Você está na página 1de 3

-1-

• De Canoniciteit van het Boek Daniël


Het hiernavolgende is een bijdrage aan de discussie over de canoniciteit van het oudtesta-
mentische Boek Daniël – of het nu wel of niet tot de erkende geschriften behoort die in de
Bijbel thuishoren – iets dat momenteel ook door Christelijke geleerden ernstig in twijfel
wordt getrokken, mijns inziens onterecht.

Sixtijnse Kapel: de Profeet Daniël (door Michelangelo)

De Joodse denkwereld in de dagen van Christus, leunde sterk op de interpretatie van Daniël
9:24-26. In “De Verwachting van de Joden”, wat in het ArchkoVolume (1) wordt weer-
gegeven, staat in een commentaar op deze verzen:
«« Er is een tijd van zeventig weken, aangeduid in het boek Daniël, die gesitueerd
lag tussen de bouw van de tweede Tempel en de ‘tijden’ (meervoud) van de Messias,
waarvan volgens de profetische stijl een dag telt voor een jaar, hetgeen de periode van
zijn komst in ongeveer de tijd plaatst dat Johannes de Doper met zijn prediking begon.
Daniël leest: “Zeventig weken zijn voor uw volk vastgesteld om de overtreding te
staken (…) en vanaf de opdracht om Jeruzalem te bouwen tot aan de Messiasvorst
zullen ‘zeven plus twee-en-zestig’ [69] weken verstrijken….” »»

Men hield dus toendertijd serieus rekening met de mogelijkheid dat, in navolging van het
decreet van Koning Cyrus, de voorloper (Johannes de Doper) 483 jaar of 69 x 7 jaar na het
begin van de herbouw van de Tempel met zijn optreden zou aanvangen. De datum van dat
decreet zal waarschijnlijk niet helemaal zeker zijn geweest. In verband met de Messiaanse
aanspraken van Jezus’ zending en diens sensationele wonderen, moeten zijn landgenoten
het begin van Johannes’ zending als een gewichtig moment hebben beschouwd. Ze zullen
hebben geconcludeerd dat dit direct na het einde van Daniëls 69 weken plaatsvond.
We leren ook, deze keer uit de geschriften van Maria Valtorta, dat toen Jezus tijdens zijn
tempelbezoek met de schriftgeleerden sprak toen Hij twaalf jaar oud was, de berekeningen
van de schrifgeleerden erop wezen dat de geboorte van de Messias tien jaar eerder moest
-2-

zijn gebeurd (niet twaalf maar tien). Omdat naar hun mening niets was gebeurd, zijn ze
opnieuw gaan rekenen, en deze keer lieten ze de berekeningen wijzen naar het begin van de
zending van Johannes de Doper, in de veronderstelling dat beide zendingen bij elkaar
horen.

Deze uitleg staat of valt met de veronderstelde canoniciteit van het Boek Daniël. Nog
steeds is de officiële positie van de Rooms Katholieke kerk dat het Boek Daniël tot de
canon behoort, d.w.z. rechtstreeks door God is geïnspireerd, mening die ondermeer is geba-
seerd op Jezus’ verwijzing naar Daniël 9:27 in Matteüs 24:15, wat op de voor ons relevante
passage slaat. Degenen die een andere mening zijn toegedaan, realiseren zich wellicht niet
dat in het Jodendom de canoniciteit van het Boek Daniël pas voor het eerst na de Kruisi-
ging werd aangevochten, omdat daarin te duidelijk wordt aangetoond, via de passages uit
hoofdstuk 9:24-26, dat de door hen gekruisigde Jezus de Messias was. De tijdsaanduiding-
en van deze verzen wijzen erop dat de Messias aan het begin van het Romeinse keizerrijk
moet zijn gekomen, en wie zou er in dat tijdsgewricht een betere kandidaat hebben kunnen
zijn dan de ‘zoon van de timmerman’? Het boek was een doorn in het vlees van Christus’
vijanden en diende daarom in discrediet te worden gebracht.

Een secularisering van Daniël paste binnen de Joodse politiek van een schone lei vegen.
Die daarin een belangrijke rol heeft gespeeld is de grote schriftgeleerde Jonathan ben
Uziël, die lid was van het Sanhedrin dat onze Redder heeft veroordeeld. Diezelfde man
besloot ook om het lijdende dienstknecht hoofdstuk, Jesaja 53, uit de Haftorahs of publieke
schriftlezingen weg te laten, een gebruik dat nog steeds in zwang is. De Talmoed geeft aan
dat een engel aan Jonathan verscheen om hem te waarschuwen dat de manier waarop de
profeet hier over de Messias spreekt te duidelijk op Jezus van Nazareth wijst. (2)

Om het profane karakter van het Boek Daniël aan te tonen wordt gemeenlijk verwezen naar
de Talmoed, in dit geval dus geen betrouwbare bron, die stelt dat het boek is geschreven
door de Mannen van de Grote Synagoge, dus na de terugkeer uit de ballingschap tot aan
Alexander de Grote (5e en 4e eeuw BC). Maar over die periode uit de Joodse geschiedenis
is nagenoeg niets bekend en daarom kan iedereen daarover het zijne zeggen. De moderne
opvatting onder veel Joodse en Christelijke geleerden is dat het Boek Daniël rond 165 BC
is geschreven om de Joden moed in te spreken gedurende de wrede vervolging door Antio-
chus Epifanes (175-164 BC) Deze laatste opvatting is gebaseerd op de overweging dat het
gedeelte van hoofdstuk 2:4 tot en met 7:28 in het Aramees is geschreven met gebruik van
een aantal Griekse leenwoorden. Maar zulks bewijst niet dat dit voor het eerst in het Ara-
mees werd opgetekend, maar slechts dat dit gedeelte op deze manier tot ons is gekomen.
Dan zijn er volgens diezelfde heren nog een aantal overwegingen van exegetische aard die
niet zouden passen binnen de algemeen geldende godsdienstige opvattingen tijdens de bal-
lingschapsperiode. Gewoonlijk echter trekken profeten zich niets aan van de heersende
trend; door God bewogen zien zij visioenen en tekenen woorden op die zij slechts half of
helemaal niet begrijpen in het besef dat zij niet alleen voor zichzelf profeteren maar ook
voor de komende generaties. Dit is ongetwijfeld van toepassing op de profeet Daniël.

Ten slotte, aangaande de zogenaamde historische incompatibiliteiten betreft dit veronder-


stelde en niet feitelijke incompatibiliteiten, wat al snel duidelijk wordt zelfs bij een opper-
vlakkige lezing van de historie van de neo-Balyloniërs en het daaropvolgende Perzische
rijk. Het springt in het oog dat maar weinig daarover met zekerheid bekend is, vooral ten
aanzien van de gangbare chronologie.
Hubert Luns
[gepubliceerd in “Positief” februari 2003 – Nr. 329]
-3-

Noten
(1) De betrouwbaarheid van de documenten die in het ArchkoVolume zijn verzameld, wor-
den in mijn artikel besproken: “Proofs of the Life and Death of Jesus”.

(2) Zie: “Valeur de l’Assemblée qui prononça la peine de mort contre Jésus-Christ”, 1877,
par Mgr. Augustin Lémann et Mgr. Joseph Lémann - Fils d’Israël / Prêtres de Jésus Christ -
herdruk 1975 door Socii Sancti Michaelis te Gent, p. 31.

Você também pode gostar