklaring. Immers enkel het eeuwig Licht des Vaders, Christus,
waarborgt ons het Licht der eeuwigheid en dat licht wordt hier als de Visch
voorgesteld. Het stuk is uit Priscilla, tweede eeuw.
Maritima's grafschrift is, in dit opzicht, als een sleutel voor vele andere.
II . Het is ook een onweerspreekbaar feit, dat de visch (Ichtus) honderden
malen, van de tweede eeuw af, voorkomt op de graven. Men vergelijke Dlger
( 35)> Wilpert (136), de Rossi (137) en anderen. Niemand kan de Catacomben met
0

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

eenige aandacht, ook maar doorloopen, zonder dit feit waar te nemen. Deze
talrijkheid van een voorstelling, die, is zij niet symbolisch, onverklaarbaar wordt,
dwingt tot de symbolische opvatting. E n dan is er geen reden denkbaar, waarom
wij deze opvatting zouden weigeren, die blijkbaar geldend was reeds m de tweede eeuw, namelijk : de Goddelijke Christus .
U l o Met Ichtus wordt ook Christus bedoeld door den schrijver van het inschrift op den steen van Pectorius ; deze werd gevonden bij Autun ; het stuk
dagteekent uit de tweede eeuw. Daar wordt immers zonder meer gewaagd van
het Goddelijk geslacht van den Hemelschen Ichtus (visch). En dat geslacht
wordt uitgenoodigd om dien Hemelschen Ichtus (visch) tot voedsel te nemen
en te putten uit de onsterfelijke bron, die de Goddelijke wateren toevloeit...
Op Wien is dit wel toepasselijk zoo niet op Christus ? Op Wien kan, nog een twintigtal jaren vroeger, Abercius, een Bisschop uit Klein-Azi, in zijn eigen grafschrift
hebben gedoeld, toen hij daarin herinnerde aan dien overgrooten, reinen, Hemelschen Visch (Ichtus), die door de Heige Maagd uit de reine bron werd gevangen ?
Hij is volgens dien Abercius de Ichtus (visch), die door het Geloof wordt
toegereikt die niet genoten wordt, dan door wie gelooft... Wie kan dan wel die
Hemelsche Visch zijn, die overgroote en reine, dan Christus ? Wie voedt
met Zichzelf, tenzij, in de opvatting der Christenen, Christus met Zijn Goddelijk
Lichaam en Bloed (138) ? Hem had ook Tertulliaan, in de tweede eeuw, op het
oog toen hij - een uitdrukking, waarop ik nog terug kom - ons, Christenen,
noemde : kleine vischjes, volgens onzen Ichtus (visch) Jesus Christus (139)
Ook deze schrijver uit de tweede eeuw, - in Noord Afrika, - kent dus den Goddelijken Visch en kan niemand bedoelen dan Christus. Frankrijk, Klein-Azi, NoordAfrika onderstellen derhalve deze symboliek in de tweede eeuw als bekend.
Dolger stelt dan met volle recht vast : In de tweede eeuw was ongetwijfeld de
voorstelling visch, Ichtus, voor Christus algemeen bekend en aanvaard
I V Ten slotte : oude Vaders als Melito van Sardes, Paulinus van Nola.Optatus van Milete kennen blijkbaar deze symboliek ook volkomen en maken er
( I 4

toespelingen op (I4 ),
.
Dit moge volstaan om het symbolisch karakter van den visch der Catacomben, Christus, boven allen redelijken twijfel te stellen.
Over het bekend Christelijk Acrostichon mag ik kort zijn.
In de Oracula Sibyllina , Carmen v m vers 217-250 wordt het reeds gevonden ; derhalve in de tweede eeuw. In zijn boek Ichtus (i, 52-65) heeft Dolger
1

J E S U S C H R I S T U S IN D E

CATACOMBEN-FIGUREN

149

de volstrekte bewijzen geleverd, dat het in de tweede eeuw zelfs algemeen bekend
was. Het bestaat uit de aanvangletters der woorden Jesus Christus, Zoon van
God, Verlosser , in het Grieksch : iesous C&ristos Theou 7ios Sooter =ICHTUS. Deze aanvangletters vormen het woord I CH T U S ; dit is het Acrostichon . Eusebius in de vierde eeuw onderstelt, dat men dit weet, de H . Augustinus gewaagt ervan als een algemeene opvatting. Of nu dit letterwoord ontstaan
zij uit Ichtus of Ichtus uit de woorden wier beginletters het woord Ichtus
vormen, laat ik daar; de visch is symbolisch, beteekent den Goddelijken Christus,
dit is de zaak ; en soms symboliseeren kleine vischjes de Christenen, de kinderen van het goddelijk geslacht der genade, de deelgenooten in Christus' goddelijk leven.
De Heilige Goddelijke Visch, voedsel der Zijnen, geboren uit den Oceaan der
Oneindigheid, gevangen in die reinste wateren door de Maagd vol Heiligheid,
de Visch, Die wonderdadig met visch voedde en met brood, de Visch, Die zijn
Apostelen tot menschenvisschers aanstelde, zoodat de Zijnen de kleine vischjes
zouden zijn, Hij, Jesus Christus, Zoon van God, Verlosser, Hij was de groote
Visch, de menschlievende Dolfijn... Hij staat daar met troostrijke beteekenis op
de graven der Christenen. Hij beteekent : Christus, Zoon van God, Verlosser der
menschheid, bescherm en beziel dit graf met Uw Godsleven, open de oogen
dezer overledenen, gelijk de visch met zijn heilzame kracht de oogen opende van
Tobias...
Naar het Licht... in vrede... in zoete hoop... tot onsterfelijk Godsleven...
door Uw voedsel ter eeuwige heerlijkheid... dat alles zegt het eenvoudig, maar
onvergelijkelijk diepzinnig en heel bovennatuurlijk symbool : de Visch (142).

I I I
Het symbolisme van Figuur 116 vraagt geen verklaring.
Ook de volgende afbeelding (Fig. 117) lijkt mij voor zichzelf sprekend. Zij
is uit de derde eeuw en genomen uit het werk van Marucchi over het LateranenMuseum (143).
Deze twee, man en vrouw, waren in den Visch gelukkig vereenigd . Wie
denkt hier niet aan de Christelijke huwelijkshoogheid, geschetst door Paulus in
zijn Ephesen-brief ? (144)
De uitdrukking, die op den steen de huwelijksvereeniging aanduidt ( con-

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

Fig. 116. Vischjes aan Anker, uit de Catacomben van Domitilla (3<- eeuw).
J

venientibus ) wordt stellig niet zonder reden en zin door den Ichtus verbonden.
Hij was hun band, hun heilige, hoogere eenheid...
De steen van Fig. 118 staat afzonderlijk onder de Catacomben-monumenten,
daar hij een stela of cippus , dat is : een rechtopstaande gedenksteen is, die,
voor zijn herkomst, wijst op een bovenaardsch kerkhof ; hij is zeer zeker uit
een kleine begraafplaats op den Vaticaanschen heuvel. Het stuk stamt uit een
heidensche werkplaats. De
***dm&uiE&W
Christenen, die bijna immer
onder den grond begroeven,
hadden voor de marmerwerken der bovenaardsche
begraafplaatsen, geen eigen
officina (werkinrichtingen). De Christelijke beeldhouwers bearbeidden dus
zelden stukken als die van
bovenstaanden vorm. Zoo
verklaren zich de heidensche
Fig. 117. De steen van Maurus Ammlanus en Cornelia.
letters D. M. (aan de goden der onderwereld) op het stuk. De krans, de versierselen, en de triumfeerende
woorden : De Visch der levenden (Ichtus zoontoon) zijn van dezelfde meesterhand en op Christen-bevel gebeiteld. Men moet zich niet verwonderen over het

JESUS

CHRISTUS

IN

DE

CATACOMBEN-FIGUREN

bestaan van begraafplaatsen boven de aarde. Reeds vr Constantijn de


Rossi bewees het bestonden er enkele (145) daar, waar de bodem geen onderaardsche toeliet. De voluit toegevoegde verklaring : De Visch der levenden
boven de, om symmetrische
reden, verdubbelde visschen,
is bijzonder treffend en wel
geigend, onze beschouwing
over den Goddelijken Visch
der Christenen te besluiten.
Zonder voor het oogenblik in te gaan op de levensgedachten, waarmee Dlger
zijn werk over den heiligen
Visch afsluit, wij bewaren deze breede gedachtevlucht beter voor het hoofdstuk over de H . Eucharistie,
vraag ik ten slotte aandacht voor wat de Munstersche geleerde schrijft over
den visch , die bij de doodenmalen der heidenen zulk Fig. 118. Ichtus zoontoon; 2** eeuw, Coemeterium van den Vaticaanschen
heuvel. (Mus. Klrcher).
een voorname rol speelde.
Dat deze soort feesten, binnen de grenzen der Christelijke opvattingen, nog langen
tijd in de Christensamenleving voortduurden, lijkt aannemelijk. E n als dan,
gelijk uit de Joannes-akten en andere stukken blijkt (146), bij de doodenmalen der
Christenen, in plaats van den visch der heidenen, de H . Eucharistie trad, kwam
men als van zelf ertoe, in tegenstelling met den visch der dooden, Christus, Die de
ware inhoud is der Eucharistie, den Visch der levenden te noemen. Een gelukkig
toeval heeft gewild, dat deze uitdrukking bewaard bleef, door een grafsteen, die
op den Vaticaanschen heuvel gevonden werd (147), schrijft Dlger terecht.
Hij het Leven der Zijnen, Hij de bron des levens in de genadegaven, Hij het
doel van heel het Christelijk begeeren, Hij uit Godsleven geboren, van Godsleven
overvloeiend voor de Zijnen, als met krachtigen slag de golven klievend, om hen
vr te gaan naar den Oceaan der oneindigheid...
Ichtus zoontoon... de Visch der levenden...

152

HET

CHRISTELIJK

50 D E

GETUIGENIS

MOEDER

DER CATACOMBEN

V A N CHRISTUS.

De vrouw, die zoo bij uitstek het voorwerp was der lofsprekingen van de
oudste geslachten der Christenheid, die zoowel in de Evangelin, als in de oudste
geschriften der Vaders en in apocriefe vrome boeken, zulk een voorname rol speelt
in het Verlossingswerk van haar Zoon, de Vrouw, die ontegenzeggelijk van de
Apostolische tijden af in allerlei toonaard werd zalig geprezen en, gelijk de Dictionnaire apologtique (Apologetisch woordenboek) het uitdrukt (148) onbetwistbaar onder het Christen-volk een groote populariteit bezat.... over wie het
bij de geloovigen vaststond, dat zij zuiver was naar lichaam en ziel, zonder vlek
en van groote schoonheid, boven allen door God bemind, bevoorrecht door den
Allerhoogste en in haar grootheid vol goedheid tevens , neen, zij kon niet door
de monumentale kunst buiten het kader van Christus worden geplaatst ; de
geschriften hadden haar daarvoor te nadrukkelijk gevat in het kader van den
Godmenschelijken Jesus van Nazareth.
Ware het tegenovergestelde logisch, ware dit zelfs denkbaar geweest ? Dan
moest de monumentale kunst geen stuk leven zijn, dan moest zij allerminst
groeien uit een midden. Dan zou men zich de Catacomben-beeldengalerij moeten
denken als een platen-collectie van een buiten het leven zijner platen staanden
verzamelaar ; maar wie zich monumentale grafkunst z denkt, verstaat er het
eerste woord niet van.
Ik mag in dit verband zeker nog wel het boven aangevoerd denkbeeld van
P. Sinthern herinneren. De zaak is overigens in zich duidelijk.
Neubert schreef eenige jaren geleden een uitmuntend boek : Maria in de
Kerk vr het Concie van Nicea * (Marie dans 1'glise antnicenne). Het is
een academisch proefschrift der Freiburgsche Katholieke hoogeschool en geheel
onder de leiding van Mgr. Prof. Kirsch saamgesteld. Daarin worden gegevens verstrekt, z uitvoerig en z beslissend over de Maria-vereeniging in de allereerste
Christentijden, dat het mij ongerijmd voorkomt, het besluit van den schrijver te
loochenen : De vereering van Maria heeft zich allereerst geopenbaard in tallooze
verhalen over Jesus' oorsprong, waarin de Moeder met den Zoon wordt verheerlijkt. Het volstaat, te herinneren aan het (apocriefe) Evangelie van Jacobus, het
Evangelie van Petrus (eveneens apocrief), de hemelvaart van Isaas, de Sibyllijnsche orakels... en nog bezitten wij slechts een klein gedeelte van deze naamlooze
letterkunde (149). Uit de pakkende en werkelijk verrassende bloemlezing, die
Neubert (blz. 164 tot 256) aanbiedt, straalt een zoo klare en rijke Maria-vereering

J E S U S C H R I S T U S IN D E

CATACOMBEN-FIGUREN

153

ons tegen, dat men niet te goeder trouw loochenen kan, dat zij, om haar maagdelijkheid, haar algeheele heiligheid, haar aandeel in 't Verlossingswerk en hare
onvermoeibare hulpvaardigheid jegens ons, door de eerste Christen-eeuwen wordt
verheven boven allen, wordt genoemd met eeretitels, die als met eerbiedigen
schroom voor haar onvergelijkelijke grootheid werden uitgedacht.
Hoe gaarne doorliep ik, haar ter eere, die schitterende reeks getuigen uit de
tweede, derde, vierde eeuw... Hoe gaarne haalde ik aan uit het Evangelie van
Jacobus (tweede eeuw), uit den geleerden en vromen Justinus (tweede eeuw), uit
Ignatius in zijn brief aan die van Ephese (heel in 't begin der tweede eeuw), uit
Irenaeus (tweede eeuw) uit den ouden Clemens van Alexandri, Gregorius den
wonderdoener, Hippolytus, zelfs op mr dan n plaats uit Tertulliaan en Origenes..., waar te eindigen... Uit n mond roepen de eerste eeuwen van 't Christendom Maria's glorie uit, verheffen haar hemelhoog.
Deze eensluidende en eenstemmige verheerlijking van haar onovertrefbare
grootheid was de hoogste vereering, die men haar geven kon, zoolang vereeren
beteekent : uitwendig den eerbied toonen, dien men inwendig gevoelt. Dan, de
vereering van haar grootheid en waardigheid leidde van zelf tot de vereering ook
van haar goedheid en hulpvaardigheid. De Moeder van Jesus, de heiligste bij
uitstek, de gehoorzame dienares, die, in de opvatting dezer oude schrijvers, door
hare gehoorzaamheid de ongehoorzaamheid van Eva boette en, door hare bewonderenswaardige onderwerping, zulk een ruim deel had in het Verlossingswerk van
haar Zoon, was ook, volgens haar over heel de Christenwereld verspreide lofredenaars, de krachtdadige hulp, waarop, om haar uitverkiezing door God en om haar
hoogheid van deugd, de Christen met heel zijn ziel mocht vertrouwen. Zoo werd
Maria de advocata , krachtdadige helpster ; zij, die, gelijk Irenaeus het uitdrukt,
door haar gehoorzaamheid voor zichzelf en heel het menschelijk geslacht een
voorwerp werd van heil (150) ; die volgens Origenes het land Joannes medeheiligde, door haar verblijf bij Elizabeth (150), zal ook onze sterke hulp zijn, ja,
zooals de Sibyllijnsche orakels het voorstellen, zij is de reddende kracht des menschen tot over het graf in het Paradijs (151).
Deze vereering van Maria moge dan niet in de eerste Christentijden een thans
nog herkenbaren vorm hebben aangenomen, zij is veel meer dan een of ander
vroom gebruik ; zij is niet deze of gene praktijk van godsvrucht, maar zij is een
overstelpende waardeering van haar persoon, een volkomen algemeene grootprijzing van haar boven alle denkbeeld en schatting verheven waardigheid, een onwrikbare overtuiging nopens haar machtige bemiddeling.

t54

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS D E R CATACOMBEN

Als men dus door eeredienst verstaat : officiele eerbewijzen, zou het moeilijk zijn, te antwoorden op de vraag, of er in de eerste eeuwen eeredienst van Maria
bestond. De oorspronkelijke liturgie ligt nog te veel in 't duister . Aldus Neubert
(152). Maar hij vervolgt Doch als het moeilijk is, vast te stellen (153), dat
Maria, in de drie eerste eeuwen liturgische eerbewijzen ontving, het is niet aan
twijfel onderhevig, dat zij voor de geloovigen een voorwerp van vereering was
(154). Dat deze vereering schier altijd in middellijk of onmiddellijk verband stond
met haar Goddelijk Moederschap, ligt voor de hand. Men eerde de Moeder terzelfdertijd als het Kind (155)- Natuurlijk neemt de Godmensch de voornaamste
plaats in. Toch wordt , op schilderstukken, ook de Moeder verheerlijkt.
Overduidelijk bekleedt Maria er een voornamen rang en is zij een hoofd-figuur
(156),aldus Wilpert in zijn werk over de schilderstukken der Catacomben. Niet
anders de Dictionnaire apologtique : Zonder twijfel is Christus het werkelijk
middelpunt der schilderstukken, doch Maria is er ook in eere... geen eigenlijk
gezegde eeredienst van Maria, toegegeven, maar bij het volk toch voor haar : eerbied en vereering (i56 )Fonck, in zijn studie over de Mariavereering in de Catacomben (157), herinnert terecht, dat de Rossi de Catacombe van Priscilla de Mariaansche heette, om
haar groot aantal Maria-voorstellingen, en zoo getuigt ons deze Catacombe
bovenal de liefde en de vereering der eerste Christenen tot de allerheiligste en
altijd maagdelijke Moeder van God, Maria (158).
Omdat de monumenten niet dood maar levend zijn, levende stukken, die
spreken in kleuren en lijnen, wat boeken spreken in woorden. Uit den aard der
zaak, afgezien van persoonlijke bedoeling, is de voorstelling in woorden van
iemands ware grootheid en uitnemendheid zijn verheerlijking, zijn vereering. Uit
den aard der zaak en op dezelfde wijze is de schildering of de uitbeelding in steen
van iemands ware voortreffelijkheid zijn verheerlijking en vereenng. Ook al
klonk er dan uit de eerste Christenheid niet zulk een al-overstemmend loflied op
in woorden ter eere van Maria, wij konden niet aarzelen, staande voor de schilderen beeldhouwwerken der Catacomben. In de zaak (objectief) verheerlijken zij
haar, gelijk de lofspraak haar in de zaak (objectief) groot maakt. - Een standbeeld verheerlijkt en vereert een held evenzeer als een gedicht, dat zijn daden
prijst. Een schilderstuk, dat iemands dapperheid voorstelt, vereert hem met minder, dan de zegezang, die zijn moed verheft. Maar de Catacombenstukken, die
Maria vereeren, zijn bovendien de onmiskenbare weerklank der woordverheerlijking zij zijn van de geschriften der eerste Christeneeuwen de zuiverste echo.
a

J E S U S C H R I S T U S IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

155

m m m
Men vraagt mogelijk: was die vereering ook gewild en bedoeld ? Dat is : was
zij ook subjectief ?
Het tegendeel in 't algemeen onderstellen, lijkt mij tegen 't gezond verstand.
Monumenten geven, zoowel als woorden, het normale midden weer, waaruit zij
zijn ontstaan. Omdat een menschengeslacht een persoon of een feit niet enkel in
woorden verheerlijkt ; het roept als vanzelf de monumentale kunst op, om mee
te verheerlijken. Zoo gewd en bedoeld als dan de lofgedichten zijn der woorden,
zoo gewild en bedoeld zijn ook die der kleuren en lijnen. E r is geen enkele reden
denkbaar, om voor deze algemeen menschelijke openbaring van zielsgevoelens een
uitzondering te maken voor de Maria-voorstellingen J er is evenmin schijn van
reden om, in een volk z kunstzinnig en spontaan als de Romeinen der eerste
Christenheid, te veronderstellen, dat zij in de Catacomben niet hun zielsgevoelens
hebben uitgedrukt. Veeleer is het tegendeel waar en waarachtig.

m tn m
Deze opzettelijkheid der Maria-vereerende voorstellingen zal wel heel bijzonder moeten worden aanvaard op de heilige, wijdingvolle plaatsen, die zijn : de
graven. Daar staan ook decoratieve figuren, o ja, maar moet ik, na het voorafgaande, nog rekening houden met de ongerijmde onderstelling, dat Maria in de
Catacomben een... decoratieve figuur zou zijn geweest, bij wijze van een bloem,
een krul of een vierkantje in stuc- of schilderwerk ? Lag het niet voor de hand,
deze Maria, de maagdelijke, de heilige, de Moeder van den Verlosser, de hooge
Vrouwe, die door al deze overweldigende grootheid en haar innige verhouding tot
haar Goddelijk Kind, door de eerste Christenheid was gekend en geerd als de
bereidvaardige helpster, in haar voortreffelijkheden op de graven uit te beelden,
om de bezoekers, door die indrukwekkende herinneringen, als vanzelf ertoe te
brengen, haar k voor de dierbare dooden aan te roepen als Bemiddelaarster bij
haar Kind ?... Hoe troostrijk, hoe opbeurend voor die om Christus vervolgden en
gehaten, op te zien naar die Jesus-moeder, hun sterke hulp in den angstigen
strijd..., hoe bemoedigend op hun zwaren levensweg, de ster te volgen der Wijzen,
die ook hun den weg wees naar haar Zoon ; o, neen, dat zou zij niet vergeten... zij
zou ook hn geven, dat Kind met altijd inniger geloof te aanbidden... 5 hoe ver-

156

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

heffend, haar te eeren met den Engel, die haar de boodschap der genade-volheid
bracht, en naar deze genaderijke te mogen opzien, om zelf in Gods genade te volharden ;... z speelt het n door onze gedachten, als wij deze Maria-figuren op
deze belijders- en martelaren- graven zien. Zouden onze broeders en zusters der
eerste Christeneeuwen, zij, die den geloofskamp nog heel anders dan wij tot in
't diepste der ziel moesten beleven, anders hebben gedacht en gevoeld ?
Welke eerlijke reden is er denkbaar, om de Mariavoorstellingen niet te
vatten in het algemeene kader der Christen-grafsymboliek ? Als zij toch staan op
de graven en onweerstaanbaar juist de gevoelens wekken, die de diepste geloofsovertuiging afspiegelen ? Waarom dan juist bij deze voorstellingen geloofd aan
dom toeval of aan gedachtelooze mechaniek ? Wetenschappelijk lijkt dit allerminst, eenzijdig vond Mgr. Kirsch het, onbenullig leek het aan Mgr. Wilpert. Zulke
opvatting is enkel mogelijk, als men vergeet, dat Catacomben begraafplaatsen
en de voorstellingen grafvoorstellingen zijn. Maar zooals Albers opmerkt, wij
hoorden het boven, dan verklaart men ook meestal de afbeeldingen verkeerd.

In verband hiermee mag ik wijzen op de talrijkheid der Maria-figuren in de


Catacomben. Liell telde er, in zijn beroemd werk over de Maria-afbeeldingen in de
Catacomben, zes-en-negentig.
Het is waar, merkt Neubert op, dat men ook talrijke voorstellingen vindt
van sommige personen van het Oud-Testament, doch, terwijl deze laatsten enkel
voorkomen om het heil te verzinnebeelden, dat God den overledenen verzekert,
hebben de tafereelen, waarop Maria is voorgesteld, hun belang in zich zelf (159).
Dit behoeft, na het bovenstaande, geen bewijs.

E n daar deze Mariavereering in geschriften en monumenten bestond en uit


de ziel der Christenheid was gegroeid, moest zij ook, zoodra Constantijn de maatschappij voor Christus had veroverd, heel normaal en zonder schokken en zonder
iemands verbazing te wekken, altijd breeder en altijd triumfantelijker uitgroeien
en uitbloeien in Oost en West , in Noord en Zuid der nu haar zieleleven onbedwongen en vrijuit openbarende Christenheid.
De Dictionnaire apologtique wijdt enkele kolommen aan dit scherp

JESUS CHRISTUS IN DE CATACOMBEN-FIGUREN

157

getuigende feit (161). De vierde, vijfde, zesde eeuw komen met feesten te harer
eere, zien tempels voor hare grootheid verrijzen, de kunst gaat haar verheven figuur
met een nimbus omgeven, mozaeken zingen in goud en schitterend kleurenspel
haar glorie uit. Het is de doorgezette lijn harer vereering, zooals wij die in de
eerste eeuwen ontmoetten ; het is immer voller zich openbarende, uit de ziel
gegroeide vereering van Maria. Onverklaarbaar ware immers deze losbarsting van
eerbetoon in heel de Christenwereld, had zij niet te voren geleefd in de harten.
Zij leefde, zij zong zich uit in de geschriften der oudste Christenheid.
Zij leefde, zij sloeg zich los in kleuren en lijnen van de steenen der Catacomben.

I I

De grootsche idee, welke de eerste Christenheid opvatte van Maria, en


welke onweerstaanbaar tot haar vereering leidde, verklaart de wijze, waarop de
Moeder Gods in de Catacomben wordt afgebeeld.
Zij zetelt in de zes en negentig figuren meer dan zestig maal op een troon.
Z stelt de Christenkunst der Catacomben enkel Christus Zelf voor en de Apostelen, als deze rechten met Christus.
Terwijl zij op den troon zetelt, staan andere hooge personen, of knielen. Ook
de Engel staat, terwijl zij zit...
Zij komt vr als middenstuk van plafonds, de geheele doodenkamer beheerschend, terwijl alle decoratieve figuren blijkbaar strekken, om haar beeld glorierijker te doen uitkomen. Over haar zetel hangt vaak een draperie, wat bij de
ouden de voorstelling is van een troon. Zij heeft, zij alln onder alle schepselen,
zetelend op haar troon, vaak een schabel onder de voeten.
Heel eenig is zij in haar rustige majesteit.
Heel eenig in haar onschatbare verhevenheid.
Heel eenig in de vereering, die in de figuren over haar uitgaat...

Z zeker ten slotte openbaart zich in de Maria-voorstellingen haar onloochenbare verheerlijking en vereering, dat zij, die haar vereering weigerden te aanvaarden, zij, die in naam van een beter begrip van het Christendom dan de eerste
Christeneeuwen bezaten, Maria's vereering verwerpelijk achtten, zich ook inder-

158

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

tijd gehaast hebben, om, waar zij haar afbeeldingen op de muren van kerken
vonden, deze schilderwerken met kalk te bestrijken, ten einde deze voor de oogen
te doen verdwijnen, of ze tot het onherkenbare te verminken.
Z gevoelden zij, dat de voorstellingen van Maria's grootheid onweerstaanbaar haar vereering beteekenen.
In naam der verwerping dezer vereering moesten dan deze voorstellingen
verdaan.
Moeten zij n nog geweerd ; ook soms zelfs in geschilderde ramen
Apologetisch gedacht en gesproken, bestond dan de Maria-vereering zoo
stellig k in de figuren, die haar grootheid en waardigheid uitbeeldden, dat,
in naam der verwerping dezer vereering zulke figuren elders haastig en deugdelijk
werden vernietigd.
Apologetisch wordt dan de vraag : Heeft de eerste Christenheid met deze
figuren Maria vereerd , eensluidend met de vraag : Heeft de eerste Christenheid
de Mariavereering aanvaard of niet ? i
Enkel wie de Maria-vereering aanvaardt, brengt zulke figuren op de graven
aan.
De Christenen, die ze in tallooze menigte aanbrachten, vereerden klaarblijkelijk Maria (161). Dit is het machtig Getuigenis der Catacomben over de onvolprezen
Moedermaagd.

Een der oudste "voorstellingen van Maria in de Catacomben is Fig. 119. Zij is
minstens uit de eerste helft der tweede eeuw. Zelfs Schultze twijfelt niet of deze
voorstelling beeldt Maria af. De Profeet, in pallium (mantel der gewijde personen)
gehuld, staat voor de zetelende Maria en wijst op een ster. Hij draagt in de linkerhand een rol ; blijkbaar de wetsrol. Hij is dus leeraar, priester of profeet. Het
wijzen op de ster vindt logisch verklaring in het feit, dat Balaam en Isaas beiden
gewagen van het hemelsche licht, dat in Christus zal opgaan. Balaam gewaagt
bijzonder van de ster (162), doch Isaas is meer de lofredenaar van de Maagd,
die het Kind baren zal (162). Ook de oude Vader Ignatius kent dit licht des
hemels, Jesus Christus. Deze geheele voorstelling beeldt derhalve Maria in haar
hoogste waardigheid af : Moeder des Heeren. Heel haar voorkomen strookt met
deze alovertreffende waardigheid. Blik, houding, trekken, geven hier haar moederlijke grootheid weer : Moeder te zijn van God... De kunstenaar, die het stuk

Fig. 119. Maria met een profeet.

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

i6o

wrocht, de personen, die het wenschten op dit graf, de talloozen, die het in de allereerste Christeneeuwen aanschouwden, waren Christenen, die de Mariavereering
kenden en aanvaardden.

Fig. 120. -

Maria met

profeet Mlcheas.

Fig. 121. -

Maria met een ander profeet.

Het linker schilderstuk is uit Domitilla, eerste helft der vierde eeuw.
Teekening van Garucchi. Het rechtsche eveneens uit Domitilla, groeve van Ampliatus, tweede helft der derde eeuw, in den muur van een booggraf. Het is zeer
vergaan (163).

Fig. 122. Maria boodschap (Priscilla).

.
De eerste afbeelding (Fig. 122) is
uit d tweede eeuw, uit een zeer oud

JESUS

CHRISTUS

IN

DE

CATACOMBEN-FIGUREN

i6l

arenagebied, de tweede (Fig. 123) uit Petrus en Marcellinus ; dit stuk is bijna
onherkenbaar. Wilpert gaf deze teekening, welke achteraf goed te herkennen is,
in zijn Cyclus Taf. I en III. Het dagteekent uit de derde eeuw.
Maria's grootheid in de Boodschap
des Engels ontgaat niemand. Wat teekent klaarder en bewonderenswaardiger haar uitverkiezing ? Wat prijst
meer haar verhevenheid, boven alle
schepselen ? Wat duidt meer op haar
alles overtreffenden deugdenrijkdom ?
Wat was voor de Vaders en de oudste
geschriften der Christelijke letterkunde
natuurlijker aanleiding om Maria's elorie te vieren ? Daarom zetelt zij als
""
*
sarcophaag , ,
een koningin en de engel staat. Zij maakt op de eerste voorstelling een gebaar
van verwondering en schroom, - de engel wijst op haar als op de uitverkorene
Zoo is zij, deze vol van Genade, zoo is zij, deze moeder Gods... zoo beantwoordt
zij aan haar overmaat van Goddelijke gunst: Zie de dienstmaagd des Heeren.
Zoo is zij de reine bron , waarin volgens Abercius, in zijn grafschrift uit de
tweede eeuw, de Goddelijke, groote Visch werd gevangen. Haar schoot was die
F

M a r i a

reine bron. Gevangen worden


in een net, was reeds bij den
heidenschen Griek Philo 't ontvangen worden van een kind
(164). Beeldspraak, die zelfs
later te Constantinopel, in de
vijfde eeuw, de Kerk der
Godsmoeder van de Bron
deed bouwen ( Pg ). De
geheele Christenheid wist, met
den ouden Vader Ignatius uit
Fig. 125. Maria te Bethlehem (Sarcophaag 190).
den aanvang der tweede eeuw,
dat Gods Zoon werkelijk uit
de Maagd geboren was (165). Justinus in zijn Apologie herinnert ook gaarne,
dat het Woord Gods mensch is geworden en geboren uit eene Maagd (165a)!
Heel in koninklijke houding zetelt zij in haar lang gewaad op den troon, met den

I2

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

mantel der gewijde personen over den schouder en in diepen eerbied staat vr
haar de engel... Boodschapper in naam van God... verkondigend de blijde Bood-

Fig. 126.

Maria met Jesus.

schap der eeuwen... aan haar... zijn meerdere, die zijn hemelkoningin worden
zal... Wees gegroet, Gij, vol van Genade... Grooter vereering is met denkbaar,
dan'de herinnering aan dit overweldigend gebeuren. Z staat dit beeld dan tot
onvergankelijke eere van de Maagd zonder vlek midden in 't plafond van dit

J E S U S C H R I S T U S IN D E

CATACOMBEN-FIGUREN

163

kamertje en alle guirlandes en bloemen en paarlensnoeren en overige decoratieven strekken, om de majestueuze grootheid van dit wereldfeit te verhoogen....
De afbeeldingen van Fig. 124 en 125 geven een der paar kribbetjes, die men
op sarcophagen vindt. Deze zijn uit de vierde eeuw; zij staan in 't museum van
Lateranen.
Bethlehem sluit aan de boodschap des Engels aan. Nu is het Goddelijk Kind

Fig. 127. Maria met de Wijzen (Priscilla, begin 2 eeuw).


a

ter wereld gebracht. Nu is Maria Moeder Gods ; nu staan Serafijnen en Cherubijnen met de vleugels vr 't gelaat om de wieg van haar Kind... Emmanuel is uit
haar schoot geboren. Ontzaglijk, onoverzienbaar geheim harer grootheid... Wie
haar eert, wie haar liefheeft, herinnert het gaarne, telkens weder, onvermoeid.
Wien bevreemdt het dan, deze geschiedenis van Bethlehem op de Catacombenstukken, voornamelijk op sarcophagen aan te treffen ? Men weet immers uit de
geschriften der eerste Christenheid, met welke geestdrift deze Maria vereerde...
Fig. 126 is een zuivere devotie-voorstelling uit de derde eeuw, Catacombe
van S* Sebastiaan. Het stuk staat daar nog in 't museum (166). Zou een voorstelling als deze, indien zij nu uit wit marmer werd gebeeldhouwd, geen Maria-vereering beteekenen ? Wie zou ze vr zich plaatsen, tenzij wie haar vereering aan-

164

HET

CHRISTELIJK

Fig. 128. Maria met de Wijzen

GETUIGENIS

(Callixtus).

DER

CATACOMBEN

vaardt als iets* heiligs en volgens


het hart van God ?... Zoo innig
devoot, zoo heel in de beschouwing van haar Godelij k Kind is
hier Maria... zoo volkomen in Hem
verslonden... Het is geen historisch tafereel, nergens staat in de
H . Schrift opgeteekend, dat Maria
haar Goddelijk Kind op den
schoot nam en bewonderde... Zuivere devotie voor Maria gaf dit
beeld in, zuivere zielsvereering
wekt het nog na zooveel eeuwen...
Fig. 127 is de oudste der zeventig bekende voorstellingen van
de aanbidding der Wijzen. Zij staat

hoog tegen den boog, die het eerste gedeelte der Grieksche kapel m Pnscla afscheidt van het tweede. Van den aanvang der Catacomben-schilderingen af werd
derhalve deze Maria-glorie meegevierd door de schilders en de geloovigen.
Grooter eere dan Maria te beurt viel, toen de mannen van levend geloof, die de
ster naar de kribbe waren gevolgd, vr de Moeder en het Kind neerknielden, om
aan den Koning hun gaven te offeren, kan men zich moeilijk denken. Ongetwijfeld
wordt hier de Moeder Gods met Haar Goddelijk Kind mede geerd.
De voorstellingen van Fig. 128 en 129 zijn
uit de vierde eeuw. Na het Concilie van Nicea
(325) barstte de Christenheid als los in uitbundigen lof over de Moeder Gods en de beeldende kunst werd de weerschijn van deze
zielestemming der Christenheid. Plastischer
nu dan juist in de aanbidding der Wijzen, kon
de kunstenaar de eere van Maria's Moederschap van den Goddelijken Christus niet uitbeelden (167). Vandaar die talrijke afbeeldingen van de aanbidding der Wijzen uit de
eerste helft der vierde eeuw. Het onderste

Flg

. 9.

Maria met twee Wijzen (Pet. en Mare.).

Fig. 130. Maria met de Wijzen (Domitilla).

Fig. 132. Zelfde voorstelling (Domitilla).

Een waar prachtstuk van beeldhouwwerk is Fig. 135, een marmerstuk uit
de vierde eeuw. Het is een gedeelte van
sarcophaag 104 van 't museum van Lateranen (168). De beeldhouwer geeft goed
weer, wat Mattheus aanteekent, dat De Wijzen met groote vreugde vervuld
werden ,,. Men ziet ze als blij over den weg gaan. De voorste wijst op de ster
omhoog. De ster had hen den Koning der Joden doen vinden. Reeds Ignatius
kende deze ster: Christus (169). Zij offeren goud, wierook en myrrhe, goud aan
Fig. 131. Zelfde voorstelling (Domitilla).

i66

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER

Fig. 133. Maria met de Wijzen In de Catacombe van Traso.

CATACOMBEN

den Koning, bijna immer


in den vorm van een krans,
wierook, als korrels, aan den
Goddelijken, myrrhe, in een
kruik, aan den menschelijken Christus. Deze verklaring is reeds van Irenaeus
uit de tweede eeuw (170).
Om de ruime mate der huldiging uit te beelden, schrijven de kunstenaars soms een

cijfer op de myrrhe-kruik. Maria Magdalena zalfde Jesus met n pond balsem,


verhaalt Lucas (171) ; de kunstenaars nu (vergelijk Mus. v. Callixtus m, 9),
schrijven nu en dan op de myrrhe-kruik bijv. 60 of 28... Zooveel mr brachten
de Wijzen aan Jesus dan Maria Magdalena
geen verkwisting achtte om Jesus te huldigen... Men geve ook acht op de schabel
onder Maria's voeten. Herhaaldelijk komt
deze juist bij deze voorstellingen voor. Zij,
de koningin, ontvangt de hulde harer minderen, al zijn deze dan Wijzen uit het
Oosten.
Fig. 134. Maria met Wijzen. Sarc. 176, Mus. l a t .
AfV.pp1rHnP
TOR
is uit een gang der
Catacombe van Domitilla. Duidelijk toont de kunstenaar, zich Mattheus' woord te
herinneren : E n het huis intredend, vonden zij het Kind met de Moeder . (11,
n ) . De draperien geven een kamer in een huis aan.

Fig. 135. - Maria met de Wijzen. Sarc. 104, Mus. U t .

Fig. 136. - Maria met de Wijzen. S. der Al.ani, S S * . ( 3 - eeuw).

JESUS

CHRISTUS

IN

DE

CATACOMBEN-FIGUREN

167

De voorstelling van Fig. 139 staat in de Catacombenwereld alln. Zij dagteekent uit de derde eeuw en wordt gevonden in Priscilla. De kamer, waar zij als
fresco op de muren prijkt, heet de
Vooral in zijn werk over de maagden heeft Wilpert de afdoende
verklaring dezer afbeelding gegeven (172). Voor het eerst gaf deze
archeoloog toen ook een juiste en
gekleurde plaat der schilderij.
Daaruit bleek, dat alle voorafgaande deels foutief, deels te gebrekkig waren, om den inhoud der
afbeelding juist te beoordeelen. De
voorstelling strookt geheel met
wat wij uit de oudste geschriften
weten, nopens de inkleeding der
maagden in de eerste Christeneeuwen.

Fig. 137. Maria met de Wijzen. Sarc. 212 Mus. van Lateranen (4"" eeuw).

De lange strook, die dit meisje in handen houdt, kan de sluier zijn, die zij
zal aannemen, ofwel de wetsrol, die zij getrouw zal hebben te lezen. De Bisschop,
een Priester met baard, zetelt op een troon. Achter dezen staat de Priester,'
die bij zulke plechtigheden steeds hulp verleende. Hij draagt in handen het lang
afhangende onderkleed, dat de maagd als onderscheidingsteeken zal dragen ;

Fig. 138. Maria met de 4 Wijzen in Domitilla (4<"> eeuw).

een wit kleed met breeden,


purperen rand. Langs haar
heen wijst de Bisschop op een
Vrouw, die met haar Kind
zetelt op een troon. Deze
vrouw is steeds Maria. In het
midden staat de maagd, die
blijkbaar in dit kamertje
rust. Haar kleeding bewijst,
dat zij maagd is. Zij staat als
orante ; zij wordt in het Paradijs gedacht, omdat zij aan

i68

H E T C H R I S T E L I J K GETUIGENIS

Fig. 139.

D E R CATACOMBEN

Maria toonbeeld der

Maagden.

JESUS CHRISTUS IN DE CATACOMBEN-FIGUREN

haar toonbeeld Maria, waarop de Bisschop wijst, getrouw was. Ignatius wist reeds,
dat de maagdelijkheid van Maria voor de wereld verborgen was (173). Ambrosius
stelt vast, dat Maria is een spiegel der maagden. Het leven der ne is een school
voor de anderen . Aan deze k in Paulus' oogen uitverkorenen in Christus' Kerk,
(I Cor. vu), wordt de Maagd der maagden terecht ten toonbeeld gesteld.
In de Catacombe van Comodilla knielt zelfs een maagd, genaamd Turtura,
naast Maria's troon. Duidelijker voorstelling van Maria's boven allen lof verheven
maagdelijkheid, is in beeldende kunst niet denkbaar. Zij strookt met wat de oudste

Fig. 140. Maria bemiddelaarster.

Fig. 141.

Hetzelfde beeld.

Christelijke geschriften openbaren, als de vaststaande overtuiging der eerste


Christeneeuwen, over Maria's maagdelijkheid vr en tijdens en na de geboorte
van haar Goddelijk Kind.
Uit oudste getuigen bewijst Neubert, dat het niet volstaat, te zeggen dat
Maria in den hemel voor ons bidt ; neen, Irenaeus, die haar advocata . noemt,
duidt voornamelijk de hulp aan, die zij, door haar onderwerping aan Gods beschikking, verleende om het menschelijk geslacht te herstellen (174). Maria is te hulp
gekomen, nadat Eva het menschelijk geslacht zoo onberekenbare schade had
berokkend. Ook de Sibyllijnsche orakels schrijven haar een macht toe, die allerminst met voorbede samenvalt ; stellig was Maria geen voorbede voor Eva,
doch haar machtige helpster ten heil der menschheid. Zoo wordt zij in oudste
Christelijke geschriften, als van Irenaeus en Justinus, voorgesteld door God bege-

170

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS D E R CATACOMBEN

nadigd met een middelaarschap, dat heel afzonderlijk staat, gelijk haar rol in het
Verlossingswerk geheel eenig was. Irenaeus noemt haar advocata , hulpe van
Eva. Zij bracht Eva's moederschap tot haar recht ; zij hielp Eva op heel voortreffelijke wijze, om het hooger heil der menschheid te verzekeren ; dit deed zij
door haar medewerking aan het Verlossingswerk van haar Zoon. In dien geest moet
men dan ook deze Maria-figuren als oranten verstaan.
De twee stukken van Fig. 140 en 141 liggen in het museum van het Vaticaan,
af deeling der Christelijke kunst. Zij zijn uit de vierde eeuw. Het zijn goudglazen,

Fig. 142. Maria de bemiddelaarster met Haar Goddelijk Kind.

dat is : bodems van drinkglazen. Zij zijn gevonden in Domitilla. Hoe, in de opvatting der eerste Christenen, Maria de Kerk van Haar Zoon beschermde, blijkt wel
uit deze voorstellingen.
Deze laatste afbeelding van Maria, (Fig. 142), is, naar het mij voorkomt, een
waardig besluit. Zij is uit de derde eeuw en treft den blik in het groot coemeterium
(bij Sint-Agnes). Daar is zij het beheerschende stuk van een booggraf. Maria, reeds
met de vormen en in den toon der latere byzantijnsche kunst, in smeekende houding, met haar Goddelijk Kind vr zich, gevat tusschen twee monogram's van
Christus... Kan zij zinrijker en scherper worden uitgebeeld als onze beschermster
bij Jesus, haar lieveling ? Kan in monumentale kunst voller en levendiger uitdrukking worden gegeven aan de idee, die heel Maria's heerlijk wezen beheerscht,
dat zij alles, wat zij is, is m en dr haar Goddelijk Kind ?

JESUS CHRISTUS IN DE CATACOMBEN-FIGUREN

171

Als wij haar z aanschouwen, als n met haar Kind, komt dan niet heel
natuurlijk de gedachte voor den geest, dat zij, die den Goddelijk-Reine ontvangen
heeft in haar levensbron, zelf de kristalheldere bron moest zijn der volmaaktst
zuivere maagdelijkheid ? Dat zij, om den Heilige Gods te vormen uit haar bloed,
zelf de meest ongerepte heiligheid bezat ? Dat zij, om de Moeder van den Verlosser
en de nieuwe Eva te zijn, vrijwillig de dienstmaagd moest worden des Heeren ?
Maar dan weten wij tevens, dat zij door al deze onovertroffen voortreffelijkheden,
z na staat aan en bij haar Zoon de eeuwen dr, dat de macht van haar voorbede
onweerstaanbaar is, en dat zij met eindeloos mr aanspraak, dan Salomon's
moeder kon doen gelden, van haar Goddelijk Kind verwachten mag te hooren :
Vraag, mijne Moeder, want het betaamt niet, dat ik U iets weiger(176). Het is
dit troostrijk en triumfantelijk denkbeeld, dat in later eeuwen uitgroeide tot de
vaste overtuiging der vrome Christenheid, dat Maria de Uitdeelster is aller genaden,
dat geen dienaar van Maria verloren gaat, dat, waar zij bemiddelt, haar Zoon
goedgunstig beschikt, omdat deze Moeder en deze Zoon vereenigd waren in de
Liefde Gods, die tijd kent noch grenzen,'die stralen blijft als de zon om de Vrouw,
die de Ziener van het Boek der Openbaring zag als de Vrouw in de Zon gekleed ,
die mhoenen, in loop van eeuwen vol strijd en weerspoed, als hun nooit falende
toevlucht hebben begroet, en die nog door verdere eeuwen, tot het einde der dagen,
mlioenen anderen zullen begroeten met den groet, die in den mond des Engels
niet was dan de meest onbeperkte hulde, maar die in den mond van haar kinderen de zielekreet is der onsterfelijke dankbaarheid : Wees gegroet, Gij vol van
genade .

II. HET LEERAMBT IN DE CATACOMBEN-FIGUREN

Vrijmachtig heeft Christus, menschgeworden Zoon van God, Leeraar der


wereld, bij Zijn heengaan uit Zijn rijksgebied der aarde, vastgesteld, hoe Hij Zich
de voortzetting van Zijn werk op aarde dacht en wilde ; en geen mensch zal daaraan iets veranderen. Klaar en niet voor misverstand vatbaar klonk Zijn heerscherswoord tot de twaalf, die Hij Zich koos : Gaat en onderwijst alle volken en
doopt hen... en leert hun onderhouden, wat ik u geboden heb en zie, Ik ben met
u alle dagen tot de voleinding der eeuwen Wie u hoort, hoort Mij, en wie u
versmaadt, versmaadt Mij. (Matth. XXVIII, 18, 20 en Luc, x, 16). Daarom zegde
Hij het twaalftal, dat Hij uitzond, in den langen loop der eeuwen den onfeilbaren
Goddelijken Geest der waarheid toe. (Jo. xvi ; xiv).
Zoo bleek dan ook aanstonds proefondervindelijk in het leven der Christengemeenschap, eerst te Jerusalem en later alom, dat er niet iets bestond als heidendom, Christus' Kerk en een derde op eigen rekening en uit persoonlijke inzetting
uitgedacht Christendom ; neen, dat riep de heele omgeving den Christenen toe,
zoo iets bestond niet, zoo iets was ondenkbaar. Er was volgens de Vaderen niets
dan deze twee : Heidendom of Christus'Kerk ; Christendom en Kerk waren volkomen identiek (eensluidend), het Christendom was een maatschappij, een organisch
geheel, beheerscht door het Apostolisch gezag.
Zoo had Petrus de geheele Christenheid in zijn brieven herinnerd aan het feit,
dat de openbaringen der Profeten nu aan de geloovigen waren aangekondigd door
hen die door den H. Geest hun het Evangelie hadden gepredikt en op dezen
H. Geest steunde het recht en de plicht dezer predikers , om de kudde des
Heeren te weiden (1). De onderwerping der geloovigen aan een Evangelie hun
door Gods Geest gepredikt, lag voor de hand ; er is ook geen kudde, die, buiten
den herder om, haar eigen weg mag zoeken...
Paulus in zijn Romeinenbrief (2) verklaart hun, dat hij zijn Apostolaat ontving, niet als een prediker met sierlijke woorden, maar om de heidenen tot geloofsonderwerping te brengen ; deze onderwerping was derhalve de inzet... En Paulus is blij, dat de Christenheid hem zoo goed begreep, dat zij gelijk zij weleer

H E T L E E R A M B T IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

173

z i c h o n d e r w i e r p a a n de z o n d e , n u v a n h a r t e z i c h o n d e r w o r p e n h a d a a n d i e n l e e r v o r m , w a a r i n zij w e r d o p g e v o e d .

Alsof, hij g e b r u i k t het

w o o r d t y p e ,

z o o a l s w i j v a n l e t t e r t y p e n s p r e k e n , h u n d i e l e e r v o r m w e r d i n g e d r u k t e n zij d i t
gewillig toelieten. Vagebonderij was v o l k o m e n uitgesloten. D e Christenen
m o e s t e n , z o o h e r i n n e r d e h i j h u n i n z i j n t w e e d e n C o r i n t h e n b r i e f (3), h e e l h u n
v e r s t a n d t o t o n d e r w e r p i n g b r e n g e n a a n d i e leer, e n d a t z o u z i j n d e d i e n s t v a n
C h r i s t u s . E i g e n w i l l i g e n e i g e n d u n k e l i j k d a c h t P a u l u s z i c h de g e l o o f s o p v a t t i n g
n o o i t . H i j d a c h t z i c h deze b l i j k b a a r e n k e l i n g e h o o r z a a m h e i d des geestes a a n h e n ,
d i e h e t g e z a n t s c h a p v o o r C h r i s t u s u i t o e f e n d e n e n d o o r w i e G o d d a n o o k s p r a k (4)!
D a a r o m w a s b i j h e m h e t geloof n i e t u i t de s t u d i e v a n een b o e k m a a r u i t het
g e h o o r e n het g e h o o r u i t de p r e d i k i n g e n de p r e d i k i n g d o o r h e r a u t e n , die w o r d e n
g e z o n d e n d o o r G o d (5). E n n i e t i e d e r , d i e m e t een b a z u i n a a n d e n m o n d l o o p t is
een h e r a u t , m a a r e n k e l , d i e g e k o z e n e n g e z o n d e n is d o o r d e n m a c h t h e b b e n d e ,

dat

is, i n d i t g e v a l , d o o r G o d . E n d a a r o m , o m d a t de A p o s t e l e n i n P a u l u s ' t i j d

de

eenig rechthebbenden

w a r e n , heeft

e n k e l h i j I s r a l ' s v r e d e , d i e a a n

dezen

A p o s t o l i s c h e n g e l o o f s r e g e l g e t r o u w is (6), a a n d i e n K a n o o n d a t is : a a n d i e n
maatstaf.
W a t zoo was, moest blijven. Z o o v e r m a a n t P a u l u s zijn l e e r l i n g en voortdrager zijner eigen z e n d i n g , T i m o t h e u s ; zoo moest het b l i j v e n , i n k r a c h t

der

belofte v a n C h r i s t u s , d a t G o d s G e e s t a l t i j d , d o o r a l l e e e u w e n z o u z i j n m e t de A p o s t e l e n , d a t is d e r h a l v e m e t h u n o p v o l g e r s . T i m o t h e u s m o e s t d u s : h e t o n d e r p a n d
b e w a r e n h i j m o e s t , w a t h i j h o o r d e e n l e e r d e o p z i j n b e u r t l e e r e n a a n a n d e r e n
d i e i n s t a a t z o u d e n z i j n o p h u n b e u r t w e e r a n d e r e n te o n d e r w i j z e n (7). D a t z e l f d e
b e v e e l t h i j a a n T i t u s , d i e n h i j , als T i m o t h e u s , t o t B i s s c h o p a a n s t e l d e (8).
D i t v a s t h o u d e n a a n d i e l e e r v a n het A p o s t o l i s c h e l e e r a m b t , w a r s v a n a l l e
i n b e e l d i n g e n e i g e n d u n k , l i j n r e c h t t e g e n o v e r de o p v a t t i n g , d a t m e n z i c h zelf z i j n
C h r i s t e n d o m i n e l k a a r m o e t z e t t e n m e t b e h u l p v a n een b o e k , d i t v a s t h o u d e n a a n
d i e d o o r de A p o s t e l e n en h u n o p v o l g e r s v e r k o n d i g d e leer, o o k J o a n n e s d r i n g t er o p
a a n , de o u d e J o a n n e s , d i e m e e r d a n een m e n s c h e n g e s l a c h t h a d z i e n v e r d w i j n e n
W a t gij v a n d e n a a n v a n g h e b t g e h o o r d , m o e t i n U b l i j v e n , w a n t d a n b l i j f t gij o o k
m d e n Z o o n e n i n d e n V a d e r . . . e n d i t s c h r i j f i k U , m e t het o o g o p h e n , d i e U b e d r i e g e n (9).
Z o o k o m t d a n i n het j a a r 8 0 t o t 90 v a n onze j a a r t e l l i n g het b o e k j e A p o s t o l i s c h e l e e r deze b e g i n s e l v a s t e o p v a t t i n g b e v e s t i g e n e n het s t e l t d e n regel : A l s
i e m a n d t o t U k o m t e n h i j leert, w a t w i j g e l e e r d h e b b e n , h o o r n a a r h e m ;

maar

leert h i j i e t s a n d e r s , l u i s t e r n i e t n a a r h e m . . . b e h o u d , w a t U is o p g e l e g d , d o o r

174

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

den Heer (10). De Heer was toen reeds lang ten hemel opgevaren, doch de
Apostelen en dezer opvolgers traden op met Zijn gezag. Iets veranderen in
't geen zij leerden, was hun gn Christendom.
Er was maar n didache (leer), n kanoon (maatstaf, grondregel), er
was maar n kudde en deze bestond uit herders en schapen ; de geloovigen waren
de volgzame schapen ; de eenheid en eenstemmigheid ontstond uit deze onderwerping des geloofs en deze tucht onder het gezag (n) Aldus Clemens in het jaar
95 of 96, Clemens de Bisschop van Rome.
Het is deze onderwerping aan het door God geordend bestuur, dat voor Ignatius (gestorven in de eerste jaren der tweede eeuw) de waarborg der eenheid is en
der veiligheid van het Geloof. Niet op eigen gezag maar langs de onderwerping
aan het leerambt is de mensch, volgens Ignatius, van Christus en van God (12).
Dit alles is duidelijk, het teekent scherp het beginsel van het leerambt,
't welk wars is van zelfgenoegzaam en subjectief Christendom, 't welk staan zou
buiten het objectieve Apostolaat. Het bestaan van het Apostolisch leerambt m
de eerste Christenheid is z klaarblijkelijk, dat zelfs Harnack, Jlicher.Weiszacker
en andere schrijvers, die stellig niet van vooringenomenheid met de RoomschKatholieke Kerk mogen verdacht worden, er meer dan eens aandacht voor vragen.
En dit feit blijft staan, al denken zij zich dan voorts een ontwikkeling van
het Christelijk dogma, welke met het uitgangspunt van een door Gods Zoon voor
alle eeuwen gevestigd Apostolisch leerambt in schrilste tegenspraak is. Harnack,
Jlicher en Weiszacker bevestigen, dat het leerambt werkelijk in den aanvang
bestond en dat de Roomsche wetenschap het pleit op dit punt heeft gewonnen
(Harnack) ; dat uit de geschriften der eerste eeuwen blijkt, dat het Katholicisme,
te weten der Roomsche Kerk, in den allereersten Christentijd in grondtrekken aanwezig is (Jlicher en Harnack), dat het Apostelkorps het opzicht had over
heel de Christenheid (Weiszacker) ; dat Ignatius van Antiochi niets nieuws
schreef, toen hij vaststelde : Waar de Bisschop is, daar moet de gemeenschap der
geloovigen zijn, gelijk daar, waar Christus is, de Katholieke Kerk is (13) ! niets
nieuws, omdat altijd het geheele gezag in Petrus en de twaalf belichaamd was.
(Jlicher en Harnack) (i3 ).
Zoo was het inderdaad. Dus kon het niet anders of, waar het Geloof voor de
eerste Christenheid liefde en leven was, moest ook op de graven het Apostolisch
leerambt worden getuigd, dat de vaste vorm was van het Geloof, de zuivere bron
der Godswaarheid, de houvast bij menschelijke inzinkingen, de stellige waarborg
van toekomstige zegepraal.
a

HET

LEERAMBT

IN

DE

CATACOMBEN-FIGUREN

Heel spontaan kwam dan het leerambt in de figuren, die de beheerschende


gedachte verzinnebeelden, hoe de dierbare, die daar rust in 't graf, de levensvictorie won des geloofs.
Onafscheidelijk hing deze voor de eerste Christenheid samen met trouw aan
net Kerkelijk leerambt.
De kunstenaars der Catacomben figuren vierden dan gaarne ook deze glorie
der in Christus gestorvenen ; de glorie, dat deze, die hier rustte, vasthield aan dat
Apostolische leerambt 't welk, gelijk Hegesippus (bij Eusebius) aanteekent, na den
dood der Apostelen door een samenzwering van goddelooze dwalingen met list
en met boosaardigheid werd aangevallen (14) ; de glorie, dat deze overledene aan
de prediking der Apostolische waarheid (15) trouw was in 't leven, om dan ook
mocht men vertrouwen, deelachtig te worden aan wat Paulus in 't verschiet had
gesteld : dat zij door hun dienstbaarheid vruchten oogstten van heiligheid en ten
laatste het eeuwig leven zouden winnen (16).

De eerste voorstelling, waar


ik aandacht voor vraag, is uit de
zeer rijke verzameling gelicht, die
ik bij Wilpert heb gezien. De
voorstelling is : de zending der
Apostelen .
Dit stuk (Fig. 143) stelt het
oogenblik vr, waarop, gelijk de
Evangelist Joannes verhaalt (17)
en ook Lucas te kennen geeft, de
Meester aan Zijn Apostelen openbaarde, dat Hij naar den Vader
ging weerkeeren. Dit bedroefde
hen zeer. Zij schreiden.Nu is uw
hart bedroefd daar ik zeg, dat ik
U verlaten ga, maar als ik U niet
verlaat, kan ik U den Helper niet
zenden ; ben ik echter heenge^
gaan, dan zend ik hem U (17).

Fig. 143. Zending der Apostelen. Sarc. der Albanl, S' Sebastlaan.

176

HET CHRISTELIJK

GETUIGENIS DER CATACOMBEN

Ziedaar het gewichtig oogenblik, door Christus gekozen, om aan de Zijnen hun
toekomstige zending te openbaren. In de kracht van dien Helper, Gods Geest, zal
hun zending zijn uit God en in Gods kracht onverstoorbaar. Vr Zijn Hemelvaart duidde Christus, Lucas verhaalt het nogmaals aan, wat Hij reeds na
't laatste Avondmaal aan de Zijnen had toegezegd : de H . Geest zou over hen
komen, zij moesten in Jerusalem blijven en Dien Geest daar wachten (18). Z,
door dien Goddelijken Geest, den Geest van den Vader en den Zoon, zou Hij, bij
hun zending, met hen zijn alle dagen tot de voleinding der eeuwen (19). Die
Geest der waarheid immers zou immer met hen blijven, de Geest der waarheid...
en Die zal in U zijn. Ik laat U niet als weezen achter (20).
Het kan geen verwondering wekken, dat de Christelijke kunstenaars deze
zending, het uitgangspunt van het werkelijke Apostolaat, meer dan eens afbeeldden op de graven. Die in het graf rustten waren immers, zoo herdachten zij
blijde, de getrouwen aan het leerambt dezer geheel eenige zending Gods. Wie deze
zendelingen van Christus ontving, ontving Hem Zelf, had Hij gezegd (21), en wie
Hem zou belijden, zou ook voor den Hemelschen Vader door Hem worden
getuigd (22). Hoe troostrijk derhalve, te gedenken, dat deze broeder, deze zuster
gestaan had onder Christus' Goddelijke, Apostolische Zending... Verschillend
wordt ze voorgesteld. Vaak door de om Christus vergaderde, schreiende
leerlingen... Hij zetelt in hun midden op een troon. Straks verlaat Hij
hen en dat bedroeft hen. Vaak staat de Heer ook op een berg ter Hemelvaart ;
soms oogen zij Hem naar den hemel na. Enkele malen staat, om de symboliek nog
te verduidelijken, bij de Apostelen de vrouwelijke figuur, die blijkbaar de Kerk
voorstelt (te Perugia), zooals men ook ziet op het schitterend mozaek in de kerk der
H . Sabina te Rome, en op een moeilijk herkenbaar fresco in Domitilla; dit laatste
is wel het oudste stuk, dat deze voorstelling vertoont. Van het tafereel der Zending heeft Wilpert meer dan twintig exemplaren uit de eerste eeuwen verzameld.

m n

Eene uiterst merkwaardige uitbeelding van het Apostolisch leergezag, 't welk
begrijpelijkerwijze geheel steunt op den voortdurenden, plechtig beloofden bijstand van Christus, is onderstaand stuk.
Het spreekt in zijn klaren, symbolischen vorm zeer duidelijk. Wilpert teekende
terecht Mattheus bij. En daar, gelijk Lucas v, 3, verhaalt, Christus in Petrus'
scheepje trad, denkt men Petrus licht op de voorplecht van zijn eigen schip.

HET LEERAMBT IN DE CATACMBEN-FiGUREN

Fig. 144. De Evangelisten onder de bescherming van

177

Christus.

Het stuk is uit de derde eeuw. De Rossi's dochter schonk het aan Wilpert.
't Is afkomstig uit de Catacombe van den Vatikaanschen heuvel.

m m m
Heel natuurlijk verscheen op de graven de afbeelding van den Leeraar, die,
door zijn Goddelijke zending, met Goddelijk recht aan de Godswaarheid bindt.'
Christus is immers de ware Leeraar der Apostelen en Hij, Gods Zoon, zegt hun Zijn
bijstand door de eeuwen toe. Het leerambt was dus niet voor den eersten Christentijd uitsluitend ; het Nieuw Verbond, door Christus ingesteld, geldt voor immer.
Zijn zending der Apostelen is een onveranderbare inzetting, en er is derhalve geen
gedachte aan een verandering van Christus' Goddelijke ordening.
De leeraar op de graven is als een symbool van het Christen-geloof, 't welk
met het Leerambt samenhangt. Daarbuiten is onvastheid, begoocheling, steeds
dreigende misvatting en droevige verscheurdheid.
De leeraar werd afgebeeld, zooals de tijd der eerste Christen-eeuwen hem
kende ; zooals hij namelijk optrad in het catechumenaat en Justinus hem ook
herinnert (23). Meest was de Bisschop zelf de leeraar, doch er bestonden ook leeraars onder hen. Hoog in eere waren zij, gelijk blijkt uit de reeds genoemde oude
Leer der Apostelen (24) en uit den brief van Barnabas (25). Ook Cyprianus
(derde eeuw), maakt er toespeling op (26) en de handelingen der martelaren getuiHet Christelijk getuigenis der Catacomben.

178

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS

DER CATACOMBEN

Fig. 147. De leeraar uit het plaatselijk Mus. Cal!. V I I . I.

Fig. 148. De leeraar uit Petrus en Marcelllnus (4" eeuw).

Ook leeken leeraarden soms onder toezicht van den Bisschop. Z Origenes en
mogelijk vr zijn Priesterschap Clemens van Alexandri.
De leeraar verzinnebeeldde dus op de graven heel natuurlijk de geloofstrouw
van den overledene. Deze was trouw aan den leeraar, die met de ware, eenige
zending tot den overledene kwam , was een zoete troost aan het graf.

i8o

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

De leeraar zetelt. Het gehoor staat om hem en luistert (29). Hij reciteert niet,
hij leeraart. Daarom houdt hij met twee handen het geschrift vast. Zoo deden ook
de zoogenaamde grammatici (onderwijzers) der ouden. Zij lazen niet voor
zich zelf doch zij lazen vr en verklaarden. Tertulliaan, Augustinus en andere
kerkelijke schrijvers kennen dien leeraar en men kan zich, door hun typische
houding, in deze figuren niet vergissen.
Fig. 145 geeft een gedeelte van een sarcophaag-voorstelling uit 't museum
van het Capitool, uit de tweede eeuw ; Fig. 146 is het linkerstuk van sarcophaag
172 uit 't museum van Lateranen ; derde eeuw. Op beide afbeeldingen houdt
de leeraar de wetsrol met twee handen vast en onderwijst den inhoud aan het
luisterend gehoor. Fig. 147 is een stuk sarcophaag, Fig. 148 een fresco.
Enkel, wie het verband tusschen het geloof en de trouw aan de door God
gezonden leeraar van 't Apostolisch gezag over 't hoofd zou zien, kon zich
verwonderen de leeraars aan te treffen op de graven der Catacomben. De trouw
aan den leeraar verzekerde de eeuwige kroon, die de levenskroon is van 't geloof.
In dezelfde houding ontmoeten wij overal den vertegenwoordiger van het
kerkelijk leerambt. Ook Christus, die ongetwijfeld enkel tot ons onderricht,
las >, komt aldus lezend > te midden der Zijnen, dat is als leeraar voor. Hij en
Zijn gezanten onderwijzen de wet, die maatstaf is van bovennatuurlijk oordeel,
leer en gebod, toetssteen van de liefde voor den Meester.

Een der alleroudste sarcophagen, en mogelijk de rijkste en weelderigste in


kunstvorm, is de beroemde sarcophaag uit Priscla (tweede eeuw), die nu in
't museum van Lateranen staat onder n 181. De voorstelling bewijst, gelijk Wilpert opmerkt (30), dat zeker eenige kunstenaars der tweede eeuw over een hoog
kunstvermogen beschikten.
Links zetelt de leeraar, die onderwijst, gelijk ook Christus de Samaritaansche
in de tweede Sacramentskapel. Een zelfde beeld gaf een fresco, vr eenige jaren
ontdekt in een Hypogeum aan de Viale Manzoni: Christus, leerarend op den
berg (31) ; dit dagteekende uit de derde eeuw. De Leeraar geeft in Fig. 149 als
een academische les. Hij leest zoomin voor zich zelf, als Christus voor Zich Zelf las,
Hij de Wijsheid Gods Zelf.
Hoorders omgeven hem ; zij luisteren. Tegenover hem zetelt de diacones, de
vrouw die in dienst der Kerk stond (Rom. xvi, 1. Tim. v, 9) en die ook bij Tertul-

H E T L E E R A M B T IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

181

liaan bekend blijkt (32). Op de afbeelding leest zij niet, haar wetsrol is gesloten,
zij luistert en leert onder den leeraar. Zij is de vidua Dei (weduwe van God),
waarvan ook een steen gevonden wordt in het museum van Lateranen (32).
De leeraars vormden met de herders, en onder dezen, de plaatselijke geestelijkheid. Batiffol teekent dit aan uit de Leer der Apostelen (33). Zij is de
leerares, die staat onder de leiding van den leeraar; Marucchi gaf in 1908 een stuk
uit, waarop de leerares afzonderlijk voorkomt (34). De figuur in 't midden is de
orante. Zij is in 't Paradijs, verzinnebeeld door de boomen, bij den Goeden Herder. Beide figuren staan naar elkander toegewend, wat steeds, in de oude Christe-

Flg. 149. De sarcophaag van het leergezag uit Prlscllla (2" eeuw).

lijke kunst, saamhoorigheid aanduidt. In zegevierende houding, rijzige figuur,


verbeeldt zij de viktorie, die zij behaalde, die zij viert in 't Paradijs, waar zij bidt
voor heur dierbaren. Beheerscht door het leergezag triumfeerde zij bij God. Deze
maagd, kenbaar aan het flammeum (sluier), is mogelijk de kunstigste orante figuur,
die in geheel de Christelijke grafkunst bestaat. Van deze voorstelling der levensviktorie door het leergezag zijn tien stukken bekend.
Wie denkt hier niet aan Paulus' uitspraak : Het Geloof is door het gehoor .
Wie niet aan Petrus' vaste woord : 's Heeren woord blijft in eeuwigheid, dat is
het woord, dat U verkondigd is (35) ? Blijft de mensch in dat eeuwigblijvend
woord, hij blijft zelf in eeuwigheid. Z deze maagd.

182

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

Eene andere voorstelling, die aandacht trekt en die werkelijk buiten symbolische bedoeling niet op de graven gedacht kan worden, is Fig. 150. Zij ware, was
zij niet zinnebeeldig, op een graf een uiterst misplaatste grap. Toch zijn reeds
zeven stukken, die dit beeld geven, bekend. Uit verschillende Catacomben. Het geheel beeldt de houding van Ulysses en de zijnen uit, toen zij, na Troje's verovering, terugkeerden naar hun land en over zee langs de gevaarlijke plaats moesten
varen, waar de listige en verleidende Sirenen de zeevaarders lokten met liefelijk gezang en bekoorlijke muziek, om dan de argeloozen uit te plunderen en te verderven.
Dan gebood Ulysses, hem aan de mast te binden en hij beval den zijnen de ooren
te sluiten. De Sirenen waren aldus machteloos. De duivelsche vrouwen zijn op de
afbelding licht te herkennen ; zij hebben een vrouwenfiguur, maar gierekoppen
en gierepooten. Zij staan met muziekinstrumenten in de hand, behalve ne,
die de Christelijke sirene is : deze draagt immers een wetsrol ; dat is de symboliseering der ketterij, der valsche, verderfelijke leerverklaring. Hoe denkt men hier
niet aan de woorden uit de oude Leer der Apostelen: Als iemand tot-U komt
en U een andere leer onderwijst, dan die U geleerd is, luistert dan niet naar hem
(36). E n zijn er volgens Paulus niet, die schipbreuk lijden, daar ze het Geloof en
een goed geweten verstieten (37) ? E worden wij niet gered door het Evangelie,
als wij het behouden , gelijk het Paulus verkondigde (38). Het stuk is uit de
derde eeuw ; museum van Callixtus. Reeds Hippolytus kende in de tweede eeuw
de symboliek dezer voorstelling (38).
n

Fig. 150. Het scheepje van Ulysses.

Nog een tweede voorstelling van hetzelfde denkbeeld bied ik aan (Fig. 151).
Het rechtsche beeld is uit een begraafplaats van Gnostieken aan de Viale
Manzoni (39). Deze ketters, Naaseni , ontvingen hun leer, naar hun zeggen,
van Jacobus en Maria Magdalena, waaraan Christus een geheimleer zou hebben

H E T L E E R A M B T IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

183

onderwezen. Irenaeus stelt reeds tegenover dezen waan de algemeene zending der
Apostelen. Christus is op dit kettersch stuk gesierd met de haarkrul der Muzen...
De Gnostieken geloofden niet in Christus' Godheid. Christus was een der aeonen
en wel te onderscheiden van den mensch Jesus. Hij was voor hen, hoe ondoordacht,
enkel een uitmuntend hoogbegaafd mensch !
Alle drie figuren zijn zulke, als de Muzen, verheven geesten. Men herkent hier
licht het kettersch. Ik geef het als een tegenstelling der Christelijke stukken ; het
dagteekent uit de derde eeuw.

mm

Een denkbeeld, dat men reeds meer dan twintig keer op de sarcophagen vond
uitgedrukt, is de noodzakelijkheid en de heilrijkheid van het leergezag bij de lezing
der heilige Boeken. De eerste Christenen zagen dit duidelijk geteekend in de
geschiedenis van den hoogen beambte van koningin Candace der Ethiopirs,
zooals de Handelingen der Apostelen het voorval in 't achtste hoofdstuk verhalen.
Daar ging langs een eenzamen weg een hoogmachtige van Koningin Candace.
Hij was komen aanbidden te Jerusalem. Terugkeerend las hij op zijn wagen
Isaias. Dan was daar Philippus, niet de Apostel, maar een der zeven diakens uit
Jerusalem. Tot hem had Gods Engel gesproken : Ga tegen den middag naar den
woestijnweg van Jerusalem naar Gaza , zoo ontmoetten de twee elkaar. Nu
sprak de Engel tot Philippus : Nader dien wagen en voeg U bij dien man .
Philippus treedt toe en hoort den hoveling Isaias lezen. Zoo vraagt hij hem :

i8

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS D E R CATACOMBEN

Denkt gij, dat gij begrijpt, wat gij leest ? E n het antwoord van den hoveling
is het antwoord aller eeuwen : Hoe zou ik dat begrijpen, tenzij iemand het mij
verklaart ? Nu vroeg hij den diaken bij hem te komen op zijn wagen en hem de
gewenschte verklaring te geven. Philippus deed het en doorliep de Schrift en
bracht den zoeker tot de kennis van Jesus. Ten slotte kwam de hoveling mr te
weten, dan hij ooit in de passage van Isaias, die hij met luider stem las, of in den
ganschen Isaias of in de geheele verzameling boeken van 't Oud Verbond had
kunnen ontdekken (van 't Nieuw Testament bestond nog geen boek, dat de hoveling had kunnen lezen). Zoo spreekt hij dan tot Philippus: Daar is water, wat
belet U mij te doopen ? Dat had hij nooit in de heilige boeken kunnen vinden, het
stond volkomen nergens in het Oude Testament. Als gij gelooft , antwoordt
Philippus gelooft uit geheel Uw hart, kan het . E n hij doopt hem (41).

Fig. 153. De hoveling met Philippus uit Callixtus (3<"> eeuw).

Op de afbeelding ziet men links, op een balkon, koningin Candace met de


kroon om de slapen. Een looper (cursor) gaat den wagen vooraf en deelt, volgens
gebruik dier tijden, bij de nadering van een rijksgroote, gaven uit en baant den
weg. Honden springen hem naar de hielen. Op den wagen de verklarende Philippus, met de wetsrol ter hand en de ingespannen-luisterende hoveling, die, heel
in gedachten, met gefronste wenkbrauwen het hoofd naar Philippus overneigt.

HET LEERAMBT IN DE CATACOMBEN-FIGUREN

I8

Zoo onwijs en smakeloos het zijn zou, zulk een verhaal te plaatsen op het
graf van een overleden dierbare, indien het geen zeer diepe symboliek ware, zoo
scherp en onbedriegelijk getuigt het, als 't verstaan wordt gelijk het blijkbaar is
bedoeld: Niet op eigen ingeving en niet met waanwijze geleerdheid, maar in
nederige geloofsonderwerping aan het leerambt, dat Gods Geest den mensch toezendt in Jesus' Kerk, gaf deze overledene den geest gewonnen aan de waarheid.
Zoo hopen wij dan met recht, dat de dierbare doode ook nu triumfeert, waar de
waarheid van 't geloof opgaat in de eeuwige aanschouwing . Langs deze lijn voert
het beeld den geest van zelf omhoog, als men het aanschouwt op een Christengraf.
Zoo zagen de kunstenaars het, die het sloegen uit marmer, zoo zagen de Christenen
het met ontroering op het graf, zoo moeten ook wij het zien of wij miskennen het.

Fig. 154. Dezelfde voorstelling uit Museum Lateranen, 183, c. (3

d<

eeuw).

Uit verschillende Catacomben verzamelde Wilpert negen volledige van deze


voorstellingen en twaalf gedeeltelijke. Op den muur van het plaatselijk museum
van Callixtus, eerste vak, treft men nog vier fragmenten van dit beeld aan.
Treffender en voor de eerste Christenheid licht verstaanbaarder uitbeelding
der onverbiddelijke noodzakelijkheid van 't door Christus ingesteld leergezag is
bezwaarlijk te vinden. De erkende onmacht van dezen toch goedwilligen hoveling,
die met alle ingespannen lezen, hij las met luider stem, daar Philippus hem

i86

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

hoorde, en nadenken niets vorderde ; de plotselinge lichtstraal, die de verklaring van den door God gezondene in hem wierp ; het volkomen begrip dat, in dit
licht, zich afteekende in zijn geest, zoodat hij toen, maar toen ook afdoend en
werkkrachtig geloofde en zijn armen, tobbenden geest aan het Goddelijk leergezag
gevangen gaf, moest dit niet als een symbool worden van het groot, overweldigend
geloofsproces, dat de heidenwereld met de Apostolische Zending veroverde ?
Moest het niet voor alle latere eeuwen een dringende waarschuwing worden, niet
te wanen, dat men met eigenzinnige studie-kracht het bovennatuurlijk Christelijk
geloof kan achterhalen ? Moest het niet bovenal troostrijk zijn voor de overlevenden, aan het graf langs dit beeld opgevoerd te worden tot de gedachte, dat ook
deze overledene door het Leergezag kwam tot het geloof en door het geloof tot den
Doop als deze hoveling, en dat nu de Doopgenade uitbloeide in de glorie des hemels ?
Was dit niet onschatbaar bemoedigend voor de eerste Christenen, waar zij,
de vervolgden en gehoonden, hun trotsche omgeving in haar waanwijsheid altijd
dieper zagen wegzinken, zich in allerlei leege menschelijke uitvindsels zagen
ontzenuwen, elkaar in allerlei verbitterde vechterijen zagen verscheuren ? Was
daar de vredige rust van hun geest in de onderwerping aan het ne door Christus
gestelde Leergezag hun niet de blije voorbode van de latere, eeuwig-onverstoorbare
rust ?

III. P E T R U S IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

Opvallend niet enkel, maar bevreemdend, ja onverklaarbaar, moet de


talrijkheid der Petrus-figuren in de Catacomben zijn, voor wie f wel Petrus'
hoogen voorrang in de Christus-Kerk der eerste eeuwen loochent, f wel de beteekenis der Catacomben-figuren in haar grafsymboliek niet aanvaardt.
Is Petrus niet verweg de eerste, het werkelijk Hoofd der Apostelen, men
staat, bij 't zien dezer vele afbeeldingen voor een raadsel ; beteekenen de figuren
niet mr dan een zakelijke afbeelding van een of ander historisch feit, het raadsel
blijft ; het is dan enkel verplaatst.
Het is immers een feit, dat, terwijl van andere Apostelen hoegenaamd geen
bepaalde voorstellingen te ontdekken vallen, terwijl zelfs van den grooten, bij de
Christenen z bekenden, H . Paulus tot heden slechts zeven stukken werden opgegraven, die dan nog slechts vier gebeurtenissen uit diens rij kbewogen leven afbeelden, van Petrus over de drie honderd stukken zijn gevonden, die zeven en twintig
verschillende voorvallen uit zijn leven in beeld brengen !
Men heeft echter zelfs de openhartige bekentenissen van niet-Katholieke
schrijvers uit den lateren tijd niet noodig, om tot zijn bewustzijn te brengen, welk
een onbetwistbaren voorrang Petrus in de eerste Christenheid bekleedde. Toch
troost het over veel weerspraak, dat zelfs Harnack erkent, hoe veel schrijvers
geneigd zijn, de plaats van Petrus onder de Apostelen en in de eerste Christengemeente te verlagen en dat Petrus zonder twijfel an der Spitze stond (i). Met
ingenomenheid herinneren wij ook, wat Weiszacker vaststelt : Petrus is zonder
twijfel de eerste man in de oorspronkelijke gemeente... de beteekenis van Petrus
was zeker reeds door den Meester Zelf erkend en hij was stellig reeds door Hem
boven allen onderscheiden (2). Eveneens wijst Jlicher op de uitlating van Serapion van Antiochi : Wij nemen Petrus en de andere Apostelen aan, evengoed
als Christus Zelf en Jlicher voegt toe : Dit woord uit de tweede eeuw kon evengoed honderd jaar vroeger zijn gesproken (3). Steeds was het z : Petrus en de
overige Apostelen traden op en werden ontvangen met Christus' gezag. Ook de
afvallige Loisy komt er niet langs ; hij geeft toe : Zelfs onder de twaalf was er

i88

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

n, die de eerste was, niet enkel door de vurigheid van zijn ijver, maar door een
zekere aanduiding van den Meester, die door de overige Apostelen was aanvaard (4).
Het moet den eersten Christenen ook wel moeilijk zijn voorgekomen, Petrus'
volstrekten voorrang niet te herkennen, als zij, wat volgens Justinus hun gewoonte
was (5), de heilige Boeken op hun bijeenkomsten hoorden lezen, en daar vernamen, hoe de Evangelisten en de Handelingen der Apostelen zich uitdrukten.
Daar hoorden zij uit de Handelingen : Petrus, daar staande met de elf (6).
Petrus en de overige Apostelen (7), Petrus en de Apostelen (8) ; of, zooals
Lucas het zegt in het VIII Hoofdstuk : Petrus en die met hem waren (9) en
hij drukt zich eveneens uit in het I X (10). Duiden deze zegswijzen niet op Petrus
als op het erkende Hoofd ?
Bij Marcus vonden zij dezelfde wending : Simon en die met hem waren
(de Apostelen) (11) of, in de opvatting van Mattheus : de eerste was Petrus (12)
bij de aanduiding der Apostelen-namen, terwijl Petrus niet de eerstgeroepene was,
noch de oudste, en dus enkel de voorrang restte, om van hem als van de eerste
te spreken. Het moest de eerste Christenheid ook treffen, dat Petrus altijd, bij een
opsomming van bepaalde Apostelen, op de eerste plaats werd genoemd ; in de
Evangelin klonk hun steeds tegen : Petrus, Joannes en Jacobus , nooit Petrus
op de tweede plaats (13).
Zij konden trouwens onder hun oogen zien, dat Petrus de eerste was. Velen
hadden 't nog meegeleefd, of van ouders en bejaarde verwanten en vrienden vernomen, dat het Petrus was geweest, die het eerst op den Pinksterdag het heil had
verkondigd ; Petrus had het eerste wonder gewrocht, hij had bepaald, zonder
iemands tegenspraak, dat, na Judas' uitvallen, het twaalftal moest worden aangevuld ; hij en niemand anders had, ter groote vergadering te Jerusalem, waar
de meeningen verdeeld waren, de beslissing gegeven, waarbij allen zich neerlegden ;
hij had het eerst geweten, door heel bijzondere Godsopenbaring, dat het heil
ook den heidenen moest verkondigd, en hij had in Lydda, Pontus, Galati, Capadoci, Bythyni, en te Joppe, Antiochi en Rome de Christenheid op haar geloofstrouw onderzocht, op een wijze, die later een Joannes Chrysostomus zeggen deed,
dat hij rondging als een opperbevelhebber om zijn troepen te inspecteeren (14).
De werkelijkheid van den tekst bij Mattheus xvi : Gij zijt Rots en op deze
Rots zal ik Mijn Kerk bouwen en Ik zal u de sleutels van het Rijk der hemelen
geven , stond hun in de gewone praktijk duidelijk en in zeer verscheiden gevallen
vr oogen. De Corinthirs wisten, dat hun hoogloopende twist niet door den Aposste

de

PETRUS IN DE CATACOMBEN-FIGUREN

189

tel Joannes, toen ter tijde bestuurder der Kerk van Ephese, maar door Clemens
te Rome, den opvolger van Petrus moest worden beslecht, hoewel Rome op veel
grooter afstand dan Ephese lag. Zij wisten volkomen, waarom zij niet Joannes,
- toch zelf Apostel en Evangelist, maar den leerling van Paulus, Clemens, als
scheidsrechter aanvaardden ; omdat deze namelijk de Bisschop van Rome was,
gelijk Petrus was geweest (15).
De Galatirs lazen, dat Paulus hun schreef, hoe hij veertien dagen bij Cephas
(Petrus) had verbleven, nadat God hem zijn roeping had doen kennen, terwijl
hij toen geen der andere Apostelen zag (16).
De geheele Christenheid kende ongetwijfeld de wondervolle en schokkende
gebeurtenis op den weg van Damascus, de verplettering van den kwaadaardigen
kerk vervolger Saulus, zijn verbijsterend snelle bekeering, maar ook zijn telkens
herhaald heenwijzen naar Cephas (17). De geheele Christenheid ontving de brieven
van Petrus aan de verstrooide Christus-Kerk, brieven, waarvan zelfs niet-Katholieke schrijvers erkennen, dat zij als pauselijke encyclieken klinken (18). Voor
zoover, in de dagen der eerste groote vervolgingen, op uiterlijk waarneembare
wijze, van een centrale leiding der geheele Kerk sprake kon zijn, aanvaardde de
geheele Christenheid het bestaan dier leiding, die door Cyprianus, in de derde
eeuw, als een feit zou worden vastgesteld : Rome is de zetel van Petrus en de
Moederkerk . Datzelfde getuigde later, maar toch nog in oudste tijden, Ambrosius : Niet Andreas, (oudere broeder van Petrus), maar Petrus was het hoofd der
Apostelen en Augustinus : Petrus heeft met luister den voorrang boven allen
bekleed.
Dat beleefden de eerste Christenen. Zij lazen deze werkelijkheid van Petrus'
Opperhoofdschap niet in historische boeken, zij kwamen niet door redeneering
en logisch vergelijken tot de slotsom, waartoe, zelfs niet-Katholieke geleerden
geraakten, als Cobett, Harms, Jacobi, von Ammon, Cowel, Casaubon, Reinhold,
Pfaff en anderen ; zij wisten, bij dagelij ksche ondervinding, de waarheid van Huig
de Groot's woord : De Kerk is een lichaam, saamgesteld uit vele leden vereenigd
onder den Bisschop van Rome. Dit vloeit voort uit het beginsel der suprematie,
die Petrus volgens Christus' instelling had over de andere Apostelen (19).
Dit wisten de oudste geslachten als een tastbaar, onder hun oogen zich openbarend feit.
En dit machtige, door de Voorzienigheid beschikte feit, bezagen zij met de
oogen van hun groot geloof ; zij verstonden, dat hun belijden van de Christenwaarheid zich als samentrok in het belijden van dien Petrus, in wien Christus Zijn

igo

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS D E R CATACOMBEN

Kerk als had saamgetrokken, toen Hij hem tot grondslag van die Kerk had
gesteld. Haar eenheid, samenhang, sterkte en omvang lag bij Gods wijs en onveranderbaar bestel in dien Petrus, zij zagen het, en gelijk de gansche gemeente te
Jerusalem had getreurd en in hoogste verwarring was geraakt, toen de Joden
ook Petrus gevangen namen (20), zoo waren de Christenen der Romeinsche
gemeente voortdurend blij en opgetogen, om het bezit van dien uitverkorene, die
door Jesus Christus Zelf tot Hoofd van Zijn Kerk was aangesteld. Menschkundig
gesproken kon dit grootsche feit hen niet enkel niet voorbijgaan, alsof 't hen niet
raakte, maar het moest den sterksten indruk maken en bij hun gestadig geloofbelijden, voortdurend voor hun geest komen.
Zoo is het allerminst verwonderbaar, dat zij dien hoog vereerden, dierbaren
Petrus, telkens weer herinneren op de graven. Petrus, als het symbool van Christusgeloof, Petrus, als hun Bisschop, de uitdeeler der groote genadegaven, Petrus,
die voor hun oogen zijn geloofsmoed met den dood had bekocht, en levend en
stervend hen onsterfelijk herinnerde aan zijn vurig geloof, zijn spontane liefde
voor Christus. In dat geloof, in die liefde hoopten zij, bij de graven, ook de onsterfelijkheid voor hun dierbaren.

I I I
Den geheelen persoon van Petrus behandelen kan mij niet in de gedachte
komen. Hier geldt op de eerste plaats zeker mijn verlangen, dit boek, zooveel

Fig. 155. Petras van sare. 181.

Fig. 156. Petras en Paulus uit Domitilla.

P E T R U S IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

ICjI

mogelijk althans, binnen de grenzen van het volksboek te houden en uitsluitend


op te nemen, wat vereischt wordt, om het Getuigenis der Catacomben afdoend te
laten klinken.
Daarvoor is niet noodig een diepgaande, op zich zelf hoogst belangwekkende
studie over de verschillende Petrus-koppen. Reeds vr jaren heeft Wilpert deze
geschonken, en ik stel mij tevreden met het in zijn studie vastgelegd besluit (20).
Ik bied, onder Fig. 155, een der beste Petrus-afbeeldingen aan.
De Petrus-kop is steeds kenbaar. Kroeshaar, kroesbaard en een vol gelaat
kenschetsen hem. In het plaatselijk museum van Callixtus ziet men meer dan
n duidelijk beeld. Ook staat hij, goed herkenbaar, op vele sarcophagen en op de
bronzen medaille, die in het Vaticaansch Museum (derde schrijn, links achter)
ligt en dagteekent uit de derde eeuw. Dit bronzen stuk is gevonden in de Catacombe van Domitilla. (Fig. 156).

Petrus en Paulus, de twee groote Apostelen van Christus, waren in de schatting en den eerbied der eerste Christenheid schier onafscheidelijk. Op hun krachtige schouders droegen zij de jonge Kerk. Samen strijdend en lijdend ondergingen
zij onder Nero den marteldood. Aan den langen weg, die buiten de poort naar San
Paolo voert, wijst men nog de plaats aan, waar, volgens de legende, de beide Vorsten der Apostelen afscheid namen, om elkander eerst weer in den triumf des
hemels te ontmoeten. Beiden vangen hun brieven aan met de betuiging, dat zij
dienstknecht en Apostel van Jesus-Christus zijn, beiden hebben zij voor Christus' stichting, die Zijn voortzetting en maatschappelijk lichaam op aarde moest
wezen, gezwoegd en geleden, beiden stonden in de opvatting der eerste Christenen
als van zelf onder Christus' heel bijzondere bescherming. E n op de graven der
Romeinen was het een herinnering, die blijmoedig vertrouwen wekte, dat Petrus
en Paulus zoowel in innige zielegemeenschap met Christus als met henzelf hadden
geleefd. Het waren immers juist Petrus en Paulus, die met de gemeente van Rome
in vertrouwelijken omgang verkeerden. Zoo mocht die Christengemeente dan
hopen, dat haar Vaders op aarde haar beschermers bij Christus zouden blijven
in den Hemel. Niet te verwonderen is dus het groot aantal afbeeldingen van Christus tusschen Petrus en Paulus op de sarcophagen.
Hieronder n afbeelding uit vele.

192

HET CHRISTELIJK

GETUIGENIS DER

CATACOMBEN

Fig. 157. Christus tusschen Petrus en Paulus.

Eene voorstelling, die op zichzelf staat en die ik enkel geef, omdat ze weinig
bekend is, is Christus met Petrus op de golven (21). Het stuk is uit het museum van Callixtus, vak VII, derde eeuw.
De afbeelding van Fig. 159 is stellig verrassend. Sloeg Petrus op de rots en

Fig. 158. Christus met Petrus op de golven.

PETRUS IN DE CATACOMBEN-FIGUREN

*93

niet Mozes ? Zeker, het was Mozes, die i n de woestijn water sloeg uit de rots,
maar de rots verzinnebeeldde Christus, leert Paulus ons (22), en het drinken der
Joden i n de woestijn wordt, door Paulus' denkbeeld, vanzelf de symboliek van
een later hooger drinken uit Christus' genade. N u drinkt de mensch het eerst
uit Christus, bij de genade-instorting des Doopsels. Zoo wordt het geheele tafereel
vanzelf Doopsel-Symboliek.
Maar... Petrus ?...
Op het stuk (Fig. 159), dat een glasbodem is met goud beschilderd, staan
niet de woorden, die men leest
op een ander, dat nu te Podgoriza bewaard wordt : Petrus
slaat op de rots en de wateren
beginnen te vloeien . D i t stuk
laat dus geen twijfel over: de
op de rots slaande man is daar :
Petrus. Op nevenstaande afbeelding, herkent men echter
Petrus ook onmiddellijk en
zijn naam is bovendien toegevoegd. N u , er z i j n . . . honderd
vier en twintig voorstellingen
uit de tweede tot de vierde eeuw
van dien man, water slaande uit
een rots. W e l is waar met toevoeging Van Sommige telkens
weerkeerende figuren, maar de

Hg- 159. Petrus slaat op de rots.

man, die slaat op de rots, keert ook telkens met den Petrus-kop terug.
D a t twee goudglazen en een goudpateen voluit den naam Petrus toevoegen, is zeker merkwaardig. Maar noodig was het niet. Over 't algemeen hadden de
kunstenaars de gewoonte niet, hun symboliek toe te lichten. H e t volk verstond ze
uitstekend. Paulus had het drinken van het water uit de Mozes-rots reeds vergeestelijkt, Tertulliaan had daarna gewaagd van het water des Doopsels , dat vloeit
uit de rots, gelijk wij nog zullen hooren als wij het Doopsel bespreken. Cyprianus
gaf dan geen nieuw denkbeeld toen hij schreef : De Joden moeten, als zij dorst
hebben en Christus zoeken, bij ons komen drinken, dat is : gedoopt worden (23).
;

V a n de martelaren Processus en Martianus, heiligen i n zoo groote eer bij


Het Christelijk getuigenis der Catacomben.

13

194

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

Gregorius den Grooten.dat deze Paus aan Keizerin Theodolinde van de olie zond,
uit de lampen, die voor hunne graven hadden gebrand, leest men, dat zij dezelfde
beeldspraak : drinken uit de rots, voor gedoopt worden kenden (24).
Dan., ging vanzelf Mozes' handeling symbolisch over in doopen , daar de
symbolische rots een symbolische wateruitvloeiing van hooger orde, dat is van
de genadeorde, meebracht, de rots immers was : Christus , het lag voor
de hand, ook de handelende persoon, den Drenker, symbolisch te gaan opvatten.
Zoo ontstond vanzelf de Mozes-Petrus van de Rossi. Want, en daar ligt de
kern der zaak, Petrus is werkelijk de Mozes van het Nieuw-Verbond. Daar
zestien maal het bron-wonder te zamen met Petrus* verloochening wordt voorgesteld daar Petrus in zes dezer afbeeldingen den staf draagt als Mozes, daar hij
voorts in kleeding en type Mozes gelijkt, zoo brengen deze zestien sarcophagen
reeds op de gedachte, dat Mozes typisch voor Petrus daar staat, aldus Wilpert in
de Principienfragen (25). Hierover moet men zich, teekent een niet-Katholiek schrijver aan, niet verwonderen. De beheerschende rang, die aan Petrus als
tweede Mozes wordt toegekend, vindt zijn verklaring in de bijna algemeene
opvatting van de schrijvers dier dagen... die de waardeering van Petrus' persoonlijkheid tot zulk een hoogte opvoerden (26). Hoe juist deze opvatting is, hoe
zinrijk de symboliek waarin de kunstenaars deze Petrus-grootheid m Mozes uitbeeldden, hoe zij voorts, gelijk hun geestelijke leiders, de rots-symboliek doorzetten, openbaren ons de marmerstukken en fresco's. Bezien wij Fig. 160.
Mozes is links ongebaard, daar hij de schoenriemen losmaakt, om naar God
op te gaan, beeld van den geloovige, die voor Gods aangezicht gaat treden; deze
nu wordt immer zonder baard afgebeeld. De drinkende man draagt de korte
tuniek en den soldatenmantel (penula); aanstonds hiervan de verklaring.
Ik neem de volgende figuren in n geheel, om haar beteekenis overzichtelijker te maken. Het ne stuk verklaart hier het andere.
Rees eenmaal Petrus, door zijn karakter als Hoofd der Kerk, den kunstenaars
als Mozes voor oogen, - lag het voor de hand, als Christus figuurlijk de rots was
in de woestijn, het drinken der Joden over te brengen op het drinken van t uit
Hem vloeiend genadewater, dat is op den Doop, - dan lag het eveneens voor de
hand, de symboliek nog aan te zetten en scherp k in de drinkende personen
het Doopsel te verzinnebeelden.
De eerste heiden nu, die door Petrus gedoopt werd, was : Cornehus, de hoofdman (27) en die met hem waren. Deze drinkende figuren dragen dan ook sinds de
vierde eeuw, de muts der soldaten, de panonische soldatenmuts, die, volgens

P E T R U S IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

*95

het werk van Vegesius de re militari (over militaire aangelegenheden) (28), in


de vierde eeuw bij voorschrift van den Keizer (Diocletiaan), uit het jaar 301 met
ongeveer 50 denarin (ongeveer 24 Hollandsche Guldens) mocht betaald worden ;
deze was de gewone dracht der Romeinsche soldaten uit dien tijd. Het zijn dus
soldaten, die drinken, 't Was immers de soldaat Cornelius, die als heiden het eerst
door Petrus gedoopt werd. Mgr de Waal vestigde reeds vr jaren de aandacht op

Fig. 161. Drinkende man aan de rots. Mus. Call. VIII, 3 (4

de

eeuw).

io,6

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

...

Fig. 164. De Doop op- sarc. 104. Mus. Lat.

pj 165.
8'
-

r l

, D a

De Doop op sarc. 119. Mus. Lat.


r

het feit dat de uit de rots drinkendefigurensteeds soldatenmantels dragen en korte


tunieken der soldaten ; op de stukken der tweede en derde eeuw de penula ,
op die der vierde eeuw de chlamis ; dat zij dus'als militairen zijn voorgesteld.
Franchi de Cavalieri vroeg later de opmerkzaamheid voor het feit, dat het geheel
der figuren vooral denken deed aan politiesoldaten. Maar het was Wilpert, die
door de ontdekking der muts - een omgekeerde schapevacht, - de vraag

PETRUS

IN

DE

CATACOMBEN-FIGUREN

197

tot de laatste beslissing bracht. De Servische soldaten dragen nog ongeveer


dezelfde mutsen, en Servi ligt, waar in de vierde eeuw Panoni lag.
Z werd de symboliek derhalve doorgezet : Petrus doopt de heidenen ,
en tot in de bijzonderheden merkwaardig juist.
De sarcophaag van fig. 164 is uit de vierde eeuw, dus de soldaten zijn gekleed
in de chlamis ; fresco van fig. 160 is uit de derde eeuw, dus de soldaat draagt de
penula , gelijk op sarcophaag 119 (Fig. 165) uit de tweede eeuw. Fig. 162 geeft
twee soldaten-hoofden afzonderlijk te zien, om de mutsen scherp te doen onderkennen. Zij dragen, als de overige, Fig. 163, 164. 170 en 171, de Panonische soldatenmuts . Op sarcophaag 55 (Fig. 163) noodigt Petrus kalm en waardig de
soldaten, die de hand op hem leggen, uit, om zich te laten doopen; deze dienaars
der wet geven hieraan geen gehoor, zij sleepen hem mee ; hij mag niet doopen, hij
is hun gevangene. Het heidendom staat hem niet toe, zijn geestelijk ambt uit te
oefenen (29).

Fig. 166. De sleutel-overgave aan Petrus. Sarc. van Bassus.

Hier stijgt Petrus boven Mozes uit. Het was den Joden, uit Isaias, bekend,
wat trouwens in geheel het Oosten een gebruikelijke beeldspraak was, en ook in
't Boek der Openbaring terugkeert (30), dat het overgeven der sleutels het over-

198

HET CHRISTELIJK

GETUIGENIS

DER CATACOMBEN

dragen van het beheer, het bestuur, het gezag beteekent. Toen Christus dus tot
dien Cephas, tot wien Hij had gesproken: Gij zijt Cephas en op dezen Cephas zal
Ik Mijn Kerk bouwen (Gij zijt rots en op deze rots...) zeide: en Ik zal u de sleutels van het Rijk der hemelen geven , herhaalde Hij hetzelfde denkbeeld in een
andere figuur : het Hoofdschap in Zijn Kerk. Het was den eersten Christenen even
duidelijk als later aan de Vaders, noemen wij Gregorius den Groote : Aan het
hoofd der Apostelen Petrus is de zorg voor heel de Kerk opgedragen. Tot hem
wordt gezegd : Gij zijt Cephas en op dezen Cephas zal Ik Mijn Kerk bouwen. U
zal ik de sleutelen van het Rijk der Hemelen geven (31). Dat wist reeds Tertulliaan : Herinnert U , dat aan Petrus door den Heer de sleutels gegeven werden
(32). Deze zinrijke heugenis aan Petrus' oppermacht in de Kerk is op de stukken
der Catacomben van groote beteekenis.

Was Mozes de door God uitverkoren wetgever van zijn volk geweest, Petrus
was het niet minder. Tot vier en twintig maal komt het tafereel vr op de sarcophagen : De Heer geeft de wet ; soms staan deze woorden er zelfs op de ontrolde wetsrol bijgeschreven ; het is steeds dezelfde voorstelling, met slechts geringe
wijziging. Christus, de Stichter der Kerk, geeft met de linkerhand Petrus de wet
en maakt met de rechterhand het gebaar, dat 't spreken vergezelt. Petrus ontvangt
deze wet, Paulus bewondert. Dat is de Wet, die Clemens kende in zijn brief aan de
Corinthirs als maatstaf van geloof (33), de geloofsregel, waarop het oude boekje
uit den eersten Christentijd Leer der Apostelen toespeelt (34), de wet ook
door Ignatius (t 107) bedoeld (35). Deze wet, waarover Petrus moest waken,
waarmee hij regeeren moest, was niets anders dan de maatstaf des geloofs
(kanoon), waarvan Paulus sprak tot de Galaten (36), de Wet van het Evangelie,
dat de Apostelen hadden verkondigd (37). Deze Christus-wet was de maatstaf van
Petrus' bestuur bij Christus inzetting, het symbool van zijn Macht en de omlijning van zijn bevoegdheid. Waar Christus Zelf met de linkerhand op meer dan
n stuk wijst op de woorden, die op de rol zelf staan : De Heer geeft de Wet ,
is de beteekenis duidelijk, k der stukken, die deze toelichting missen. De verklarende woorden waren er, volgens Wilpert, met goud op geschreven en de tijd
wischte veelal de woorden uit. Dat het Hoofd der Kerk de leer des geloofs, de wet
der geesten in de hoogere orde, moest bewaken en naar die wet regeeren, lag voor

PETRUS IN DE CATACOMBEN-FIGUREN

TQ9

de hand ; Ignatius van A n tiochi wist,datRome dit deed


en schreef, dat Rome's Kerk :
de wet des Heeren bezat
(38).
Het stuk is uit de vierde
eeuw. Het beeldt af, wat in het
jaar 315 door Constantijn in
de Doopkapel van S* Jan van
Lateranen in mosaek werd
uitgedrukt. Wat daar stond,
werd nagebeeld in het Baptisterium van den H . Joannes
Fig. 167. Middenstuk van de oudste sarcophaag der wetgeving. Mus. Lat. 174.
te Napels. Daar ziet men de
voorstelling thans nog met het inschrift : de Heer geeft de Wet (Dominus
legem dat) (39). Deze wetgeving aan Petrus is een hoofdmotief van sarcophaag 174.
De wetsrol was bij de Ouden het teeken van macht. De Stadhouders, die
van den Keizer een wingewest te besturen ontvingen, bezochten hem persoonlijk
en ontvingen van den Keizer zelf de wet, teeken van hun bestuursrecht en begrenzing van hun mogen. Uit eerbied ontvingen zij dan de wetsrol in de plooien van
hun mantel ; Petrus op sarcophaag 174
in een doek. De uitbeelding van den Stedehouder Christi is aldus wel bijzonder
scherp. De vierde eeuw, waaruit dit stuk
dagteekent, kon daar niet anders uit lezen,
dan : Christus stelt Petrus tot Zijn Wetgever en Stedehouder aan . Christus zetelt
op aen nemeiooog Doven ae menscnneia,
wat sr.hiint tp verzinnphpplrlpn 't prppn men

Fig. 168.

zelfde voorstelling.

leest in de Apostolische constituties :Toen


Christus ten Hemel was opgevaren, ontving Petrus het Bisschops-ambt (40).
Het volgende stuk (Fig. 168) is gelicht
uit de fraaie sarcophaag der Albani in de
Catacombe van S* Sebastiaan. Door de

200

HET CHRISTELIJK

Fig. 169. Petrus en Mozes.

GETUIGENIS DER CATACOMBEN

toevoeging van den haan is alle twijfel uitgesloten, wie hier bedoeld is ; immers op
geen anderen Apostel dan Petrus kan deze
voorstelling betrekking hebben. Het stuk
is uit de derde eeuw. Fig. 169 geeft een
saamgestelde voorstelling. God schenkt de
wet aan Mozes, die als den berg opstijgt,
en de gave Gods uit den hemel ontvangt.
En Petrus naast Mozes ontvangt de wet
van Christus ; de haan neemt weder allen
twijfel weg. Petrus blijkt de Stadhouder
en wetgever van Christus.

Dat deze Opperste Wetgever in Christus' Rijk zijn taak voldroeg, totdat
men hem, volgens Christus' voorzegging, voerde, werwaart hij niet wilde (41),
dat is, gevangen nam en naar de gerechtsplaats leidde, wie kan eraan twijfelen, die
aan Christus' Goddelijke instelling gelooft ? Gods Zoon kon Petrus niet als de rots
Zijner Kerk hebben aangesteld, als Petrus het wegschuivende zand was geweest.
Dit lijkt zonneklaar. Het ligt in het karakter van rots, hetwelk Christus hem
schonk. Want Gods Zoon gaf hem den rots-naam niet ijdel en als om hem te
bespotten ; Petrus zou zijn, wat Christus hem noemde. Zoo schreef Constantijn
terecht op de basiliek van het Vaticaan, ter eere van Petrus gebouwd : Onder
Uw aanvoering is de wereld opgestaan en triumfeert zij tot in den hemel. Zoo
legt Damasus, Sixtus II, die op het terrein van Callixtus zelf vermoord werd,
de woorden in den mond : Ik leeraarde hemelsche bevelen . De opperste wetgever in Christus' Kerk op aarde, die de Wet van Christus ontving, natuurlijk met
de verplichting, ze te doen kennen, moest ze gezaghebbend, dat bracht zijn karakter van oppersten wetgever mee, onderwijzen. Zijn wet was: het gesproken en
geschreven geopenbaard woord Gods ; dat was de inhoud der Christus-wet, dit
leeraren was de taak, hem toevertrouwd en die hij, de rots , zou uitvoeren. Hij
leerde met onwankelbaar, rotsvast, door Christus geschonken leergezag: z alln
immers was hij grondslag der Kerk van bovennatuurlijk geloof, z alln ook de
Wetgever en Stadhouder van Christus. Daarom, omdat deze Petrus Bisschop van
Rome was geweest, schreef Ignatius aan die van Rome, dat Rome voorzit aan den

P E T R U S IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

201

algemeenen liefdebonden: gij hebt nooit iemand benijd, gij hebt de anderen
geleerd, ik wil, dat alles, wat gij voorschrijft door uw leer, zonder tegenspraak
worde aanvaard . Dat duurzame, onwrikbare opperste leergezag wordt door de
vaste rots uitgebeeld, waarop Petrus leerarend nederzit. Een leergezag, waarop
alle ander steunt in Gods Kerk, is het zijne. Dit is de ware cathedra , die niet een
stoel of zetel is, maar het hoogste leerambt van den door Christus gestelden oppersten leeraar. Daarom zit Petrus, als de leeraar, met de wet in de handen te lezen
niet voor zich maar voor anderen ; en hij leeraart gezeten op de rots. Met de
onnoozele uitdrukking : lezende man verklaart men de figuren 170 en 171 hoegenaamd niet. Men gaat toch niet altijd op een koude rots zitten, om te lezen...
En steeds komen er, op de zestien van deze voorstelling opgegraven stukken, twee
Romeinsche soldaten, die de hand op Petrus leggen, dat is : hem gevangen nemen.
Men zou zeggen : dat is niet een lezende man , want zoo komt hij in zijn boek
nooit verder... Maar de heidensche maatschappij, die zich stellig niet bekreund had
om het persoonlijk lezen van een Jood, neemt hem gevangen, omdat hij leeraart
tegen haar wet. Dat is zijn dood. Fig. 170 en 171 geven dus treffend weer,
wat het fragment van Muratori prijst de cathedra (leergezag) van de Stad
Rome (tweede eeuw) ; het teekent, wat Cyprianus in de derde eeuw viert; de
cathedra (leergezag) van Petrus en wat de vierde eeuw roemt: de zetel van
Petrus , de zetel van den Apostel Petrus , de allerheiligste zetel van Petrus ,
de apostolische zetel , wat alles geen lof is van een stoel, maar van de leer, die
uitgaat, van den Rots-man, die, leerarend met vast gezag, Gods waarheid verkondigt.
Dat het hier allerminst gaat om een stoel, is derhalve duidelijk uit het geheele
denkbeeld en het blijkt ook uit het midden, waarin de term ontstond. Zoo schrijft
Cyprianus : Wie de cathedra van Petrus, waarop de Kerk is gegrondvest, verlaat,
kan hij nog vertrouwen, in de Kerk te zijn ? en elders : E r is n God en n
Christus en n Kerk en n cathedra door Christus op Petrus gegrondvest (42).
Dat de Kerk op een stoel zij gevestigd, dat Christus een stoel op Petrus grondvestte, lijkt wartaal. Maar ten volle waarheid is, dat de Kerk door Christus werd
gegrond op de rots van Petrus' leergezag. Niet anders getuigt Optatus, gestorven
in het jaar 384, tegen Parmenianus, den ketterschen leeraar: Gij kunt niet loochenen, dat gij zeer goed weet, dat het eerst te Rome, aan Petrus, de Bisschopszetel
is geschonken, en dat op dezen zetel Petrus zat. Gij weet ook zeer goed, dat in deze
ne cathedra de eenheid moet worden bewaard... zoodat afgescheidene en overtreder is, alwie tegenover den nen zetel een anderen zou durven stellen . Is

202

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

het aanvechtbaar, dat Optatus hier niet denkt aan een stoel, maar aan het leergezag, uitgeoefend door Petrus, die den nen Goddelijken zetel bekleedt ? E n
zoo ziet gij dan, broeder Parmenius..., dat gij tegen U zeiven strijdt, want het is
bewezen, dat wij in de Katholieke Kerk zijn, waar het geheim berust van de
Drieenheid en waar de cathedra is van Petrus, die de onze is en met deze cathedra
zijn ook de andere gaven bij ons . De cathedra is dus de gave Gods, die de
andere waarborgt. Wat is dit anders dan het leergezag van den nen en nigen
rotsman ?
Op deze cathedra zetelde eerst Petrus en zij is de eerste der gaven Gods aan de
Kerk (43).
Is het niet klaar als de dag, dat de cathedra hun bekend was als 't symbool
van het hoogste leergezag, dat bij Petrus berust ? Wie de cathedra bezit, heeft
de eerste der gaven Gods aan de Kerk en bezit den waarborg der overige, wie
de cathedra verwerpt en een eigen zetel wil vestigen, scheidt zich af van
Gods Kerk ; de cathedra houdt de eenheid der Kerk vast aaneen. Dit alles
geldt voor het leergezag van Petrus.
Het geldt er afdoend voor en uitsluitend.
Omdat Petrus z las , dat is,
doceerde, leeraarde, zocht men hem
ten dood. Zulk van den Goddelijken
Christus uitgegaan leergezag zwijgt
echter niet voor menschen-dreigement,
kent geen weifelen en deinzen, spreekt
waar het spreken met, maar het zal
altijd den haat en de woede der wereld ontsteken, het zal altijd worden
misverstaan en vervalscht, het zal altijd worden belaagd en bespied en ten
dood gezocht door de machten, die ook
Christus beloerden en bedreigden.
Het eerste stuk (Fig. 170) vraagt
nauwelijks toelichting meer. Een soldaat bespiedt Petrus eneindelijk betrap ik u , zegt de figuur. Dan legt

er n de hand op de wet, waaruit


Fig. 170. De cathedra van sarc. 55.

PETRUS IN DE CATACOMBEN-FIGUREN

203

deze drieste weerstrever der keizerlijke


bevelen leeraart. Het tweede fragment
(Fig. 171) werd door Mgr. de Waal, bij
de uitgravingen in Sebastiaan, Apostolisch monument , gevonden. Een
politie-soldaat komt toegesneld, hij heeft
blijkbaar Petrus hooren leeraren uit
de wetsrol; men ziet, dat Petrus' mond
een weinig geopend is. Hij spreekt hoorders toe. Het opperste leeraarsambt van
Petrus en zijn marteldood voor de uitoefening van dit Goddelijk ambt was ook
voor de oudste geslachten der Christenheid, van de allerhoogste beteekenis en
niets was verheffender en versterkender
,

'

Fig. 171. Van St Sebastiaan.

voor hun geloovig gemoed, dan de zinrijke herinnering aan dat leergezag, waaraan de overledenen, hun dierbare
dooden, zich in leven en dood hadden onderworpen.
Het hoogstaand kunststuk van Fig. 172, helaas, ietwat geschonden, geeft in
hoofdzaak hetzelfde denkbeeld weer, als de beide vorige, die met vele andere
waren aan te vullen. Het voegt echter den voetkus toe van Cornelius (Hand.,
x, 25) en schrijft op de opengeslagen wet, waaruit Petrus leeraart op zijn rots, het
monogram van Christus. Petrus onderwijst: Christus... Christus is de gansche
inhoud der leer, die hij verkondigt in naam en met 't gezag van den Goddelijken
Meester. Christus' zedeleer is zijn wet, is het heele begrip van zijn rots-rede.
Daarom is dit Christus-monogram op de wet van den rots-man z teekenend.
Maar indrukwekkender nog en werkelijk, gelijk ik door heel het land waarnam,
diep-ontroerend is de hoofdfiguur, die het tafereel beheerscht : Christus Zelf ! De
Heiland staat bij Petrus, reikt hem met de linkerhand de wet toe, en met de rechter
maakt Hij het gebaar, dat Zijn spreken ondersteunt. Petrus zetelt hier, aldus
leerarend van zijn rots, onder de onmiskenbare bescherming van Christus. E n de
Meester koestert hem met een oneindigen liefdeblik ; Hij neigt Zich naar den
Apostel over, Hij omvangt hem met Zijn bijstand en ziet bezielend en als Zich
met Petrus n makend op hem neer. Dat is : Petrus leeraart niet op zijn rots
alln, Christus, de Zoon van God bezielt hem en vereent Zijn Godskracht met
Zijn uitverkoren rots-leeraar ; z zal Petrus waarborg bezitten voor 't geen de

204

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

zuil en grondvest der waarheid, zooals Paulus de Kerk noemde (44), niet
ontberen kan ; de onfeilbaarheid. Niet de mensch Petrus, maar de kracht van
hem, die Petrus stelde als de rots der Kerk, welke nooit door de hellepoorten zou

Fig. 172. De sarcophaag van Artes (4 eeuw).


ao

worden overwonnen, gaf aan die Kerk van Waarheid door de eeuwen, in den
onmiskenbaren Petrus der cathedra : de onfeilbaarheid. Zij waarborgt immers
de zekerheid, dat de Kerk van Christus in geloof-en zedenleer niet dwalen zal. Zoo
zou door Leo later Petrus spreken bij de veroordeeling van Eutyches den ketter (45) ; zoo zou nog later Petrus spreken door een anderen Paus, Agatho (46),

P E T R U S IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

205

gelijk het zesde Concilie zou juichen ; z zou het blijven, omdat Christus blijft
met Zijn Werk, omdat Petrus niet een historische figuur is alln, maar een door
God gesteld onmiskenbaar rotsbeginsel, en Petrus, die op eigen zetel zetelt, de
waarheid verzekert aan wie de waarheid des geloofs zoeken volgens het altijd
merkwaardig woord van Petrus Chrysologus tot den jammerlijk verdwaalden
Eutyches. En wie dit onfeilbaarheidsbegrip in Petrus miskent, verstaat den
geheelen Petrus niet. Petrus is niet, f hij is, bij den eed van zijn Goddelijken
Meester, in de Kerk van het Nieuw Verbond onvermijdelijk met den door Christus
toegezegden Geest der waarheid beleefd en bezield ; hij is als de rots der Kerk,
haar nooit wankelende, nooit wegzakkende, nooit verbrokkelende of verstuivende grondslag. Dat is buiten beeldspraak : hij is in zijn Goddelijk leergezag
onfeilbaar.

Het aantal keeren, dat in Catacomben-figuren Petrus als Herder wordt


uitgebeeld, is ontelbaar. De Dominicaner Pater Mullooly heeft er, nog niet zoo
heel lang geleden, veel toe bijgedragen, om, in een groot getal voorstellingen,
Petrus als den Goeden Herder te herkennen, waar vroeger Christus in de afbeel-

ding werd gezien. Hiertoe was zelfs niet noodig, dat er stukken werden gevonden,
waarop tegenover elkaar Petrus als visscher en Petrus als herder worden gegeven,
het was enkel noodig, dat men in 't oog hield, hoe nauwkeurig en welberekend de
Christelijke kunstenaars der oudste geslachten der Christenheid arbeidden, en
dat zij niet op hetzelfde vlak, bij wijze van tegenhangers, tweemaal denzelfden
herder gelijkerwijze met een schaap op de schouders zouden voorstellen, terwijl

20

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

de ne gebaard en de andere ongebaard ware. E n waar bovendien in zoovele


Catacomben-schilderingen der Goede Herders, die f het schaap dragen, f 't terugbrengen, f staan bij de rustende schapen der kudde, deze herders ongebaard voorkomen, lag het voor de hand, in de gebaarde herders met den kroesbaard, uit denzelfden tijd, herders die trouwens vaak duidelijk den Petrus-kop vertoonen, den
herder Petrus te zien, die bij Joannes
x x i , 15 Christus' schapen en lammeren

Fig. 174. Petrus als herder.

8- " 5 . Petrus als herder.

te weiden ontving. Hij, zichtbaar door Christus gekozen, om Hem ook als Opperherder der zielen op aarde te vertegenwoordigen. Deze voorkeur jegens den herder Petrus, geven de stukken in klare symboliek weer, gelijk ook de woorden
tot Petrus gesproken, waarbij hij en geen der andere Apostelen tot herder over
schapen en lammeren werd aangesteld, bewonderenswaardig duidelijk zijn.
Het geheele Apostelkoor is in Fig. 173 als herders voorgesteld. Terecht. Maar
Petrus' schaap wordt door Christus gestreeld en naar hem keert zich Christus.
Deze herder, Petrus, met zijn korten, gekrulden baard, is scherp herkenbaar in de
figuren met het schaap op den schouder, bij de kudde, de kudde voedend, en die als
tegenfiguur staan tegenover den Herder zonder baard, Christus. (Fig. 174-179).

PETRUS IN

DE

CATACOMBEN-FIGUREN

207

Fig. 176. Petrus als herder Ih Callixtus' Museum (IX, 4).

Fig. 174 is uit Domitilla, Fig. 175 uit Callixtus (xi, 2). Fig. 176 plaatst Petrus
in een bergland bij zijn schapen.
De tegen figuren staan dikwerf scherp tegenover elkander : links de herder
met den baard, rechts de baardelooze. Twijfel is niet mogelijk ; men zie Fig.
177 en 179.

Fig. 177. Petrus als herder uit Callixtus (3" eeuw, XV, 5).

20-8

HET

CHRISTELIJK

GETUIGENIS

DER

CATACOMBEN

F i g . 178. Pelrus als herder uit Callixtus (4" eeuw, V I , 1).

De werkelijk schitterende marmerwerken van Fig. 180 en 181 teekenen den


eenvoudigen herder in de korte werkmanstuniek, terwijl hij de kudde voedt en
streelt. Stellig hebben de Romeinsche Christenen zich gaarne herinnerd, hoe zorgzaam hun aller Vader in Christus voor hen geweest was, stellig hebben zij in die
herinnering kracht gevonden, om de zorgen aan hen besteed vruchtbaar te doen
blijven, stellig ook werden zij daardoor geprikkeld, om op zijn zorgzaamheid te
blijven bouwen, omdat zij, aanhankelijke schapen van den door Christus gestelden
herder op aarde, titel meenden te bezitten op een rustige en veilige plaats bij den

Fig. 179. Sarcophaag van Sebastiaan (3

fle

eeuw).

PETRUS

IN

DE

CATACOMBEN-FIGUREN

Goeden Herder in den eeuwigen schaapstal. Deze en soortgelijke vriendelijke


gedachten moeten de eerste Christenen hebben bewogen, Petrus, den grooten
herder van Christus, z ontelbare malen af te beelden op de graven ; hun denkbeelden en gevoelens zijn niet enkel verklaarbaar, zij liggen als 't ware vr de
hand.
Een uiterst merkwaardige voorstelling, waarvan de verklaring zooeven verscheen in het Rmische Quartalschrift

Fig. 180. _

Het onderstuk dezer sarc.

Fig. 181. -

Stuk van sarc. 59672. Mus. Klrch.

figuur 182. Het bovenstuk is een sarcophaag van 't kerkhof te Pisa ; het onderstuk
links een stuk van een sarcophaag van het museum te Pisa, de middelfiguur is een
beeld uit het Termenmuseum te Rome, dat echter daarheen overgebracht werd
uit het museum van Kircher. Het rechtsche onderstuk is een namaak, bedriegerij
uit het museum Torlonia te Rome. Opvallend is echter, dat de verzamelaar, die
deze voorstelling liet vervalschen in de negentiende eeuw, er blijkbaar de hoge
belangrijkheid van begreep.
Op het bovenstuk draagt Petrus een ram op den schouder en een schapevacht, teekenend voor zijn herdersambt, dient hem tot mantel. Voorts
omringt hem de kudde. Hij staat in het Paradijs aangeduid door de boomen.
Rechts en links hangen de embleemen van zijn herderlijk karakter aan de boomen :
de fluit en de herdersstaf.
Het Christelijk getuigenis der Catacomben.

..

210

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

Links onder treft de doodmoe uitrustende Petrus, leunend op zijn staf, onze
blikken. Hij is weergekeerd bij de kudde en draagt in de kap van zijn mantel het
schaap. Het arme verdwaalde diertje is teruggebracht.

Fig. 182. Petrus en verloren schaap.

In 't midden in vraagt dezelfde trouwe herder de aandacht; hij is echter nu


nog op pad met zijn schaapje op den rug in de kap van den mantel, Hij keerde
nog niet weer bij de kudde, hij loopt nog op velden en wegen doch rust even,
moede toch en pijnlijk afgemat, gelijk de gelaatsuitdrukking aangeeft
Zoo werd dar! de zorgzaamheid en onverdroten toewijding van Petrus jegens
de dolende schapen verzinnebeeld m den herder, die het dwaze, weggevluchte

P E T R U S IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

211

schaapje beschermd en verwarmd in de kap van den mantel terugbracht. Symbool


werd dus de mantel, Pallium , van de hoogste herderlijke waakzaamheid, toewijding en offervaardigheid. Dit troostrijk denkbeeld heeft zonder twijfel zijn
treffende uitdrukking gevonden in het gebruik der Roomsche Kerk, waarbij de
Paus aan dezen of genen Aartsbisschop het Pallium geeft. Dit pallium is dan een
schapevacht. Zoo verstaat men ook, wat Canon 275 van het nieuw kerkelijk recht
vaststelt : Pallium (mantel) beteekent de Aartsbisschoppelijke waardigheid .
Men kan nog scherper spreken : Het Pallium (mantel) symboliseert het geheele
bisschoppelijke ambt, zijn volheid, en wordt daarom aan den Aartsbisschop
gegeven . Petrus beschermt zijn schapen met liefde, met overleg, met zelfopoffering. Hij brengt terug die vluchtten de waarheid, vluchtten de genade, vluchtten
de geboden ; in zijn schaapstal zal hij de met vreugde teruggevonden en met ijver
teruggedragen vluchtelingen weer opvoeden met genade en waarheid. Ziedaar het
groot symbool. De stukken zijn uit de derde eeuw.

m m m
Het beeld van den grooten herder brengt ons duidelijk het Opperhoofdschap
van Petrus, den Primaat voor den geest.
Dezelfde idee vinden wij bij Ambrosius in de tweede helft der vierde eeuw
in den bekenden naam : Plaatsvervanger, Vicarius , van Christus. Petrus
wordt boven allen gesteld, opdat de Heer hem als een plaatsvervanger achter zou
laten , zoo schrijft deze Kerkvader.
In den herder treedt dan mr Petrus' zorgzame leiding naar den voorgrond,
in den plaatsvervanger van Christus mr het goddelijk gezag, waarmee hij
bestuurt de Kerk, welk n schaapstal en n herder moet zijn, de schaapstal van
Christus. E n een derde oogpunt, waaronder men deze hoogheid van aanzien kan
beschouwen, is dan in 't bijzonder de verhouding tot zijn medegeroepenen in
't Apostolaat van den Meester. Voor hen zal hij zijn : Steun en maatstaf van
juistheid voor hun geloof.
Simon, Simon, zie, de satan heeft naar ulieden verlangd om u uit te ziften
als de tarwe, maar ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet bezwijke, en gij,
eenmaal bekeerd, bevestig uw broeders . Zoo heeft Christus bijzonder voor Petrus
gebeden, en dat Hoogepriesterlijk gebed was krachtig, om den rotsman te maken
tot geloofskracht zijner broeders ; Christus kan immers niet willen aanduiden, dat

212

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS D E R CATACOMBEN

zijn gebed ijdel was... Petrus staat dus als hechte steun zijner medeapostelen.
(Luc, XXII, 31, 32-)

Petrus' onbezweken geloof zal, als hij bekeerd zal zijn (of weergekeerd ),
door zijn geloof het geloof der andere Apostelen bevestigen. Zijn geloof zal toonbeeld en regel van het hunne zijn, zij zullen naar Petrus' geloofsovertuiging opzien,
om er de hunne naar te richten, anders toch kan hij hen in zijn geloof niet bevestigen . Iemand, die school maakt, kan niet in zijn ideen scholen, tenzij anderen,
scholieren, zijn ideen tot richtsnoer nemen. E n dit zou te meer klemmen,
waar de scholieren verplicht zouden zijn tot overneming dier denkbeelden. Duidelijk gaf Christus derhalve aan, dat Hij Zijn oppermachtig gebed stortte voor
Petrus, opdat deze in het geloof sterk zou staan en zijn geloof aan het geloof zijner
medeapostelen zuiverheid van inhoud zou waarborgen.
E n dit blijft juist, of de tekst spreke van Petrus' bekeering , of bedoele
als hij zou zijn weergekeerd ; zelfs als Christus enkel sprak, dat Petrus eenmaal weer zijn medeapostelen zou schragen. Of Christus min of meer tastbaar
toespeelde op Petrus* verloochening en 't daarop gevolgd oprecht en diep berouw,
doet weinig ter zake ; het hoofdmoment van Luc, x x i i , 32, is ongetwijfeld Petrus'
hooge verheffing : gij... bevestig uw broeders...
De beeldende kunst der Catacomben heeft deze idee schitterend verwerkt.
De fragmenten laat ik daar. E r zijn er gevonden in Callixtus, in de oude crypte
van Petronilla, in Marcus en Marcellinus, in Domitilla, in Sebastiaan. Altijd
dezelfde idee : Petrus heeft Christus wl verloochend, de haan ontbreekt dus niet ;
gelijk echter, waar Christus Petrus' geloof als steun en richtsnoer van 't geloof der
overige Apostelen aanduidt, in een tusschenzin wordt herinnerd aan de verloochening zoo is ook op de voorstellingen de haan een nevenzaak. De hoofdzaak
wordt in tal van trekken verduidelijkt. Of wel Petrus draagt, terwijl de haan
tusschen hem en Christus in staat en Christus de hand met gebiedend gebaar opheft,
de wet in de plooien van zijn mantel; f wel, Christus legt de hand op het wetboek
zelf 't welk Petrus vasthoudt; f wel, juist in die scnes, waarin de haan voorkomt,
draagt Petrus den krachtigen herdersstaf. Zijn Primaatschap is door zijn verloochening niet verminderd. Juist na die verloochening zou h,j moeten zijn de
geloofssteun en het geloofstoonbeeld der broeders, dat is, der andere Apostelen.
Waar Petrus trouwens met den haan is afgebeeld, staat, ondanks het euvel der
verloochening, Christus naar Petrus gewend, naar Petrus met den staf, naar
Petrus dikwerf ook, die in 't midden verrijst, terwijl andere Apostelen, soms alle,
in verschillende houdingen daarnaast staan. Op sarcophaag 138 van 't museum

PETRUS IN DE CATACOMBEN-FIGUREN

213

Fig. 183. Sarcophaag 138. Mug. Lateranen (4 eeuw).


a

van Lateranen, keert Christus zich aldus duidelijk naar Petrus, den eenige die
een staf draagt ; de andere Apostelen lezen, spreken, luisteren. Wij zien er n
lezend in de wet, onder Petrus dan ; twee tot 't volk sprekend, altijd onder
Petrus, n luisterend, n eerbiedig neigend naar de groote wet, die staat aan

Ftg. 184. Sarcophaag 154. Mug. Lateranen (4" eeuw).

214

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS D E R CATACOMBEN

zijn voeten. Ziedaar de broeders, die Petrus moet bevestigen in 't geloof. Hij
staat bij Christus met den staf, Christus onderhoudt zich met hm.
Om nog een afbeelding te geven die het feit toelicht : Fig. 184.
Men ziet, dat de heele voorvlakte van het groot, kunstig marmerstuk wordt
ingenomen door ornament en er slechts n enkel beheerschend beeld is : het middenstuk.
Deze sarcophaag nu werd gevonden vier mijl van Rome, langs de Via Appia en
bevatte het geraamte van een jong meisje, waarnaast een fleschje lag met vocht,
dat na onderzoek geronnen bloed bleek te zijn (47). Een martelares... Daar lag zij
in haar prachtige sarcophaag, eeuwen lang, de moedige, voor Christus gevallene
bloedgetuige... Wat zou men op haar marmeren doodkist treffender afbeelden,
dan dat zij in Christus verlost was en trouw tot het uiterste aan het geloof, waarvan Petrus de Primaat was, het ware Christen-geloof ?
De haan is slechts een ondergeschikte figuur, een toelichting der idee van het
stuk ; het lijkt onaannemelijk, dat men op de marmeren doodskist eener martelares in rijk beeldhouwwerk vooral Petrus' verloochening wilde herinneren. Veeleer
wilde men de trouw der bloedgetuige vieren aan Petrus' Christus-Kerk.

Fig. 185. Christus met Petrus op de rots der Kerk.

Het marmerstuk van Fig. 185, als met gouden achtergrond, is de linkerwand
van sarcophaag 174 van 't museum van Lateranen. De haan staat, gelijk meerma-

P E T R U S IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

215

len voorkomt, in het midden. Christus heft de hand tot gebiedend gebaar. Hij
staat mt Petrus op de rots. Hij is de hoofd-kracht der Kerk-rots, die Petrus is,
en daarom staat Petrus er mt Hem. De rots is dezelfde als de symbolische, waaruit op den rechterwand dezer sarcophaag het water vloeit uit de rots : Christus.
En deze Christus-rots, die de Petrus-rots is, draagt op den achtergrond een basiliek en een doopkapel. Symboliseeren deze niet de eenheid en heiligheid der Kerk ?
De basiliek van Lateranen, in den tijd, waarop deze sarcophaag werd gebeeldhouwd, door Constantijn opgetrokken ; de doopkapel daar mede door dezen
Keizer gebouwd, eerste basiliek en eerste grootsche doopkapel van 't Westen,
waren zij niet de monumentale uitdrukking van de verwinnende eenheid der Kerk
en haar in Christus onverminderbare heiligheid ?
En dit alles staat op de rots. E n waar de rots eindigt, maar dicht ernaast,
verheft zich rechts het paleis, dat mogen wij den kunstenaar niet trachten te
begrijpen ? 't paleis zal zijn door Constantijn in die dagen gebouwd voor Paus
Sylvester. Wel niet in zoo nauw verband met de rots als de eenheid en heiligheid
is het beheer der Kerk, maar toch stellig ook van de rots uit beheerscht.
En omdat Petrus daar staat met Christus, staat hij er immer, staat hij er
in duurzame kracht. E n als de barbaren vier eeuwen lang over Rome zullen woeden
en alle hardsteen en graniet en marmer van Rome's trotsche paleizen en tempels
onder hun slagen verbrijzelen en Rome als n groote runen-stad worden zal van
wat onverdelgbare menschelijke kracht had geschenen, zal deze geestelijke
macht van Petrus in Christus' Kerk blijven staan, zal die onbuigzame weerloosheid triumfeeren, omdat Petrus daar staat op de rots in de kracht der onsterfelijke en over alle menschelijk pogen zegepralende Godsbelofte : Gij zijt rots en op
deze rots zal Ik Mijn Kerk bouwen en de poorten der hel zullen Haar niet overwinnen (48).

IV. H E T DOOPSEL I N D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

Het geloof, waarmee Christus, tijdens Zijn verblijf op aarde, de menschheid


verrijkte, en, na Zijn heengaan, door Zijn Petrus' Kerk verrijken blijft, moet
uitgroeien tot genadevolheid van heiligmaking en rechtvaardiging in bovennatuurlijke orde, om eenmaal op te gaan in hemelsche glorie.
Het uitgangspunt nu van heel dit hooger leven van liefde in het kindschap
Gods is het waterbad der afwassching, dat, in kracht der goddelijke wijding van
Christus' instelling, de zonde vergeeft. Zoo luidt de Apostolische leer van Christus'
goddelijke Kerk. Terecht schrijft dan ook Wilpert : De hoop op de opstanding
ter eeuwige zaligheid doordringt en beheerscht de geheele oude Christelijke grafsymboliek ; alle voorstellingen staan in middellijk of onmiddellijk verband tot
deze opstanding na den dood. Nu is echter de eerste en noodzakelijkste voorwaarde tot de verwerkelijking dezer hoop : het ontvangen van het Sacrament des
Doopsels (i).
Zoo kan en zal de Doopselafbeelding onder de Catacomben-figuren niet ontbreken.
Dringend noodzakelijk, zoo klonk het den Christenen tegen uit Christus'
eigen mond, is het Doopsel. Tenzij iemand herboren wordt uit het water en
den Heiligen Geest, hij zal het Rijk der hemelen niet binnengaan (2) ; Petrus
neemt het denkbeeld over in zijn eersten brief (3), waar hij de Ark van No ziet
als het middel der behoudenis van Gods getrouwen, en, als harmonische nabeelding, den Doop als de redding der menschheid in hooger orde. Het vertrouwen op
deze redding steunt op de Verrijzenis uit de dooden van Christus ; zoo treedt
Petrus in de opvatting van Paulus, dat Christus verrees om onze rechtvaardiging
te bezegelen in de eeuwige zegepraal (4).
Zoomin nu eertijds buiten de Ark de menschheid werd gered, zoomin thans
buiten het Doopsel in de branding der woeste golven van 't leven.
Zoo noodzakelijk het geloof is, z noodzakelijk het Doopsel, verklaart Christus bij Marcus x v i : Wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig zijn (5).
Het bevel van Christus aan hen, die de zending in Gods Naam vervullen en door

H E T DOOPSEL

IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

217

wie God zelf spreekt (6) is duidelijk : Gaat en onderwijst alle volken en doopt
hen... (7).
De geschiedenis der eerste Christenheid, zooals Lucas deze beschrijft in de
Handelingen der Apostelen , biedt dan ook in Hoofdstuk II, VIII, IX en X een
zoo algemeen aanvaard Doopgebruik aan, dat aan misverstand niet te denken
valt.
De eerste Christenheid kon aan de noodzakelijkheid van het Doopsel geen
oogenblik twijfelen. De levenspraktijk der Christengemeente, de duidelijke leer
van den Meester en Diens erkende gezanten maakten alle bedenking onmogelijk.
Evenmin kon zij in de rechte, op vatting van het Doopsel mistasten. Dat het
enkel maar een leeg teeken zou zijn, kon in hen niet opkomen, waar zij zich de zinrijke woorden van Christus herinnerden : Tenzij iemand herboren wordt uit het
water en den H. Geest... ; zoomin immers de H. Geest in deze herboorte slechts
een ij del symbool is, zoomin ook het water, dat mt den H. Geest in de herboorte
wordt genoemd. Uit iets of iemand geboren of herboren worden, moesten zij
overigens logisch als een werkelijkheid verstaan. Een kind, dat geboren is uit
ouders heeft die ouders niet als teeken zijner geboorte, maar als een echte, deugdelijke, werkelijke oorzaak. Paulus in zijn brief aan Titus (8), de eerste Christenen
wisten het, schreef niet anders dan Marcus (9) en Lucas in de Handelingen op
meer dan n plaats (10), dat de Christenen tot de zaligheid waren bereid door
het bad der wedergeboorte en den H. Geest , zoodat zij die Kerk vormden, welke
God had gereinigd door het bad des waters met het woord des levens (11). Dit
alles teekende hun een onmiskenbare oorzaak van bovennatuurlijke heiliging. Zoo
moesten zij ook de uitdrukking van Petrus verstaan, dat zij moesten gedoopt
worden tot delging hunner zonden (12), wat enkel begrijpelijk was, indien en voor
zoover het Doopsel werkdadige, heiligmakende kracht bezat. Zooals geld, tot
schulddelging aan een bank gebracht, niet een bloot teeken is van delging der
schuld, maar veel meer een werkelijke oorzaak. Het kwijtingsstuk is een teeken,
dat men betaald heeft, doch het geld, dat men stort tot delging der schuld, is van
die delging niet het teeken, maar de oorzaak. Z verstonden zij dus Christus en
Diens Gezanten, omdat zij deze enkel aldus knden verstaan. En deze klare en
onbedriegelijke denkbeelden zoowel over de noodzakelijkheid als de heiligmakende
kracht van het doopsel, de idee dezer geestelijke herboorte door het water leefde
diep in heel hun hooger bewustzijn. In allerlei vormen en onder allerlei beeldspraak
werd de opvatting hun telkens weder in de brieven van Paulus en van Rome's
Bisschop, Petrus (13), vr den geest gebracht, dat het Doopsel den Christen

2l8

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

behoudt, daar deze door het Doopsel sterft aan de zonde en deze dood de waarborg is der hemelsche heerlijkheid.
Zoo had immers het eerst Christus in Zich de zonde opgenomen en deze dr
den dood, en met haar den dood zelf, verwonnen, om dan ook door Zijn Verrijzenis
ons een zekerheid te worden, dat wij zullen verrijzen met Hem, na met Hem in
den Doop de zonde te hebben gedood. Dat is de overwinningsgedachte, die uitgaat
van den Doop, en waar Paulus herhaaldelijk op terugkomt (14) i zij moest de
troost en de kracht der eerste Christenheid zijn. De groote levensvraag wordt dan :
deze doopgenade te behouden.Zij wisten het immers: zoovelen gedoopt zijn,
zijn in Christus' dood gedoopt, dat is: om te sterven aan de zonde, tot verdelging
waarvan Hij gestorven was. E n zoo waren zij met Christus door den Doop
begraven geworden (in het water, door de indompeling) tot den dood der zonde,
om namelijk de zonde in zich te vernietigen en in nieuwheid van leven te wandelen . Vanzelf werd aldus de Doop het uitgangspunt van heel hun bovennatuurlijk leven. Maar indien zij verwant zouden worden met Hem door de gelijkheid
in den dood (der zonde door het doopsel) dan zouden zij ook tevens met Hem
gelijkvormig wezen aan Zijn Opstanding . De oude mensch immers, die aldus
het lichaam der zonde (door den Doop en de trouw aan de Doopgenade) vernietigt en de zonde niet meer dient, is met Christus gestorven (aan de zonde) en
zal dan ook eenmaal met Christus weer leven (15).
Dit verheffend en bemoedigend denkbeeld werpt Paulus in allerlei vormen
door de Christenheid uit, en het kon niet anders of het moest haar onweerstaanbaar telkens voor den geest komen bij de graven der dierbaren.
Een geliefkoosde voorstelling van dit denkbeeld is bij den H . Paulus het
aantrekken van Christus . Wie Christus aantrekt, is mede-erfgenaam met Christus
in 't onsterfelijk leven. Wie immers Christus aantrekt kleedt zich met Diens
onzondigheid en met Diens doodverwinnende kracht ; maar deze Christus, 's Vaders Zoon, is de beschikker over het hemelsche erfgoed. Wie derhalve zich met
dien erfgenaam door den Doop vereenigt, bezit de waarborg der eeuwige goederen (16).
,
Een andere uitbeelding derzelfde levensgedachte is bi] Paulus deze, dat de
doopeling leeft in bovennatuurlijke eenheid met Christus' lichaam, daar dit Christus-lichaam ontstond door den Heigen Geest in den schoot der Maagd Maria en
ook de doopeling wordt geboren uit den geest van God... Want in nen Geest
(den Geest Gods) zijn wij allen tot n lichaam gedoopt, zijn alle doopdingen,
door dien Doop n met Christus' bovennatuurlijk lichaam geworden (17). Chris-

H E T D O O P S E L IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

219

tus' lichaam nu is nmaal geslagen aan het Kruis en gestorven, maar het verwon
den dood en zoo zullen wij dan, die door den Doop n met Zijn geheimzinnig
lichaam werden, ook met Hem verrijzen tot onsterfelijke heerlijkheid.
Heel natuurlijk ziet dan Paulus ook de apotheose van deze Doop-zegepraal
in den eind-triumf der Kerk (18), want zij werd door Christus geheiligd door het
bad des waters met het woord des levens en zij staat daar : heerlijk en zonder
vlek of rimpel, heilig en onbesmet (19). Haar wacht in haar trouwe kinderen de
hemelsche victorie.
Dat de monumenten der Catacomben, groeiend uit dit midden van levenszegepraal gedachte door het Doopsel, ook het Doopsel in allerlei symbolen en werkelijke voorstellingen gingen afbeelden, kan niet bevreemden.
De denkbeelden : deze overledene was gedoopt, stierf den dood der zonde met
Christus, zal nu met Hem verrijzen, is lid van Christus' hierboven zegevierend
lichaam, is mede-erfgenaam van Christus in 's Vaders Rijk, drongen zich op bij de
graven van dit jong Christen-geslacht, dat juist in kracht der Doopgenade onvermoeibaar bekampte het logge, verstoffelijkte heidendom, en, telkens verslagen,
ook altijd met nieuwe veerkracht herrees, omdat de genade van hun Doopsel sterk
was in Goddelijke kracht en waarborg bood van onvergankelijke viktorie.
Wat zij, juist door hun eigen levensomstandigheden en in hun dreigende
levensomgeving, z krachtig moesten aanvoelen, het kan geen oogenblik verwonderen, dat zij het, vaak in verband met allerlei overwinnings-voorstellingen,
afbeeldden op de graven.
Voor ons hebben deze afbeeldingen de beteekenis van het getuigenis der
eerste Christenheid over de heiligmakende kracht des Doopsels, die van het eeuwig leven de stellige waarborg is.

In zijn boek over de Sacramentskapellen behandelt Wilpert, gelijk zijn meester de Rossi vr hem had gedaan, vergelijkenderwijze de doopselfiguren dezer
beroemde kamertjes met die der zoogenaamde crypte der schapen uit dezelfde
Catacombe (Callixtus). Het ne beeld moet immers dikwerf door het andere
worden verklaard.
In de Sacramentskapellen nu, in de Crypte der schapen en elders op
tal van fresco's en beeldhouwwerken, ontwaart men een man, die met een staf
slaat op de rots.

220

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

Het ligt vr de hand, in dezen man Mozes te zien. Men weet, dat na den
uittocht uit Egypte, de Joden de woestijn doortrokken naar 't beloofde land
en dat hun dorst werd gelescht met water, 't welk Mozes met zijn staf uit een
rots sloeg.
't Was een wonderdadige rots, die hen volgde (20). Van deze wonderrots
schrijft Paulus, dat zij geestelijk, dat is symbolisch, typisch, voorafbeeldend is.
Maar zij was ook een werkelijke rots ; werkelijk water ontspringt op Mozes' slag
aan haar flank. Onze vaderen nu, schrijft Paulus, hebben in de woestijn allen
denzelfden geestelijken drank gedronken, (een drank, die een symbolische
beteekenis had en die ook door bovennatuurlijke kracht geschonken was). Zij
dronken namelijk uit de geestelijke (symbolische) rots en deze rots is Christus,
dat is: de door de rots symbolisch voorgestelde figuur is : Christus; Christus is dus
de werkelijkheid, die door de rots, waaruit wonder-water vloeide, wordt verbeeld.
Aldus Paulus aan de Corinthiers (21).
Derhalve speelt Paulus reeds in dezen brief onbedrieglijk aan (22) op de
symboliek der handeling van Mozes en 't kan dan ook niet bevreemden, dat later
de Christelijke vaders deze symboliek uitwerkten (23). Dit lag vr de hand. Christus' genade vloeit immers uit Hm ; Hij is de waterrijke, bovennatuurlijke rots
en wij hebben reeds gezien, dat drinken werd gedoopt worden , zich laven
aan het bovennatuurlijk water der uit Christus golvende genade. (Bldz. 193).
De beroemde Noord-Afrikaansche Kerkelijke schrijver Tertulliaan, die in
zijn tijd machtigen invloed oefende op de geesten, zeker der meer beschaafden
en ontwikkelden, stelt dan ook eenvoudig in zijn boek over het Doopsel vast :
Het Doopsel is het water, dat vloeide uit de rots . Namelijk uit de rots in den
symbolischen zin, dat is : uit Christus (24).
Dit had ook Isaas gezien in het toekomstig nieuw Verbond :
Ter woestenije wellen waat'ren
E n beken uit de wildernis... (25)
Zoo ligt er niets bevreemdends in den stelregel van den ouden Cyprianus :
Zoo dikwerf in de H . Schrift het water zelf aan de geloovigen wordt voorgesteld,
wordt het Doopsel gepredikt (26).
Het verband door Paulus' symbolische verklaring gelegd, werd overgenomen
door de Kerkelijke schrijvers en kwam van zelf tot uitdrukking in de Christelijke
grafsymboliek der schilder- en beeldhouwwerken, Steeds symbolisch beeld
van den Doop is het wonder der rots, schrijft Wilpert (27).

Fig. 187. De voorstelling uit Petrus en Marcelllnus.

Fig. 188. Uit dezelfde

Catacombe.

222

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

De Rossi had het vr hem vastgesteld (28).


Het mag geen oogenblik bevreemden, dat de graf-kunst als van zelf ging voorstellen, dat deze overledene, die hier rust, aan de door Christus gestelde eerste
voorwaarde ten eeuwigen leven had voldaan, dat hij namelijk gedoopt was.
Niets kon het vertrouwen op zijn eeuwige heerlijkheid krachtiger vestigen.
Het fresco van Fig. 186 staat hoog tegen den boog van den muur, die de
twee gedeelten der Grieksche kapel afscheidt.
De beide tafereelen van Fig. 187 en 188 zijn uit de vierde eeuw.
Ten slotte nog n uit een weinig bekende Catacombe :

Fig. 189. Doopsel-voorstelling uit de Catacombe der Jordani.

Deze schildering (Fig. 189), is uit de derde eeuw.

Voor zoover mij bekend is, was le Blant de eerste, die, in verband met vele
Catacomben-voorstellingen van doopelingen als kinderen, met nadruk wees op
talrijke plaatsen der H . Schrift, waaruit de opvatting spreekt over het kindschap
van den Christen in de hoogere orde. Kleine kinderen in Christus , noemt hen
Paulus in zijn brief aan de Corinthirs (29), kinderen, in Christus voortgebracht,

H E T D O O P S E L IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

223

heeten zij bij Petrus en Joannes (30), God heeft hen voortgebracht in de waarheid (31), Philemon is door Paulus voortgebracht in de boeien (32), de Christenen zijn nieuwe menschen , in Christus geboren , geboren in God (33),
geboren in den Geest (34). De Apostelen komen op de lijn van Nicodemus, die
aan Christus vroeg, hoe iemand als volwassene in den moederschoot kon treden en
opnieuw geboren worden. Christus ontkende deze nieuwe geboorte niet, doch Hij
lichtte ze toe ; Hij sprak van de geboorte in den Geest, de bovennatuurlijke (35).
Wilpert, Kraus, Marucchi, P. Sisto nemen gaarne deze opvatting over ter verklaring van het feit, dat de doopeling op de Christelijke monumenten als kind wordt
voorgesteld. Terecht heeft men daarin een in die dagen gebruikelijke spreekwijze
herkend, volgens welke de nieuw-gedoopten, daar zij geestelijk herboren waren,
kinderen of kleinen werden genoemd (36).

Fig. 190. De doop van den Catuchumeen (2** eeuw).

Naast de voorstelling uit Lucina, (kamer G), is Fig. 190 de oudste van den
Doop van den volwassene. Zij is uit de tweede Sacramentskapel.
Ook Christus wordt als doopeling aldus afgebeeld. Dit bemerkt men op

224

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

fresco's en op meer dan n sarcophaag. Om de volstrekte noodzakelijkheid van


het Doopsel ons te toonen, liet Christus Zich Zelf doopen (37).
Zeker bezat Deze Goddelijke bij uitstek het Zegel, waarvan de steen van
Abercius uit de tweede eeuw spreekt (38), het rein en heilig en schitterend zegel,
dat, volgens het boek der Openbaring, de uitverkorenen dragen.
Maar dit zegel is voor de Zijnen : het Doopzegel, het Goddelijk merkteeken
der bovennatuurlijke genade, die in de glorie opgaat. Denkt men hier ook niet
onwillekeurig aan de woorden van den dichter Prudentius uit de vijfde eeuw : De

Fig. 191. Christus' doopsel, 3 ' Sacraments kapel (2"' eeuw).


d

Groote Visch (Christus) is Zelf de maker van het Doopsel . Hij staat in innig
verband met ons Doopsel, daar heel de Doopkracht vloeit uit Hm en Hij de
Doopheerlijkheid van nature bezit ; Hij, de God van het bovennatuurlijk leven
Zelf.

Een tafereel, dat werkelijk tegen alle piteit en zelfs belachelijk is, als het
niet een reine en klare symboliek verbeeldt, is de voorstelling, die wij nu geven.
Zij staat volstrekt niet alln. Zij wordt zelfs op sarcophagen, om eene uit de
tweede eeuw te noemen, n 119 van 't museum van Lateranen, gevonden.
Het beeld is saamgesteld. Een rots en een man, die er met den staf op slaat.
Men denkt zich vanzelf water, dat daaruit vloeit. In dat water nu vischt een

HET DOOPSEL IN DE CATACOMBEN-FIGUREN

225

visscher. Deze haalt een vischje op, dat nog in 't water rust. De visscher heeft het
vischje dus gevangen. Maar hij laat het in 't water blijven.
Het Doopwater vloeit uit de bovennatuurlijke rots. Daarin verlustigen
zich de vischjes, die zich in dit water thuis voelen en er heel natuurlijk in leven.
Dan denkt men aan Tertulliaan, die te Rome zelf vertoefde, in den tijd, toen dit
tafereel in de tweede en derde Sacramentskapel werd geschilderd, en die later
schreef : wij zijn kleine vischjes volgens onzen grooten Visch Jesus Christus, en
wij zullen niet gered worden, tenzij wij in 't water blijven . (39) Wij zijn, zwemmend in 't water van 't Gods-leven, het bovennatuurlijk-werkelijke, wat
Pectorius op zijn grafsteen uit de tweede eeuw ons noemt : van het hemelsch
geslacht van den Goddelijken Visch . Enkel zwemt in Zijn water, die, door mededeeling van 't Gods-leven, van Zijn natuur is. Want wij worden niet enkel kinderen Gods genoemd, maar zijn dit ook (40), gelijk Joannes ons leert. De Christenen zijn de vischjes, die leven in de genade, die uit de rots, dat is uit Christus,
stroomt. Maar zij moeten volgens dienzelfden Pectoriussteen, levend het leven van
den grooten Visch, ook in dat
leven volharden, blijven in de
doopgenade en immer wijsheid des eeuwigen levens uit
die bron putten . Dit wat het
water betreft, waarin leven
de vischjes.
T-V

1 1 ,

F i

1 9 2

visscher uit de 2" Sacramentskapel (2" eeuw).

De visscher is duidelijk.

Fig. 193. De visscher uit de 3" Sacramentskapel (2"' eeuw).


Het Christelijk getuigenis der Catacomben.

Noemde Christus zijn uitverkoren twaalftal niet


Zelf :
menschenvisschers ? (41) Zoo is dan
Fig. 192, uit den gedachte nkring der eerste Christenen, ook voor ons volkomen verstaanbaar.
Fig. 193 toont ons
het kleine vischje naast
den grooten Visch, Chris15

22

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

tus. Beiden leven in 't zelfde bovennatuurlijke water van het Goddelijk leven. De
kleine vischjes ontvangen dit door het Doopsel, Christus bezit het van nature ; de
oceaan der oneindigheid is het natuurlijk element van den Visch. Maar Hij wilde
gedoopt worden, om te leeren, hoe de Zijnen aan Hem deelachtig worden. Kleine
vischjes met Hem. Dit geschiedt door het Doopsel. E n dan zijn zij de vrome buit
van den menschenvisscher uit het twaalftal, dat is : dan zijn zij leden der Kerk,
die de Christus-Kerk der Apostelen is.

Fig. 194. Doopsel en opstanding uit de 6"

Sacramentskapel (3<" eeuw).

H E T D O O P S E L IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

227

Vijf keer ontmoeten wij op sarcophagen en ook enkele malen op fresco's


verwonderen kan het allerminst, de voorstelling van het Doopsel in verband
met de opstanding, omdat de hemelsche heerlijkheid de bekroning der genade is
en de heiligmakende genade uitgroeit in de glorie.
Hier herinner ik al de heerlijke beelden, waaronder door God ingegeven schrijvers de doopgenade voorstelden. De groote geestelijke vernieuwing, de eenheid met
Christus' geestelijk lichaam, het aantrekken van Christus...
Afgewasschen en geheiligd , geteekend met den Geest op den dag hunner
verlossing (42), moesten de Christenen : door het water opstijgen, anders konden zij het Rijk Gods niet ingaan (43). Het teeken Gods, het.JDoopsel (44), het
glanzende, schitterende, waarmee het uitverkoren volk was gesierd, dat Abercius
in de tweede eeuw zag te Rome de Christenen, dat teeken is ook voor Hermas het Doopsel : het teeken is het water (des Doopsels) (43). Niet anders de
derde opvolger van Petrus, Clemens, in zijn brief aan de Corinthirs. Geteekend
met dit teeken des Doopsels gaat de Christen de eeuwigheid binnen in zegepraal.
Hij is door 't water opgestegen gelijk Hermas in hetzelfde boek vordert ; hij
draagt het teeken, waarin de martelaren vr de rechtbank der heidenen juichten
in denzelfden tijd (45). Dat is het zegel, waardoor Hermas tot zijn troost en vreugde ontwaarde, dat allen n geloof hadden (46). Het Doopsel is in heel dezen
gedachtengang de stellige en bemoedigende waarborg van de zaligheid des hemels.
In Fig. 194 links de man, die slaat op de rots, rechts de opstanding van Lazarus
op Christus' machtwoord. Dit dachten de broeders zich ook voor den dierbare...

m is
Zonder in te gaan op de uitvoerige bespreking van de wet der geheimhouding staat het toch, wij zagen het boven, vast, dat de Christenen in hun gevaarlijken tijd zich er niet ondoordacht aan blootstelden, door bun vinnige belagers
te worden gegrepen en gedood. Als vanzelf volgden zij Abercius na, die zelf op
zijn grafsteen meedeelt, dat hij enkel verstaanbaar zich uitdrukt voor zijn omgeving. Vandaar gaven de eerste Christenen op de graven met de woorden fidelis
(geloovig) en met accepit (hij ontving), of accepit gratiam (hij ontving de
genade) te kennen, dat in zulk een graf een Christen rustte ; Dlger geeft overvloedige bewijzen (47) en Marucchi in zijn Epigrafia Christiana voert eenige
stukken aan. De eer, gedoopt te zijn, moest vermeld worden. Het Doopsel
scheidde en onderscheidde de Christenheid scherp van het heidendom. Het

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS D E R CATACOMBEN

228

Doopsel was de wortel van heel haar nieuw, hooger, bovennatuurlijk leven, waarmee
vergeleken het aardsche niets was.

Fig. 195.

De steen van Simplicius. Mus. Lat. (3" eeuw).


1

De steen van Fig. 195


is uit een onbekende Catacombe. Hij staat in den
muur van den pandtuin
van 't Lateraansch museum. Marucchi beeldt hem
af in zijn werk over dit
museum. Taf. L i l , n 41.
Simplicius leefde
een en vijftig jaar, na zijn
Doopsel nog zes en twintig dagen.

Florentius maalde
dezen steen voor zijn
zoon Apronianus.... Zijn
meter vroeg aan de
Kerk om hem te doopen.
Zij wilde, dat hij als geloovige uit het leven zou
scheiden . (Marucchi :
Mus.Lat.Taf.LII,n39).
Het ware niet moeilijk een heele bloemleFig. 196. De steen van Florentius voor Apronianus (3" eeuw).
zing saam te stellen met
zulke inschriften Percepit(hij ontving), accepit(hij ontving),accepit gratiam
(hij ontving de genade). hij ontving Gods genade ; deze steenen vindt men in *t Lateranen-museum. Zij zijn afkomstig uit de Catacomben van Domitilla, Callixtus,
Petrus en Marcellinus, Priscilla, Hermes, en andere meest onbekende.

Ten slotte de kinderdoop. Ook deze bestond zonder twijfel.


Beide steenen die ik aanbied, zijn uit Priscilla, derde eeuw.
Tyche leefde n jaar, tien maanden en twaalf dagen, werd gedoopt en
stierf denzelfden dag (s. s.).

H E T D O O P S E L IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

229

Irene leefde elf maanden, en zes dagen, werd gedoopt en stierf zes dagen
daarna .
Dlger (49) bewees grondig, uit stukken en geschriften van dienzelfden tijd,
dat aan de beteekenis der woorden ontving , ontving de genade , ontving de
genade Gods niet te twijfelen valt. Zij wijzen heen naar het Doopsel. Zelfs voor
kinderen achtten de Christenen het derhalve van belang, het feit van het Doopsel
te herinneren.

Fig. 197. De steen van Tyche.

Fig. 198. De steen van Irene.

Door het Doopsel waren zij het nieuw volk , waarvan ook de zeer oude
brief van Barnabas spreekt. Door het Doopsel, het schitterend zegel , rein te
bewaren, stonden zij in Godskracht boven het in stoffelijkheid gezonken heidendom. Voor het oog der wereld verborgen, in de klare diepten levend van dit Goddelijk water, streefde hun krachtige slag onmisbaar naar den oceaan der oneindigheid, waarin dit bovennatuurlijk leven van den tijd zich eenmaal verliest en
waar het onaantastbaar, onsterfelijk Rijksgebied uitgolft van den Koninklijken,
Hemelschen Visch, Jesus Christus.

V. D E G E M E E N S C H A P D E R H E I L I G E N
IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

Vr jaren reeds schreef Mgr Dr. Kirsch een hoogst belangrijk boek : De
Gemeenschap der Heiligen in de eerste Christeneeuwen (i).
Voor mijn doel is 't juist niet noodig, dit boek hier saam te vatten. Het is
genoeg er naar te verwijzen, voor hen, die op dit vraagstuk dieper willen ingaan.
Mij volstaat het feit, dat de oudste Christenheid aan de Gemeenschap der
Heiligen heeft geloofd; en dan kon het niet anders of, menschkundig gesproken,
zou zij deze ook afbeelden in de Catacomben.
Blijkbaar achtten de eerste Christenen, dat de geloovigen, die op aarde verblijven, in hooger gemeenschap staan tot elkander, k tot de broeders, die reeds,
in genade Gods, het huis der eeuwigheid ingingen.
Hun opvatting steunt op de geheele voorstellingswijze van den H . Paulus.Van
het lichaam der Kerk is, bij den Apostel der volken, Christus het Hoofd en zijn wij
de ledematen. Christus is als Hoofd geplaatst over allen, die in den hemel en op
aarde zijn, alles heeft Hij aan Hem onderworpen , en Hij heeft Hem gegeven
als Hoofd over Zijn Lichaam de Kerk .
Wij hebben den H . Paulus slechts te volgen in dezen gedachtengang, om niet
het allerminst verbaasd te zijn over de figuren der Catacomben, die overduidelijk
het geloof aan de grootsche eenheid aller geloovigen, levenden en dooden, getuigen.
Herhaaldelijk prent ons de H . Paulus in, dat wij, de geloovigen, n lichaam
zijn (2), n lichaam, omdat wij n zijn in Christus (3), want Hij is het Hoofd
van het lichaam der Kerk (4) en door dat Hoofd groeit het lichaam uit in wasdom
Gods (5). Zoo zijn deze leden der Kerk leden van Zijn Lichaam (6).
Deze teekenende opvatting zet hij krachtig door in de vergelijking, gelijk
deze hem logisch vr den geest rijzen moest.
Zijn wij immers allen, zoovelen wij leden der Kerk zijn, leden van het ne
Christus-Lichaam, dan zal daar vanzelf zoowel uit volgen, dat er meerdere leden
zijn want als allen n lid waren, waar was dan het lichaam ? (7) als dat er zijn :

DE GEMEENSCHAP DER HEILIGEN

IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

231

waardiger en onwaardiger leden (8). Maar allen zijn toch van n en 't zelfde
groote Christus-Lichaam en allen behooren dus te handelen, gelijk leden van n
en 't zelfde Lichaam steeds doen, namelijk niet bestaan voor zich zelf, maar zich
gedragen als leden van n geheel. Het oog immers weigert den dienst niet aan
den voet. Dan zou het heele lichaam telkens struikelen. Het oog mag niet zeggen
tot de hand : ik heb uw dienst niet noodig, en het hoofd mag niet zeggen tot de
voeten : ik kan u missen (9). Dan wordt de eenheid des lichaams verstoord en het
lichaam kan niet behoorlijk bestaan. De zenuwen hebben noodig het bloed, het
bloed heeft noodig de aderen, het been heeft noodig het vleesch en het vleesch
het been.
Omdat allen leden zijn er geen afzonderlijk bestaande enkelingen.
De leden zijn dus voor elkaar .
Maar dan zorgen zij ook gelijkelijk voor elkaar (10), zooals Paulus zelf
besluit. Inderdaad, als de linkerhand zich verstuikt, komt het oog het euvel bespieden, gaat de mond den dokter waarschuwen, en de rechterhand zal voorloopig
een zwachtel om de gekwetste hand leggen. Het heele lichaam kan in de weer
komen, als n lid is gekrenkt.
E n als n lid lijdt, lijden alle andere mede (n). Hoe zwaarder het letsel,
hoe eendrachtiger alle leden mede lijden. Een lichte val zal enkel n of ander
lichaamsdeel kneuzen, een zwaarder val verwekt hoofdpijn, kan hersenschudding
te weeg brengen.
Maar ook als n lid zich beroemt, beroemen alle zich mede (12). Als n
lid zich krachtig voelt, zich verheugt in frisschen fleur, genieten de andere leden
mee. Als bloedsomloop, hart, nieren groot mogen gaan op normale levenswerking,
trekt het heele lichaam daar profijt van in natuurlijken samenhang.
Laat mij eerst voor de lijdende leden der Kerk aandacht vragen, daarna
wijs ik op de glorieeerende leden, de bewoners des hemels.

I. De stukken der Catacomben toonen aan, dat de oudste Christenheid vast


overtuigd was van het bestaan eener tusschenplaats, waar leden der Kerk, na hun
verscheiden, het heil wachten, dat hun nog niet ten deel viel ; er is derhalve een
plaats tusschen aarde en hemel, waar de afgestorvenen rusten, die hun kroon nog
beiden ; door de overlevenden wordt hun dan een heil toegebeden, dat zij, in
de opvatting dier overlevenden, nog niet bezitten. Naar die lieve dooden gaat dan,
krachtens de onverstoorbare Gemeenschap der Heiligen , de vrome wensch der

232

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS D E R CATACOMBEN

broeders en zusters op aarde uit en zij smeeken voor hen de volle zaligheid der
hemelsche genieting. II. Daar moeten zij worden opgebeurd : de overlevenden
wenschen derhalve dien afgestorvenen de verkwikking toe en bidden de lafenis af,
die dezen deerniswaardigen baten kan. III. Op de steenen schrijven zij voor deze
dierbare overledenen hun smeekbeden tot God en Diens reeds in den hemel
zegevierende getrouwen. IV. En op andere steenen vragen, op hun beurt, die afgestorvenen zelf om den steun der levende leden op aarde. V. Maar omdat die wl
lijdende, maar toch in Christus' eenheid gestorven broeders en zusters vrienden
zijn van Christus, weten de heiligen der aarde, dat zij zich tot hen om hooger
bijstand kunnen richten ; ook de zieke linkerhand, die de hulp van de rechterhand
niet kan missen, vermag immers aan de rechterhand diensten te bewijzen, die
deze zich niet zelf bewijzen kan.

De eerste Christenheid heeft aan een tusschenplaats na den dood geloofd,


gelijk zij alles geloofde, wat de Kerk van Christus haar leerde. En zij meende daar
wl aan te doen. Omdat. Gods Zoon Zijn Kerk had gesteld, om de menschheid te
leeren onderhouden, wat Hij geboden had, en de Apostelen met Goddelijk gezag
optraden om te onderwijzen. Wat van zelf de onderwerping met zich brengt, waar
ik onder Hoofdstuk II op wees.
De eerste Christenen hebben zich in die onderwerping niet bekneld gevoeld
doch rustig en veilig. Zij meenden terecht, dat er, gelijk ook niet-Roomsche schrijvers als Krug en Rohr (13) opmerken, geen andere weg bestaat, om de bovennatuurlijke openbaring te handhaven, dan de onderwerping aan de leer der ne,
door Christus gestichte, en door Hem met Gods Geest gewaarborgde Kerk. De
ervaring van later eeuwen stelde hen in 't gelijk. E n zij meenden niet, voor het
geloof aan een tusschenplaats een onlogische uitzondering te moeten maken. Zij
hebben dat geloof niet enkel in hun geschriften en hun gebruiken maar ook in hun
monumenten geopenbaard.

I. H E I L B E D E N , al zijn de zegewenschen dan nog zoo bondig, noemt men met


recht en reden de tallooze zuchten naar hun geluk, die den overledenen in de Catacomben werden nagezonden.
Op een zeer groot getal grafsteenen, thans vooral verzameld in 't museum
van Lateranen, leest men van die beknopte gebeden, welke de overlevenden voor

DE

GEMEENSCHAP DER HEILIGEN

IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

233

de afgestorvenen naar God omhoog zenden ; gebeden, die een scherp verschil
toonen met andere, waarin overtuiging tot uitdrukking komt, dat de overledenen
reeds rusten bij God (14).
Blijkbaar achtten de overlevenden derhalve vaak die rust nog niet bereikt,
dachten zij zich deze afgestorvenen nog nit in den Hemel, waar niets, wat bevlekt
is, binnentreedt ; hun heilwenschen hebben derhalve de beteekenis van smeekingen voor het nog niet verworven eeuwig geluk hunner dierbaren.
Zij dachten zich echter evenmin die afgestorvenen in de eeuwige verwerping,
anders zouden zij doelloos voor hen hebben gesmeekt ; zij moeten hen hebben
gedacht in de tusschenplaats, waar, na het verscheiden, Gods getrouwen soms
tijdelijk, als in een purgatorium , (zuiveringsplaats) verblijven.
Bij pilaar I X op het hooge muurvlak der galerij van 't museum van Lateranen, leest men aldus onder meer : lieve Utilius, moogt gij immer in God leven,
Regina, moogt gij leven in den Heer Jesus . De Rossi heeft in Verzameling
Latijnsche inschriften een groot aantal van zulke smeekbeden bijeengebracht.
Vele vindt men er ook in zijn standaardwerk : Roma sotterranea en in het
Bullettino .
Gaudentia moge in vrede worden ontvangen .
Endelechia. Uw ziel ruste in vrede .
^Emilianus en Romanus, moogt gij leven in God (i4 ).
Ziehier eenige steenen.
a

Fig. 200. De heilbede van Faustinus Atticus.

Fig. 199. De heilbede van

Augurinus.

Augurinus ruste in den Heer


en in Jesus Christus . Hier zien wij
het monogram van Christus vr

234

HET

CHRISTELIJK

GETUIGENIS

Fig. 201. De heilbede aan Sophronia.

DER

CATACOMBEN

Fig. 202. De heilbede aan Claudius.

Constantijn (313). Het stuk (Fig. 199) is uit de tweede eeuw en wordt gevonden
in de zandgroeve achter de Sacramentskapellen. Het tweede stuk (Fig. 200) is uit
dezelfde groeve en genomen uit
het werk van P. Sisto over Callixtus (15) De vrede van den Heer
J . C. zij met Faustinus Atticus.
Sophronia's steen (Fig. 201)
staat in den muur van Callixtus'
gebied van Miltiades, derde eeuw
(16). De tweede steen (Fig. 202) is
uit dezelfde Catacombe en uit denzelfden tijd.
(Fig. 203) : Claudia Philota
Fig. 203. De steen van Theodorus.
aan haar allerliefsten broeder
Theodorus: leef in den Goddelijken Visch.
Een heerlijk gebed van deze zuster over
haar broeder. Het stuk is uit het oudste
deel van Priscilla, begin tweede eeuw (17).
Het volgende stuk (Fig. 204) zegt : Aan
Ermaicus zij licht, leef in God den Heer
Christus (18). Hoorden wij niet, dat aan
Maritima het eeuwige licht is verzekerd,
daar met haar is de onsterfelijke heilige
Visch ? Gewaagt Pectorius niet op
zijn steen van het licht der dooden ?
Denkt men hier niet van zelf aan de li-

Fig. 204. De steen van

Ermaicus.

DE GEMEENSCHAP D E R HEILIGEN I N D E CATACOMBEN-FIGURN

turgische Roomsche bede om


eeuwig licht, dat de dooden
moge vergezellen?... Heer, geef
hun de eeuwige rust en het eeuwig licht lichte hen toe...
Kan iemand in ernst denken,dat de toegevoegde voorstelling van de aanbidding der
Wijzen (Fig. 205) en het heenduiden naar de ster zonder zin

235

Fig. 205. Se vera's steen (Callixtus. 2" eeuw).


c

op den steen zijn gebeiteld ? Ligt het niet


eerlijk vr de hand, zich deze grootsche
openbaring van geloof in den Christus en
van kinderlijke vereering van Christus'
Moeder te denken, als de titels, waarop
men de heilbede stort voor Severa : leef
in God ?... Geldt niet hetzelfde voor
den sprekenden steen van Gerontius (Fig.
206) : Leef in God ... Was hij niet van
Christus' kudde ? Mocht men dan niet
verwachten, dat hij tenslotte ook van
Christus' kudde in den hemel zou zijn ?
Deze heilbeden boeten zeker niet aan
Fig. 206. De steen van Gerontius.
kracht in door haar bondigheid. Het
tegendeel is eerder waar. Zelfs na eeuwen komen zij nog tot ons als oprechte zielekreten der overlevenden, vurige smeekingen naar omhoog, opdat het verhoopte
zalige loon aan hun dierbaren haastig worde geschonken.

II. Die beden tot God waren te dringender, daar de Christenen er blijkbaar
steeds van overtuigd waren, dat de dierbare overledenen, in de plaats, waar zij
dikwerf na dit aardsch bestaan tijdelijk rustten, verkwikking, opbeuring behoefden, in deerniswaardigen toestand verkeerden. De akten van Perpetua uit den
aanvang der derde eeuw, zij werd gemarteld in 203 of 204, staan niet enkel
niet alln, maar de LAFENIS, waarvan zij gewagen, is een zoo algemeen denkbeeld,

236

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

dat men licht den drang begrijpt, waarmee de eerste Christenheid voor de overledenen bad. Bij het weten van smart der dierbaren bepaalt het edel hart zich niet
tot ledige wenschen. De akten der martelares Perpetua werden spoedig na haar
dood geschreven, mogelijk door Tertulliaan (19), en zijn een volkomen bevestiging van de verkwikkingsidee, die men zich uit andere gegevens vormt. Perpetua
verhaalt, dat zij haar broeder in groot lijden zag, en dat haar werd geopenbaard,
hoe zij voor hem moest bidden, opdat hij wierd verkwikt. Dat deed zij en toen
zag zij hem dra in de glorie des Heeren. Roerend is haar verhaal, indrukwekkend
haar voorstelling, troostrijk het denkbeeld van de verkwikking, die door de gebeden der geloovigen op aarde, in de onschatbare gemeenschap der heiligen, aan de
afgestorvenen wordt verzekerd (20). Tertulliaan kent ook die idee volkomen. Marucchi wijst er op, dat deze kerkelijke schrijver uit de tweede eeuw klaar en duidelijk zegt, dat met de lafenis bedoeld wordt de verlichting, die wij aan de overledenen toewenschen. Zoo schrijft dan ook deze Tertulliaan in een zijner werken (21):
De weduwe bidt voor de ziel van den gestorven echtgenoot en smeekt voor hem
het refrigerium (lafenis, verkwikking) af en de hereeniging bij de verrijzenis . Deze
midden in de werkelijkheid van het leven der eerste Christenheid staande man
gewaagt dan ook van de offeranden voor de overledenen (22). Cyprianus, in de
derde eeuw getuigt deze eveneens (23). Boeken over oude liturgie (24) en archeologische werken als van Kirsch (Die rmischen Titelkirchen im Althertum bldz. 202)
en de Rossi (Roma Sott. IH, 378 enz.), Dlger (Der heilige Fisch: 567,568,572),
laten geen den allerminsten twijfel toe, of er voor de overledenen offers opgedragen
werden in de oudste liturgische Christentijden. De Rossi toonde zelfs uit de monumenten aan, dat de hartelijke wenschen, die wij op de steenen aantreffen en diein
allerlei vormen getuigen van de zucht der overlevenden naar de lafenis (refrigerium) der overledenen, afkomstig zijn uit de allereerste eeuwen en zelfs m de
vijfde eeuw niet meer worden gevonden, terwijl zij reeds in de vierde eeuw zeldzaam zijn. Meest dagteekenen zij uit de tweede en derde eeuw van onze jaartelling.
De Heer verfrissche Uw geest zegt Fig. 207. Wie denkt niet van zelf aan
brandende, schroeiende pijnen ?
De steenen van Fig. 208 en 209 zijn uit 't museum van Lateranen. Ik nam de
foto over uit Marucchi's boekje Epigrafia . Taf. VII. De steen van Amerrimus
is uit Callixtus, die van Bolosa uit een Catacombe van de via Salaria.
Men kan een geheele verzameling van zulke steenen vinden in de Rossi, en
bij verschillende schrijvers, die de gegevens van dezen reus onder de Christelijke
oudheidkundigen hebben verwerkt en ze nog met eigen ontdekkingen hebben

DE GEMEENSCHAP DER HEILIGEN

IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

237

Fig. 207. De steen van Florentius uit Pamphilus (2" eeuw).

Fig. 209. Bolosa.

verrijkt. In zijn Cyclus biedt Wilpert


(bldz. 35) een verzameling aan, Marucchi
in zijn aangehaalde boeken eveneens.
Fig. 208. Amerrlmus.
Wenschten de overlevenden aan Amerrimus : God verfrissche Uw geest en aan Bolosa : God verfrissche U, wij lezen
hetzelfde over tal van andere afgestorvenen. Eenige voorbeelden nog. Secunda,
wees in de verfrissching . Lieve Privata, wees in het licht en de vrfrissching ,
Verfrissching aan haar liefsten Antisthenus, haar echtgenoot, Antonia, moge
God in vrede Uw geest verkwikken , Hiperechius heeft dezen steen geplaatst,
opdat God Uw geest moge verkwikken , Eucarpia, God verfrissche Uw geest ,
De ouders hebben den steen geplaatst voor den zoon, opdat hij in vrede zou
zijn en in de verkwikking, Aurelius Januarius, dierbare, word verkwikt...
De geest van dit geheel spreekt luide (25). Men bidt en wenscht verkwikking
en vrede. Men denkt zich blijkbaar dat gebed aangenaam aan God en vruchtbaar voor de dierbaren. Het is of men 't gebed hoort, dat tot op den huidigen dag
in de Mis der Roomschen voor de overledenen wordt gebeden : Wij bidden U, dat
Gij, o God, de plaats van ref rigerium (verkwikking), licht en vrede schenken wilt...

238

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS D E R CATACOMBEN

III. Heilbeden voor de dierbaren gestort, lafenis voor hen afgesmeekt, BIJvoor hen van God en de heiligen gevraagd.
Van Christus bovenal, den barmhartigen Heiland en Verlosser. Kon het
anders ? Bijstand echter k van de heiligen in den hemel, Gods triumfeerende
vrienden. Dit wijst reeds heen naar de heiligenvereering, die ik bij voorkeur afzonderlijk bespreek. Toch mag ik niet zwijgen van den klaarblijkelijken drang der
eerste Christenen, om k van de heiligen den steun voor hun lieve afgestorvenen
te vragen.
(Fig. 210):Demetris en
Leontia aan hun liefderijke
dochter Siricia ; gedenk, o
Heere Jesus, ons kind . Dit
ontroerende stuk uit Domitilla dagteekent uit de derde eeuw. Het ligt daar in
een nis op de tweede verdieping bij den lichtkoker.
Fig. 210. De Steen van Siricia.
Bad zoo ook niet Pec-

STAND

torius in de tweede eeuw : Licht der gestorvenen, geef mijn moeder de eeuwige
rust ? Ook Pectorius kende het groote Licht der dooden, dat het licht des Levens
voor de Zijnen is. Tot Christus gaat de kreet ook op : Christus, de almachtige
God, moge Uw ziel verkwikken (26). E n dit andere : God, Die aan de rechter
hand des Vaders zetelt, neem de ziel van Nectarius in het oord Uwer heiligen
(27)Wien kan zulk gebed verwonderen ?
En evenmin kan 't bevreemden, dat de overlevenden zich met aandrang op
de grafsteenen hunner dierbaren k richtten tot de zegevierende broeders in den
hemel, vooral tot de martelaren.
De oude liturgien doen niet anders. Zij bidden, Renaudot bewees het volstrekt, tot de hemelbewoners voor de overlevenden. E n wel in de alleroudste
tijden.' De liturgie van Marcus, Origenes in zijn XIV* homilie op Jeremias, en
de Oude Latijnsche en Grieksche Missen door Mone uitgegeven, versterken het
bewijs. Almachtige God, geef, dat de glorierijke verdiensten Uwer heiligen ons
bewaren van zonden, en dat de zielen der afgestorvenen, die zich reeds verheugen

DE GEMEENSCHAP DER HEILIGEN

IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

239

in de zaligheid, ons door haar voorbede helpen, terwijl zij,die nog troost behoeven,
door het gebed der Kerk mogen verlost worden (28).
Zoo harmonieeren de geschriften en gebruiken met den klank der Catacomben-steenen.
De Rossi, Wilpert en Marucchi geven tal van bewijzen : Heilige martelaren,
gedenkt Maria, Heilige Laurentius (martelaar), ontvang haar ziel, Verkwik, heilige Januarius (martelaar), Agapitus en Felicissimus , God en Christus
en Adeodatus en Felix van Christus (martelaren) mogen U verkwikken , Wees
ontvangen door God en de Heiligen, Moogt gij leven in den naam van Petrus in
den vrede van Christus , Vrede zij U met de heiligen, Quinta . Zoo klinkt het
naar omhoog uit de Catacomben. Men leze Marucchi Epigrafia (29).

Fig. 211. De steen van Agatemeris.

Reine, heel hemelsche zielekreet : Agatemeris, Uw geest verblijve onder de


hemelbewoners , het staat er zoo roerend eenvoudig...
't Stuk is uit de derde eeuw ; 't ligt in drie gedeelten in de area achter de
Sacramentskapellen. De foto is van den steen zelf genomen, niet zonder eenige
moeite intusschen.
Het zielsverlangen, de dierbaren onder de heiligen te weten, bracht dan van
zelf het gebed der ziel tot dezen op de lippen, opdat deze afgestorven broeders en
zusters lot en deel met die heiligen mochten hebben, een uitdrukking, waar ik
aanstonds op terugkom.
Wat de liturgie bad, de grafsteenen baden het mede ; de overlevenden richtten hun smeekingen tot de heiligen, vooral tot de martelaren, om hun bijstand in
te roepen voor de overlevenden.

240

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS D E R CATACOMBEN

IV. Het was ook de stellige V E R W A C H T I N G der overledenen, dat de levenden


slechts aan hen herinnerd behoefden te worden, om voor hen te bidden tot God en
Zijn heiligen. Zoo had Abercius zelf op den steen, die zijn overschot moest dekken,
geschreven, dat, wie dezen verstond, voor hem bidden moest. Wie hem begreep,
leefde met'hem in Gemeenschap der Heiligen, was een lid van het ne lichaam,
waarvan de leden elkander helpen. Hij vertrouwde, dat zijn verwachting niet ijdel
zou zijn, de eerste Christenen vertrouwden eveneens.

Fig. 212. De steen van Lucllera.

Roerend van eenvoud en innigheid. Aan Lucifera, mijn allerliefste echtgenoote, daar zij aan haar echtgenoot alle zoetheid met allergrootsten rouw heeft
achtergelaten, verdiende zij, dat deze steen voor haar werd gemaakt, opdat ieder
der broeders, die dit leest, God moge vragen, dat zij met heiligen en onschuldigen
geest bij God worde opgenomen . Dit stuk (Fig. 112) is uit de derde eeuw. Onbekende Catacombe (30).

D E GEMEENSCHAP D E R HEILIGEN IN D E CATACOMBEN-FIGUREN

241

Deze heerlijke steen, die nu staat tegen den muur in de Basiliek van St-Silvester, in de Catacombe van Priscilla, is uit de tweede eeuw. Hij dekte eertijds het
graf van een meisje van drie en twintig jaar. Zij verhaalt op haar steen : Eucharis is mijn moeder en Pius is mijn vader. Usmeek ik, mijn broeders, als gij hier
komt om te bidden en als gij met al Uw gebeden den Vader smeekt en den Zoon,
vergeet dan niet, U de dierbare Agape te herinneren, opdat God de Almachtige
Agape in de eeuwigheid moge behoeden .
Pectorius in Frankrijk vertrouwde op de gebeden der broeders en zusters, zijn
steen getuigt het ; Abercius vertrouwt er op in Klein-Azi, zijn steen vraagt
deze gebeden stellig niet doelloos, en de Romeinsche Catacomben vertrouwen
er op met even ontroerende van-zelf-sprekendheid, omdat de eerste Christenheid
de groote Paulus-ide van de Gemeenschap der Heiligen kende en telkens weder
de liturgische offeranden voor de overledenen meeleefde met haar groot en
innig geloof.

m m m
V. Waren de overlevenden overtuigd geweest, dat hun dierbaren in vijandschap met God gestorven waren, zij hadden stellig geen gebeden voor hen gestort.
Immers 't is doelloos voor verworpenen tot God te smeeken. Maar zijn onze lieve
dooden in de genade Gods, men kan niet enkel vr hen maar ook tt hen bidden.
De V O O R B E D E der afgestorvenen was dan ook aan de eerste Christenheid zonder
den minsten twijfel bekend.
Heiligverklaring door Gods Kerk moge titel zijn op openbare vereering en
de smeeking om voorbede lichter op de lippen brengen, noodig is zij voor het gebed
tot de in Gods genade overledenen niet. Het hart is vrij, om zich na hun verscheiden te richten tot de dierbaren, waarvan men vertrouwt, dat zij in Gods genade de
wereld verlieten.
Hier denkt men licht aan 't woord van Augustinus : En zij worden niet z
dronken van eigen geluk, dat zij mij vergeten, omdat Gij, o Heer, dien zij drinken,
mijner gedenkt (31).
Talloos zijn de smeekingen om voorbede tot de heiligen, Atticus, Uw geest
zij daar, waar het goed is te zijn, bid voor Uw ouders , Matronata Matrona, bid
voor Uw ouders... bid voor Uw zuster, Sabbatius, zachte ziel, vraag en
bid voor Uw broeders en Uw genooten (32).
In Callixtus treft nog de steen het oog :
Het Christelijk getuigenis der Catacomben.

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

Bewerk door Uw gebeden, dat God mijn zonden moge vergeven. Een
breede en dunne marmerplaat draagt daar dit inschrift uit de vierde eeuw, dicht
bij de trap, in het gebied van Liberius.
Ziehier eenige zulke afdrukken van gebeden.

Fig. 215. Anatolius.

(Fig. 214) : Dionisius, een onschuldig kind, rust met de heiligen. Gedenk
n,ar

i n TT117 c r o K o r l P T i v n n w p l h p m

die

het

inmetselde, als hem, die het (opschrift)


maakte . Coem. Ostrianum, derde eeuw.
Het stuk rust in 't museum van Kircher (Thermen-museum). (Fig. 215): Anatolius aan zijn liefderijken zoon, die zeven jaren en zeven maanden en twintig
dagen leefde. Uw ziel ruste
zacht in God, bid voor Uw
zuster . Uit Coem. van via
Salaria; mus. Lateranen, Pil.
VIII, 19.
(Fig. 216) : Gentianus
is gedoopt en ruste in vrede.
Hij leefde een en twintig jaar,
acht maanden en zestien dagen. E n moogt gi] in uwgeFig.2i4.-Di.nis.us.

Flg. 216. -

Gentlanus.

wij weten dat gij in Christus zijt ; mus. Lateran. VIII, i - Uit een onbekende
Catacombe. (Fig. 217) : Aurelius... en bid voor Celsianus uw echtgenoot. Uit
een graf aan den Salarischen weg, derde eeuw.
5

DE

GEMEENSCHAP DER HEILIGEN

Anatolius, ons eerstgeboren kind, bleef ons geschonken voor korten tijd. Bid voor
ons (Fig. 218). Van dezen
steen,
waarover
Perret
spreekt in zijn Catacombes(PI. LXVI),liet Mgr Wilpert mij een foto maken. De
steen wordt bewaard te Velletri. Hij is uit de derde eeuw.

IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

243

-kjt

F l g

'

2 1 7 -

Aurel,us

Uit denzelfden tijd


is de steen, dien de
Rossi aanvulde (34);
Mijn kind, leef in
God en zoolang ik
leef, bid voor mij
en...
De steen van

Flg. 218.

Anatolius.

Fig.

2IO.

is

uit

Do-

mitilla, derde eeuw.


Claudius rust in vrede en bid voor ons . Een zweep, om zijn vak aan te duiden;
vermoedelijk een wagenbestuurder. De volgende steen (Fig. 220) is eveneens uit

Flg. 219.

Claudius.

Flg. 220. Augendus.

^44

HET CHRISTELIJK

GETUIGENIS D E R CATACOMBEN

Domitilla. Hij ligt in dezelfde nis als de steen van Siricia, waarover ik boven
sprak (Fig. 210). De vertaling luidt: De bijzetting volgde 20 Mei. Augendus,
leef in den Heer en bid voor ons . Dit inschrift is eveneens uit de derde eeuw.
Zulke bijzetting vond ook oogenschijnlijk dikwerf plaats in het gebied van
Miltiades (Callixtus), te rekenen althans naar de herhaaldelijk daar voorkomende
uitdrukking bijzetting . Mogelijk zijn de lichamen uit nabijzijnd gebied in
ruimer begraafplaats overgebracht, onderstelt P. Sisto (35)- Doch dit is voor mijn
doel bijzaak.
Wat duidelijk worden moest, zal nu wel klaar zijn als de dag.
. De eerste Christenheid kende, de Catacomben getuigen het, de plaats van
afwachting na den dood, waarin zij meende, dat dikwerf de dierbare overledenen
moesten vertoeven, voordat zij den hemel, dien zij hun toewenschten, mochten
ingaan. II. Daar moesten zij worden opgebeurd en lafenis verwerven, om ten slotte
in de eeuwige zaligheid de verhoopte verkwikking te vinden. III. Daarom bidden
de overlevenden voor hen en bevelen hen aan God en de Heiligen in den hemel
aan. IV. Zelf smeeken de afgestorvenen, om die vruchtbare gebeden. V . Maar de
Gemeenschap der Heiligen boezemt ook het vertrouwen in aan de nagelaten betrekkingen, dat zij niet doelloos doch met vrucht hun hart tot de overledenen verheffen, om hun bescherming en voorspraak te vragen.
Vriendelijker en troostrijker denkbeeld dan de Gemeenschap der Heiligen kan
niet bestaan, om het leed te verzachten der treurige, vaak schrijnend-pijnlijke
scheiding.

Omhoog ging echter ook, in blijden jubel, geest en hart der eerste Christenheid ! Omdat de H . Paulus niet alleen spreekt van leden, die mede lijden , maar
ook van leden, die zich mede verblijden (36).
Beelen, in een van zijn altijd heldere en schrandere toelichtingen, verklaart :
Zij hebben vreugde en smart met elkaar gemeen (37)- Dit verblijden moet
dan met gezond verstand worden opgevat. Beeldspraak mag niet worden verwrongen. Het ne lid verblijdt zich, als het andere gezond is, wil, in normalen
zin zeggen, dat, door den samenhang der leden in een menschelijk samenstel, verschillende leden genoegelijk den aangenamen invloed ervaren van het gezonde lid
en daar dan ook als van nature op vertrouwen. Zoo zal toch heel natuurlijk de
bloedsomloop den welkomen terugslag ondervinden van een gezonde spi]sverte-

DE

G E M E E N S C H A P D E R H E I L I G E N IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

245

ring en als vanzelf daar, om zoo te zeggen beroep op doen . Dit lijkt werkelijk
op de idee der heiligen-VEREERiNG e n - A A N R O E P i N G . Ook zal echter wederkeerig de
gezonde maag het bloed benvloeden en de kracht daarvan telkens vernieuwen ;
dit gelijkt op de heiligen-BESCHERMiNG.

De gezondheid van het ne lid zal aldus den welstand van het andere ten
goede komen. Ok omdat er in het lichaam een overvloedigheid van gezondheid is,
die het deel of lid voor zichzelf niet noodig heeft. Vooral in het jonge lichaam komt
dit sterk uit. Een lichte wond of kneuzing wordt van zelf door de frissche kracht
van het bloed genezen. Zijn er niet z in 't groote Christus-Lichaam bovennatuurlijke krachten, die de gekneusde en minder gezonde deelen verblijden met nieuwe
levensvaag ? Zijn er niet naast de onuitputtelijke verdiensten van Christus de
verdiensten der heiligen ? E n deze ongebruikte overvloedig-rijke gezondheidskrachten gaan naar de deelen, die ze behoeven. In het natuurlijk lichaam vragen
de hulpbehoevende deelen dien bijstand spontaan, in het bovennatuurlijk
Christus-Lichaam vrijwillig.
De vergelijking van den H . Paulus is teekenend en vruchtbaar.

Het eene lid waardeert ongedwongen en gaarne den gunstigen toestand van
het andere. E n al wordt de waardeering juist niet uitgesproken, zij bestaat als stilzwijgend in de harmonische aansluiting aan de gzonde kracht ; waarop dan ook
door minder gezonde leden van zelf beroep wordt gedaan ; zooals iemand, die
zwak is op den linkervoet, van zelf meer op den rechter steunen zal.
Paulus gaf met zijn juiste en grootsche vergelijking als de kern der heiligen vereering,-aanroeping en-bescherming aan.
Eerst nu bijzondere aandacht gewijd aan de heiligen-VEREERING.
Deze heeft van den aanvang bestaan. In den brief der Kerk van Smyrna aan
die van Pontus, na den marteldood van Smyrna's Bisschop Polycarpus,
tusschen 155 en 166, lezen wij bij Eusebius, den oudsten kerkelijken geschiedschrijver (38), eerst, dat deze martelaar op het oogenblik, toen zijn martelie aanving, niet enkel oog en hart ophief tot God den Vader en den Zoon, maar ook tot
het geslacht der gerechten, die vr Gods aanschijn leven , stellig uit eerbied en
hoogachting voor deze gerechten. Vervolgens lezen wij, dat de heidensche
rechter er zorg voor droeg, dat het lichaam van Polycarpus niet aan de Christenen werd overgelaten, hoewel velen ernaar verlangden (39), weder uit eerbied

2 6
4

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

voor deze heilige -overblijfselen. Zelfs werd Nicetas bewerkt, om den Christenen
het lichaam te weigeren, uit vrees, dat zij den Gekruiste zouden verlaten en
dezen martelaar zouden aanbidden zij wisten niet, dat wij nooit Christus zouden
verlaten en onze aanbidding een ander wijden. Wij aanbidden Hem, daar Hij de
Zoon is van God, en wij beminnen eveneens met goed recht de martelaren, doch
als leerlingen en navolgers van Christus, juist om hun gehechtheid aan onzen
Koning en Meester... Wij hebben dan ook later deze gebeenten weggenomen, die
ons dierbaarder waren dan kostbare gesteenten en van meer waarde dan goud en
wij hebben ze in een betamelijke rustplaats bijgezet. Daar zullen wij ons in vreugde en blijdschap vereenigen, als 't in ons vermogen zal liggen en als de Heer het
veroorlooft, zullen wij den herinneringsdag van zijn martelaarschap vieren, om
ons te herinneren, hen, die met ons hebben gestreden en om te stalen in den strijd
hen, die nog kampen moeten in de toekomst (40). Zoo schreef, onmiddellijk na
Polycarpus' marteldood, tusschen de jaren 155 en 166, de Kerk van Smyrna aan
die van Pontus en duidelijker en juister kan het begrip der heiligen-vereering niet
worden uitgedrukt. Pontus' kerk was dan ook allerminst verbaasd over deze vereering van een grooten martelaar. Gregorius van Tours deelt mede, dat deze brief
in de Kerk van Galli tot opwekking en stichting werd voorgelezen (41).
Zooals het dus in het Westersche Galli en in Klein-Azi verstaan werd, werd
het blijkbaar ook te Rome begrepen. Niemand was zoo onlogisch of zoo gedachteloos, om in zulke heiligen-vereering een aanslag op de grootheid van Jesus-Chnstus, Zoon van God, te zien. Ieder wist en begreep den oneindigen afstand, die aan
de Kerk van Rome, Smyrna en Frankrijk in de eerste eeuwen bekend was, tusschen
de aanbidding van den geheel eenigen Christus en de vereering van Heiligen, die
al wat zij waren, enkel waren door de genade van Hem, uit Wien alle genade den
mensch toevloeit.
Deze heiligenvereering, die telkens weder uit historische voorvallen blijkt
in de eerste eeuwen van het Christendom, die ook, gelijk Cyprianus in de derde eeuw aangeeft, een plaats innam in den Christelijken eeredienst, werd tot
afgoderij gestempeld in tijden, die zr ver afstonden van de Apostolische Christenheid.
E n toch waren de Christenen der oudste geslachten juist van het afgodische
heidendom door Christus verlost. Is het dan aannemelijk, dat deze ChristusKerk zich aanstonds in een nieuwe afgoderij zou hebben vermodderd ?

DE GEMEENSCHAP DER HEILIGEN IN DE CATACOMBEN-FIGUREN

Fig. 221. Een kolom met blad, waarop olie ter eere van heiligen werd gebrand.

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

De geheele omgeving van het kamertje , waar de kolom van Fig. 221 wordt
aangetroffen, trekt de aandacht, 't Is blijkbaar een booggraf, waarvr de kolom
zich verheft. Nog enkele stukken marmer ziet men op de tufsteenen kolom bevestigd. Een marmerplaat, omzoomd met een opstaanden rand, was op de zware
kolom aangebracht.
Dit is een der talrijke olieplaten uit de Catacomben. Deze is uit Praetextatus. Er is geen twijfel aan, op die marmerplaten werd geurige reukolie gestort,
die dan werd gebrand voor de eeregraven der martelaren. Want de arcosolia
(booggraven) waren eeregraven in tegenstelling met de gewone loculi (Fig. 2
en 3). De eerlijke vraag dringt zich nu p : Wat hebben deze Christenen, die uit
Gods Woord wisten, dat Jacob olie over een steen had gegoten, God ter eere,' (42)
dat in het boek Leviticus (43) herhaaldelijk wordt gewaagd van olie, die over
't offer wordt uitgegoten, 't welk opgedragen wordt aan den Heer ; die k wisten
dat de bruid van het Hooglied haar bruidegom toezingt : Uw naam is voor mij
als een uitgestorte olie (44), wat hebben deze Christenen, met dit branden van
reukolie vr de graven der geloofshelden, wel anders bedoeld, dan verzinnebeelden het God verheerlijkend levensoffer door deze helden gebracht, verzinnebeelden
ook den eerbied, die door de heugenis aan hun edelmoedigheid en trouw bij de
overlevenden werd gewekt, en de hulde, die zij hun heerlijken naam waardig
achtten voor God en de heele Christenheid ? Dit echter is werkelijke vereering.
Daarom hebben ook, gelijk geschiedkundig vaststaat, koningen en keizers
later aan Rome van de resten dier heilige olie gevraagd, welke ter eere der heiligen
op de platen had gebrand. Daarom telde de schatmeester van Monza de heiligen
op, te wier eere deze brandende olie haar geur had verspreid en waarvan nog
bewaard was in de fleschjes, die daar als kostbare panden werden geerd (45).
Daarom ten slotte hebben in latere eeuwen zij, die de heiligen vereering verwierpen
en doemwaardig achtten, nooit iets dergelijks gedaan ; daarom kan men met
volkomen zekerheid zeggen, dat zij het nooit zullen doen.
Het Heiligenbeeld van Fig. 222, de H . Achilles (Achilleus ) staat in de Catacombe van Domitilla (vierde eeuw) ter plaatse waar, in de vierde eeuw, ter eere
van de H . Petronilla door Paus Siricius een basiliek werd gebouwd ; er behoeft
wel niet veel van gezegd. Zelf was de H . Achilleus met den H . Nereus in deze Catacombe begraven. Het beeld stelt zijn terechtstelling voor. Het is bekend, dat de
klassieke heidensche kunst nooit de eigenlijke terdoodbrenging in de voorstellingen
der kunst duldde ; de voorstelling van het voeren naar de plaats der terechtstelling is de voorstelling van de terechtstelling zelf. Kon de Christenheid duidelijker

DE GEMEENSCHAP DER HEILIGEN IN DE CATACOMBEN-FIGUREN

249

het heilige gebeente van haar grooten


martelaar eeren, dat, om de zegswijze van den brief der Kerk van
Smyrna te herinneren, hun dierbaarder was dan kostbare gesteenten
en van meer waarde dan goud dan
door bij het graf van den held zelf de
uitbeelding te plaatsen van zijn moedig
geleden marteldood ? Als de treurende
nabestaanden dezen politiesoldaat,
duidelijk herkenbaar aan zijn kleeding, hun lieven Achilles naar de
martelstee zagen wegvoeren, herinnerden zij zich de eerekroon, die hij verwierf bij God.
De schildering van Fig. 223, een
der gaafste en zuiverste uit zoolang
vervlogen tijden, prijkt op het graf
van Cornelius , gebied van Liberius in

Fig. 222. Heiligenbeeld van den H . Achilles.

de Catacombe van Callixtus. Niet


zoo heel verwijderd van de zandgroeve van Lucina.

Op zeer treffende wijze komt


de vereering der eerste Christenheid voor de heiligen k uit in de
zucht om zoo dicht mogelijk bij
deze
groote dienaren Gods te worFlg. 223. Voorstelling van vier Heiligen in Callixtus (4* eeuw).
den begraven.
Het denkbeeld lot en deel te hebben met de heiligen , vindt men reeds in
den brief van den H. Polycarpus aan die van Philippi (46) en het komt sterk uit
in de toen algemeen bespeurbare zucht, om dicht bij de gewijde overblijfselen der
heiligen te rusten in de vredige rust van den dood.

250

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

Daarop slaan tal van inschriften, waarvan Prof. Marucchi er


eenige verzamelde in zijn Epigrafia (47) en in zijn werkje : De
Catacomben en het Protestantisme
(48) . Het denkbeeld was, gelijk de
H . Augustinus opmerkt : Niet de
plaats, waar de overledene rust, verleent bijstand aan zijnen geest,maar
de vurigheid, waarmee het gebed
wordt gestort, door de herinnering,
die aan de plaats verbonden is
(49) . Zoo kwam het groot zielsverFig. 224. Oceanus' cublculum.
langen bij de geloovigen op, om
retro sanctos , dat is, achter de graven der heiligen te worden bijgezet.
Wilpert in zijn Cyclus behandelt het vraagstuk afdoend. Er kan ook geen
twijfel bestaan, of de vereering der martelaren en martelaressen stond z hoog,
dat deze Christenen, ten einde zoo dicht mogelijk bij de gewijde overblijfselen te
rusten, schilderwerken op muren vernielden, zij toch blijkbaar zoo kunstzinnig, en met netzeiie oogmerK
muren doorsloegen, gangen boorden
dwars door andere graven en tufsteenblokken heen. Zoo liggen bij het graf
der hoogvereerde H . Caecilia meer dan
tachtig Christenen retro sanctos
(achter haar graf), zoodat de tufsteen
daar van alle zijden is aangeboord (50) ;
zoo ziet men in tal van kamertjes, waar
een of andere beroemde heilige oogenschijnlijk rustte, in de muren de rechthoekige openingen der loculi gapen.
Het kamertje van Oceanus (Fig.
224), ligt in Callixtus' gebied van Miltiades (derde eeuw). Overduidelijk is
het schilderwerk opzettelijk doorgebroken, om grafsteden aan te leggen ; zelfs

Fig. 225. Graf van caecia ui callixtus.

D E GEMEENSCHAP DER HEILIGEN

IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

in het eigenlijke arcosolium (booggraf). Wij ontmoetten dit verschijnsel reeds op


mr dan n afbeelding in dit boek. Figuur 227 vertoont het eveneens. Men neemt
het telkens waar in de Catacomben. Ook achter de indrukwekkende stede (Fig.
225), waar eertijds de H . Caecilia begraven lag op haar eigen begraafplaats en
waar nu het aangrijpende marmerkunstwerk haar toont in de houding, waarin de
martelares neerviel onder den zwaardslag van den baldadigen heiden. In menigte liggen de Christenen daar dicht saamgedrongen bij hun lieve Caecilia begraven. Groot moet wel de vereering der oudste Christelijke geslachten
voor de heiligen zijn geweest...
T

Er zijn nog vele andere sprekende feiten, die op deze vereering duiden.
Overzien wij in haar geheel de stellig min of meer liturgisch geregelde vereering
der martelaren in de Catacomben.
Dat historisch vaststaat, hoe sinds de eerste helft der derde eeuw, op den
jaardag van hun dood en hun bijzetting, de gedachtenis der bloedgetuigen door
de gansche gemeente, juist bij de graven der martelaren, die hun overblijfselen
borgen, werd gevierd, neemt Prof. Kirsch zonder eenige bedenking aan (51). Dat
daar op die dagen het Eucharistisch offer werd opgedragen, acht hij, zoowel als
de Rossi, Wilpert en andere schrijvers, volkomen zeker. Alleroudste kerkelijke
schrijvers stellen het overigens vast en het blijkt, gelijk Kirsch omstandig aantoonde, uit mr dan n kerkelijk document zonneklaar (51). Dat de geloovigen
zich verzamelden in de kamertjes om te bidden, blijkt uit het grafschrift van
Agape en andere. Dat zij er baden juist in de bezielende tegenwoordigheid der
martelaren-overblijfselen, staat volgens Kirsch boven twijfel (53). Regelmatig
kwamen dus de Christenen bij de graven saam, regelmatig eerden zij daar de
bloedgetuigen. Zoo werden allengs de kamertjes te eng en moest in de derde en
vierde eeuw de ruimte verwijd worden. Nu verrezen langzaam kapellen en basilieken op de martelarengraven. Eerst onder, later boven de aarde. Merkwaardig is
in dit opzicht de bouw der kapel van de H H . Petrus en Marcellinus. Deze martelaren waren in eenvoudige loculi begraven. Toen nu later de vereering dezer
geloofshelden immer aangroeide en in de enge gang vr de stille rustplaats geen
genoegzame ruimte werd geboden, om de talrijke vereerders te bergen, brak het
bestuur der titelkerk van Rome, dat tevens het beheer voerde over deze Catacombe, alle muren weg in de omgeving der twee loculi, waarin de beide martelaren

Fig. 226. De kapel van de H H . Petrus en Marcellinus.

DE GEMEENSCHAP DER HEILIGEN

IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

253

rustten. Dat is ter plaatse waarneembaar. De afbeelding (Fig. 226) geeft het feit
duidelijk weer. In het midden der tamelijk aanzienlijke ruimte staan, boven elkaar,
de twee loculi. Meters in 't rond is alle muurwerk weggeslagen. Stukken marmer, waarmee de graven waren gesierd, zijn hier en daar nog op den tufsteen
gehecht, andere stukken liggen door de kapel verspreid. Van vier kanten zijn,
naar dit heiligdom, door alle grafmuren en kamertjes heen, gangen doorgeslagen,
om den stroom der pelgrims toegang te verschaffen. Want van heinde en ver
snelden, tot zelfs over zee, naar dit graf en andere graven van martelaren en belijders, de pelgrims aan, zoodra, na Constantijn's victorie in 313, de openbare eeredienst der Christenheid mogelijk werd. Toen bleek openlijk, wat immer in de
zielen had geleefd, wat ook in lichtende klaarheid uit de liturgische eerbewijzen
op de graven blijkt : hooge vereering der heiligen door de oudste Christelijke
geslachten (54).
Deze eerestede der beide bloedgetuigen uit de vierde eeuw spreekt voor zich
zelf. Zij verklaart en bevestigt ook het bekende gedicht van Prudentius (55) over
de grootsche pelgrimstochten der Christenen naar de graven der martelaren ; zij
strookt met het voor de bloedgetuigen eervolle feit, dat uit de oudste lijsten van
martelaren een geheele reeks heiligen kan worden saamgesteld, die in het jaar
354 door de gemeente van Rome werden vereerd (55 ), terwijl geen sterveling er
aan dacht, dit onbehoorlijk te vinden of tegen de traditie der vaderen. Men mag
toch niet veronderstellen, dat de ware Kerk van Christus, aan welke haar Goddelijke Stichter de onvergankelijkheid had toegezegd, zoo volkomen tot den wortel
was aangevreten en verworden, dat zij ongemerkt, bij bloedgetuigenis en heldenweerstand, reddeloos was ontaard...
Dat de geheele toen bestaande Christenheid zich thuis gevoelde in deze
grootsche heiligenvereering is enkel te verklaren uit haar medegevoel met wat
de Kerk van Smyrna na den marteldood van Polycarpus had getuigd : dat het
heilig gebeente van dien martelaar haar dierbaarder was dan kostbare gesteenten
en van meer waarde dan goud . Zij hebben dan den Apostolischen geest volkomen
begrepen, toen zij, gelijk de geloovigen van Smyrna op de helft der tweede
eeuw, samenkwamen, om den herinneringsdag der martelaren te vieren ten
einde zich te herinneren hen, die met hen den grooten strijd hadden gestreden .
a

Ligt er niet in de opsomming der martelaren, wier feestdagen in de Roomsche

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS D E R CATACOMBEN

254

gemeente vaststonden, ligt er ook in het feit, dat vaak op de graven de sterfdag der
dierbaren wordt gerekend naar den sterfdag der heiligen, die op dat terrein begraven lagen, iets mr dan vereering, ligt er ook niet een stilzwijgende aanroeping en
aanbeveling in ? Waarom die term : Pecorius is begraven op het octaaf van
't feest der martelaren ? (Catacombe van Processus en Martianus, waar de
overledene werd bijgezet) (56).
Op de grafsteenen heet de ne Christen begraven bij den martelaar Cornelis , de andere bij de Heilige Felicitas , een derde achter de heiligen , een
vierde bij den ingang van het graf van Crescentius , een vijfde bij Hippolytus
en aldus verder. Marucchi geeft vele voorbeelden aan (57).
Zou hier enkel het bloote feit zijn beoogd of veeleer de overtuiging, dat
deze opzettelijk gezochte nabijheid, waarin stellig een blijk lag van vereering dier
heiligen, ook vertrouwen mocht geven op de voorspraak en bescherming van hn,
te wier eere de dierbare overledenen in hun nabijheid of op hun sterfdag werden
bijgezet ? De herinnering der zooeven aangestipte feiten zal wel als een titel
bedoeld zijn op bijzondere aanbeveling en voorspraak dier Patronen. Moet ook
niet logisch het vieren der Heiligen-feesten en het herinneren hunner heldhaftige
daden in dit licht worden gezien ?

Aan de

BESCHERMING

der heiligen twijfelden de eerste Christenen overigens blijkbaar geen


oogenblik. Terecht
merkt Wilpert op,
gelijk bij de behandelingder orante figuur werd aangeteekend, dat de
heiligen uit den
aard
der
zaak
oranten zijn, dat
is : zielen, die de
Christenen
zich
dachten als bid-

Fhj. 227. Twee der vijf Heiligen In orantehouding.

dend VOOr de OVer-

DE

GEMEENSCHAP DER HEILIGEN

IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

255

levenden, daar waar zij waren ingegaan, in het Huis van Gods glorie (58). Zoo
staan zij ook duidelijk vr ons, om een enkel beeld uit vele te kiezen, in de kapel,
die naar de vijf biddende figuren genoemd wordt : de kamer der vijf Heiligen .
Deze ligt in de Catacombe van Callixtus, gebied van Eusebius, derde eeuw. Dionysius, Nemesis, Procopius, Eliodorus en Zo zijn in den vrede en staan daar
in gebedshouding op de muren. Fig. 227 geeft twee der vijf figuren.
Wij geven de twee afzonderlijk, k om scherp de opzettelijke doorbreking
van 't schilderwerk te doen uitkomen. Klaarblijkelijk stonden de vrome nabestaanden er op, dicht bij het geerbiedigde vijftal begraven te worden.
KW

Een andere voorstelling, die zoo vaak voorkomt dat er een heele verzameling
van ware saam te stellen, zoodat Wilpert ook van Binnenvoerings-scnen

Fig. 228. Een Heilige noodt de kudde den hemel binnen.

spreekt, biedt het beeld aan van Heiligen, di een afgestorvene den hemel binnenleiden. N is 't een schilderij, dan een sarcop Laag, dan weer een goudglas, waarop
dit denkbeeld wordt uitgedrukt, dat de
Heiligen vertrouwbare geleiders zijn in
's hemels hoven tot naar Gods troon. Bovenstaande figuur drukt het idee zinrijk
uit. Men ziet de overwinnende kudde,
de schapen dragen immers de zegekransen
in de bekken, die door een Heilige
(Petrus ? )wordt genoodigd, den hemel
binnen te komen. Wie denkt hier niet van
zelf aan de kroon des levens, aan den
zegekrans, dien Paulus wachtte, waarvan
Jacobus en het Boek der Openbaring gewagen ? (59) Dit marmerstuk, Fig. 228,
Fig. 229. Bescherming der heiligen.

256

HET

CHRISTELIJK

GETUIGENIS

Fig. 230. Petronella en Veneranda.

DER

CATACOMBEN

is een opstaand stuk boven


een sarcophaag. Sarc. 194.
Mus. Lat. derde eeuw. De
vier overige afbeeldingen
stellen hetzelfde troostrijke
denkbeeld voor.
De eerste, namelijk die
van Fig. 229, is genomen uit
Petrus en Marcellinus, vierde
eeuw. Heiligen voeren een
afgestorvene,
in orantekleedij, het Paradijs in. De
tweede afbeelding (Fig. 230)
is de beroemde scne van
Petronella en de maagd Veneranda. De Heilige, die in
Domitilla begraven lag, en

wier geest deze gewijde ruimte doorzweefde, leidt een maagd, Veneranda, den
hemel in. Zij wijst daarbij, om haar vromen bijstand te rechtvaardigen, op
de trommel met de wetsrollen, als om aan te duiden, dat deze maagd Gods Wet
getrouw was en daarvoor nu haar loon
naar verdiensten ontvangen zou.

Fig. 231.1- Pjetrui en Paulus lelden een afgestorvene den hemel In.

Flg. 232. Voorsprekende

heiligen bij God.

D E GEMEENSCHAP D E R HEILIGEN IN D E CATACOMBEN-FIGUREN

257

De twee personen van Fig. 231 zijn blijkbaar Petrus en Paulus. Deze
grootsche Heiligen werden door de Christenen dier dagen als vanzelf gedacht
als hun heel bijzondere beschermers. Kon het anders ? De voorstelling is genomen
van sarc. 120 van S Sebastiaan, middenstuk (60). De voorsprekende Heiligen
vr den troon van den eeuwigen Rechter (Fig. 232) zijn ontleend aan de
Catacombe van S Hermes, 3 eeuw. Zij staan de figuur vr Christus' rechterzetel blijkbaar bij. Zij spreken vr. De afgestorvene is immers met hen in
't groot Christus-Lichaam vereenigd... Zij voelen zich er n mede. Zoo zijn
zij tot zijn hulp gereed... het ne lid zorgt voor het andere...
Strookt met deze sterk gevestigde overtuiging nopens de bescherming
der Heiligen ook niet de krachtige wensch, dien wij boven hoorden slaken :
Agatemeris, uw geest zij met de Heiligen? Is het niet of de zielewensch van
de overlevenden was, den afgestorvene veilig te weten in het gezelschap van
Gods vrienden, die hun dierbaren overledene zouden beschermen ?
Waarlijk, wat de brief der Kerk van Smyrna in het verre Oosten zeide in
den aanvang der tweede eeuw, de figuren der Catacomben te Rome zeggen
het terzelfder tijd en daarna niet minder duidelijk en ontroerend.
l

de

ui

Van de eerbiedige heigen vereering en het krachtig bewustzijn der heiligenbescherming tot de AANROEPING der Heigen is werkelijk slechts n stap.
Zij staan dan ook in ontelbare menigte op de muren veler Catacomben
de aanroepingen, aanbevelingen, zielewenschen en smeekingen der geloovigen
tot groote Heigen, wier heugenis deze begraafplaatsen beheerschte. Zij treffen
den blik in Priscilla, Callixtus, Sebastiaan, Pretextatus, Petrus en Marcellinus,
waar al niet,de dusgenaamde graphiti of krabbels , die,door vrome bezoekers,
onder den indruk der gewijde omgeving, op de muren werden geworpen. Verheffingen van het hart tot Heiligen, die daar, door hun gewijde aanwezigheid,
ook wijding aan de plaats zelf, de eeuwen dr, hadden verzekerd. Zooals ieder
mensch, die het hart op de rechte plaats draagt, in zijn ouderlijk huis wordt
herinnerd aan wat zijn ouders hem wldeden, en bij de aanraking of zelfs de
benadering der voor hem heilige herinneringen als van zelf, k nog na jaren,
k nog als die vader en moeder reeds lang uit zijn gezichtskring verdwenen,
stle zuchten uitzendt naar hun liefelijk beeld, blijde heugenis koestert aan
Het Christelijk getuigenis der Catacomben.

258

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

hun edelaardige toewijding, rustig


vertrouwen bewaart in hun bijstand
van omhoog, indien hij althans gelooft
aan hun hemelsch voortbestaan.
Z doorhuiverde de diepste ontroering de talrijke pelgrims, die in
Callixtus de indrukwekkende Pausgroeve, waar zooveel Pausen sinds
eeuwen begraven lagen, in vrome aandacht bezochten en zij wierpen in
vluchtige krabbels, met een kras van
een spijker of een scherf, wat hun gemoed vervulde, op de muren...
Fig. 233 is de foto, die ik zelf liet
nemen. Links zijn de loculi duidelijk zichtbaar, rechts daarnaast een
stuk van den met krabbels overdekten muur. Weer en wind, vocht en
damp beschadigen en beschimmelen
daar voortdurend den muur, onder
aan de groote trap, die naar de Paus-groeve voert. Aan beide kanten dekt het
harde pleisterwerk de muren, hier en daar afgebrokkeld. En overal krioelt het
van zulke krabbels. Vluchtige invallen,
die de vrome pelgrims krasten in den
steenen wand, onder den indruk der
herinnering aan de daar rustende Pausen, vooral van den zoo gevierden
Sixtus II, die in de onmiddellijke nabijheid van deze plaats den marteldood
gestorven was.
De rechtsche afbeelding (Fig. 234)
geeft een wel iets duidelijker maar toch
nog schier onontwarbaar beeld. De
Rossi heeft 15 jaren, met tusschenpoozen wel te verstaan, gezocht naar
de verklaring dezer verwarde teekens

Flg. 234. Een ietwat scherper beeld.

DE GEMEENSCHAP DER HEILIGEN IN DE CATACOMBEN-FIGUREN

259

en ten slotte het volgende beeld verworven, dat, achteraf, in de krasjes en krulletjes, met eenig geduld is weer te vinden (Fig. 235).

Flg. 236. -

Oraphltl verklaard.

F I g

2 3 6

. _

^ M i

u | t

M a r c e |

I n u g

Men hoort de pelgrims bidden: H. Sixtus... H . Sixtus... H . Sixtus...


H . Sixtus, bid voor..., H. Sixtus, bid voor ons allen... I H . Sixtus, bid
voor ons, opdat wij een goede zeereis mogen hebben... ,, H . Sixtus, bid'voor
ons allen, Uw broeders... behoud ons..., red ons...,, Dat staat daar tallooze
malen op de muren... Het valt niet te loochenen. Wisten de eerste Christenen
het Paulus-woord niet, dat de leden zorgen voor elkaar ? Beroepen de leden
m 'tmenschelijk samenstel zich niet spontaan op elkander ? Met welken schijn
van reden zouden deze eerste Christenen Paulus' denkbeeld dan niet op de
meest voor de hand liggende .wijze hebben toegepast ?
Niet enkel in Callixtus baden deze geloovigen tot hun lieve heiligen, zij
deden het in Petrus en Marcellinus niet minder. Op de muren der Crypte
waarvan boven de afbeelding werd gegeven (Fig. 226), staat niet eens, maar tallooze keeren de aanroeping : Petrus en Marcellinus, bidt voor ons (Fig. 236).
Het treffendst echter spreekt de heiligenaanroeping in de ondergrondsche
zaal van S Sebastiaan, waar, op een stuc-werk uit de eerste helft der derde eeuw,
tot 120 maal op de muren aanroepingen tot de H H . Petrus en Paulus staan
te lezen.

20

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS D E R CATACOMBEN

De verklaring van dit feit heeft reeds vele pennen in beweging gebracht.
Vaststaat, dat Constantijn niet enkel op den Vaticaanschen heuvel, ter plaatse,
waar de Stedehouder Christi begraven werd, en niet enkel aan de Via Ostiensis
op Paulus' graf, maar ook aan de Via Appia in de dalinzinking, die heette
ad Catacumbas , 'ter plaatse, waar nu de Catacombe ligt van S* Sebastiaan,
een trotsche basiliek ter eere van Petrus en Paulus heeft gebouwd. Dit nu zou
een logische verklaring vinden, als de meening veler geleerden de juiste was,
dat Petrus aldaar heeft gewoond en Paulus er dikwerf, bij zijn bezoeken aan
Rome verbleef. Dan kon ook worden verklaard, wat Paus Damasus, die uitstekende Catacomben-kenner, in de vierde eeuw vaststelt, dat Petrus daar woonde
en was het inschrift op de muren, in een lokaal onder den grond, verklaarbaar :
Domus Petri, huis van Petrus. Ook werd dan begrijpelijk, - 't geen wel
historisch aannemelijk schijnt, - dat Paus Anacletus, onder Keizer Vespasiaan.
dat is onmiddellijk na Nero's schrikbewind, waaronder Petrus gekruisigd werd,
een eeregraf triumph,, voor den Apostelvorst liet bouwen, en zoolang de
geweldige Nero regeerde, het kostbaar overschot van Petrus ergens m veiligheid
bracht Men zou werkelijk niet weten, waar hij het dan voorloopig beter kon
geborgen hebben dan in Petrus' eigen woonhuis, in een gesloten sarcophaag.
Deze voorstelling, welke eenvoudig is en natuurlijk, strookt met het onloochenbaar
feit dat de plek van Sebastiaan's Catacombe sinds onheugelijke tijden den
naam draagt van Memoria , dat is : Herinnering der Apostelen ; zij strookt
met het feit dat een grootsche basiek juist daar ter plaatse voor Petrus en
Paulus door Constantijn werd gebouwd, wat toch een redelijken uitleg vordert,
die allerminst bestaat, als niet ooit Petrus en Paulus tot deze plek in heel bijzonder
verband hebben gestaan. Hun sarcophagen, - geslotene dan, en zelfs sarcophagen
om een pronkkist heen, gelijk bij tijdelijke bijzettingen mr geschiedde, zouden daar dan ruim een jaar hebben gerust, dat is van den marteldood van
Petrus en Paulus onder Nero tot de troonbestijging van Vespasiaan. Alles sluit
werkelijk in deze onderstelling van achtenswaardige geleerden. Ook begrijpt
men dan, hoe in Sebastiaan's Catacombe, - ter plaatse waar Petrus en Paulus
tijdelijk zouden gerust hebben in gesloten sarcophagen, een werkelijk verbazingwekkend sierlijk cubiculum wordt aangetroffen, waar bovendien onvergelijkelijk
hooge eerbied, voor degenen, die daar gerust hebben, door tal van feiten wordt
getuigd Deze opvatting vindt overigens steun in de indrukwekkende veelheid
van stukken, die op Petrus betrekking hebben, welke juist in de streek van
Sebastiaan, dat is derhalve ook in de stijf daaraan grenzende Catacomben van

DE

GEMEENSCHAP DER HEILIGEN

IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

2I

Callixtus, Domitilla en Praetextatus, worden gevonden, en elders niet, althans


hoegenaamd niet in die mate, ook niet in de zeer oude Catacombe van Priscilla
en het Coemeterium Majus van S Agnes, welke in het Noord-Oosten en Oosten
van Rome liggen. De Catacombe van S* Sebastiaan en omgeving ligt echter op
minstens even grooten afstand van den Vaticaanschen heuvel, waar Petrus werd
gekruisigd; mr dan een uur gaans. De overlevering trouwens vermeldt sinds
eeuwen, dat Petrus en Paulus tijdelijk ad Catacumbas rustten. Niet dan in
graven, doch in, voor hun eeregraven bestemde, sarcophagen.
Zoo voelt dan het Christenhart ook nu nog mee met die eerste Christenheid,
welke daar bijeenkwam om te bidden bij hun groote, dierbare Petrus en
Paulus, daar in die stille, ondergrondsche ruimte... Eeuwen lang... Eerst bij
de sarcophagen zelf, later in de zaal, die ook nu nog uitzicht geeft op de plek,
waar de sarcophagen hadden gestaan. En zou enkel in di zaal, toch zoo duidelijk een ronden uitbouw toonend, welke vanzelf aan een daar ooit geplaatst
altaar doet denken, zou enkel in di zaal geen liturgische bijeenkomst zijn
gehouden ? Hoe dit zij, de plek, waarop de eerste Christenen daar stonden, was
heilig. E n de ontroering der machtige herinnering kwam over de Christenen
van Petrus en Paulus en zij bleef, k toen de heilige overblijfselen van Petrus
naar den Vaticaanschen heuvel waren overgebracht en die van Paulus naar de Via
Ostiensis. Dan werd in het stuc-werk uit de derde eeuw bewaard voor volgende
geslachten, wat de eerste Christenheid voor de twee groote Apostelen had bezield.
Later, toen deze zaal in 330 ongeveer, met zand werd gevuld, en zooals
elders op graven van martelaren, hier, in onze onderstelling, op de heilige woon
van Petrus en het tijdelijk verblijf van Paulus, door Constantijn een machtige
basiliek werd gebouwd, die naar den hemel haar bogen omhoogwierp, ja, toen
ging de herinnering aan de heilige plek verloren. Op het ondergrondsche heiligdom
had de basiliek haar grondslagen gelegd.
Het was Mgr de Waal, en dit blijft zijn onsterfelijke eere, die geleid
door zijn schranderen geest met zekerheid volhield jaren lang, dat onder de
basiliek een grootsche Memoria aan Petrus en Paulus moest worden gevonden.
En God gaf hem ten laatste, 't leek een toeval, dat hij vond... wat hij
had gehoopt en verwacht en in tranen knielde hij neer, toen hij aanschouwde
en een huiver van ontroering ging door zijn ziel...
Het kan niet in de gedachte komen, de meer dan 120 aanroepingen hier af
te drukken, 't Lijkt ook overbodig. Fig. 237: Petrus en Paulus, hebt vr uwen
geest Antonius, Bassus... Fig. 238: Petrusen Paulus, bidt voor Leontius... bidt
1

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

22

Flg. 237. -

Aanroepingen van Petrus en Paulus.

Flg. 238. -

Aanroepingen van Petrus en Paulus.

voor D(omitilla ?)... (i) Paulus en Petrus, bidt voor ons allen... (6) Fig. 239:
Petrus en Paulus, komt Primitivus, den zondaar, te hulp... (9) Petrus en Paulus,
hebt vr Uw geest... en redt die U... Petrus en Paulus, hebt vr Uw geest...

Flg. 239. Aanroepingen van Petrus en Paulus.

Flg. 240. " Aanroepingen van Petrus en Paulus

DE GEMEENSCHAP

D E R H E I L I G E N IN D E

CATACOMBEN-FIGUREN

263

(11). Fig. 240 : Petrus en Paulus in Uw gebeden (in orationes bostras), hebt vr
Uw geest... (28). Volstaat dit niet als bewijs ?
Dikwerf is de stuc van den muur afgebroken, meer dan eens verward en dooreengekrast het vluchtig schrift, herhaaldelijk het een over het ander gekrabbeld,
maar tegen de honderd twintig maal hebben de oudste geslachten der Christenheid duidelijk leesbaar hun heiligenvereering hier getuigd, hun heiligenvereering,
die losbarstte in de krachtigste heiligenaanroeping, als een over alle vooroordeel
en eenzijdigheid en tekstgewar zegevierend getuigenis nopens de grootsche
idee van de Gemeenschap der Heiligen.
n groote liefdeband bleef dan blijkbaar, in de gedachte der eerste Christenheid, de levende broeders op aarde en de lijdende in de louteringsplaats en
de triumpheerende bij God omstrengelen ; n groote levensgemeenschap
van genade, in geven en vragen, in smeeken en beschermen, in toevlucht zoeken
en krachtdadig beschutten bleef aarde en tusschenplaats en hemel vereenigen,
omdat de ne, in Wiens Genade zij n waren, over tijd en lijden heen, hun
onsterfelijk Hoofd bleef, dat alle leden in n onsterfelijke liefde bezielde....

VI. D E E U C H A R I S T I E

IN D E CATACOMBEN-FIGUREN

De grafsymboliek, gelijk uit voorgaande hoofdstukken blijkt, verschilde in


oudste tijden niet van wat zij nu is en wel altijd blijven zal: de min of meer
klare uitdrukking der aan 't graf overheerschende denkbeelden en gevoelens.
In de sfeer dier gedachten en roerselen wordt de grafsymboliek logisch, ja,
menschelijkerwijze onweerstaanbaar geboren. Zij zal van deze zielesfeer onvermijdelijk en allereerst uitbeelden, wat aan 't graf den mensch immer voor den
geest komt: de dood. Rijst nu, gelijk bij Christenen, de dood in 't licht der
toekomstige glorie, dan zal ook deze zegepraal daar uitdrukking vinden. Staat
bij Christenen bovendien vast, langs welke heirbanen tot deze zegepraal over
den dood wordt opgegaan, ook de grafsymboliek zal het uitdrukken.
Geldt dit overige symbolische graf voorstellingen, het geldt ook zonder
twijfel voor de Eucharistische Catacomben-figuren.
Uit het menschlijk midden der eerste Christenheid wordt zoowel het
bestaan als de zin dezer afbeeldingen logisch verklaard met in 't oog springende
duidelijkheid.
Wisten deze eerste Christenen niet, door de voorlezing der heilige schriften
op hun bijeenkomsten, wisten zij niet uit de brieven van Paulus, denken wij
slechts aan den eersten brief aan de Corinthirs (XI), dat Jesus' woord onherroepelijk vast stond : Evenals de levende Vader mij zond, en Ik leef door den
Vader, zoo ook, wie Mij eet, zal leven door Mij... wie dit brood eet, zal leven
in eeuwigheid ? Hij is: Het brood, dat uit den hemel nederdaalt, opdat
men daarvan etende niet sterve... Indien iemand van dit brood eet, zal hij
leven in eeuwigheid. E n het brood, dat ik U geven zal, is Mijn Vleesch voor
het leven der wereld (i).
Levend in deze sfeer der genieting van een heel hemelsch Brood, dat Hij
Zelf was, dat hun, bij Zijn oppermachtig Godswoord, waarborgde het eeuwige
leven, het Brood, dat zij in den eersten Christentijd ter gelegenheid hunner
liefdemalen aten, dat velen dagelijks nuttigden, kon het anders, of zij moesten
dit Godsbrood, Jesus Christus, in hun grootsche grafsymboliek opnemen, het

DE EUCHARISTIE IN DE CATACOMBEN-FIGUREN

265

uitbeelden op de graven, als de heerlijkste uitdrukking van hun vertrouwen,


dat deze doode waarachtig nu deel had in de zegepraal, die Christus, Gods Zoon
Zelf, zoo plechtig aan het eten van zijn onsterfelijkheids-Brood had verbonden?
Wordt aldus het bestaan der symbolische afbeeldingen van de Eucharistie
op de Christengraven niet z vr de hand liggend, dat men werkelijk zich
die Christen-graven zonder deze voorstellingen moeilijk denken kan? Of ware
het logisch geweest, dat de Christenen juist, wat het eeuwig leven volgens Jesus
Christus en zijn Apostel waarborgt, aan de graven zouden hebben vergeten,
het achteloos en met onverklaarbare onverschilligheid zouden zijn voorbijgegaan ?
Het bestaan der afbeeldingen wordt uit het midden der eerste Christenheid
verklaard; zoo blijkt ook de zin dezer afbeeldingen uit hetzelfde midden.
Voorzichtigheid was in de voorstellingen gewenscht, om misvattingen en
daardoor uitgelokte vervolgingen van den kant der heidenen te voorkomen ;
Prof. Marucchi wijst in dit verband (2) op het feit der Wet van geheimhouding ,
die ongetwijfeld in dezen of genen vorm bestond. De noodzaak dwong er toe.
Doch de geschriften dier tijden laten geen den minsten twijfel over den zin,
waarin de eerste Christenheid de Eucharistische figuren bedoelde. Zij kon deze
niet anders bedoelen dan overeenkomstig de algemeene opvatting over dit
groot Liefdegeheim. Welke nu was dez opvatting ? Dlger, in zijn reeds
meer dan eens aangehaald werk De heilige Visch (3), schrijft zonder meer :
Daarover behoeft men niet meer te twisten . Het is immers zeker, dat de
eerste dwaalleeraar, die met nadruk de werkelijke tegenwoordigheid van Christus
in de H . Eucharistie verwierp, Berengarius was, in de elfde eeuw (1030). Vr
hem aanvaardde ieder, dat Christus niet enkel figuurlijk of symbolisch
of als een herinnering of door het geloof, doch zelfstandig, persoonlijk
en met heel Zijn Wezen waarachtig in het H . Sacrament aanwezig is. Zoo
min het nu mogelijk is, dat, om een voorbeeld te stellen, een zegeteeken uit de
derde eeuw een symbolische voorstelling zou zijn van de toekomstige overwinning
bij Waterloo, evenmin is het met eenige denkbaarheid mogelijk, dat symbolische
voorstellingen der Eucharistie, uit een tijd, toen geen enkel mensch, die zich
Christen noemde, aan de werkelijke tegenwoordigheid van Christus in 't H . Sacrament twijfelde, een later uitgedachte, uitsluitend figuurlijke, tegenwoordigheid
zouden afbeelden. Zij beelden dus uitsluitend de werkelijke tegenwoordigheid
uit.
Immers het beeld groeit uit het midden en het moet gezien worden, niet
met onze oogen, maar met de oogen van hen, die het maakten . Welnu deze

26

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS D E R CATACOMBEN

eerste Christenheid zag in de Eucharistie den werkelijken en niet den figuurlijken


Christus ; enkel deze werkelijkheid beeldden zij dan ook uit in hun voorstellingen. De Dictionnaire apologtique heeftde bewijzen, dat de eerste Christentijd enkel de werkelijke tegenwoordigheid van Christus in de Eucharistie kende,
opgestapeld in zulk een mate, dat alle redelijke twijfel is uitgesloten (4).
Daar staat Justinus (tweede eeuw). Dit Voedsel, geconsacreerd door de
woorden van het gebed, dat gevormd is uit de woorden van Christus Zelf,
men heeft ons geleerd, dat het 't Lichaam en Bloed van den menschgeworden
Christus is . Die woorden van Christus nu zijn de overduidelijke : Neemt
en eet, dit is mijn Lichaam en den Kelk nemend: Dit is mijn Bloed van het
Nieuwe Verbond (5). Dit is dus Zijn Lichaam, dit is Zijn Bloed. Dit .
Zonder mogelijke beeldspraak moesten zij het verstaan. Zoo had de oude Justinus
het reeds geleerd (6) ; geleerd van de nog oudere Apostelen en dezer tijdgenooten. Zoo staaft het Irenaeus, met name tegen de Gnostici, die de werkelijkheid van Christus' Lichaam in 't algemeen loochenden (7), zoo getuigt het
Tertulliaan (8) tegen Marcion, die meende, dat Christus niet in een werkelijk
lichaam mensch geworden was. Irenaeus de Kerkleeraar stelt onder mr vast :
Hoe zal het voor hen (de Gnostieken) duidelijk zijn, dat het brood, wanneer
de dankzegging wordt uitgesproken, het lichaam is des Heeren en dat de Kelk
de Kelk is van Zijn bloed, als zij niet erkennen, dat Hij is de Zoon van den bouwer
des heelals?... Zij moeten dus of wel hun meening veranderen, of wel ophouden
met offeren . Ergo aut sententiam mutent aut abstineant ab offerendo . Uit de
wezenlijke en werkelijke tegenwoordigheid van Christus in de Eucharistie besluit derhalve Irenaeus (en Tertulliaan doet dit met hem tegen Marcion), dat
Christus niet een schijnlichaam, maar een werkelijk lichaam aannam. Voor beiden
was de klaarblijkelijkheid der werkelijke tegenwoordigheid Christi in het H . Sacrament dus een vaststaand uitgangspunt voor veilige redeneering. Even zeker
is de ne werkelijkheid als de andere, men kan niet de ne aanvaarden en de
andere verwerpen.
Voor Ignatius, gestorven voor het Christengeloof ongeveer in 107 van
onze jaartelling, is dit Brood: het Vleesch des Heeren (9). Dlger geeft nog
tal van aanhalingen in 't vermelde werk (10). Overbodig hier nog te wijzen
op den H . Cyprianus en 't vizioen van Perpetua (203 en 204) of op het vers van
Paus Damasus, dat den martelaar voor de H . Eucharistie Tarcisius verheerlijkt :
Hij wilde liever sterven dan de hemelsche ledematen overleveren . Dit brood
was dus ook hm de hemelsche ledematen van Christus. Het beteekende

D E E U C H A R I S T I E IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

267

niet die ledematen, het herinnerde er niet aan, het was het. Zooals door
de kracht van het Woord Gods, Jesus Christus, onze Verlosser, is vleesch geworden
en vleesch en bloed heeft aangenomen tot ons heil, zoo is ook dit Voedsel, geconsacreerd door het gebed, dat gevormd wordt uit de woorden van Christus,
het Vleesch en Bloed van Christus Zelf (10). Volkomen even werkelijk.
Even krachtig als de Vaders getuigen de oude liturgien. De liturgische
teksten drukken hetzelfde geloof uit in de tegenwoordigheid van Christus' Lichaam
in de Eucharistie, schrijft de Dictionnaire apologtique (11). Deze liturgien
smeeken, dat het Woord moge maken van het brood het Lichaam en van
den kelk het Bloed van Christus , de priester geeft het Eucharistisch Brood
en zegt tot dengene, die het ontvangt : Het Lichaam des Heeren .
Z kent de geheele Christenheid 1000 jaar lang de Eucharistie. Z en
niet anders. Zoo beeldden dan ook de oudste geslachten der Christenheid de
Eucharistie uit op de graven : de werkelijkheid van Christus' Goddelijk Lichaam
en Bloed ; Hem Zelf, gelijk Hij werkelijk was. Iets anders uitbeelden was volslagen
onmogelijk, daar het volslagen onbekend was.
Ook zuiver menschkundig gesproken lijkt het overigens niet begrijpelijk,
waarom deze eerste Christenen de Eucharistie zoo ontelbare malen op de
graven zouden hebben afgebeeld, als zij niet aan de werkelijkheid van dit eeuwiglevenwaarborgend Brood hadden geloofd ; vooreerst hadden er dan immers
nog wel andere herinneringssymbolen ter keuze gestaan ; en vervolgens blijft
de Eucharistie enkel het middelpunt van het Christelijk bovennatuurlijk leven,
als zij de werkelijke en niet de figuurlijk-voorgestelde Christus i s ; welnu,
enkel als zij van heel overheerschende beteekenis was in 't leven der eerste
Christenheid, kan men de indrukwekkende talrijkheid der Eucharistische voorstellingen verklaren. Zeker zouden bovendien deze menschen haar niet zoo
bijna simpel op de graven hebben voorgesteld als wij zullen zien, indien zij
niet in dit Brood iets zoo bij uitstek verhevens en levenverwinnends hadden
erkend, dat de bloote uitbeelding van brood reeds een wereld van zegepralend
verschiet ontsloot voor hun geloovigen geest : Die dit Brood eet, zal leven
in eeuwigheid... Hier op dit graf... Brood... dit Brood... deze doode leeft...
Leeft door Hem...

m ^ m
De eenvoudigste en duidelijkste symboliek der Eucharistische Godsgave is
zeker wel het brood, dat door Christus zoo wonderdadig werd vermenigvuldigd.

268

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

Op deze machtige daad van den grooten Beheerscher der natuurwetten wordt
herhaaldelijk gezinspeeld in de Catacomben-figuren ; nu weer zien wij broodkorven ; dan weer zegent Christus brooden en visschen, die Hem door Apostelen
worden aangeboden ; elders trekken brooden onze aandacht, die met Christus'
monogram zijn geteekend, als om te beduiden, dat dit brood niet brood, maar
Christus is.
De geheele oudheid zag in de wonderdadige spijziging in de woestijn,
't lag ook voor de hand, een symbool der wonderdadige Eucharistische
spijziging. Ook in 't Joannes-Evangelie volgt op 't verhaal van het groote woestijnwonder de belofte der instelling van de H . Eucharistie ; en 't is merkwaardig,
gelijk Prof. Fonck aanteekent, dat enkel in dit geval Joannes op het verhaal
der andere Evangelisten terugkomt. Ook de kerkelijke schrijver uit de derde eeuw
Origenes legt duidelijk het verband. Gelijk, volgens hem, Christus, voordat
hij de wonderdadige brooden aan de menigte schonk, haar zieken genas, zoo
moet ook, wie het Eucharistisch Brood eet, eerst van de zielsziekten genezen
zijn. Zij, die nog ziek zijn naar de ziel, kunnen de door Christus gezegende
brooden niet eten , schrijft hij (12). Hij gaat als van zelf van de wonderbrooden der woestijn over op het Eucharistische. Hij onderstelt de symboliek
bekend. Ambrosius kende deze eveneens, zooals blijkt uit wat hij aanvoert
uit Paus Liberius' toespraak tot Marcellina (de Virg. L . 3. C. 1) ; deze symboliek
treft ook onze blikken op sprekende monumenten uit Alexandri en Karthago
met haar scherp getuigende inschriften (13). Brood in korven, brood op schalen,
welke Christus zegent met handoplegging, gastmalen van brood en visch, meestal zeven personen als een toespeling op het maal der zeven aan het meer
van Tiberias, zijn de gebruikelijke symbolische vormen. Eerst ongeveer
terzelfder tijd 't Eucharistisch Brood, de korven met brooden en de malen ;
over 't algemeen later de wording van 't Eucharistisch Brood door 's Heeren
zegening. Dit laatste beeld treffen we op sarcophagen eerst aan in de derde eeuw.
De korven en malen in schilderingen van de tweede ; op 't eind mogelijk der
eerste eeuw sommige voorstellingen van brood, dat Eucharistisch geteekend is.
Christus zegent met de hand of raakt de korven met de roede Gods (Fig. 91-94).
Het symbool der broodvermenigvuldiging doet denken aan het woord van
Ambrosius : In de bediening der Apostelen werd de toekomstige uitdeeling van
's Heeren Lichaam en bloed voorafgebeeld (14). In alle Catacomben treft men
zoo vaak deze wonderdadige broodvermenigvuldiging aan, op zoo opmerkelijk
veel sarcophagen wordt zij herinnerd, dat geen oogenblik twijfel kan bestaan aan

DE

EUCHARISTIE

IN

DE

CATACOMBEN-FIGUREN

269

de zeer groote vertrouwdheid der eerste Christenheid met deze zinnebeeldige


opvatting van het groote wonder uit de woestijn.

Flg. 242. Dezelfde voorstelling.

Flg. 244. Mand met

Eucharistisch brood.

De eerste voorstelling (fig. 241) is van de sarc. 161, een zeldzaam mooi
bewerkt stuk uit de derde eeuw ; 6 korven op den grond ; n is vervangen
door de schaal met brood, die een leerling ter zegening aan Christus aanbiedt.
Een andere leerling reikt Christus de schaal met 2 visschen toe. Math. X V en

270

HET

CHRISTELIJK

GETUIGENIS D E R CATACOMBEN

Mare. VIII gewagen van 7 brooden. Mogelijk wordt ook in deze 7 korven herinnerd, dat de Machtige Gods de paar brooden en visschen z vermenigvuldigde,
dat er 7 korven restten (Math. xv. 37, Mare. vin. 8). Zoo werkt eveneens Gods
Almacht in de Eucharistische vermenigvuldiging... Door handoplegging
zegent Christus. Over deze handoplegging straks nader. Het beeld van
Fig. 242 is een stuk van sarc. 104
uit 't museum van Lateranen, vierde
eeuw. Het Eucharistisch brood, gewrocht door de oppermacht van Christus, spijst even wonderdadig den
mensch als 't brood der woestijn eenFig. 245. Evelriste.

maal verzadigde de Joden, doch,


die het laatste aten, stierven ; dit
Eucharistisch Brood spijzigt ten
eeuwigen leven.
Het kruis op de brooden
ontbreekt nooit. Ook niet op deze.
Afbeelding 244, uit het plaatselijk museum van Callixtus, U. 4.
derde eeuw, geeft in een der
brooden (het meest rechtsche)
het monogram van Christus ge-

Flg. 246. Stuk van sarc. 59672 uit Klrcher.

grift te zien, zooals dit was na


Constantijn. Het stuk is van marmer en de inkerving dezer symboliek dus
bewust en opzettelijk.
Het doet werkelijk ontroerend aan, als men in de Catacombe van Priscilla
in het alleroudste gedeelte, uit 't begin der tweede mogelijk nog der eerste eeuw,
in een nauw gangetje onder tegen een muur, de kleine grafplaat van Evelriste
ontwaart (Fig. 245). Enkel een naam ; links het anker, 't Kruis der hoop, en
rechts Brood met Christus' monogram. Als dit geen verheven symboliek is,
is het waanzin. Dwaas ook, in deze onderstelling, wat het volgend beeld voorstelt

DE EUCHARISTIE IN DE CATACOMBEN-FIGUREN

27I

(Fig. 246), genomen van een kunstig bewerkte sarcophaag uit de derde eeuw.
De brooden zijn, in diepe kerven, met Christus' monogram vr Constantijn
geteekend ; zij staan onder tegen de tafel, waaraan een symbolisch maal wordt
gehouden. Onloochenbaar opzettelijk en met klare bedoeling is dit monogram
in de brooden gegrift: het brood, dat hier wordt geboden, is Christus, zegt het
beeld.
Welk een simpel grafstuk biedt
Fig. 247 aan!... Enkel brood op de marmerplaat. Is de symboliek te ontkennen ? Zegt deze steen niet met roerenden eenvoud : Deze leeft over den

Flg. 247. Grafsteen in Prlscllla.

Flg. 248. Daniel's wonderbeeld.

dood heen door dit Brood ? 't Stuk is uit galerij M . van Priscilla, tweede eeuw.
En 't volgende beeld (Fig. 248) is nog gedurfder. Habacuc brengt aan Danil in
den leeuwenkuil, beeld der levens verwinning na den wreeden levensstrijd,
- niet, wat in Gods Woord staat aangeduid (Dan. xiv 32 en 36) moes en
brood , maar hij houdt Danil het Eucharistisch Brood vr ; het beeld is als
een profetie en waarborg van hooger zegepraal, in kracht van Christus' onsterfelijk Lichaam en Bloed, voor de persoon, die rustte in de sarcophaag. Het
stuk staat in Callixtus, gebied van Eusebius en is uit de derde eeuw. Deze verwon in kracht van Christus, gelijk Danil in Gods kracht verwon . Klaar, sprekend
en waar.

m
Dat de Visch, de Groote, Onsterfelijke, in Eucharistisch verband van
zelf voor den geest ging rijzen, waar de wonderdadige visch aan de menigte

272

HET

CHRISTELIJK

GETUIGENIS

DER

CATACOMBEN

werd uitgedeeld, omdat de Groote Onsterfelijke Visch, Christus Zelf, de Zijnen


overmoeid met Zijn eigen Zelf voedt, wien zal het bevreemden ? Deze Groote
Onsterfelijke Visch was den eersten Christenen, door de Eucharistie, hooger
hemelsch Leven. Dlger haalt in zijn standaardwerk tal van Vaders en kerkelijke schrijvers uit de alleroudste Christelijke tijden aan, die de Eucharistie
noemen het Leven 1 en ik geef hun het leven en Hem gaf de Vader het
leven in zich te bezitten en wie dit Brood eet, zal leven in eeuwigheid . De
Zijnen heeten bij Abercius het hemelsch geslacht van den Goddelijken Visch .
Doch hoe kan men van iemands geslacht zijn, als men van hem het leven niet
ontvangt ? Ontvangt men dit echter van den onsterfelijke, men deelt dit
onsterfelijk leven. De Christus-Visch is dan het groote, duurzame onderpand.
Zoo roept de nabestaande in Priscilla de dierbare Maritima na : Gij hebt het
zachte licht niet verloren, want met U is de Visch, de immer onsterfelijke .
Zoo getuigt ook op dien heerlijken steen uit Priscilla, dien Wilpert met Pio
Franchi de Cavalieri ontcijferde, het meisje (of de vrouw), die daar rust, dat
zij met Christus is van hetzelfde geslacht (ik ben van Uw geslacht ) en
zij is door zijn genade gezegend en draagt het aan
God gelijke geschenk, de
gave, die aan God Zelf gelijk is. Wat is dit anders dan
de geslachts-eenheid met den
onsterfelijken, Goddelijken
Visch ? De eenheid, die Hij
inde kleine vischj es bewerkt
door de mededeeling van
zijn Goddelijk Leven, 't Leven van den Grooten Visch ?
De Visch der Levenden

Fig. 249. Visch en vogel uit

Priscilla.

Flg. 250. Ichtus Zoontoon. (Visch der levenden).

DE EUCHARISTIE IN DE

CATACOMBEN-FIGUREN

273

is Hij in volle werkelijkheid, door het Eucharistisch voedsel, dat Hij zelf is.
Fig. 249 zegt: De ziel is in de eeuwigheid blij opgegaan door de kracht van
den Goddelijken Visch. Fig. 250 vraagt geen verklaring meer:Ichtus Zoontoon,
dat is uit het Grieksch vertaald: Visch der levenden . Men vergelijke Fig. 118.
Beide afbeeldingen zijn uit de tweede eeuw.

Flg. 251. De broodkorven en de visch uit Lucina (2 eeuw).


le

Op de muren van het groot cubiculum, beter gezegd een crypte in


Lucina, oudste deel van Callixtus uit de tweede eeuw, bemerkt men onmiddellijk
de beroemde voorstelling, die onder Fig. 251 staat afgebeeld. De geheele crypte is
in stijl van Pompejus' tijd gehou-

Fig. 252. De linksche visch afzonderlijk.


Het Christelijk getuigenis der Catacomben.

Fig. 253. Tafeltje en broodkorven.


18

274

HET CHRISTELIJK

GETUIGENIS DER CATACOMBEN

ons meedeelt het gebruik der eerste Christenheid, voor zieken en afwezigen het
Eucharistisch Brood in korven mee naar huis te nemen ? Zouden dan ook de
korven niet overal symbolisch bedoeld zijn en met dit korvenbrood niet het
Eucharistische worden beduid ?
Door het vlechtwerk heen ziet men een fleschje met rood vocht. Ter herinnering stellig aan den wijn, die werd Christus' Bloed. De Groote Visch ligt er
bij, als n geheel vormend met de Eucharistische symbolen.
De volgende afbeeldingen vragen, lijkt mij, evenmin verklaring meer.
Over het tafeltje (Fig. 253), een drievoet, aanstonds. Op het tafeltje ligt
een visch. Het beeld is uit de tweede Sacr. Kapel ; 't werd nog onlangs gereinigd
en is nu goed zichtbaar in het plafond. De symboliek spreekt voor zich zelf. Ook
deze doode veilig bij God, want hij of zij was door de Eucharistie van goddelijk,
onsterfelijk geslacht...

Flg. 254.De teen van Aegrllh (2 eeuw).

Flg. 255. Grafplaat uit S' Hennes (3- eeuw).

Op Aegrilius' steen (Fig. 254) : visch, anker, Brood met Christus' Monogram
vr Constantijn. De kleine visch gered door Kruis en Eucharistie, of de Groote
Visch, die door Kruis en Levens-Brood hem of haar, die hier rust, het eeuwig
leven waarborgt. Het stuk is uit Priscilla. Op de grafplaat uit de Catacombe van
S* Hermes (Fig. 255) zwemmen de kleine vischjes onder het Eucharistisch Brood,
dat met Christus' monogram (van vr Constantijn) is geteekend. Zij leven onder
het onderpand der onsterfelijkheid ; die hier rust heeft zich dit, tot troost der
nagelaten dierbaren, verzekerd.

111

D E E U C H A R I S T I E IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

275

Een veelmaals voorkomende symboliek is ook: de kruiken (metreten)


van Cana. Om n der oude Vaders te herinneren, Cyprianus: Hoe verkeerd
zouden wij handelen, als wij, waar de Heer op de bruiloft van Cana water in
wijn heeft veranderd, omgekeerd voor wijn water zouden nemen (van wijn
water zouden maken) daar toch juist het geheim dezer gebeurtenis ons moest
aanmanen en leeren, dat in de offers aan den Heer veeleer
wijn moet worden genomen . Ligt het
ook niet vr de hand in de wonderdadige verandering van water in wijn het
beeld der nog wonderdadiger verandering
van wijn in Christus' bloed te zien ?
De eerste voorstelling (Fig. 256) is
gelicht uit sarc. 193. Mus. Lateran. vierde
eeuw. Afkomstig van S Paulus buiten
de muren. De tweede (Fig. 257) is van
sarc. 161 (zelfde Mus.), uit de vierde eeuw.
Op schilderstukken en sarcophagen staan
de kruiken vaak naast de korven (16).
Soms staan de kruiken zelfs bij een EuFig. 256.
Fig. 257.
charistisch
maal, waarover aanstonds
De kruiken van Cana
Kruiken van Cana.
meer. De beteekenis kan niet raadselachtig zijn. Brood en visch en Cana's wijn verzinnebeelden werkelijk treffend
en
sprekend Christus' groot liefde-geheim.
1

m
Dat ieder maal in de Catacomben op muren geschilderd, of in sarcophagen
uitgehouwen, nog geen Eucharistisch maal behoeft te zijn, ligt wel voor de hand.
Dat echter naast een voorstelling van het Doopsel en de toekomstige opstanding of recht daar tegenover en tusschen de symbolische voorstelling van
het Kruisoffer en de Consecratie in, een schilder met eenigen smaak en met de
allergeringste gedachte aan eerbied voor de wijding der plaats, laat mij slechtweg
mogen zeggen : een soort familiemaal zou hebben afgebeeld, waarop dan nog
wel de hoofdpersoon der tafel een allerzonderlingste houding zou hebben aangenomen, die bij een familiemaal volstrekt geen pas geeft, terwijl bovendien op
de feesttafel niets te zien is dan brood en visch en een allereenvoudigste beker,

276

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

lijkt deze onderstelling niet op bedroevend gemis aan begrip van de plaats,
waar men staat ? Lijkt dit niet op gewild tegenspreken van vr de hand liggende
waarheid ? Malen, die geen de minste teekenen dragen, dat zij symbolisch bedoeld
zijn, behoeven niet symbolisch te worden verklaard ; malen, die geen Eucharistisch symbolisme openbaren, moeten niet als Eucharistisch symbolisme worden
opgevat. Doch wederkeerig voelt men het gewrongene in de ontkenning, om
daar, waar klaarblijkelijk symbolisme wordt ingezet, over deze duidelijke symbolischeXtrekken heen te zien en tot eiken prijs vast te houden aan het totaal
misplaatst familiemaal op het stemmingrijke Christengraf.

Fig. 258. De Broodbreking in de Capella Oreca. Grleksche kapel (2" eeuw).

Het kan niet in de gedachte rijzen, hier saam te vatten, wat Wilpert, na de
ontdekking van het stuk, dat wij onder Fig. 258 aanbieden, daarover schreef
in een afzonderlijk boek van over de honderd bladzijden : Fractio Panis . De
Rossi, toen hij met Wilpert, na de ontdekking van het schderstuk, de Grieksche
kapel'bezocht en t aanschouwde, greep Wpert's hand en sprak onder de diepste
ontroering : Dit is de kroon op de archeologische vondsten . Inderdaad.

DE

EUCHARISTIE

IN

DE

CATACOMBEN-FIGUREN

277

De man, die aan 't hoofd der tafel zit, is de persoon, waar blijkbaar reeds
Clemens in zijn brief aan de Corinthirs op doelt (17), als hij er op aandringt,
dat het de Hoogepriester en de priesters zijn, die de offers opdragen. Hun plaats
is bij het offer. Zij dragen het op.
Tertulliaan (18) schrijft: Wij nemen de Eucharistie van geen ander dan
van den voorzitter aan . Deze voorzitter, de prostoos der broeders, is de
Bisschop. Dat zegt ook klaar en duidelijk de H . Ignatius in zijn brief aan die

Flg. 259. Boven : Eucharistisch

maal In de 6"* Sacramentskapel; (3

ae

eeuw) ; onder : de Fractlo panls .

van Smyrna : Gescheiden van den Bisschop mag niemand doen, wat p de
Kerk betrekking heeft. Voor geldig houde men enkel di Eucharistie, welke
zich voltrekt onder de handen van den Bisschop of van hem, die van dezen
opdracht ontving (19). Hij zit derhalve aan 't hoofd der tafel. Hij zit vr,
hij is de voorzitter, in het Grieksch : prostoos .
Eigenaardig is zijn houding op het schilderstuk. Hij breekt iets. Zooals
men, om iets sterks te breken, de armen voor zich uit strekt en zich schrap zet.
Z deze voorzitter . Hij breekt. Hij breekt brood. Brood heeft hij ter hand.
Maar vraagt de Apostel niet: Het brood, dat wij breken, is het niet de deelneming aan het lichaam des Heeren ? (20). Lezen wij niet van de eerste Christenen, dat zij eendrachtig waren in de leer en de gebeden en de breking des broods?

278

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS

DER CATACOMBEN

en dag aan dag... braken zij brood huis aan huis , dat is, dag aan dag vierden
zij de Eucharistische geheimen in de huizen der getrouwen? (22) Kwamen te
Troas niet de Christenen samen, om te breken het brood (23).? Brak Christus
Zelf niet het brood en herkenden de leerlingen van Emmaus Hem niet in het
breken des Broods (24).? De (klasis artou ) breking des broods, was een

Flg. 260. Eucharistische malen uit de 2- en 3" Sacramentskapel (2 eeuw).

liturgische term, waarmee de Christenheid vertrouwd was. Het boekje, de


leer der Apostelen (80-90), schrijft voor het volk : Op den dag des Heeren,
op uw bijeenkomst breekt het brood en dankt, nadat gij uw zonden hebt beleden, opdat Uw offer rein zij (25). Niet anders dan de H. Ignatius tot de
Ephesirs : Gehoorzaamt in onverstoorbare onderwerping uw Bisschoppen, uw
geestelijkheid, en breekt n brood (26). De op 't eerste oog onverklaarbare
houding van den voorzitter der tafel is nu duidelijk: de bisschop breekt brood,
het is een Eucharistisch maal. Vandaar ook op tafel een kelk. En niets anders

D E E U C H A R I S T I E IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

279

daar met den kelk dan brood en visch. De kunstenaar gaf dus niet enkel een
symbool van een Eucharistisch maal, doch hij stelde de zaak zelf voor. Daarbij
voegde hij echter symbolen, om zijn onderwerp scherper te doen uitkomen...
Door de toevoeging van de twee visschen en de vijf brooden en de zeven korven
naast de tafel, heeft hij de voorstelling z duidelijk als een Eucharistisch maal
gekenschetst, dat iedere twijfel is uitgesloten (27). Hetzelfde geldt zonder
twijfel voor de schilderwerken, die ongeveer in denzelfden tijd (of iets later)
ontstonden en die allerminst in de omgeving passen, waarin men ze aantreft,
als men ze bloot als feestgelagen wil aanzien. Zelfs laten zij dit in zichzelf niet toe.
Wij geven op n plaat (Fig. 259) de beide malen. Men vergelijke. Is de
geheele voorstelling niet treffend overeenkomend ? Ook het beeld uit de zesde
Sacramentskapel sluit de eenzijdige verklaring feestmaal uit. Niemand houdt
een feestmaal speciaal met brooden wijn. Niemand plaatst bij een feestmaal
naast de tafel korven met brood. Van een gewoon feestmaal heeft deze voorstelling
dus niets.
Hetzelfde geldt voor de volgende afbeelding. (Fig. 260).
Haar omgeving komt ter sprake in 't volgende hoofdstuk. Nu mag aandacht
worden gevraagd voor het zoo dikwerf terugkeerend zevental aanzittenden in deze
voorstellingen. Men ziet er terecht een toespeling in op de zeven van 't meer van
Tiberias. Christus vroeg geen spijs, maar gaf deze. Jezus neemt 't brood en de
visch en geeft ze hun (28). Zoo geeft Hij ook in de Eucharistie. Twee visschen

Flg. 261. Stuk van sarc. 59672 Klrcher.

Flg. 262. Stuk van sarc. 67790 Klrcher.

28o

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

maal, waarin overigens menschen zoo kalm om een tafel zijn gezeten, waarop
twee visschen en vijf brooden, is het niet een bespotting ? Deze voorstelling is
symbolisch of, op een graf, is zij dwaas.
Het symbolische in Fig. 261 is weder in 't oog springend. De brooden staan,
iets volkomen ondenkbaars bij een gewoon feestmaal, tegen de tafel aan. De
vorm der tafel geeft haar den naam van signa-tafel . De brooden zijn nog
wel met het monogram van Christus geteekend. Op het volgend marmerstuk
(Fig. 262) nemen de aanzittenden een houding aan, die eerder contemplatief is.
Een maal is het overigens niet, als menschen aan tafel gaan uitsluitend om

Flg. 263. Maal van een sarc. uit Priscilla ; naar San Chrlsogono overgebracht.

brood te eten. Waarom zou men dit ook in marmer afbeelden ?... Onnoodig aan
te dringen op het klaarblijkelijk symbolische.
De bijteekening van Fig. 263 is van Wilpert. Men ziet, dat ze juist is. Links
de doop van Christus door Joannes den Dooper. Zooiets als gedoopt worden,
geschiedt nooit naast een feesttafel. De gasten nuttigen ook weder enkel brood met
kruisjes. De rechtsche bijgeteekende figuur is niet onwaarschijnlijk ; spijtig, dat
dit stuk ontbreekt in de werkelijkheid. Symbolisch is deze voorstelling ongetwijfeld. Brood en visch.
Fig. 264 laat ook geen twijfel toe nopens zijn zinnebeeldig karakter. Weder
niets dan brood, gekruist natuurlijk. Was het werkelijk de moeite waard een z
simpel maal van enkel brood uit te beitelen ? Een feestmaal gelijk er volkomen
nooit wordt aangeboden of gehouden ? Maar 't is het hooger feest van het hemelsch
Christus' Brood, het zielefeest der Godsliefde van den Grooten Onsterfelijken
Visch, die onder broodgedaante geeft zich zelf om de Zijnen te maken van Zijn
geslacht, te verzadigen aan zijn onsterfelijkheid.

DE EUCHARISTIE IN

DE

28l

CATACOMBEN-FIGUREN

Flg. 264. Maal van een sarc. uit Museum Chlaramontl. Mus. Later. XXIV (3 * eeuw).
1

111
Dat de eerste Christenheid het Offer opdroeg van het Nieuw Verbond is
in den laatsten tijd, door het standaardwerk van Braun : Der christliche Altar ,
onloochenbaarder geworden dan ooit. In de eerste dertig bladzijden heeft deze
schrijver talrijke bewijzen in 't licht gesteld, die aantoonen, dat de oudste
Christenheid het altaar, het werkelijk en eigenlijk altaar, heeft gekend. Zoo
wordt het onwetenschappelijk, te loochenen, dat zij kenden het Offer. Tot het
Christendom gekomen uit Jodendom en heidendom, die beiden een eigenlijk
altaar voor hun eeredienst bezaten, daar zij eigenlijke offers opdroegen, kunnen
Justinus, Tertulliaan, Origenes, Ignatius van Antiochi, om nog te zwijgen
van den H . Paulus, niet aldus, als de meest gewone zaak ter wereld gesproken
en geschreven hebben over het altaar, het altare , het thysasterion , de
ara des Heeren, zelfs over het altaar der Eucharistie en over de trapeza
(drievoettafeltje) en de mensa (tafel) des Heeren , als niet een werkelijk
altaar bij hen bekend was. Maar op een werkelijk altaar wordt een werkelijk
offer opgedragen (29). Het altaar des heils , het altaar van God , het altaar
der smeeking , zijn uitdrukkingen uit dezen Christentijd, en zijn in het vraagstuk
van de allerhoogste beteekenis. Niet echter, gelijk van zelf spreekt, van het

282

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

altaar zelf, maar van het Offer, dat er op wordt opgedragen, ontvangen deze
uitdrukkingen haar werkelijke waarde, door het offer komen zij ten volle tot haar
recht. Het altaar op zich zelf is leeg en koud. Het altaar wacht bezieling en
werkelijkheid van het Offer, dat er van omhoog gaat naar God. Zoo hebben de
eerste Vaders derhalve overduidelijk het altaar gekend, als de door het Offer
levende huldiging van den Koning en Heer der Christenen.
Dat dit Offer voorts het Eucharistisch Offer was, blijkt duidelijk uit den
eersten Corinthen-brief van den H. Paulus. Is de kelk der zegening, dien wij
zegenen niet de deelneming in het Bloed des Heeren ? Is het brood dat wij
breken, niet de deelneming in het Lichaam des Heeren (30) ? Vandaar : Wij
hebben een altaar, waarvan zij niet mogen eten, die het tabernakel bedienen
(31) . Gij kunt niet deelnemen aan de tafel des Heeren en de tafel der duivelen
(32) . Omdat deze tafel het agion (heilige), Christus Zelf droeg en, wie van
deze tafel nuttigde, nuttigde den Heilige Gods. God heeft geen deel met de
duivelen, evenmin past dit hun, die eten van het maal, waarin God zelf wordt
genuttigd.
Dat is het groote Offer, waartoe, volgens de oude Didache , dat is, leer
der Apostelen (80-90) de Christenen zich den eersten dag der week moesten
vereenigen (xiv. 3). Op den dag des Heeren, op Uw bijeenkomst, breekt het
brood en dankt ( eucharistesate ) na Uw zonden te hebben beleden , en
dit wordt aangedrongen met beroep op den tekst uit Malachias : want op
alle plaats zal geofferd worden en een rein offer aan Mij worden opgedragen
(33) . En dit zou immer geschieden van den opgang der zon tot haar ondergang ;
wat wl van het Eucharistisch Offer, doch niet van het Kruisoffer kan worden
gezegd
Dat is het Offer, 't welk door Clemens van Rome, derde opvolger van
Petrus, in zijn brief aan de Corinthirs (34)
verband wordt gebracht met
de Offers van het Oud Verbond; dat is het offer, 't welk sterk uitkomt bij Justinus, waar deze geleerde en heilige der tweede eeuw op het Offer-karakter wijst
der Eucharistie (35), waar ook hij de profetie van Malachias toepast ; zoodat
duidelijk blijkt, dat hij, waar hij in zijn Apologie getuigt, hoe de Christenen
enkel het gebed en de Eucharistie als Offer kennen, allerminst het Offer zelf
doch enkel het bloedig offer der Joden en der Heidenen uitsluit (36). Van dit
Eucharistisch werkelijk Offer geeft dezelfde Justinus, in het eerste boek van
zijn Apologie, in de groote trekken de liturgie aan (37).
Zonder de minste verwondering te wekken komen dan ook, toen, na Coni n

D E E U C H A R I S T I E IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

283

stantijn's zegepraal, de Christenheid haar eeredienst breeduit God ter eere kon
gaan vieren, de Sacramentaria der vierde eeuw, de Apostolische Constituties ,
de werken van Ambrosius, van Cyrillus, van Jerusalem in West en Oost de
liturgien openbaren in den vorm, waarin wij deze nu kennen. Het was enkel de
levensopenbaring der liefde, de door het nieuwe leven opgestuwde kracht, die
de bloesempracht joeg uit de frissche, sappige plant. De Christenheid wist,
dat nu de gloriedag was geboren voor haar grooten Koning, wien te eeren met
Offerpracht en Offerheerlijkheid de taak is van Zijn dankbaar, redelijk schepsel.
Zij vond zich volkomen in den gedachtengang van Cyrillus van Jerusalem
(38) en van Cyprianus (39), dat Christus de Hoogepriester blijft in het Eucharistisch Offer en de priester daarom aan 't altaar doet wat Christus deed, te
Zijner gedachtenis, omdat hij offert in Christus' Persoon. Zij vond zich in
het denkbeeld, dat derhalve het Eucharistisch Offer niet een aanvulling is van
Calvari (hoe dwaas lijkt dit overigens !) doch een door Christus Zelf gewilde
voortzetting en een toepassing der vruchten van dit n en algenoegzaam Offer ;
en deze Christenheid was overtuigd, dat de Kerk van Christus k in dit hoogst
belangrijk geloofspunt evenmin verstoken was van Gods Geest als in de overige,
dat dus het Eucharistisch Offer in de pracht van zijn eeredienst aangenaam
was aan God en vruchtbaar voor de menschheid.
Zoo stond derhalve het machtig lijdensdrama van Calvarie, door de herhaalde
mystieke voortzetting in het Eucharistisch Offer, voortdurend den Christenen
vr den geest, en juist in de bange tijden der vervolging en belaging, eeuwen
lang, moest het hun voor den geest komen bij de graven hunner dierbaren,
en in hun symbolische voorstellingen als van zelf een plaats gaan innemen onder
de Catacomben-figuren.
Onafhankelijk dus zelfs van de stellige feiten, die bewijzen, dat op vaste
tijden, namelijk op de sterfdagen der geloovigen, de jaargetijden der sterfdagen
en de jaardagen der martelaren, in de Catacomben het Eucharistisch Offer
werd opgedragen, onafhankelijk zelfs van deze diep ontroerende plechtigheden
in dit ondergrondsche doodenrijk, kan het telkens voorkomen der Eucharistische
afbeeldingen, die het groot Eucharistisch Offer der H . Mis herinneren, niet
enkel niet bevreemden, maar deze zijn uitsluitend verwonderlijk voor wie,
ofwel niets begrijpen zou van de beeldende kunst als openbaring van zieleleven
op de graven, f wel de allerhoogste, en albeslissende beteekenis van het E u charistisch Offer voor de Christenheid miskennen of ontkennen zou.
Zoo machtig en indrukwekkend zijn echter de bewijzen door de Rossi,

284

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS D E R CATACOMBEN

Wilpert, Kirsch, Marucchi, Dlger en anderen aangevoerd, om vast te stellen,


dat zeer zeker in de Catacomben op vaste tijden het Eucharistisch Offer werd
opgedragen, dat dit feit eenvoudig niet te loochenen valt (40). Maar dan valt
evenmin te loochenen, dat dit groot gebeuren, juist in die omgeving, juist daar
bij de graven dikwerf der martelaren heel de ziel moest aangrijpen, al haar
diepste roerselen in beweging moest brengen, eindeloos mr nog dan thans
geschiedt, eeuwen later, als men daar in die stille doodenstad, diep onder den
grond den geslachtofferden God van Calvari onbloedig, ja, maar in volle heerlijke werkelijkheid opdraagt aan den Vader voor de zonden der wereld, Hem
weer aanbiedt tot zoen en dank aan de Godheid voor de ondankbare boosheid
der menschen. E n toch zal geen priester zeggen, dat hij daar het Offer opdroeg
zonder de diepste ontroering te ervaren, en gn leek, dat men daar het Eucharistisch Offer kan zien opdragen, daar het Eucharistisch Offer kan nuttigen,
zonder in de ziel een huiver te ontwaren van eerbied, van hooger, schier hemelsch
geluk...
Zou dan de fijngevoelige kunst der eerste Christenheid dit zoo heftig de
ziel aangrijpend gebeuren niet hebben meegevoeld, zou zij het niet hebben
uitgebeeld op de graven ?

11

Het eerste beeld (Fig. 265) geeft den beker weer, die op de tafel staat van
Fig 258. De volgende figuur (266) stelt een beker vr, gevonden in 't Coem.
majus. Mogelijk ook voor het Eucharistisch Offer gebruikt. (Museum Vatic). Hij is
van gekleurd glas, eenigszins geslepen en gegolfd.
De uitspraak van den H . Augustinus mag nog gelden, dat de geschiedenis
van Abraham's Offer zoo dikwerf met lof is verhaald, z vaak is uitgeschilderd,
dat het ooren en oogen moet treffen van wie het zelfs zouden willen loochenen
(41). Wij treffen het beeld ontelbare malen in de Catacomben-monumenten aan.
Meer ja in marmer op Sarcophagen, dan op de muren der Catacomben in schilderwerk, doch ook daar meer dan eens en soms in sprekend verband. Z zonder
twijfel hier. Afbeelding 267 staat, in de Grieksche kapel, geschilderd onder
de aanbidding der Wijzen (fig. 127) naast het Eucharistisch maal der broodbrekingTegen den boog, die de twee ruimten der kapel verdeelt, ziet men den goddelijken
Christus met Zijn Moeder, en daaronder Zijn Offer ; in de groote crypte de hoogere

DE

EUCHARISTIE

IN

DE

CATACOMBEN-FIGUREN

285

degom der ziel, de H . Communie,


gesymboliseerd in het zooeven beschreven grootsche liefdemaal (Fig. 258).
Was Abraham's Offer symbool van Christus' Offer, Isaac was voorafbeelding
van Christus. Z vat hem de H . Paulus op in Zijn brief aan de Galaten (42),
z kenden hem Clemens Romanus in zijn Corinthen-brief, Melito van Sardes,

Flg. 267.

Abraham's offer als symbool. Grieksche kapel (begin der 2" eeuw).

Flg. 2 6 8 . Abraham's offer. Sarc. 174.

286

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS D E R CATACOMBEN

Irenaeus, Tertulliaan om van andere kerkelijke schrijvers te zwijgen. Klaar


zegt het Melito van Sardes : Christus heeft geleden, Isaac leed niet; hij was
enkel een voorafbeelding van Christus' toekomstig lijden (43). Kernachtig ook
Irenaeus : Abraham volgde met groot geloof het bevel van Gods woord op
en gaf met blij gemoed zijn eerstgeborene ten offer aan God ; opdat 't God mocht
behagen, voor geheel zijn nageslacht Zijn Eengeboren Zoon tot onze verlossing
te geven (44). Zinnebeeldige voorstelling, ja, doch deze lag vr de hand, daar de
oude kunstenaars, boven werd 't reeds
herinnerd, nooit het ter dood brengen
zelf in de werkelijkheid weergaven.
Het Eucharistisch Offer, verzinnebeeld in de Broodbreking, Fig. 258,
drong door zijn wezenlijk verband met
het bloedig Kruisoffer, als van zelf in de
Grieksche kapel bij de Broodbreking
een voorstelling van het Kruisoffer op.
Naast de Fractio Panis ( Breken des
Broods) staat derhalve heel natuurlijk
het Offer van Abraham.
Figuur 268 is een der zeer talrijke sarcophaag-figuren van Abraham's offerande.
Fig. 269. Voorstelling der Consecratie.

Figuur 269 is uit de derde Sacramentskapel en staat eenig in de geheele Catacomben-symboliek.


Marucchi, Epigrafia (45), Braun, in zijn aangehaald werk (46), Wilpert,
in de Malereien der Sacramentskapellen (47), wijzen er op, dat de oudste
vorm der altaren het draagbare tafeltje was. De mensa (tafel) des Heeren,
waarvan Paulus gewaagt, was een echt tafeltje. Braun geeft documenten aan,
waaruit zonneklaar blijkt, dat, voor het Eucharistisch Offer, het altaar werd
aangedragen. Daarom vindt men, volgens dezen deskundige, ook geen overblijfselen van altaren in de Catacomben, daar zij van hout waren en derhalve
in eeuwenloop zijn vergaan (48). Het tafeltje op Fig. 269 afgebeeld, geeft, volgens
hem, de oude trapeza (drievoet) zeer goed weder, den drievoet, die als altaartafel diende voor het Offer. De man in het wijde Pallium, den mantel, waarin
Christus ook staat in de nabije tweede Sacramentskapel van Callixtus, zegent het
brood met de hand, wat het oude gebaar der Consecratie is. Zelfs Schultze erkent,

D E E U C H A R I S T I E IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

287

dat de ritus, volgens welken de dienstdoende geestelijke in de Kerk de Consecratie


voltrok, uit de figuren duidelijk de zegening blijkt te zijn (49) ; de Rossi, Wilpert,
Dlger twijfelen hier ook geen oogenblik aan. Hier staat dan de Consecratie
op het oogenblik van het Consacreeren zelf in een levendige handeling vr oogen.
De consacreerende Priester draagt de kleeding, waarin wij Christus zien in
de daarnaast gelegen kapel; zoo wordt vernuftig verzinnebeeld, dat de Priester
consacreert in Christus' Persoon, slechts Christus' plaats bekleedt ; Christus is
de eigenlijke Offeraar.
Deze Eucharistische handeling heeft het glorieus gevolg, 't welk naast de tafel
wordt uitgebeeld in de vrouwefiguur. Of deze Orante symbool der geheele Kerk
zij, in kracht der Eucharistie eeuwig overwinnend in haar hemelsch geslacht,
dat omhoog bidt voor de strijdende Kerk op aarde, of de gewone Orante ,
dat is de ziel der afgestorvene, die in de eeuwige zaligheid triumfeert en daar
bidt voor haar dierbaren op aarde, in beide gevallen beeldt deze triumfantelijke
figuur uit, wat de oude didache (leer der Apostelen) vaststelt : Heer, gij
hebt ons door Uw Zoon geestelijke spijs en drank ter genieting gegeven en het
eeuwige leven verleend (50). Zoo schreef ook later Ignatius aan die van Smyrna :
Zij, die het Godsgeschenk (de Eucharistie) weerspreken, gaan in hun twisten
te gronde. Het liefdemaal vieren zou hun heilzaam zijn, opdat zij op mochten
staan (51).
Deze diepe symbolische beteekenis gaat niet enkel niet te loor, zij wordt
integendeel nog aangezet, indien, wat sommigen meenen, deze voorstelling,
in het gebaar van den Priester, beteekent: het nemen van het Eucharistisch
brood om het ter nuttiging anderen uit te reiken. Hoe men des Priesters gebaar
verklare, altijd rijst hier voor onzen geest het onsterfelijkheids-Brood met zijn
onvergankelijke, hemelsche vrucht; altijd die grootsche Eucharistie, ons volgens
Ignatius gegeven, als artzenij ter onsterfelijkheid (51), de Eucharistie, door
Irenaeus verheerlijkt als de hoop der opstanding ten eeuwigen leven (52).
Niets kon het groot doodenrijk der Catacomben met blijer en troostrijker
heugenis vullen, niets kon in nood en dood deze Christus-getrouwen krachtiger
opvoeren naar de sfeeren der levensviktorie dan de in allerlei symbolische vormen
staag op de graven hen bemoedigende Eucharistie : het eeuwig leven hunner
dooden, de onsterfelijke verwachting hunner levenden.
Gij, die hier slaapt den slaap van 't Christengraf; hoort Christus' woord:
Ik leef... wie Mij eet zal leven door Mij .
Zoo klonk hun triomfantelijk het Eucharistisch getuigenis der steenen.

VII. S A M E N G E S T E L D E

VOORSTELLINGEN

IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

Een ingewikkeld, door n groote gedachte beheerscht, geheel wordt in


zijn omvang en samenhang niet begrepen, tenzij men eerst aandacht wijdt
aan de onderdeden.
Met dit karakter van ons logisch saamvoegend en afleidend verstand trachtte
dit boek rekening te houden. Vooraf ging de ontleding der op zichzelf getuigende
stukken ; van deze bleek, in treffende graffiguren, een waarachtige apologetiek
uit te gaan.
Maar k in harmonischen samenhang getuigen de stukken der Catacomben.
Hier geldt het denkbeeld uit Bossuet's beschrijving van Gods grooten
scheppingsdag : E r is in de orde een afzonderlijke schoonheid, die niet in de
afzonderlijke deelen wordt gevonden .
De beschouwing der Catacomben-afbeeldingen in hun samenhang moge
dan het logisch besluit van dit boek zijn. Als een rijpe vrucht valt dit besluit
ons ongedwongen en als spelend in den schoot.
Zij ontgaat, ja, aan wie ook de idee der onderdeden ontging. Wie meent,
dat een sarcophaag verklaard is, met te zeggen : Rechts een man aan een
rots en daarvr twee anderen, die voor deze rots knielen ; daarnaast n man
met een staf en naast dezen twee anderen, waarvan er n de hand op den arm
van den eerste legt , en zoo verder, wane ook, dat hij een doek van Ruysdael
heeft verklaard , met te zeggen : Dikke boomen en dunne boomen, een sloot,
een laan en zand .
De verklaring vangt eerst aan, waar de inhoudsopgave eindigt.
Kunstenaars worden immers voorgelicht door een idee, die hun technisch
werken leidt. Deze idee achterhalen, is eerst het kunstwerk verstaan. Is dit
altijd waar, het is heel bijzonder waar van symbolische kunst, gelijk vanzelf
spreekt.
Er is w d een school die dit loochent, de reden zij daargdaten een

SAMENGESTELDE VOORSTELLINGEN IN DE CATACOMBEN-FIGUREN

289

school, die zich wil houden aan de nuchtere waarheid , want de waarheid,
heet het, is toch altijd schooner dan de fantasie . Dit is echter ondoordacht
woordenspel. Immers is stellig de waarheid schooner dan fantasterij en onnatuur,
maar er is even stellig een waarheid, die niet tegenover de fantasie moet geplaatst,
maar die juist mede uit waarachtige fantasie is geboren ; deze waarheid is die
der kunst. Een kunstwerk wordt miskend, verwrongen en ontaard, als men het
buiten de fantasie wil verstaan.
Gelijk Hugh Benson opmerkt: een symphonie van Beethoven kan niet
nuchter uit geluidstrillingen worden verklaard en de schoonheid eener bloem
niet nuchter uit chemische formules. Evenmin een monument, dat een kunstgedachte bergt. Heeft nu de kunstenaar zijn idee in een groep belichaamd, dan
zal ook dit geheel in zijn harmonischen samenhang moeten worden begrepen,
of men begrijpt zijn werk niet.
E n dan eerst rijst het zuiver en waar begrip uit de kennisneming van den
zuiveren inhoud ; zoo komt het kunstwerk als geheel tot ons met zijn ziel,
gelijk het eerlijk bedoeld werd. Want het is nog ongerijmder dan voor de afzonderlijke stukken, voor deze omvangrijke schilderingen en mr nog voor deze
uit marmer geslagen beeldrijke sarcophagen te denken aan toeval. Menschen van
hoogere beschaving hebben blijkbaar aan kunstenaars deze schitterende samenstellingen opgedragen, waarin de steeds weerkeerende orde onloochenbaar is
gewild en berekend. Zulke kostbare, soms met 60 tot 70 figuren bewerkte doodskisten zijn met zorg uitgedacht, geboetseerd en volgens vaststaand plan uitgebeiteld. De idee, die ze beheerscht, is de ziel van het werk ; deze ontdekken moet
dan de inzet zijn bij de beschouwing van de groepsvoorstellingen der Catacombenfiguren. Wij zullen haar, gelijk die der afzonderlijke beelden echter enkel
verstaan uit het midden, waarin zij gegroeid is. Zooals de talrijke monumenten
in den tijd na den wereldoorlog enkel verstaanbaar zijn uit de geestesgesteldheid
der menschen dier dagen. Wie ze later z niet beschouwt, zal ze niet begrijpen.
Spontaan zijn zij uit dien geestesdrang geboren, enkel in verband met dien
geestesdrang kunnen zij worden begrepen, omdat, wat de gemoederen toen
beheerschte, daar in kleuren en steenen zich openbaart. Z moeten dan ook deze
groep-figuren opgevat, als de uitdrukking van wat aan de Christenheid, in haar
doodenrijk, onweerstaanbaar vr den geest kwam, daar heel haar ziel vervulde.
Ook voor de figuren-groepen blijft derhalve het woord waar van den historicus Albers : Wie de Catacomben-monumenten niet als grafstukken verklaart,
verklaart ze gewoonlijk verkeerd .
Het Christelijk getuigenis der Catacomben.

19

290

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

De onbevangen beschouwing echter doet vanzelf de grootsche kunstidee


der saamgestelde voorstellingen bewonderen ; uit haar smaakvolle harmonie
straalt schitterend de gedachte tegen, die de graven der dierbaren beheerschte :
de zegepraal door het geloof.

m m m
De ne samengestelde groep is veellediger en verscheidener dan de andere ;
de ne beeldt meer geloofsopvattingen dan de andere uit; 't zal derhalve 't meest
vr de hand liggen met de minst saamgestelde aan te vangen.

Flg. 270. Symboliek van t geloof.

Dat de kunstenaar, die het schitterend stuk beeldhouwde van Fig. 270, als den
rechterwand van sarcophaag 174 (boven : fig. 167 en 185), zoowel als de persoon,
die het hem opdroeg, een scherpe bedoeling moet gehad hebben met deze twee
tegenover elkander gestelde figuren, lijkt onloochenbaar ; te meer daar het geheel
blijkbaar symmetrisch is gehouden. Christus staat en bij Hem knielt de Cananeesche vrouw, de eerstelinge uit het heidendom, die in Hem geloofde. E n bij Petrus
knielt de hoofdman Cornelius, de eerste, die uit het heidendom geloofde aan

SAMENGESTELDE VOORSTELLINGEN IN DE CATACOMBEN-FIGUREN

20,1

Christus, door Diens gezant, Petrus. Deze tegenhanger is treffend. Zij past op
een sarcophaag, die als geheel een hulde aan Petrus is. Het front der sarcophaag
beeldt immers Petrus af, den wetgever en stedehouder Christi (Fig. 167) ; de

Flg. 271. Leergezag en eeuwig leven.

linkerwand Petrus, den rotsman (Fig. 185). De rechterwand biedt dan Petrus
den uitverkorene aan van 't visioen, waarin hem werd beduid, dat de heidenen
moesten deelnemen in Christus' genadewerk .(Hand. d. Ap. x). Cornelius nu
was de .eerste vrucht van Petrus' geloofsarbeid onder de Heidenen ; waardig
plaatsvervanger van Christus, deze Petrus, die het Messias-werk onder de volken
volkrachtig doorzette.
Fig. 271 geeft links de opstanding van Lazarus, rechts de voorstelling van den
leeraar bij man, vrouw en kind, dien wij reeds aantroffen in figuur 145. De zin
is duidelijk : deze Christenen
waren van Christus' Apostelen-school, trouw aan het
leerambt; zoo wonnen zij het
nu eeuwig leven. Dit fraaie
stuk uit de tweede eeuw rust
in 't museum van het Capitool, af deeling der Christelijke
kunst.
Vraagt Figuur 272 nog toelichting ? De Oranten verbeelden, gelijk wij
boven zagen, de zielen der afgestorvenen in het Paradijs. De sarcophaag zegt
ons derhalve : de afgestorvenen, die rusten, genieten de hemelsche vreugde,
bidden bij God voor ons, daar zij 't kerkelijk leerambt onderdanig waren (linksche
groep, de leeraar) en zich spijsden met het brood der onsterfelijkheid : het Eucharistisch maal(rechtsche groep). Het geheel is Sarc. 172 van 't Lateranen-Museum.

292

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER

CATACOMBEN

De afzonderlijke
beelden van Fig. 273
werden boven verklaard. Wij leerden
ze kennen als de uitbeelding der Consecratie(29), de Communie (260) en het
Misoffer ; Abrahams
offer immers, allerFig. 273. Symboliek der H. Eucharistie. Derde Sacramentskapel (2 eeuw).
a

eerst svmbool van het

Goddelijk offer van


Calvarie, werd van zelf ook symbool van het onbloedig offer der H . Mis. Hoog
in den boog nu boven deze drie voorstellingen rust Jonas. Leest men niet
gemakkelijk en tot zijn troost: Wie dit brood eet, zal leven in eeuwigheid
Joan. vi, 56. Dit Goddelijk brood wordt door de Consecratie, is Hemelsch Voedsel
in 't Eucharistisch maal, is Offer-spijs en Offer-gaaf in de H . Mis. Deze, die hier
rust, nam dit Brood des Levens en de dierbaren dachten hem zich vanzelf gaarne
in de rust van Jonas, symbolische voorstelling van opstanding ter eeuwige
zaligheid.

Fig. 274. Doopsel en Eucharistie in laamgesteld beeld. Derde Sacramentskapel {V* eeuw).

Hebben wij de stukken noodig, die Dlger voorlegt, ten bewijze, dat in
de eerste Christenheid, als in stervensgevaar de zieke gedoopt werd, ook de
H . Eucharistie werd geschonken ? Is het verband tusschen de eerste instorting
van 't Godsleven in het Doopsel en het behouden daarvan door de kracht van

SAMENGESTELDE VOORSTELLINGEN IN DE CATACOMBEN-FIGUREN

293

het Godsleven, waarmee de Eucharistie de ziel versterkt, niet zoo klaar en eenvoudig, dat vanzelf de overlevenden blij en dankbaar en vol vertrouwen dit
verband gingen uitbeelden op de graven der in Christus gestorvenen ? Links
dan, op Fig. 274, de genaderots en 't genade water, daarnaast de symbolische
visscher van fig. 192, en rechts, het Communiemaal, dat waarborgt het eeuwig leven
(Fig. 260). Men leest hier gemakkelijk van het fresco : Die hier werd bijgezet,
was met 't Godsleven verrijkt geworden, had de ziel verhoogd door Christus' Persoonlijke aanraking in de Eucharistie ; nu gaat deze dierbare op in 't onsterfelijk
leven, dat aan het trouw bewaarde Godsleven is voorbehouden .

Flg. 275. Dezelfde Idee In de Grieksche kapel.

Flg. 276. Ook in Callixtus' catacombe.

Fig. 275 staat boven den ingang der Grieksche kapel. Wij zien den triumf van
het Doopsel; Petrus slaat op de rots en het water begint te vloeien, en om dit beeld
groepeeren zich: Lazarus' opstanding, de drie zegevierende jongelingen in Babylon's oven en de verwinnende Susanna; rechts en links op de muren. Recht
tegenover Fig. 275 het Communiemaal, de Breking des Broods (Fig. 262)
en Abrahams offer als symbool van Christus' bloedig Offer en 't onbloedig der
H . Mis (Fig. 267); daarnaast verheffen zich Danil en No als symbolen der overwinning, die de groote levensverwinning is van het Goddelijk Levensbrood.
De steenen van de Grieksche kapel spreken, zooals Pius X I het uitdrukt, in

294

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

schilderingen voorname dogma's van het


geloof i Doopsel, H .
Eucharistie, levens victorie in eeuwigheid
door de verwinnende
bovennatuurlijke genade. Het volgende
stuk, uit de derde eeuw
(Fig. 276), is een fragment van een der
talrijke sarcophagen,
welke in de Catacombe
van S* Callixtus stonden. De vermenigvuldiging der brooden
wordt hier afgebeeld
naast het Doopsel; deze
groepeering keert telkens weder op de sarcophagen. Men vergelijke Fig. 161 en vlg.
en 186 en vlg. voor het
Doopsel; voor de vermenigvuldiging
der
denken
is
niet
redelijk.
De
stukken
brooden Fig. 91 en vlg. Neen, aan toeval
zonder tal beelden daarvoor te scherp en te klaar uit: Doopsel en Eucharistie
verzekeren de hemelsche zegepraal.
Figuur 277 voegt niet veel toe
aan de voorstelling van 139. Wij
geven haar echter hier in 't verband,
waarin zij staat in de kapel der gesluierde maagd van Priscilla. De
overwinningssymbolen teekenen, gelijk overal elders, het denkbeeld, dat
Fig. 278. De voorstelling van D om i til la.
de in de eeuwigheid gedachte zalige
Fig. 277. Marla's eere.

SAMENGESTELDE VOORSTELLINGEN IN DE CATACOMBEN-FIGUREN

295

overwon door de trouw aan de geloofsopvatting, die hier in 't fresco haar uitdrukking vindt; hier is dan heel bijzonder in het oog gevat: de volharding van

Flg. 279. Schilderwerk uit S. Lorenzo.

het meisje in den maagdelijken staat, waarvan Maria haar als toonbeeld werd
gesteld ; zoo won de getrouwe haar levensvictorie na den dood.
De voorstelling
van Domitla (Fig.
278) kan evenmin
onverstaanbaar zijn.
Wij zien : Adam enEva, No, Lazarus
en 't Doopsel. Zegt
niet deze afbeelding,
uit de derde eeuw,
in beeldenden vorm:
Wel was deze door
Adam
bezoedeld,
maar, bevrijd van
de erfzonde door het
Flg. 280. Schilderwerk uit DomltUla.
Doopsel, kwam deze
ziel tot de levensopstanding in God en tot de behoudenis uit 's levens gevaarlijken
nood ?
Het treft de aandacht van den onbevangen beschouwer, dat men overal

296

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

dnzelfden gedachtengang ontmoet. Op San Lorenzo's beeld (Fig. 279) eveneens :


Zosimia, moogt gij leven in God . De vervulling dier verwachting is zeker; gelijk
het beeld onderaan verduidelijkt, zij heeft den Rechter, die daar is afgebeeld met
twee Apostelen, niet te vreezen. Dan wordt ons links boven herinnerd, dat zij
is gedoopt (symbolisch voorgesteld door den man, die slaat op de rots) en zij
heeft die doopgenade bewaard en zoo gaat zij op naar God (zinnebeeldig aangeduid in Mozes, die opstijgt naar God door het brandend braambosch heen; rechts).
Haar ziel is dus als een der duiven, die in 't onderstuk der schildering staan...
Domitilla's schilderwerk (Fig. 280) is zeer vergaan, helaas. Toch herkenbaar.
Links bovenaan Lazarus, rechts boven aanbidding der Wijzen, rechts onder Doopsel,
links onder de genezing van den lamme. De zin is klaar. Door Doopsel en aanbidding van Christus en vereering van Zijn Heilige Moeder komt men tot de
redding uit 's levens ellende en de heerlijke levens verwinning, die, in Christus'
kracht, Lazarus' deel werd. Dit fresco is als Fig. 279 uit de vierde eeuw.

Flg. 281. Sarcophaag 59652 van Mus. Klrcher (4" eeuw).

Fig. 281 is ook duidelijk. Boven Jonas (links) en Eucharistisch maal (rechts).
Men vergelijke Fig. 261. Onder zien wij Petrus, die de kudde voedt (Fig. 181). De
zin is onbedrieglijk : tot de eeuwige opstanding geraken eenmaal deze beiden, die
hier in deze sarcophaag liggen, daar zij trouw waren aan de nuttiging van het
Brood des levens en het Kerkelijk Leergezag, in Petrus belichaamd.
Fig. 282 is de achtergrond en omgeving van een booggraf. Op de eereplaats,

SAMENGESTELDE VOORSTELLINGEN IN DE CATACOMBEN-FIGUREN

297

recht boven het graf, de Moedermaagd


met het Goddelijk Kind. Rechts No, verwinnend over de wateren, links het Doopsel. Boven in 't plafond Jonas tusschen
oranten, dat is zielen, die in den hemel
in de zegepraal worden gedacht. Is 't verband niet onmiddellijk te begrijpen ? Dit
beeld getuigt de opvatting nopens den
samenhang tusschen Christus - aanbidding, Mariavereering en Doopsel eenerzij ds
en de toekomstige heerlijkheid anderzijds.
In Fig. 283 leest men van het schilderwerk, dat deze overledene thans behoort tot de kudde, welke in onverstoorFlg. 282. Fresco uit S' Petrus en Marcellinus.
baren vrede neerligt bij den Grooten Herder; rustig in de schaduw Gods, als Jonas na zijn bevrijding uit de ingewanden
van het monster. De nabestaanden zien de dierbare afgestorvenen z in de

Fig. 283. Plafond van de Catacombe der Jordani.

298

H E T CHRISTELIJK GETUIGENIS D E R CATACOMBEN

hoogere zegepraal ; zij stellen zich deze dus vr als de voor hen biddende
orante.

Fig. 284. Voorstelling uit Traso. Fresco (4 eeuw).


ae

Men herkent nu in Fig. 284, mag men denken, de voorstellingen grootendeels


gemakkelijk. Boven, links, de symboliek van het Doopsel, daarnaast: de vermenigvuldiging der brooden (Fig. 265), aanbidding der Wijzen, oranten en
No. Links onder ontwaart men : Danil, daarnaast Tobias, de jonge, die zijn
vader de lever van den visch brengt, welke de redding werd van den ouden,
blinden man ; Rafal,
de vriendelijke reisgenoot, volgt den jongeling. Daarnaast een
der vrienden van den
in allen nood op God
vertrouwenden Job,
in gesprek met Job
(rechts) op den vuilnishoop, en Lazarus'
Fig. 285. Sarcophaag 79983 uit Mus. Klrcher (4< eeuw).

**> J

opstanding.
Weder
dus drie dogma's: erkenning van 't Doopsel, Eucharistie en Christus' Godheid
bij Mariavereering. Het gezegend gevolg van deze geloofstrouw staat vr ons

S A M E N G E S T E L D E V O O R S T E L L I N G E N IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

299

in allerlei zinnebeeldige figuren. In de eerste afdeeling zijn deze laatste besproken,


zij mogen derhalve nu bekend worden ondersteld.
Vraagt de symboliek van Fig. 285 nog verklaring ? Wij zen-aanbidding en
Mariavereering drukken de groepen uit, en daarnaast: Jonas, de groote opstandingsfiguur. Onder zijn afgebeeld : het Doopsel, Petrus' levenstrouw en voorrang,
wonderen, die Christus' Godheid getuigen en de opwekking van Lazarus. Zoo
denkt men zich dan de ziel dezer afgestorvene door de heiligen (middenstuk) in
't Paradijs gevoerd. De geloofstrouw aan deze dogma's redde haar in Christus'
kracht, als Lazarus, en vleide haar neer in eeuwige verpoozing.
De merkwaardige
sarcophaag van Fig.
286 geeft de beelden
scherp en klaar in
een technisch uiterst
kunstzinnige groepeering. Links en rechts
(onder) vormen een
volmaakt pendant in
de uitwerking. De orante , ziel der afgestorvene, is in 't Paradijs door al datgene,
wat hier om haar werd afgebeeld, als de oorzaak van uiteindelijke overwinning,
rechts onderaan voorgesteld in Lazarus. Tot die zegepraal leidde, al wat daar
verder als uitbeelding van geloofswaarheid staat. Van links naar rechts : het
Doopsel, de trouw aan de wet (de figuur met de wetsrol ter hand), de aanhankelijkheid van Petrus, die stierf voor het Christus-geloof, het geloovig beleven der
H . Eucharistie (kruiken van Cana en broodvermenigvuldiging), de aanbidding
van Christus' Godheid (als de blindgeborene), de erkenning van Petrus, Hoofd der
Kerk. Boven : Bethlehem's Kribbe, de kindermoord en Mozes, die de wet ontvangt. Aan de Gods-wet, aan Bethlehem's Kind, aan al wat onder staat afgebeeld,
was deze man (rechts boven) trouw en z ging zijn ziel, door zijn geloof, naar
omhoog in de heerlijkheid, waar hij nu wordt gezien door zijn dierbaren in de
hemelsche orante-figuur.
Zou men vragen, dat alle 26 sarcophagen, waarvan gevoegelijk uit 't museum
van Lateranen, in verband met deze stof, verklaring kon worden gegeven, onder-

300

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

werp van bespreking mochten worden ? Dit zou even overbodig als eentonig
zijn. Laten wij ons nog tot drie der allerbeste uit dit museum beperken. De

Fig. 287. Sarcophaag 161. Mus. L a l . (4

da

eeuw).

eerste zij sarc. 161 (Fig. 287). Zeldzaam symmetrisch van vorm en helder van
opvatting. De voorstellingen zijn alle bekend. Grondslag der hoop op de levenszegepraal, zinnebeeldig in Lazarus' opstanding herinnerd, is al, wat in de hier
herhaaldelijk ontmoete figuren is voorgesteld: Doopsel (links), Petrus' geloofstrouw
tot den dood, Godheid van Christus in overtuigend en overstelpend wonderwerk,
Eucharistische hemelkracht. De symmetrie van dit stuk is volmaakt.

Fig. 288. De broederssarcophaag van Mus. Lat. 55. Paulus-sarcophaag (4" eeuw).

SAMENGESTELDE VOORSTELLINGEN IN DE CATACOMBEN-FIGUREN

301

Men behoeft, meen ik, nog slechts aandachtig toe te zien, om den zin te verstaan van Fig. 288. Waarborg en onderpand van onvergankelijke levensverwinning,
voorgesteld in Lazarus en Danil, zijn voor deze beide broeders, in de gedachte
der nabestaanden, hun trouw aan de wet, verbeeld in Petrus, den Wetgever
door Christus en inMozes,die op dit stuk de wet van God ontvangt (vlg. Fig. 169).
Tot die zegepraal leidde mede de deelneming aan het Eucharistisch Offer, uitgebeeld in Isaac (Vergelijk. Fig. 110, 267, 268), het Doopsel, de onderwerping
aan het hoogste leerambt van Petrus (vgl. Fig. 170), den Goddelijken Christus en
de H . Communie (vgl. Fig. 241 en 242). In schitterend wit marmer staan hier in
onmiskenbare kunstvormen de dogma's vr oogen, die in dezen tijd op het graf
werden getuigd als de grondslag der eeuwige verwachting.

Flg. 289. De dogmatische sarcophaag 104. Mus. Lateranen (4" eeuw).

Dit stuk (Fig. 289) draagt zijn naam met eere. Het is als een dogmatisch
geheel. Links boven de schepping door de Drieenheid (de drie gelijke figuren),
dan de eerst ter aarde liggende en dan door de aanraking Gods staande
mensch. Door God geschapen doch door de zonde van Adam bevlekt (slang
met boom) is die mensch door Christus verlost (vgl. Fig. 109). De beide menschen
nu, die op deze sarcophaag zijn voorgesteld, door God geschapen, door Christus
verlost, hebben in Christus' Godheid geloofd (door Zijn wonderen gestaafd),
zich gevoed met het Eucharistisch Brood en zijn aldus gekomen tot Lazarus'
opstanding. Dit leest men boven. E n onder : zij geraakten als Danil tot de
zegepraal uit 's levens drang en nood, door de aanbidding der Godheid van
Christus, de vereering van Maria, de trouw aan Petrus' leergezag in erkenning

302

HET CHRISTELIJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

van diens Primaatschap (Fig. 183 en 184), navolging van Petrus' trouw tot den
dood (de gevangenneming) en het bewaren van de genade des Doopsels. Zoo
zien wij in den geest deze beiden in glorierijke eeuwigheid.

Flg. 290. Het plafond van Kamer 54 uit Petrus en Marcellinus. Fresco (4" eeuw).

Het Plafond van S Petrus en Marcellinus, kamer 54, moge, met de afbeeldingen, die in de kamer zelf worden aangetroffen en die als het plafond nader
belichten, ook nog vr oogen gesteld. Dit plafond is bewonderenswaardig en
hoewel kleuren en lijnen veel van den tijd hebben geleden, slaagde Wilpert erin,
van het geheel een scherpe en achteraf blijkbaar juiste teekening aan te bieden.
Boven : de Boodschap des Engels aan Maria, het Licht der wereld zal
komen stralen in het heidensch duister; daartegenover, onderaan : 't Licht der
wereld, blij door de Wijzen gevolgd en aanbeden. Links het getuigenis der
4

SAMENGESTELDE VOORSTELLINGEN IN

Flg. 291. De zieke vrouw van Matheus IX.

DE

CATACOMBEN-FIGUREN

303

Flg. 292. De blindgeborene van Lucas XVIII.

menschen aan den Messias bij monde der Oostersche Wijzen, rechts het getuigenis des Vaders over Zijn Zoon bij Diens Doop in den Jordaan. E n 't midden
wordt beheerscht door de rechtspraak van den Goddelijke, den Menschenzoon
van Danil's Profetie (ix). De wetsrollen zijn Hem maatstaf van oordeel, als
gij het eeuwig leven wilt ingaan, onderhoudt de geboden . Met hem zetelen
de Zijnen, die, volgens Zijn Goddelijk bestel, eens met hem zullen rechten. Die
hier rust vreest dit ontzettend oordeel niet, want hij geloofde in dien Christus

Flg. 293. De lamme van Marcus II.

Fig. 294. De Samarltaansche van Joan, IV.

304

HET CHR1STE1IJK GETUIGENIS DER CATACOMBEN

en leefde volgens die Goddelijke Wet. Daarom staat die nu gelukzalige bij den
Goeden Herder in de vriendelijke orante-figuur. De zegepraal van Christus'
Godheid over deze ziel is dan volkomen.

Flg. 295. Een plafond van het Clmeterlum Majus (2** eeuw).

E n de muren der kamer getuigen dit niet minder heerlijk.


Drie groote wonderen, gewrocht ter oorzake van het geloof der beweldadigden (Fig. 291, 292, 239) en n wonder van Christus, dat het geloof van heel
een streek ten gevolge had (Fig. 294). Van den muur ziet men naar het plafond
en van het plafond naar den muur en 't is n groote verheerlijking van Christus' Godheid, die, in de stille taal der steenen, overweldigend hier vr oogen rijst.

SAMENGESTELDE VOORSTELLINGEN

IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

305

En wat Hij bereidt aan de Zijnen, die Hem kenden en erkenden, bereidt
in stralende zegepraal, beeldt het plafond ons uit van het Groot Ccemeterium
Ostrianum, waar Hij staat, de hemelsche liefelijke Herder, met het op Hem
en in Hem rustende schaap op den schouder, middelpunt van heel het hemelsch
uitbloeien aller geneugte en glorie...
Wij lezen nu vlot in Fig. 295 : De ziel, die wij, bij deze grafstede, ons denken
onder de gelukzaligen, waar zij voor ons bidt, opdat ons een gelijk heerlijk lot
wachte, was wl door Adams zonde bevlekt, maar het Doopsel reinigde haar ;
daarom rust zij nu, trouw aan die Hemelsche Doopgenade, in de vredige rust,
ons in Jonas afgebeeld. Bovenal echter omvangt haar heel deze schitterende
gloriepracht, verzinnebeeld in bloemen, festoenen en siervazen, weelderig rijk en
smaakvol kleurrijk, bovenal zingt zij daar haar lied met de vogelen des
hemels, de in God jubileerende zielen, omdat haar leven 't leven was, dat door
den Grooten Herder der zielen beheerscht werd, 't leven van genadezoetheid,
verzinnebeeld in de melk, waarmee de Herder de Zijnen voedt. Daarom hier en
elders de melkkan naast den Herder, figuur van de zoetheid Zijner gaven, waaronder de hoogste is : de Eucharistie.
En zoo neemt dan die Herder Zijn getrouwen voor de eeuwigheid op de schouders, om hen in eeuwigheid onsterfelijke zoetheid te doen genieten in Zijn alverwinnende en aloverschitterende heerlijkheid...

Het Christelijk getuigenis der Catacomben.

20

BESLUIT

Toen Christus' leerlingen den Meester, die Zich Zelf in zijn werken machtig
openbaarde, meegetuigden in dankbaren jubel en eerbetoon, stond daar de
grimmige groep zijner vijanden in verbeten woede en schampte : Heer, zeg,
dat dezen zwijgen. Maar het antwoord luidde : Ik zeg U , als dezen zwijgen,
zullen de steenen spreken .
Onverstand, onwetenschappelijk vooroordeel, misverstand en als onontkoombare sleur doen in den nieuweren tijd al te vaak het groot getuigenis van Christus'
Kerk in haar wettige zending voor de groote menigte verstommen. Het is, of,
in groot geheel genomen, Christus' onderstelling is bewaarheid en Zijn leerlingen
voor de breede massa der menschheid tot zwijgen worden gedoemd. Maar nu
is het eveneens, of het andere woord van Christus in vervulling gaat, of nu, in
heel bijzondere beschikking Gods, de steenen getuigen gaan.
Lapides clamabunt... De steenen zullen spreken... luide spreken...
Uit kleur en lijn, uit stucwerk en marmer, uit symbolische vormen en scherpe
inschriften spreekt luid de onvergankelijke waarheid van het Christendom der
eerste eeuwen, in de monumenten der Catacomben. Daar klinkt ons het getuigenis
tegen over den historischen en den Goddelijken Christus, over den Christus
Verlosser der wereld en diens gezegende, vereerenswaardige Moeder, daar gaat
het machtig getuigenis uit over Leergezag, Petrus, Doopsel, Gemeenschap der
Heiligen en Eucharistie als onderpand van onvergankelijke zegepraal.
Nu moge dit getuigenis niet meer verstommen, nu moge het uitgaan naar
Neerland's volk, onweerstaanbaar drklinken tot in 't diepste der zielen.
Den menschen van goeden wil ten heil, bovenal den Christus der volken
ter eere.

AANTEEKENINGEN

OP D I T BOEK

EERSTE AFDEELING.
(i) Over Roller, zie het artikel van Prof. Pijper in het werk : de Catacomben, RomeValkenburg , blz. 50. Daar lees ik o. a. : hij (Roller) komt er voor uit, dat hem weinig
of geen nieuwe bouwstoffen ten dienste staan. Maar hij wil, wat tot dusver aan 't licht is
gebracht, anders rangschikken, er nieuwe gevolgtrekkingen aan vastknoopen. Ziet men hem
evenwel aan 't werk gaan, dan blijft er van die grootsche voornemens, naar het schijnt,
veel onuitgevoerd... In wetenschappelijk opzicht heeft zijn werk alzoo geen bijzondere waarde ..
Dit oordeel is bijzonder zacht. Prof. Marucchi van Rome toont aan, dat Roller, waar hij
oorspronkelijk optreedt, zich volkomen vergist en, tegen vaststaande historie en archeologische wetenschap in, zich aan 't heilloos spel zijner verbeelding prijsgeeft, al poogt hij
zijn uit de lucht gegrepen beweringen een wetenschappelijken schijn te geven. (2) Blz, 53. (3)
Blz. 19 tot 33. (4) Tome II, Kol. 463 tot 470. (5) Albers, O. c 19. (6) o. c. 15, 16 ; Dictionnaire apologtique, Tome II, 462-463 ; Marucchi : Le catacombe ed il protestantismo , 28.
P. Sisto Scaglia : Les Catacombes de S. Caliste, 9 ; Epigrafia n, 2, T45. (Sixtus Scaglia haal
ik vaak aan als P. Sisto of Sixtus ) (7) Blz. 16. (8) Blz. 62. (9) Motu proprio van
Pius X I , 17 Dec. 1925. (10) O. c. 347, 361, vergl. 339, 340. (11) Blz. 374, 0. a. : La science
serait impuissante a tablir la lgitimit des principes qui tracent sa mthode et dirigent
ses recherches, si elle ne recourrait au sens commun . (12) Men zie desgewenscht Michelet,
o. c. 375 tot 385. (13) O. c. 385, vgl. 393, 395. (14) 347. (15) O. c. 363. (16) Zie : Neue
Prinzipienfragen, 6, 7. (17) Wahre und falsche Auslegung der altchristl. Sarkophagsskulpturen 52. (18) Het werk is getiteld : I Monumenti del Museo Cristiano Pio Lateranense.
(i9)Wilpert: Die Papstgraber und die Caeciliagruft in der Katakombe des Callixtus , 22,
73 tot 83. (20) Motu proprio van 17 Dec. 1925. (21) Dict. Apol. Tome II, Kol. 462. (22) t. a. p.,
zie (21). (23) Kraus : Roma sotterranea X . (24) O. c. 5. (25) Pietro 34. (26) Le cat. ed
il Protestantismo T32. (27) Blz. 887. (28) Blz.. 888 tot 893. (29) De Catacomben, RomeValkenburg , 68. (30) De Catac. Rome-Valk. 52. (31) Hetzelfde werk als (30) 95 tot 102.
(31) Motu proprio van Paus Pius X I , 17 Dec. 1925. (33) O. c. 12, 13. (34) Uitgave van Aug.
Lelong. Pres Apostoliques III, 59. (35) Le Catacombe ed i l protestantismo 8. (36) O. c. Tome III
Kol. 486. (37) P. Sisto. Les Catacombes de S. Caliste, 25. (38) De Cat. Rome-Valk. 22. (39) O. c.
23. (40) Die Rmischen Titelkifchen im Alterthum. 201 tot 219. (41) Dict. apol. T.IJ, Kol. 465.
(42) Dict. apol. T. III. 466. (43) Blz. 3, 4. (44) Rom. Sott. I. 341. (45) Bullet. d. Archeol.
crist. 1886, 34 vlg. (46) O. c. 53. (47) O. c. 66. (48) O. c. 64 tot 65. (49) O. c. 65. (50) O. c.
67. (5r)De Cat.Rome-Valkenb. 67. (52) O.c.66. (53) Vergelijk: Dlger : Der Heilige Fisch ,
452 tot 507 passim ; Wilpert: Fractio Panis 102 tot 127 ; Marucchi: Nuovo Bullettino
1895. de Groot : Summa apologetica , 894 en vlg. (54) Marucchi: Le Cat. ed i l prot. 123.
(55) O. c. 236. (56) Blz. 31. (57) Blz. 48. (58) Heinrici bij Wilpert, O. c. 49. (59) O. c. 49.
(60) Wilpert, O. c. 49-50. (61) O. c. Tome II, 476. (62) Dict. apol. Tome II, K o l . 476.
(63) Wahre und falsche Auslegung der altchristlichen Sarkophagsskulpturen , 50, 51. (64)
Catac. de S. Caliste 27, 166. (65) Le Catac. etc. 8. (66) Meer dan 20 maal op de sarcophagen.,
(67) Wahre und falsche etc. 50. (68) Bij Batiffol : 1'glise naissante et le catholicisme 22.
noot 5. (69) De Cat. Rome-Valkenb. 18. (70) Prof. Pijper o. c. 53. (71) Marucchi : le Catac.

AANTEEKENINGEN OP DIT BOEK

308

etc. 14. (72) W i l p e r t : Fractio Panis, 65. E i n Cyclus etc. 51 ; P . Sisto : Novissimi 49. (73)
M a r u c c h i : Le Cat. ed i l enz. 23. (74) A l b e r s i n De Cat.Rome-Valkenb.18; W i l p e r t : Cyclus, 52 ;
Wahre etc. 38. (75) Albers, o. c : D i t neemt niet weg , enz. (76) Zie noot 72 en 74. (77) B l z . 86
en vlg. (78) bij W i l p e r t : Wahre enz. 2. D i t boek p. 54 ond. (79) Neubert : Marie dans 1'glise
a n t n i c e n n e , 2 5 9 . (80) W i l p e r t : Wahre enz. 2. (81) Joan. x v i , 33, v g l . Matth. i n , 37. (82)
I Petr. 1, 3, 5, 8, 11, I I brief n , 20, 21, 22 en 111, 14, I V , 14, v, 20. (83) I Cor. i x , 24,
25. I I Cor. iv, 17. I Cor. x v , 19, 20, 49, 50, 54, 57. (84) P h i l . Ut, 10. (85) Hebr. x n , 2,
3, 4. II T i m . iv, 7, 8. (86) Jac. 1, 21, v, 3, n . (87) Apoc. x x i , 20 en elders. (88) I I Petr. 1,
21. (89) R o m . x, 17. (90) I Cor. x v , 54. (91) Constitutiones Apostolicae v, 7. Migne 1, 843.
In de Didascalia, waarvan deze Constitutiones i n de vierde of vijfde eeuw, naar 't schijnt,
een uitbreiding werden, komen deze woorden niet voor. (92) B i j W i l p e r t : Cyclus, 37. (93)
Kirsch. Versch. Werken. O. a. Aus den R m i s c h e n Katakomben, 8. Uitvoerig in : Die R mischen Titelkirchen i n Alterthum onder Katakombe . (94) P . Sisto : Cat. de S. Cal., 71,
157. (95) K i r s c h , O. c. 18. (96) W i l p e r t : Fractio Panis, 4 ; Prinzipienfr. 16. (97) Joan. v, 24,
27. (98) Joan. x i v , 6. (99) Helaas verstond Hasenclever ze niet. (100) Clem. 1 ad Corinthios,
cap. X L V . W i l p . : Fractio Panis, 45 noot 3. (101) M a r u c c h i : Le Cat. enz. 469. (102) Gen. v i ,
14. Hebr. x i , 7. (103) W i l p . : Fractio Panis 8, r3, 78. (104) M a t t h . x n , 40. (105) W i l p . Prinzipienfr. 22. (106) I ad Cor. C. x v . (107) Marucchi, II Museo Lateranense. Inleiding 14. (108)
Matth. X I I I , Joan. iv, 36. (109) G a l . v i , 8. I I Cor. I X , 6. (110) I Cor. i x , 11. (111) Jac. V ,
7 tot 9. (112) M a t t h . x , 39. Mare. v m , 35. L u c . i x , 24. Joan. XII, 24. (ri3) Mare. iv, 36.
L r waren OOK andere schepen, Christus ging i n Petrus' schip. (ir4) M a t t h . i x , 24, 25. (115)
L u c . v u , 14, v g l . (116) R o m . VXtt, 36. (117) Joan. x , n . (118) I Petr. v, 4. (119) Hierover
W i l p e r t : Prinzipienfr. 35. (120) W i l p . Cyclus 38. (121) L u c . 11, 14. Joan. x x n , 19. R o m . 11.
10. E p h . n , 14 ; Col. 111,15. (122) V g l . W i l p . Prinzipienfr. 3, 79. (i23)de R o s s i : Roma sotterranea,
11, 411. Taf. x x x i x , X L I X . (124) P . Sisto : Les Cat. de S. Caliste ; derde eeuw. (125) Joan. iv.
14.(126) de R o s s i : R o m a Sotterranea, 11, 282. (127) (er staat 137, lees r27). de Rossi, t. a. p.
121. W i l p . : Prinzipienfr. 82. P . Sisto : les Cat. de S. Cal. 233. Ps. 84, n . (128) W i l p . : E i n
Cyclus 32. (129) W i l p . : Wahre enz. n . (130) W i l p . : Cyclus 39. (131) Wilpert : Cyclus 49.
(132) W i l p . Wahre enz. 69. (133) Deze gegevens dank i k aan een onuitgegeven handschrift
van Wilpert. H i j verwijst naar Bottari 1, r42. Tertulliaan d e oratione 17, Migne P . L .
1278 en 1273, Tert. Apol. 30. Justinus D i a l . ad T r y p h . 10. enz. W i l p . Mal. der K a t . Taf. 21,
14 en 1, waar vele voorbeelden. (134) Marucchi T a v . LVtfc
e

TWEEDE AFDEELING.
(1) Matth. i x , 22. Mare. Ui, 34. L u c . v u , 50. (2) Matth. x v , 28. (3) Mare. x, 52. L u c . x v m ,
42. (4) Matth. i x , 2. Mare. 11, 3. L u c . v, 8. (5) M a t t h . v m , 26. x i v , 31. x v i , 8. (6, L u c x v n ,
5- (7) v g l . Jac. 11, 22. I Thess. 1, 3 ; I Joan. m , r tot 3. (8) R o m . H l , 28 ; v, 2. Gal. 111,
14, 24. (9) Hebr. x i . (10) Jac. 11, 5. ( n ) I Petr. v, 9. (r2) I Cor. x v i , 13. (13) Jac. n , 18.
(14) G a l . v, 6. (15) I Cor. x m , 2. (16) I Petr. 1, 9. (17) II T i m . iv, 7, 8. (18) V g l . I Cor. i x ,
24. (19) Hebr. x i , 39. (20) Hebr. x i , 13, 33. 39- (21) Hebr. x i , 39. (22). I Joan. v, 4. (23)
I Petr. v, 9. (24) Ruinart : A c t a martyrum , 1. (25) Lactantius : L i b . Inst. , v, 3. (26)
Ruinart O. c. 33. (27) Ruinart O. c. 81. (28) Ruinart O. c. ro7. (29) R o m . v m , 36. (30)
R u i n a r t O. c. 4, 5.
I. J E S U S C H R I S T U S I N D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N .

(32) Joan. x v n , 3. (33) I Joan. iv, 9. (34) Joan. 111, 15, 16, 26. v i , 35, 40, 47, enz. (35)
Joan. i n , 18. (36) R o m . UI, 22, 26 ; G a l . n , 20. 11, 22 ; E p h . Hf; 17. (37) I Petr. 1, 8. n ,

AANTEEKENINGEN OP DIT BOEK

3<>9

6 iv 7. (38) Eusebius Hist. Eccl. Lib. W. C. 23. (39) Ruinart. O. c. 106. (40) Ruinart, 191.
(41) Ruinart O. c. 341. (42) Ruinart O. c. 309. (43) Ruinart O. c. 418. (44) Ruinart O. c.
419 (45) Ruinart O. c. 419. (46) Ruinart O. c. 420. (47) Ruinart O. c. 105. (48) Ruinart
O c 24 (49) Malereiend. Katakomben 148. (50) Phil. t, 21. (51) Hebr. xm, 8. (52) Hebr. 1,
2 (53) Bij Batiffol O. c. xn, 171 enz. (54) Num. xxiv, 17. (55) Matth. 11, 2, 7. (56) Matth. n,
4. (57) Matth. 11, 6. (58) Ad Eph. Cap. xix. Funk. Patr. Ap. 1, 229. (59) Matth. ni, 15.
(60) Matth. ui, 17. Luc. ix, 35 vgl. Joan. 1, 32 tot 34, en II Petr. i, 17. (61) Hebr. ix, 8.
x 20 (62) Joan. x, 14. (63) Matth. xxvi, 3T. (64) Matth. xvm, 12. Luc. xv, 4. (65) I Petr. v,
4.' (66) Ezechiel xxxiv, 23. (67) Hebr. xm, 20. (68) I Petr. 11, 25. (69) De pudicitia c. vu.
(70) Wilp. Prinzipienfr. 107. (71) Bij Sixtus Scaglia : Les Cat. de S. Cal. 75. (72) Funk. Patr.
Ap. 1, 304. (73) Luc. vi, 13. Matth. x, 1 tot 4. (74) Joan. vi, 71. xv, 16. (75) Wilpert: Die
Catacombengemalde und ihre alten Copien, 5. (76) Joan. v, 22, 27. (77) Danil ix. (78)
Hand. der Ap. x, 42. (79) Rom. 11, 3. (80) Joan. v, 24. (81) Ibid. (82) Matth. xix, 28.
(83) Cyclus. PI. I-IV. (84) Matth. xix, 17. (85) Wilpert: Cyclus, 14. (86) Wilpert: Wahre enz.
26. (87) Wilpert: Cyclus. 14. (88) Joan. v. (89) Joan. x. (90) Joan. xiv, 10-12. (91) Joan. ix,
16 (92) Joan. xi, 47. (93) Matth. xn, 38. (94) Joan. xv, 24. (95) Hand. d. Ap. 11. (96)
Wilpert: Wahre enz. 52. (97) Wilpert: Cyclus, 15. (98) Joan. ix, Matth.xx, Mare. x, Luc. xvm,
35 tot 43. (99) Joan. iv, 3 tot 43. (100) Joan. iv, 17, 18, 19. (101) Joan. iv, 13. (102) Luc. vin,
43. Mare. v, 26. (103) Matth. xv, 21 tot 28. Mare. vu, 25. (104) Wahre enz. 3, 4, 10. (105)
Matth. XV. (106) Mare. vin. (107) Matth. xiv. Mare. iv. (108) Matth. xiv en Mare. vi.
(109) Luc. vu, 6, 14. (110) Luc. vm, 49 tot 56. (111) Joan. 11. (112) Wilpert: Wahre enz.
17. (113) Matth. ix. Mare. 11 en Luc. V*. (114) Apol. des Christ. 1, 268. (115) Matth. xn, 40 ;
Luc. xi, 29-30. (116) Rom. vi, 14. 1; I Cor. xv. 1; I Thess. iv, 14-18 (117) Zie bldz. 146.
vlg. (118) Mar.: Mus. Lat. Tav. LI. (119) Clemens I ad Cor. 33. Justinus : Apol. 1, 121. (120)
Lib. vin. cap. 12. Migne P. Gr. 1089. (121) t. a. p. (122) I Cor. xv, 21, 22, 47. (123) Rom. v,
8, 18, 19. (124) Gen. 111, 14, 15. (125) Annalen xv. (126) Gal. iv, 28. (127) Joan. in, 15.
(128) Joan. xn, 32. (129) I Cor. 1, 17, 18. (r3o) Gal. 11; Col. 11. Hebr. xn. (131) Just: Apol. 1,
55 ; Ep. Barnab. cix,8. Funk P. A. 1, 67. Ps. evi, 10. (132) Studin, bldz. 231. Men leze
overal voor Ichtus: Ichthus ; de Grieksche letter wordt zuiverder weergegeven met th dan
met t. Voor de uitspraak is 't ongeveer 't zelfde. (133) Roma sotterranea, 11, 234. (134) Wilp.
Prinz. frage, 62. (135) Der heilige Fisch, 487 en 502. (136) Prinzipienfrage, 68. (137) Roma
sotterranea II. (138) Dlger. O. c. 488 en noot 9. (139) De Bapt. C. 1. (140) Der heilige
Fisch 490, noot 4. Vgl. 489, noot 5, 490 noot 3, 502. (141) Wilp. Prinz.fr. 81, 40 tot 41
en noot aldaar ; Dlger O. c. 28, 29, 262, 490, noot 4. Marucchi le Cat. ed il. Prot. 36 tot 38.
(142) Vgl. nog Sixtus Scaglia I Novissimi, 28 tot 29. (143) Tav. LVII, 22. (144) Eph. v.
(145) Roma Sott. 111, 394. (146) Dlger o. c. 569 tot 572. (147) Dlger o. c. 573. (148)
Dict. Apol. Tome III, 304, Mariolatrie. (149) O. c. 259. (150) Neubert. O. c. 244. Irenaeus
adv. Haereses III, 22, 4 ; (150) Neubert 251. Orig. Hom. in Luc. ix. (151) Neubert o. c. 266.
Or. sibyll. n, 311-312. VKt, 357-58. (152) Neubert o. c. 255. (153) O. c. 257, over Bethlehem.
(154) O. c. 258. (155) O. c. 258. (156) Malereien d. Katakomben, 187.(156) lj 303. (157) Roma
aeterna Juli 1926. (158) Fonck. t. a. p. 174. (159) Neubert o. c. 259. (160) Dict. Apol. 111,
304 tot 309. (161) Voor het idee vereering nog : Michelet: Dieu et 1'agnosticisme contemporain , 314, Styger : der Aar , 1921. (162) Num. xxiv, 17. (162). Is. LXI. (163)
Wilp. Malereiend. Katakomben. Taf. 83. (164) Wilp.: Fr. Panis, 69, 70. Dlger O. c.487. (165)
AdSmyrnaeos Cap. 1, Funk P. P. A. 1, 276 ; ad Trallianos ix, Funk 1, 248 ; ad Ephes. xvn,
Funkj 1, 226. (165) Neubert o. c. 78-89. (166) Dit is niet voor ieder toegankelijk. Bij grooten
toeloop 'kon zich diefstal herhalen, daar de stukken tamelijk onbeschermd daar staan. (167)
Wilp.: Cyclus, 12, 13, 14, 22. (168) De sarcophaag heet de dogmatische ; deze naam wordt

3io

AANTEEKENINGEN

OP DIT

BOEK

later duidelijk; Fig. 289. (169) Ad Ephes. Cap. ix. (170) Contra Haereses m, Cap. ix. (171)
Luc. vu, 37 ; Joan. x n , 3 ; Matth. xxvi. Mare. xiv, 8. (172) Die gottgew. Jungfr. blz. 14
en vgl. (173) Ad Eph. xix. Funk. 1, 228. (174) Neubert o. c. 263 en 264 ; Iren. adv. Haer. m,
22, 4. (175) Neubert o. c. 267, behoort bij bldz. 170 bovenaan. (176) III Kon. K, 20.
II.

H E T L E E R A M B T IN D E CATACOMBEN-FIGUREN.

(1) Petr. 1, 12, en v, 2 tot 4. (2) 1, 5, vi, 17. Vgl. Mertens : de Hirarchie in de eerste
eeuw des Christendoms, 50. vlg. (3) II Cor. x, 4. (4) II Cor. v, 20. (5) Rom. x, 17. vlg.
(6) Gal. v, 16. (7) I Tim. vi, II Tim. 111. (8) Tit. 111, 9 tot 11. (9) I Joan. 1, 24 tot 26. (10)
Didache iv, xi. (11) Clemens, I ad Cor. (12) Ignatius ad Trall. 11, 111 ; ad Magn. x n ad
Eph. vil. (13) Ad Smyrn. vm, 2. (i3 ) Aldus Harnack uitvoerig in zijn artikel over Batiffol's
boek : 1'glise naissante et le Catholicisme , in de Theologische Litteraturzeitung , 16 Jan
1909, bij Batiffol, x n tot xvi. Voor hem en de overige aangehaalde schrijvers, Batiffol O. c.
xvn noot 1, 62 tot 63, 171, xxv, enz. (14) Mart. S Simeonis. Ruinart: Acta martyrum
55. (15) t. a. p. bij Ruinart. (16) Rom. vi, 22. (17). Joan, xvi, 20 vlg. xvi, 16, 26. (17*) Joan.
xvi, 6. (18) Luc xxiv, 49. (19) Matth x x v m , 20. (20) Joan. xiv, 16 tot 18. (21) Matth. x,
40. (22) Matth. x. Mare. vin. Luc. ix, xn. (23) Dial. 14. (24) O. c. iv, xi. Funk o. c. 1,
12, 21. (25) xix, 9. Funk 1, 93. (26) Brief 29. (27) Eusebius Hist. Eccl. iv, n . (28) Funk
Theol. Quartalschr. 1883, 41 tot 47. (29) Wilpert: Wahre enz. (30) Wilpert: Pietro 28. (31)
Le pitture dell' ipogeo etc. Taf. xn, xiu. (32) Tav. LIV, 2. (33) L'glise naissante etc, 129
en noot 3. (34) Nuovo Bullettino 1908. 121, N 56. (35) I Petr. 1, 25. (36). O. c. xi, r en 2,
(37) I Tim. r, 19. (38) I Cor. xv, 1 en 2. (38 ) Migne P. G. m, 3294. (39) Wilpert : Le pitture dell' ipogeo etc. blz. 24 tot 26. (40) Hand. d. Ap. vm, 26 tot 39.
a

III.

P E T R U S IN D E CATACOMBENFIGUREN.

(1) Entstehung und Entwicklung der Kirchenverfassung in den ersten zwei Jahrhunderten,
6. (2) Weisaecker: das Apostolische Zeitalter der Christlichen Kirche, 12. (3) Juelicher :
Einleitung in das neue Testament, 430. Serapion van Antiochie, bij Eusebius Hist. Eccl.
vi, 12. vlg. (4) Loisy : 1'vangile et 1'glise, 90. (5) Apol. 1, 66. (6) Hand. d. Ap. n, 14.
(7) Hand. d. Ap. 11, 37. (8) Hand. d. Ap. v, 29. (9) Luc. vm, 45. (10) Luc. ix, 32. (n)
Mare. t, 36. (12) Matth. x, 2. (T3) Matth. xvn. Mare. v, x m , xiv. Luc. vm. (14) Hand,
d. Ap. 11, in, iv, vm, ix, xv. Mertens, o. c. 9, 25, 30, 34, 36, 43, 47, 48. (15) Duchesne
bij Batiffol, 155. (16) Gal. 1, 18. (17) Gal. 11, 8, 11. (18) Bakels : Het Nieuw Testament.
1908, 723. (19) In consultationem G. Cassandri 1642, 51. Hoenighaus : Die Reform gegen
die Reform . Blz. 170. Ook daar de andere aangehaalde schrijvers. (20) Hand., d. Ap. xn,
3. (20) Wilpert j Pietro 8. (21) Matth. xiv, 31. (22) I Cor. x, 4. (23) Ep. 63. (24) Acta Boll.
1 Juli 304. (25) Blz. 29. (26) Schultze : Studin , 126. (27) Hand. d. Ap. x. (28) 1, 20 en
23. (29) Wilpert: Pietro, 15 tot r7. (30) Is. x x n , 19 Apoc. m, 7. vgl. Mertens o. c. 15,
16. (3T) Ep. 20. (32) Scorp. 10. (33) Ad Cor. vu, 2. vgl. : X L , XLI, XLII, L . (34) iv, 13.
(35) Ad Ephes. vi. (36) Gal. vi, 16. (37) Rom. vi, 17, x, 17. (38) Funk. 1, 253. Opschrift
van den Brief aan de Romeinen. (39) Wilpert: Pietro , 34; Duchesne : Lib. Pont. Vita
Sixti ui, 236. (40) Duchesne o. c. 1, 2. (41) Joan. xxi, 18. (42) Ep. 43. De unitate Eccl. 4.
(43) De schism. Donatist. 11, 2, 3, 9. (44) I Tim. 111, 15. (45) Mansi: Cons. vi, 971. (46) Mansi
o. c. xi, 666. (47) Marucchi: Mus. Lateran. xxiv, 5. (48) Ook Tertulliaan heeft Petrus de
rots genoemd, van de te bouwen Kerk , Petrus, die de sleutelen van het Rijk der Hemelen

AANTEEKENINGEN

OP DIT

BOEK

311

ontving : De Prescr. ; en in de Pudicitia , c. 21, heet de Bisschop van Rome : de Bisschop


der Bisschoppen .
IV.

H E T DOOPSEL IN DE CATACOMBEN-FIGUREN.

(1) Wilp.: Fr. P. 60 ; Mal. der Kat. 148. vlg. (2) Joan. m, 3, 5. (3) I Petr. fa, 20,
21 Vgl 1 3. (4) Verrezen om onze rechtvaardiging in de zegepraal te bezegelen. (5) Mare. xvi,
15 (6) II Cor. v, 20. (7) Matth. xxvin, 19- (8) Tit. in, 8. (9) Mare. 8. (10) Hand. d. Ap.
11, 5. xi, 16. vlg. (n) Eph. v, 27. (12) Hand. d. Ap. U 38. (13) I Petr. Ut, 20 tot 24.
(14) Rom. vi. Gal. m. I Cor. xn. (15) Rom. vi. (16) Gal. v (17)- Cor. xn. (18) Eph. v,
26 (19) Eph. v, 29. (20) Exod. xvn, 6. (21) I Cor. x, 4. (22) Corn. a Lapide in I Cor. x,
4. (23) Corn. a Lapide t. a. p. (24) De Baptismo C. 9. (25) Is. xxxv, 6. Vertaling van Jonckbloet. (26) Ep. 63. vgl. Brief aan Julianus LXXIII ; over Tertulliaan Kraus: Roma sott. 310.
(27) Sacr. Kapel. 16. (28) Roma sott. 11, 332. (29) I Cor. 11, xv. (30) I Petr. 11 ; I Joan. n,
v (31) Jac. 1. (32) Philemon 10. (33) Eph. iv ; I Cor. 111 ; I Joan. 11. (34) I Joan. n, 8.
(35) Joan. tL (36) Wilp. Cycl. 7. (37) Wilp. Fr. P. 66. (38) Dlger: Der heilige Fisch,
476. (39) De Bapt. C. 1, 3. (40) I Joan. 111, l (41) Matth. iv. Mare. 1. (42) Eph. 1. iv. (43)
Hermes: Similitudines ix, 16. (44) Dlger o. c. 476. (45) Dlger t. a. p. (46) Sim. ix, 17.
(47) O. c. 519. vlg. (48) O. c. 499. vlg. (49) O. c. 521.
V. D E GEMEENSCHAP DER HEILIGEN IN DE CATACOMBEN-FIGUREN.

(1) Die Gemeinschaft der Heiligen in den ersten Christlichen Jahrhunderten, Kln.
Bachem. (2) I Cor. x, 17. (3) Gal. UI, 28. (4) Gal. % 18. (5) Col. 11, 19. (6) Eph. v, 30. (7)
Cor. xn, 14, 19. (8) Cor. xn, 22 tot 24. (9) I Cor. xn, 21. (10) I Cor. xn, 25. (n) I Cor. XII,
26. (12) I Cor. xn, 26. (13) Hoenighaus. O. c. 98, 99, 100, 110. (14) Roma sotterranea tl,
tav. XLVII en XLVIII en XLIX ; III tav. x x v m en xxix, Bullettino 1886. (15) Bldz. 150. (16)
P. Sisto : les cat. de S. Cal., 161. (17) Marucchi: Epigrafia, vu, 4. (18) P. Sisto : Epigrafia , 11, 104. (19) Migne P. L. 111, 13 tot 60. (20) Marucchi: le cat. ed i l prot. , 14,
15, 62. (21) De monogamia, x. (22) De corona, 3. (23) Epist. 66. (24) Renaudot:
Liturgies orientales. Mone : Lateinische und Griechische Messen. (25) Mar. Ep. 142
tot 147. (26) Wilp. Cycl. 35 ; de Rossi: Bullettino 1862, blz. 2. (27) Wilp. Cycl. 36. (28)
Mone o. c. 22. (29) O. c. 156 tot 159. (30) Mus. Lat. Pil. vm. (31) Confess. IX, 3. (32) Uit
de Rossi Roma Sott. 11, tav. xxvm, xxix, bij Wilp, Cycl. 39. (33) Zeker afkomstig uit
Rome schreef Mgr Wilpert me. (34) de Rossi: Rom. Sott. 11, tav. XLVII en XLVIII, 25. (35)
Les cat. de S. Cal. 175. (36) I Cor. xn, 26. (37) N . Testament, 11, 454, noot 1. (38) Hist. Eccl.
iv. Cap. xv. N 31. (39) t. a. p. N 40. (40) t. a. p. N 43 en 44. (41) Greg. van Tours
de gloria Martyrum 1, 866. Ruinart: in mart. Pol.; Prof. Marucchi: le Cat. ed il prot. 68.
Eenige schrijvers, deelde Prof. Marucchi mij mede, meenen zelfs, dat de brief uit Smyrna
was gericht aan de Kerk van Lyon. Irenaeus was daar toen Bisschop. (42) Gen. x x v m ,
18. (43) Lev. 11. (44) Cant. Vilt, 2. (45) Kirsch. Aus den Rmischen Katakomben, 15. (46)
II, N. 2. (47) 168. (48) Bldz. 78. (49) De cura pro mortuis iv, 5. (50) P. Sisto, Les cat. de
S. Cal. 171. (51) Die rmischen Titelkirchen im Altertum, 208. (52) Kirsch o. c. 202 tot 219 ;
Dlger o. c. 567, 568, 572. de Rossi: R. S. m, 378. (53) t. a. p. (54) Kirsch t. a. p. (55)
Een gedeelte van dit gedicht bij Marucchi, le Cat. ed i l Protest.,58. (55 ) Kirsch. Aus den
Rmischen Katakomben, 16 en 17. (56) Mar. le Cat. ed i l Prot., 75. (57) L
.
77, 79. (58) Wilp. Cycl. 49. (59) Cor. ix, 25. Jac. 1, 12. Apocal. 11, io, I Petr. v. (60) Styger.
Monum. Apost., 14, 15.
a

C a t

e d

312

AANTEEKENINGEN

OP DIT

BOEK

VI, D E H . EUCHARISTIE IN DE CATACOMBEN-FIGUREN.

(I) Joan vi, 58 tot 60 en 50 tot 53. (2) Le cat. ed i l prot., 33, 34. (3) 496. (4) I Kol. 1574
tot 1576. (5) Mare. xiv, 24. (6) Just. Apol. LXVI, 2. (7) Iren. adv. Haereses iv, 18, 34. (8)
Lib. I Contra Mare. N , 14. Lib. IV. Contra Mare. N . 40. (9) Smyrn. Vit, 1. (10) Bldz. 501,
502. (11) Dict. Apol. 1. Kol. 1568. (12) Comm. in Matth. x, 25. (13) Wilp. Fr. P. 10 tot
14. (14) Exp. ev. sec. Luc. Lib. vi, Cap. ix, N 84. (15) Blz. 569 en 570 en noot 1, 2, 3.
(16) Wilp. Fr. P. 13, noot 1. (17) ad Cor. XL tot XLII. (18) De corona Hl. (19) ad Smyrn. vm.
(20) I Cor. x, 16. (21) Hand. der Ap. 11, 42. (22) Hand. der Ap. n, 46. (23) Hand. d. Ap.
xx, 7. (24) Luc. xxiv, 35. (25) Cap. xiv. (26) ad Eph. C. xx. (27) Wilp. Fr. P. 17. (28) Joan.
xxi, 13. (29) Braun. Der Christliche Altar, 1, 25, 26, 31. (30) I Cor. x, 16. (31) Hebr. x m ,
10. (32) I Cor. x, 21. (33) Mal. 1, 11. (34) L. tot LIV. (35) Dialoog XLI, LXX, CXVI en cxvu.
(36) Apol. 1, x m . (37) Apol. 1, LXV en LXVII. (38) Cat. myst. v, 8 tot 10. (39) Ep. LXIII. (40)
Kirsch : Die rmischen Titelkirchen im Alterthum . Die Christlichen Cultusgebaude im
Alterthum , Aus den rmischen Katakomben , etc. Wilpert: Fr. P. 11, 18, 19, 43 tot 45.
Dlger o. c. 576, 586, 572 enz. de Rossi: R. Sott. UE, 478 tot 507. Braun o. c. 64. (41)
Contra Faustum xxn. C. 73. (42) Gal. m, 16. (43) Fragment, Migne P. G. v, 12, 15. (44)
Contra Haer. iv, 5. (45) Blz. 117. (46) 48 tot 49, 50. (47) Bldz. 19. (48) Braun 1, 64. (49)
Wilp.: Fr.P. 12. (50) Didache x. (51) ad Smyrn. xvi. (52) ad Eph. xx. (53) Contra Haer. iv, 18.

EENIGE AANGEHAALDE WERKEN


P. BATIFFOL. L'glise naissante et le Catholicisme, o. mille.
B L A N T (le). Inscriptions chrtiennes de la
Gaule.
tude sur les sarcophages chrtiens
antiques de la ville d'Arles.
Jos. B R A U N . Der christliche Altar.
Dictionnaire apologtique, sous la direction
de A . d'Als.
F R . DLGER. Der heilige Fisch.
F. X . F U N K . Patres apostolici.
J. DE GROOT, O. P. Summa apologetica.
S. J . Tractatus historico-dogmatici.
HETTINGER. Apologie des Christenthums.
e

H E M M E R ET L E J A I : Pres apostoliques.

Katacomben. De Katacomben, Rome-Valkenburg.


C. M . K A U F M A N N . Handbuch der altchristlichen Epigraphik.
F. X . K R A U S . Roma sotterranea.
J. P. KIRSCH. Die christlichen Cultusgebaude
im Alterthum.
Die rmischen Titelkirchen im Alterthum.
Aus den rmischen Katakomben.
OR. MARUCCHI. Un insigne sarcofago cristiano
lateranense.
lments d'archologie chrtienne.
I monumenti del museo cristiano PioLateranense.
Le catacombe romane.
Epigrafia cristiana.
Le catacombe ed il protestantismo.
Le memorie degli Apostoli Petro e
Paulo in Roma.
L. MERTENS. De Hirarchie in de eerste eeuw
des Christendoms.
L. MOHLER. AUS der altesten Zeit des Christenthums und der Kirche.
G. MICHELET. Dieu et 1'agnosticisme contemporain.

E. NEUBERT. Marie dans 1'glise antnicenne.


Roma aeterna. Jahrgang VI. 1926.
J. B. DE ROSSI. Roma sotterranea.
Inscriptiones christianae.
Bullettino di archeologia cristiana.
T H . RUINART, O. P. Acta Martyrum (Manz.
i859)P. SINTERN, S. J . Roma sacra.
P. SISTO SCAGLIA. Manuel d'archologie chrtienne.
Notiones archeologiae christianae.
I Novissimi.
Les catacombes de S. Caliste.
P. STYGER. monumento Apostolico della
Via Appia.
J. WILPERT. Die Malereien der Katakomben.
Ein Cyclus christologischer Gemalde.
Die Malereien der Sacramentskapellen.
Die Gottgeweihten Jungfrauen in der
ersten Jahrhunderten der Kirche.
Die Katakombengemalde und ihre
alte Copien.
Fractio Panis.
r
Die Papstgraber und die Caeciliagruft
in der Katakombe des Callixtus.
Principienfragen der christlichen archeologie.
Nochmals Principienfragen.
Wahre und falsche Auslegung der
altchristlichen Sarcophagssculpturen.
Pietro nelle piu conspicue sculture
cimeteriale antiche.
Appunti su alcuni sarcophagi cristiane.
Un battistero ad nymphas B. Petri.
Le pitture dell'ipogeo di Aurelio Felicissimo.
Neue Monumenten zur Symbolik des
heiligen Palliums.

De afkortingen in de lijst der aanteekeningen zijn, naar 't mij voorkomt,


aan de hand van deze lijst gemakkelijk aan te vullen.

OVERZICHT V A N D E N GEDACHTENGANG
VAN

D I T BOEK

Inleiding van Mgr Wilpert


Algemeene inleiding

7
o

T O T R E C H T BEGRIP D E R ZAAK

10

i Rome's Catacomben
2 De Catacomben getuigen 't geloof der eerste Christenheid
I. De Catacomben getuigen

10
20-57
20

Karakter van 't getuigenis


Stukken, waaruit 't getuigenis spreekt
Plaatsen, waar de stukken worden gevonden

II.
III.
IV.
V.
VI.

20
23
24

Het getuigenis is wel degelijk k van apologetischen aard


Het getuigenis is van algemeen karakter
De stukken dagteekenen uit de vroegste Christentijden
De stukken zijn monumenten van Christelijke kunst
De stukken spreken veelal in symbolische vormen

29
32
33
34
37

Stand van het vraagstuk


Deugdelijke redenen voor de symbolische uitbeelding
Deze is volgens 't karakter der zuidelijke kunst
Vergelijking met de heidensche romeinsche kunst dier dagen
De kunst in die dagen algemeen symbolisch
Het symbolische dringt zich op door de herhaling derzelfde beelden
De figuren zijn vaak enkel aannemelijk, als zij symbolisch zijn
De ernst der tijden vordert de symbolische opvatting

37
38
40
40
42
43
44
45

VII. De symboliek is grafsymboliek


VIII. De catacomben-monumenten getuigen in symbolische vormen de beheerschende levensgedachte der eerste Christenen .
IX. De stukken moeten, willen zij getuigen, verklaard uit het midden, waarin
zij zijn ontstaan
, .
3 Logische opzet van dit boek
tl De Voorstellingen der levenszegepraal over den dood.
II. Wat, in de schatting der eerste christenheid, tot die zegepraal voert.

47
50
52
57

EERSTE AFDEELING

D E SYMBOLISCHE V O O R S T E L L I N G E N D E R L E V E N S Z E G E P R A A L
Het Christelijk denkbeeld der levenszegepraal
De kracht, waarmee dit denkbeeld zich opdrong .
De drang, waarmee het werd getuigd
De eigenvorm, waarin het zich aan ons voordoet
Verschillende voorstellingen
Lazarus
De drie jongelingen in den Babylonischen oven
No.
Susanna
Jonas

!
l

'J

. . .
. . .

65
67
68
72
73

. 61-96
61
62
63
64
65

O V E R Z I C H T V A N D E N G E D A C H T E N G A N G V A N DIT B O E K

Danil
Di Oogst
De jaargetijden
Het schip in den storm met den geredden mensch
Jarus' dochtertje
De zoon der weduwe van Nam
De herder met de rustende kudde
Het feestmaal
De duif met het anker
Duif met olijftak
Duif op beker
De orante
figuur
Saamgestelde voorstellingen

315
75
78
7
79

8 1

8 2

4
5
*
9i

8f

TWEEDE AFDEELING
WAT, IN D E SCHATTING D E R E E R S T E C H R I S T E N H E I D , TOT D I E
ZEGEPRAAL VOERT
De stukken beelden het christelijk geloof uit
I. JESUS CHRISTUS IN DE CATACOMBEN-FIGUREN

LEVENS97"3

97-101

1 v

102-171

i Christus-beelden
2 De Christus der Evangelieverhalen

5
108-124
I 0

De ster van Bethlehem


De kribbe
Christus met de Evangelisten
Christus' doopsel
Intocht in Jerusalem
De goede Herder
Christus met de twaalf Apostelen
Christus de Rechter
3 Christus' Godheid
a) Z i j n Godheid gestaafd uit de teekenen
Genezingen van blinden
De Samaritaansche vrouw
De zieke vrouw
De Chananeesche vrouw
De vermenigvuldiging van brooden en visschen
Nam's jongeling
Jarus' dochtertje
De kruiken van Cana
De lamme
Lazarus
De verrijzenis
b) Uitspraken over Christus' Godheid
4

Christus de Verlosser
Adam en Eva in 't Paradijs vaak met den Verlosser
Christus voor Pilatus
De doornenkroning
Het kruis
De Visch der Catacomben

5 De Moeder v a n Christus
Maria-vereering v a n de oudste tijden af
De vereering k i n de monumenten
Deze vereering bewust en bedoeld
De Catacomben-vereering v a n Maria
Talrijkheid der
figuren
De eerste Christentijden en de onmiddellijk volgende eeuwen

1 0 9
1 1 0
1 1 1
1 1 2
i r
i r

5
5

1 2 1
I 2

3
125-13
5

I 2

1 2 8

3
3
3
3
34
'34
'35
'35
*3"
'37

39" 5
I

M
'43
*43
'44
146

I5

?
5
*54
55
*55
156
15

2 - 1

3l6

OVERZICHT V A N D E N GEDACHTENGANG

V A N DIT

De wijze, waarop Maria wordt afgebeeld


Maria-afbeeldingen vernield door wie. haar vereering weigeren
Voorstellingen :
Maria met Profeten
M a r ia-boodschap
Maria te Bethlehem
Maria met Jesus
Maria met de wijzen
Maria toonbeeld der maagden
Maria de bemiddelaarster bij haar Goddelijk K i n d
I I . H E T L E E R A M B T IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

Inleiding
De zending der Apostelen
De Evangelisten onder Christus' bescherming
De leeraar
De sarcophaag van het leergezag
Het scheepje van Ulysses
De hoveling van koningin Candace
III.

P E T R U S IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

Inleiding
Petrus-afbeeldingen
Christus met Petrus op de golven
Petrus doopt de heidenen
Petrus ontvangt de sleutels van Christus
Petrus als wetgever
Petrus als opperste leeraar zetelend
Petrus de Opperherder
Petrus de Primaat
Petrus de Rotsman krachtens Christus' instelling
IV. H E T DOOPSEL IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

Inleiding
De man, die slaat op de rots
De dopeling voorgesteld als kind
De symboliek van den visscher
Doopsel en opstanding
Uitspraken over het doopsel
Kinderdoop
V. D E GEMEENSCHAP D E R HEILIGEN IN D E C A T A C O M B E N - F I G U R E N

BOEK

157
157
158

158
160
161
163
163
167
169
172-186

172
175
176
177
180
182
183
187-215

187
190
192
193
197
198
199
205
211
213
216-229

216
219
222
224
226
227
228
230-263

Inleiding en verdeeling der stof in twee hoofdgroepen van denkbeelden . . . .


230
i De gemeenschap der geloovigen op aarde met de afgestorvenen, die nog niet
in de glorie des hemels gedacht worden
231-244
Heilwenschen aan die overledenen
232
Gebeden der overlevenden voor de afgestorvenen, die zij zich denken in een
plaats, waar lafenis noodig is
235
Bijstand van God en de heiligen voor die overledenen gevraagd
238
De overledenen vragen op de steenen zelf ook de gebeden der overlevenden. 240
De overlevenden vragen op hun beurt de gebeden der overledenen.
. . 241
2 De gemeenschap der geloovigen op aarde met de afgestorvenen, die gedacht
worden in de glorie des hemels
244-263

317

OVERZICHT V A N D E N G E D A C H T E N G A N G V A N DIT B O E K

Heiligen-vereering
Heiligen-bescherming
Heiligen-aanroeping

2
2
2

V I . D E EUCHARISTIE I N D E CATACOMBEN-FIGUREN

264-287

Inleiding
Het H . Sacrament Zelf
Eucharistisch Maal
Eucharistisch Offer
VU

4
7
75

2 0
2

2 8 1

SAAMGESTELDE FIGUREN I N D E CATACOMBEN E N OP SARCOPHAGEN .

'

45
54
57

288-305

, .,.
288
Inleiding
Voorstelling der beteekenis van 't geloof
9
Leergezag en eeuwig leven
9
Leergezag en Eucharistie
9
De Eucharistie in een Sacramentskapel
9
Doopsel en Eucharistie in saamgesteld beeld
9
Maria's vereering en 't eeuwig leven
94
Saamgesteld beeld uit Domitilla
94
Saamgesteld beeld uit S* Lorenzo
95
Nog een saamgesteld beeld uit Domitilla
95
Sarcophaag 59672 uit 't museum van Kircher
9
Fresco uit de catacombe van S* Petrus en Marcellinus
97
Plafond uit de catacombe der Jordani
97
Fresco uit S' Traso
9
Sarcophaag 79983 uit 't museum van Kircher
9
Sarcophaag 455 uit 't museum van Kircher
99
Sarcophaag 161 uit 't museum van Lateranen
3
Sarcophaag 55, broederssarcophaag, uit 't museum van Lateranen
300
Sarcophaag 104, de dogmatische, uit 't museum van Lateranen
301
Het plafond van kamer 54 der Catacombe van S Petrus en Marcellinus . . . .
30
De kamer zelf aldaar
3 3
Een plafond van een crypte uit het Coemeterium majus
34
306
T

T-,

BESLUIT

Aanteekeningen op dit boek


Eenige aangehaalde werken
h,
Overzicht van den gedachtengang van dit boek

37
3*3
3 4"3 7
I

IMPRIMATUR
E . BEUKERS,

P. P. N .

Hagae Com. 25 Nov. 1926.

EVULGETUR:
W.

NOLET, ad hoe

dep.

Warmand. 25 Febr. 1927.

D. D. B. & O . Br.

Você também pode gostar