Escolar Documentos
Profissional Documentos
Cultura Documentos
(1) Dit principe werd voor het eerst ingevoerd door de KB’s van 14 en 15 mei 1985 op de pensioenfondsen. De wet van 28 april 2003 betref-
fende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid en
de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorzieningen hebben deze verplichting tot
externalisatie bevestigd, en verder doorgetrokken naar individuele pensioentoezeggingen.
(2) Wet 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en sommige aanvullende voordelen inzake
sociale zekerheid (WAP).
(3) Wet op de aanvullende pensioenen, MvT, Stukken Kamer nr. 50/1340/001, p. 27.
In het prudentieel luik wordt de bescherming van de Uit een bijzondere rondvraag van de CBFA in het na-
pensioenrechten bekeken vanuit de pensioeninstelling jaar van 2008 bij de grootste Belgische IBP’s bleek
die de pensioenreserves beheert. Deze reglementering dat er eind 2008 sprake was van een sterke daling van
omvat de maatregelen inzake het functioneren van en de globale dekkingsgraad van de IBP’s. Volgens de
het toezicht op de pensioeninstellingen. Het gaat hier CBFA werden eind 2008 107 IBP’s (op een totaal van
om regels inzake toelating, deugdelijk bestuur, finan- ongeveer 250) geconfronteerd met één of andere vorm
cieringsvereisten, dekkingsgraad, solvabiliteit,... Vóór van tekort. Naar aanleiding hiervan verzocht de CBFA
1 januari 2007 waren groepsverzekeraars en pensioen- de IBP’s om in geval van een financieringstekort ten
fondsen beiden onderworpen aan de controlewet van opzichte van de situatie eind 2008, vóór 28 februari
9 juli 1975 (1). Sinds de inwerkingtreding van de wet 2009 een herstelplan ter goedkeuring voor te leggen
betreffende het toezicht op de instellingen voor be- (5). Op 26 mei 2009 waren reeds 43 herstelplannen
drijfspensioenvoorziening (hierna «de IBP-wet») (2) goedgekeurd door het directiecomité van de CBFA (6).
zijn pensioenfondsen of IBP’s onderworpen aan een
eigen prudentieel kader. Niettegenstaande in de con- Ook wat de verzekeringsondernemingen betreft geeft
trolewet en de IBP-Wet in beginsel dezelfde uitgangs- de CBFA aan dat de uitzonderlijke omstandigheden op
punten gelden, zijn groepsverzekeraars en IBP’s dus de financiële markten een belangrijke negatieve im-
onderworpen aan een verschillende prudentiële regle- pact hebben op de waarde van de activa die zij aan-
mentering, rekening houdend met de specificiteit van houden. In 2008 heeft de CBFA haar toezicht ver-
elk vehikel. scherpt, en sinds 30 juni 2008 voert zij, naar aanleiding
van een sterke vermindering van de traditionele buffer
Zowel de groepsverzekeraars als de IBP’s zijn wat aan vermogen die de verzekeringsondernemingen
betreft de naleving van het sociaal (3) en het pruden- aanhouden boven de wettelijke verplichtingen, een
tieel (4) luik onderworpen aan het toezicht van de grondig trimesterieel onderzoek. Sindsdien hebben
Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantie- verscheidene verzekeringsondernemingen reeds maat-
wezen (hierna «de CBFA»). Ook hier gelden dezelfde regelen genomen zoals een versterking van het eigen
uitgangspunten, maar de concrete maatregelen inzake vermogen. Daarnaast worden een aantal verzekerings-
controle, aanmaning en sancties kunnen verschillen ondernemingen, waarvan enkele ook producten van de
rekening houdend met de eigenheid van beide instel- tweede pijler aanbieden, verscherpt opgevolgd door de
lingen. CBFA (7).
(1) De wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen (hierna «de controlewet») was aanvankelijk enkel van toepas-
sing op verzekeringsondernemingen, maar werd bij koninklijk besluit ook van toepassing verklaard op pensioenfondsen (KB 14 mei 1985
betreffende de toepassing van wet 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen op de particuliere voorzorgsinstellin-
gen).
(2) De wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening trad in werking op 1 januari 2007.
Enerzijds zet deze wet de Europese Richtl. nr. 3002/41 van 3 juni 2003 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen
voor bedrijfspensioenvoorziening om naar Belgisch recht. Anderzijds beoogde de wetgever een coherent en autonoom kader (specifieke
nieuwe rechtsvorm, organen, werking, prudentiële regels,...) te creëren voor IBP’s en werden daarnaast ook een aantal wijzigingen doorge-
voerd aan de wet op de aanvullende pensioenen. Voor een uitgebreide bespreking van de IBP-Wet verwijzen we naar: A. VAN DAMME, J. VAN
GYSEGEM en C. DE RIDDER «De nieuwe wet betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening: een stap vooruit!»,
Or. 2006, afl. 3, p. 211-231.
(3) Art. 49 van wet op de aanvullende pensioenen.
(4) Art. 4 IBP-wet.
(5) Mededeling CBFA_2008_23 van 9 december 2008 betreffende de financiële toestand van de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening ten
gevolge van de impact van de financiële crisis (www.cbfa.be).
(6) Jaarlijks verslag van de Studiecommissie voor de Vergrijzing van juni 2009, bijlage 2 betreffende het toezicht op de tweede pensioenpijler
opgesteld door de CBFA, p. 112.
(7) Ibidem.
(1) Art. 4-1 KB 4 november 2003 tot uitvoering van wet 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die
pensioenen en sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, zoals gewijzigd bij KB van 12 januari 2007 (hierna «KB WAP»).
(2) Art. 4-3 KB WAP.
(3) Art. 4-7 KB WAP.
(4) Art. 4-4 KB WAP.
(5) Art. 4-9 KB WAP.
(6) Art. 4-10 KB WAP.
(7) D.w.z..: (i) wanneer de inrichter een werkgever is, hetzij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst anders dan door overlijden of pensio-
nering, hetzij de overgang van een werknemer in het kader van een overgang van (een deel van) de onderneming naar een andere onderne-
ming als gevolg van een conventionele overdracht of een fusie waarbij het pensioenstelsel van de werknemer niet wordt overgenomen; (ii)
wanneer de inrichter een op het niveau van het paritair (sub)comité opgerichte rechtspersoon is: de beëindiging van de arbeidsovereenkomst
anders dan door overlijden of pensionering, voor zover de werknemer geen nieuwe arbeidsovereenkomst heeft gesloten met een werkgever
die onder het toepassingsgebied van hetzelfde pensioenstelsel valt als dat van zijn vorige werkgever: art. 3 11o van wet op de aanvullende
pensioenen.
(8) Deze rentevoet kan bij KB gewijzigd worden.
(1) Deze rentevoet kan bij KB gewijzigd worden. In geval van uittreding, pensionering of opheffing binnen de vijf jaar na aansluiting, wordt de
kapitalisatie aan 3,25 % vervangen door een indexatie, tenzij de indexatie zou leiden tot een hoger resultaat dan een kapitalisatie aan 3,25 %.
(2) V. PERTRY, «faillissement en aanvullend pensioen», tekst overhandigd op de vorming van VIA-NOAB van 24 maart 2009, p. 21.
(3) Wet op de aanvullende pensioenen, MvT, Stukken Kamer nr. 50/1340/001, p. 49 en 57.
(4) Bijlage 1 bij KB van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen.
(5) Ibidem.
(6) C. DEVOET, L’assurance-vie, aspects techniques et juridiques, Kluwer, 2004, p. 87.
(7) Dit wordt uitdrukkelijk gesteld in het Verslag aan de Koning bij KB van 12 januari 2007 tot wijziging van KB 14 november 2003 houdende
uitvoering van wet 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvul-
lende voordelen inzake sociale zekerheid.
(8) Art. 1 A, B en C van wet 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst.
(1) Art. 1121 BW; Art. 22 van wet 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst; P. DOYEN en C DEVOET, Aspects Juridiques, Livre 3, les
Pensions Complémentaires en Pratique, Kluwer, 2007, nr. 990; C. DEVOET, L’assurance-vie, aspects techniques et juridiques, Kluwer, 2004,
p. 67, A. EECKLO, «Pensioenfonds, groepsverzekering: privaatrechtelijke en sociaalrechtelijke aspecten», in Pensioenvoorzieningen en private
verzekering, H. COUSY en H. CLAASSENS, Maklu, Antwerpen, 1989, p. 30.
(2) S. STIJNS, Verbintenissenrecht, Die Keure, 2005, p. 241.
(3) G. VAN LIMBERGHEN, «In min of in meer: wettelijke en aanvullende pensioenen», in Sociaal Recht: niets dan uitdagingen, W. VAN EECKHOUTTE
en M. RIGAUX, 1996, p. 643.; A. EECKLO, «Pensioenfonds, groepsverzekering: privaatrechtelijke en sociaalrechtelijke aspecten», in Pensioen-
voorzieningen en private verzekering, H. COUSY en H. CLAASSENS, Maklu, Antwerpen, 1989, p. 31. Deze auteur nuanceert dit wel.
(4) Dergelijke contractuele relatie bestaat er niet tussen de inrichter en de begunstigde van de overlijdensdekking.
(5) Jaarlijks verslag van de Studiecommissie voor de Vergrijzing van juni 2009, bijlage 2 betreffende het toezicht op de tweede pensioenpijler
opgesteld door de CBFA, p. 90 en p. 92.
(6) K. TERMOTE, in wet op de aanvullende pensioenen, Die Keure, 1995, p. 138-139; Arbh. Brussel 10 april 2009, AR nr. 49.795, niet gepubli-
ceerd; Arbh. Brussel 5 mei 2009, AR nr. 49.558, niet gepubliceerd.
(7) Voor de eenvoud van de redenering gaan we er hierbij van uit dat het gaat om een vaste prestatie plan dat enkel gefinancierd wordt door de
werkgever.
(8) Dit werd met zoveel woorden aanvaard door het Arbh. Brussel in haar arrest van 10 april 2009, AR nr. 49.795, niet gepubliceerd.
Wat nu indien de verzekeraar deze verplichtingen niet D. Wat in geval van faillissement of
nakomt ?
ontbinding/vereffening van de verzekeraar ?
Wanneer de verzekeraar over onvoldoende dekkings- Wat indien het ondanks alle bovenvermelde maatrege-
waarden beschikt om zijn verplichtingen te dekken, len toch fout loopt, en de verzekeraar over kop gaat ?
kan de CBFA de vrije beschikking over de dekkings- Hoe zit het dan met de rechten van de inrichter, de
waarden beperken of verbieden. Meer in het algemeen aangeslotenen en begunstigden ?
kan de CBFA alle maatregelen treffen die de belangen
van de verzekeringnemers (in het bestek van dit arti- Wanneer in het kader van een faillissement of daarbui-
kel : de inrichter), de aangeslotenen en de begunstig- ten (vrijwillige ontbinding, gerechtelijke ontbinding)
den kunnen vrijwaren. overgegaan wordt tot een verdeling van alle activa en
passiva beschikt de «schuldeiser uit hoofde van de
Daalt de solvabiliteitsmarge onder het vereiste niveau, verzekering» over een bijzonder voorrecht op het bij-
dan zal de CBFA eisen dat de verzekeraar haar binnen zonder vermogen dat als dekkingswaarden is toegewe-
(1) Art. 9 van KB 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen (hierna «Algemeen
Controlereglement»).
(2) Art. 10 Algemeen Controlereglement.
(3) Art. 18 controlewet.
(4) Art. 15 controlewet.
(5) Art. 18 Algemeen Controlereglement.
(6) Art. 15 controlewet.
(7) Bedrag onderworpen aan indexatie: zie art. 19 Algemeen Controlereglement.
(8) Art. 26 controlewet.
De aangeslotenen behouden echter ook een (contrac- Bij een vaste bijdrage plan heeft de werkgever zich tot
tuele) vordering op hun werkgever met betrekking tot niets anders verbonden dan tot het storten van de over-
de pensioentoezegging. De werkgever moet er zich eengekomen bijdragen. In beginsel zou hij dus door
immers van bewust zijn dat het faillissement of de het enkele feit van de storting van de bijdragen bevrijd
ontbinding/vereffening van de verzekeraar niet auto- moeten zijn van elke aansprakelijkheid. Evenwel komt
matisch de stopzetting van de pensioentoezegging tot in dit soort plannen de minimumrendementsgarantie
gevolg heeft (3) (echter wel deze van de uitvoering voorgeschreven door artikel 24 van de wet op de aan-
van de pensioentoezegging bij die specifieke verzeke- vullende pensioenen om de hoek kijken... Overeen-
raar). komstig artikel 25 van de wet op de aanvullende pen-
sioenen is de werkgever aansprakelijk voor het naleven
De werkgever heeft op dat ogenblik dan ook verschil- van de wettelijke minimumrendementsgarantie bij de
lende opties. Enerzijds kan hij een overeenkomst slui- opheffing van de pensioentoezegging. Zelfs wanneer
ten met een andere verzekeraar, waarnaar de activa de werkgever de pensioentoezegging opheft ten ge-
toegewezen aan de aangeslotenen en begunstigden volge van het faillissement of de ontbinding/
kunnen getransfereerd worden. Wanneer de werkgever vereffening van de verzekeraar, lijkt hij dan ook niet
ervoor opteert om de uitvoering van de pensioentoe- bevrijd te zijn van zijn aansprakelijkheid.
zegging toe te vertrouwen aan een andere verzekeraar,
moet hij zich geen illusies maken. Wanneer hij aan een In het kader van een vaste prestatie plan zullen de
andere verzekeraar de verplichtingen van het verleden aangeslotenen onzes inziens, na het verdwijnen van de
wil toevertrouwen, dan zal deze met een propere lei verzekeraar, een contractuele aansprakelijkheidsvorde-
willen starten. De werkgever zal desgevallend de ring kunnen instellen tegen hun werkgever (6). De
eventuele tekorten moeten aanzuiveren, wat ook zijn werkgever heeft immers in het kader van een vaste
(1) Zie de definitie schuldvordering uit hoofde van verzekering: art. 2 20o controlewet.
(2) De garantie tot 100 000 EUR die de staat geeft op tak 21-producten geldt enkel voor de derde pijler. Dit vormt dus geen bijkomende waar-
borg voor de aangeslotenen aan een tweede pijler groepsverzekering van het type tak 21.
(3) V. PERTRY, «Faillissement en aanvullend pensioen», o.c., p. 35.
(4) De informatie/consultatieprocedure voorgeschreven door art. 39 van wet op de aanvullende pensioenen, en de wijzigingsprocedure voorge-
schreven door de art. 5 t.e.m. 12 van de wet op de aanvullende pensioenen. We gaan hier in het kader van dit artikel niet dieper op in.
(5) Zoals b.v. art. 25 van wet op de arbeidsovereenkomsten van 3 juli 1978; art. 1134 BW.
(6) Dit is ook de visie van de CBFA, zie Jaarlijks verslag van de Studiecommissie voor de Vergrijzing van juni 2009, bijlage 2 betreffende het
toezicht op de tweede pensioenpijler opgesteld door de CBFA, p. 90, 92 en 106.
Het hoeft geen betoog dat de rol van de CBFA in der- Hierin is recent echter verandering gekomen met het
gelijke situaties van wezenlijk belang is. Indien de nieuw wettelijk en reglementair kader voor IBP’s,
CBFA door regelmatige en grondige controles verze- waarin de nadruk wordt gelegd op een verdere «ver-
keraars in moeilijkheden tijdig opspoort, en ingrijpt, zelfstandiging» van het pensioenfonds ten aanzien van
dan zal het deficit ten opzichte van de verworven de werkgever. Dit komt onder meer tot uiting in de
rechten wellicht beperkt blijven. In dat geval zal ook vereisten inzake het vastleggen van de beheers- en
de achterliggende aansprakelijkheid van de werkgever werkingsregels van de IBP in de beheersovereenkomst
voor de in het verleden opgebouwde pensioenrechten (of de statuten) (3). In tegenstelling tot voorheen, geldt
binnen de perken blijven. deze verplichting ook voor IBP’s met slechts één bij-
dragende onderneming.
Uiteraard kan de werkgever die geconfronteerd wordt
met het faillissement van zijn verzekeraar en van wie De onderlinge juridische relatie tussen de bijdragende
de aangeslotenen (en desgevallend de begunstigden) onderneming en de IBP zal dus in de eerste plaats
zich tot hem kunnen keren wegens ontoereikendheid vastgelegd worden in de beheersovereenkomst. Ook
van het bijzonder vermogen, een aangifte van schuld- hier zal de beheersovereenkomst moeten samengele-
vordering doen in het faillissement. De schuldvorde- zen worden met het pensioenreglement om na te gaan
ring van de werkgever zal daarbij afhangen van de welke de verbintenissen zijn van de inrichter enerzijds
vraag of de verzekeraar al dan niet een resultaatsver- en van de IBP anderzijds.
(1) Dit zal ook het geval zijn wanneer er persoonlijke bijdragen zijn in een vaste prestatie plan.
(2) Ook hier doet men er evenwel goed aan om de concrete teksten nauwkeurig te analyseren.
(3) Art. 79 van IBP-Wet legt het principe vast. De inhoud van de beheers- en werkingsregels wordt verder uitgewerkt in de art. 5 en 6 van KB
12 januari 2007 betreffende het prudentiële toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (hierna «Prudentieel KB»). Verdere
verduidelijking van deze beheers- en werkingsregels wordt gegeven in het Verslag aan de Koning bij het Prudentieel KB en in de Circ.
CBFA_2008_17 van 26 augustus 2008 (www.cbfa.be). Voor een uitgebreide bespreking hiervan verwijzen wij naar: J. VAN GYSEGEM, «De
nieuwe reglementering van de beheers- en werkingsregels van een pensioenfonds: praktische gids en kritische kanttekeningen», TSR 2008,
afl. 3, p. 401-431.
(1) Financiële Enquête over het boekjaar 2008 van de Belgische Vereniging van Pensioeninstellingen (www.pensionfunds.be).
(2) Art. 130 2o en 3o IBP-wet.
(3) Art. 42 IBP-wet.
(1) Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers.
(2) Art. 35 van wet 26 juni 2002 betreffende de sluiting van de ondernemingen, zie ook: V. PERTRY, «Faillissement en aanvullend pensioen», o.c.
p. 31.
(1) Jaarlijks verslag van de Studiecommissie voor de Vergrijzing van juni 2009, bijlage 2 betreffende het toezicht op de tweede pensioenpijler
opgesteld door de CBFA, p. 90.