Você está na página 1de 18

JURIMATIC TEST 2

Casus 1:
Onze minister van Justitie wenst de zogenoemde golden-parachutes
voor toplui van beursgenoteerde ondernemingen te beperken. Daarom
wordt ondermeer voorgesteld om de opzeggingsvergoeding te beperken
tot maximaal 12 maanden. Enige opzeggingsvergoeding van langer dan
deze termijn wordt automatisch beperkt tot dit maximum. De minister
dient hiertoe een wetsontwerp in. Het wetsontwerp wordt gestemd en
treedt in werking op 1 januari 2009. In de memorie van toelichting bij de
wet wordt uitdrukkelijk gesteld dat deze bepaling zo fundamenteel wordt
geacht dat deze de openbare orde raakt. De CEO van Barco, Baron De
Kruiper, wordt na een tweede jaar verlies op rij op 6 maart 2009
ontslagen. In zijn overeenkomst met Barco van 2 maart 2003 heeft hij een
opzeggingsvergoeding bedongen van 36 maanden. Barco weigert deze
lange opzeggingsvergoeding uit te betalen op grond van de nieuwe wet.
Vraag 1: Wat is het eerste dat u moet nagaan bij de analyse of deze
wetgeving op Baron De Kruiper van toen.
het eerste wat u moet verifiren is of de nieuwe wet al berhaupt in
werking is getreden (wat een publicatie veronderstelt) vervolgens of er
geen specifieke overgangsreglementering is opgenomen. In casu kunt u
echter dat niet verifiren vermits deze wet er uiteindelijk nooit is gekomen
(en u ook geen specifieke indicaties krijgt in de vraagstelling omtrent deze
wet)
vraag 2: Aangenomen dat er geen overgangsbepaling is, is deze bepaling
van toepassing op baron De Cruyper, mocht deze reglementering
(waarvan conventioneel niet is afgeweken) suppletief zijn ? Motiveer uw
antwoord.
Is de regeling van de golden parachutes suppletief, dan geldt voor
overeenkomsten, in afwijking van de regel van de onmiddellijke werking,
het principe van de eerbiedigende werking van de wet in de tijd. Dit
impliceert dat deze wet niet van toepassing zou zijn op lopende
overeenkomsten, maar enkel op overeenkomsten gesloten na de
inwerkingtreding van deze wet.
Vraag 3:
De assumptie dat de wet suppletief zou zijn is eerder
hypothetisch. Een dergelijke wet heeft maar zin als ze dwingend is. Is deze
wet nu van toepassing op het ontslag van Baron De Cruyper en motiveer
waarom.

Indien de wet dwingend is, geldt het principe van de onmiddellijke werking
ook voor overeenkomsten, dit impliceert dat deze wet van toepassing is op
de lopende overeenkomsten en dus ook op Baron De Cruyper.

Casus 2
U wordt op 19 april 2009 geraadpleegd door Marie Claire Bruggeman uit
Gent die u vraagt het Verdrag van Lissabon, geratificeerd bij de wet van
19 juni 2008 houdende instemming met het Verdrag van Lissabon tot
wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot
oprichting van de Europese Gemeenschap, en met de Slotakte, gedaan te
Lissabon op 13 december 2007 (bekendgemaakt in het Belgisch
Staatsblad van 19 februari 2009) aan te vechten bij een bevoegde
instantie Dit verdrag zou artikel 143 van de Grondwet schenden, in zoverre
de toepassing van de alarmbelprocedureen de regeling van de
belangenconflicten uitgeschakeld worden voor de materies die voortaan
op europees niveau door de Europese Commissie worden geregeld zodat
de Belgische stem uit de Europese wetgevingsprocedure kan worden
geweerd. Mevrouw Bruggeman stelt voor dat u haar tegen de volgende
week brieft over de kansen van succes van dit beroep.
oplossing
Ter zake kan men de instemmingswet en niet het Verdrag zelf aanvechten
voor het Grondwettelijk Hof. Sowieso kan men geen week wachten want
de termijn voor annulatie bij het grondwettelijk hof van de akte houdende
instemming van het verdrag van Lissabon is 60 dagen (art. 3 2
Bijzondere wet op het Grondwettelijk Hof). De middelen vallen niet onder
de bevoegdheid van het Hof in zoverre ze zijn afgeleid uit de schending
van de artikelen 54 Gw. en 143 Gw, waarvan het Hof de inachtneming niet
rechtstreeks vermag te verzekeren. Bovendien dient te worden
vastgesteld dat de toepassing van de alarmbelprocedure, enerzijds, en de
toepassing van de regeling van de belangenconflicten, anderzijds, enkel
een weerslag kunnen hebben op de parlementaire wetgevingsprocedure
van voorstellen en ontwerpen van wetskrachtige normen op Belgisch
niveau, maar in geen geval implicaties kunnen hebben op de
wetgevingsprocedure op Europees niveau. Derhalve kan niet worden
ingezien hoe een akte houdende instemming met een internationaal
verdrag de regeling van de alarmbelprocedure en van de
belangenconflicten zou kunnen schenden. Ten slotte kan nog opgemerkt
worden dat zelfs indien een vernietiging mogelijk zou zijn, dan nog moet
bovendien acht geslaan worden op artikel 27 Weens Verdagsrecht: een
interne situatie kan nooit gebruikt worden als reden om niet gebonden te
zijn door een internationaal verdrag.

Casus 3
De
NV
Praximos-Maximos
verwerft
steeds
meer
en
meer
telefoniegebruikers in binnen en buitenland. Bijgevolg wil ze, om het
stijgende telefonieverkeer dezelfde kwaliteit te kunnen blijven garanderen,
enkele zendmasten bijplaatsen in Belgi en bepaalde bestaande
zendmasten aanpassen aan de nieuwe noden van de communicatie. Dit is
bijvoorbeeld het geval in de Belgische fusiegemeente Bulgicam-Beese. De
NV Praximos-Maximos vraagt een vergunning bij het BIPT die krachtens
het KB van 10 augustus 2005 houdende de normering van zendmasten
voor elektromagnetische golven tussen 10 MHz en 10GHz. bevoegd is voor
de verlening van dergelijke vergunning. De NV Prax-Max stuurt na het
bekomen van deze vergunning haar hoogtewerkers de lucht in voor de
montage en aansluitingswerken.
De politie komt echter langs met een bevel van de burgemeester tot
stopzetting van de werken, aangezien onze vrienden van PraximosMaximos volgens het daar geldende strengere gemeentereglement van
Bulgicam Beese van 25/06/07 tot regeling van de installatie en de
werking van zendmasten ook nog een vergunning behoeven van het
schepencollege, wat niet werd aangevraagd. (bijlage: uittreksel arrest Luik
13 11 2007)
Vraag 1: Op welke (rechts)grond kunt u de grondslag van het bevel tot
stopzetting, m.n. het gemeentelijk reglement aanvechten? Probeer waar
mogelijk uw antwoord te staven aan de hand van een specifieke bepaling?
De gemeente beschikt in casu niet meer over de bevoegdheid om in deze
materie van politie (art. 135 Nieuwe Gemeentewet) reglementair te
beschikken. Gelet op het aangehaalde KB van 2005, was er reeds een
voldoende geheel van complete en gedetailleerde politieregels opgesteld
door een hirarchisch hogere norm, en is bijgevolg voor de gemeente hier
elke reglementaire bevoegdheid van politie uitgesloten (Artikel 119, alinea
2 Nieuwe Gemeentewet). Indien een geheel van regels inzake politie
voldoende volledig en gedetailleerd werd uitgewerkt door een hirarchisch
hogere norm, is elke reglementaire bevoegdheid inzake algemene politie
in hoofde van de gemeente in toepassing van artikel 135 van de nieuwe
gemeentewet uitgesloten. De gemeentelijke reglementen en
verordeningen mogen voor het overige geen afwijking inhouden op de
hogere normen krachtens artikel 119, alinea 2 van de nieuwe
gemeentewet en mogen geen normen opleggen die restrictiever zijn dan
deze toegelaten door het koninklijk besluit van 10 augustus 2005
houdende de normering van zendmasten voor elektromagnetische golven
tussen 10 MHz en 10GHz. Cf. Luik 13 november 2007, Amn. 2008
(weergave GERVASONI, B.), afl. 2, 147 (zie lectuur in bijlage)

Vraag 2: Bij 1) welke instantie en 2)volgens welke procedure (duid


rechtsgrond procedure aan) kunt u als advocaat van de N.V. PraximosMaximos het bevel tot stopzetting juridisch aanvechten? 3) Wat is het
resultaat dat u hiermee bekomt?
U wendt zich tot de gewone rechter die op grond van artikel 159 GW die
wegens schending van het KB 2005 de niet-toepasselijkheid van dit
gemeentelijk besluit.
Casus 4
Artikel 10 van het decreet van het Vlaamse Gewest inzake de bescherming
van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen machtigt de
Vlaamse regering om te bepalen hoeveel mest per bedrijf mag worden
geproduceerd. In een regeringsbesluit van 15 november 2000 wordt deze
aangelegenheid geregeld. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen
varkensfokkerijen en andere veeteeltbedrijven en wel zodanig dat de
toegelaten hoeveelheid voor de varkensfokkerijen het vijfvoud bedraagt
van de toegelaten hoeveelheid in geval van andere veeteeltinrichtingen
dan varkensfokkerijen. U hebt zelf een veeteeltbedrijf waarin u geen
varkens houdt en uw inrichting produceert meer mest dan de toegelaten
hoeveelheid. Daarom wordt u voor de rechter gedaagd: u dreigt uw
activiteiten te moeten stopzetten wegens overtreding van het besluit. Zelf
meent u echter dat u, wat betreft de toegelaten mestproductie, wordt
gediscrimineerd ten opzichte van varkensfokkerijen. Quid?
Vraag 1: Welke norm wordt getoetst?
Een regeringsbesluit van de Vlaamse regering van 15 nov 2000 waarbij de
regering bepaalt hoeveel mest per bedrijf mag worden geproduceerd
Vraag 2: Aan welke norm wordt getoetst? Met welke norm is het Vlaamse
regeringsbesluit mogelijk in strijd?
De grondwet en het EVRM
Vraag 3: Wie toetst de norm? Wie is er bevoegd om een Vlaams
regeringsbesluit te toetsen?
De raad van state en een rechter in concreet geschil
Vraag 4: In deze casus zal het Vlaamse regeringsbesluit worden getoetst
door ... .
Een rechter in concreet geschil
Vraag 5: Welke sanctie volgt er?

Niet-toepassing
Vraag 6: op grond van welk art toetsen?
159 GW

Casus 5
De gemeenteraad van de Stad Brussel beslist op 6 oktober 2009 het
algemeen politiereglement van de stad Brussel van 11 mei 1981 aan te
vullen met een artikel 3.16, dat op het bericht van aanplakking als volgt
luidt :
Op het grondgebied van de stad is het verboden over te gaan tot eender
welke publiciteit, vermomd of niet, herkenbaar vanaf de openbare weg,
ten voordele van tabak of van producten ervan afgeleid. Dit verbod geldt
ook voor het gebruik in publicitaire mededelingen van afbeeldingen die
merken van sigaretten, sigaren of tabak voorstellen. Elke publiciteit
gerealiseerd in tegenspraak met huidig artikel zal moeten weggehaald
worden op eerste verzoek van de politie, zoniet zal ze weggehaald of
overplakt worden door de zorg van de administratie op kosten en risico's
van de overtreder.
In de overwegingen van dit besluit wordt onder andere verwezen naar de
wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid
van de verbruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere
producten, naar de uitvoeringsbesluiten van die wet van 28 januari 1979
en 17 april 1980 en naar de artikelen 117, 119 en 135 van de nieuwe
gemeentewet. Het besluit bevat tevens de volgende overwegingen :
Overwegende dat de wetenschappers gesteld hebben dat tabak de
gezondheid schaadt; Overwegende dat, in het belang van de openbare
gezondheid, het verbruik van tabak zou moeten afnemen, elke vorm van
publiciteit van dit product zou moeten verboden worden.
Dit besluit wordt bekendgemaakt middels aanplakking van 8 tot 19
oktober 2009. U wordt geconsulteerd als raadsman van de NV TabacofinaVander Elst, een firma bekend om haar groene michels, om dit besluit aan
te vechten.
Oplossing
Tegen dit gemeentelijk besluit kan op grond van artikel 14 RvSt-wet een
annulatieberoep worden ingesteld bij de Raad van State. Ter zake kan men
een bevoegdheidsoverschrijding, m.n. schending aanvoeren van artikel
117 GW en van de artikelen 117 en 119 van de nieuwe gemeentewet; dat
zij daarbij nader betoogt dat het aangevochten besluit geen
aangelegenheid van gemeentelijk belang [regelt], voorzien bij art. 117
N.G.W., dat noch de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming
van de gezondheid van de gebruikers op het stuk van de
voedingsmiddelen en andere producten, noch de uitvoeringsbesluiten
betreffende tabak van 13 augustus 1990 en 20 december 1982 ter zake

aan de gemeenten een verordenende bevoegdheid toekennen, dat uit


voornoemde wet van 24 januari 1977 blijkt [...] dat bepalingen i.v.m.
reclame het gemeentelijk belang overstijgen en de nationale
volksgezondheid raken en dat door strengere verbodsbepalingen voor te
schrijven dan voorzien door de nationale overheid de gemeente art. 119
[van de nieuwe gemeentewet] schendt
Casus 6
In 2007 vaardigde de Europese Unie een richtlijn uit die het vrij verkeer
van televisie-uitzendingen moet garanderen (richtlijn 2007/65/EG). De
richtlijn moet door de bevoegde overheden worden omgezet in nationaal
recht tegen 19 december 2009 en bepaalt onder andere dat elke
televisieomroep die gevestigd is op het grondgebied van de Europese
Unie, het recht heeft korte beeldfragmenten te gebruiken die een andere
Europese televisieomroep heeft gemaakt van belangrijke publieke
evenementen (zoals grote sportwedstrijden). Het mediadecreet van de
Franse Gemeenschap van 3 februari 2009, dat de richtlijn omzet voor de
Franse Gemeenschap, bepaalt echter dat de televisieomroepen die binnen
haar territoriale bevoegdheid vallen enkel verplicht zijn beeldfragmenten
af te staan aan televisieomroepen die eveneens op het grondgebied van
de Franse Gemeenschap zijn gevestigd.
Op 18 januari 2010 begint de Australian Open waar Justine Henin haar
grote comeback maakt. De Waalse commercile zender RTL-TVI is erin
geslaagd om de exclusieve uitzendrechten van de Grand Slam wedstrijden
te verkrijgen en zal dan ook als enige zender in Belgi live verslag kunnen
uitbrengen van Justines terugkeer. VTM wenst uiteraard de scoop niet
geheel te ontlopen en zal zich beroepen op de bepalingen van richtlijn
2007/65/EG om van de RTL-TVI een aantal korte beeldfragmenten van de
tenniswedstrijden te verkrijgen en die te integreren in haar journaal.
In de hoop de Vlaamse kijkers massaal naar zich toe te trekken, weigert
RTL-TVI de beeldfragmenten af te staan. Terecht?
Vraag 1: Kan de VTM iets doen ?
Televisie is een gemeenschapsbevoegdheid dus de Franse Gemeenschap
is wel degelijk bevoegd. De richtlijn 2007/65/EG, die de televisiesector
wenst te harmoniseren, wordt echter verkeerd omgezet door het
mediadecreet van de Franse Gemeenschap. Het genot van een recht dat
door de richtlijn wordt toegekend aan alle televisieomroepen gevestigd
binnen de Europese Unie wordt namelijk beperkt tot televisieomroepen die
gevestigd zijn in de Franse Gemeenschap.Ondanks die verkeerde
omzetting kan VTM de bepaling niet inroepen tegenover RTL-TVI aangezien

de richtlijn ook na de omzettingsperiode geen horizontale rechtstreekse


werking heeft en dus niet kan ingeroepen worden tegenover een
particulier. Wel kan VTM bij de gewone rechter schadevergoeding
verkrijgen van de overheid van de Franse Gemeenschap wegens
verkeerde omzetting van de richtlijn (verticale rechtstreekse werking). De
omzetting van een richtlijn is namelijk een resultaatsverbintenis voor de
bevoegde overheid.

Vraag 2: Kan de federale overheid hier iets aan doen?


Wanneer de Franse Gemeenschap in gebreke zou blijven, kan de federale
overheid op grond van artikel 16, 3 BWHI in diens plaats treden en de
gebrekkige omzetting zelf rechtzetten. Dat kan de federale overheid pas
doen nadat Belgi door een internationaal of supranationaal rechtscollege
(m.n. het Hof van Justitie) werd veroordeeld wegens niet-omzetting van de
richtlijn, op voorwaarde dat de de betrokken Gemeenschap of betrokken
Gewest ten minste drie maanden voordien bij een met redenen omkleed
en in Ministerraad overlegd Koninklijk besluit in gebreke is gesteld.
Casus 7:
Deep House-dj Pierre de la Cimtire, een overtuigde francofoon, is al een
jaar stapelverliefd op de franstalige zangeres P-tralala. Beide sterartiesten
woonden nog onder de vleugels van zijn ouders respectievelijk haar
Mammy. Het einde van 2007 nadert. Pierre heeft net een nieuwe
najaarsmix uit, opgedragen aan zijn sexy vriendin en als kers op de
liefdestaart wil hij een huurcontract afsluiten voor een sociale woning in
het landelijke Spiere-Helkijn, zodat zij tweetjes gezellig kunnen gaan
samenhokken in 2008, in de buurt van vele andere kunstenaars. Na een
korte periode op de wachtlijst, sluit Pierre op 5 januari 2008 het
huurcontract af met het OCMW.
Krachtens art. 92, decreet van 15 juli 1997 houdende Vlaamse Wooncode
zoals gewijzigd door het decreet van 15 december 2006 moet de huurder
die een sociale woning betrekt, de bereidheid aantonen om Nederlands te
leren. Bij het aanleren van het Nederlands wordt er gestreefd naar een
niveau
dat
overeenkomt
met
de
richtwaarde
A1
van
het
Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor talen. In ieder geval
wordt de persoon die aan de hand van een medisch attest aantoont dat hij
ernstig ziek is of een mentale of fysieke handicap heeft, wat het halen van
de richtwaarde A.1. blijvend onmogelijk maakt, vrijgesteld van die
verplichting.

In afwijking van artikel 1762bis B.W., doch geheel volgens de regels van de
Vlaamse Wooncode (Decreet 15 juli 1997 houdende de Vlaamse
Wooncode, aangepast door Decreet 15 december 2006 houdende wijziging
van het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode,
Publicatie : 19-02-2007, inwerkingtreding: 01-01-2008) bevat het
huurcontract een (uitdrukkelijk) ontbindende voorwaarde. Hierin wordt het
OCMW het recht toegekend om bij tekortkoming van de huurder aan zijn
verplichtingen het huurcontract eenzijdig te ontbinden zonder
voorafgaandelijke rechterlijke toetsing.
Op 25 juni 2008 ontbindt het OCMW haar huurcontract met Pierre op grond
van de ontbindende voorwaarde, aangezien Pierre blijkbaar niet bereid is
om Nederlands te leren, al enkele maanden achterstal heeft opgelopen in
de betaling van zijn huurgelden en omdat hij ook het rustige karakter van
de buurt niet respecteert met zijn luide block rocking beats die de hele
straat doen daveren van s morgens vroeg tot s avonds laat.
Pierre wil uiteraard de beindiging van zijn huurovereenkomst op basis van
de ingeroepen tekortkomingen op grond van het uitdrukkelijk ontbindend
beding vermijden, en roept uw advies in. U bestudeert bijgevolg grondig
deze problematiek.
In bijlage kan u het op deze zaak betrekking hebbende arrest van het
Grondwettelijk Hof dd. 10 juli 2008 vinden.
Vraag 1: Het Vlaams woondecreet wil enkel de bereidheid om de
Nederlandse taal te leren aftoetsen. Een meer Vlaamse nationalistische
partij wil verder gaan en wil enkel nederlandstaligen een sociale woning
toekennen. Is een dergelijke verstrenging mogelijk?
Neen, een dergelijke verstrenging is niet mogelijk want dit zou strijdig zijn
met artikel 30 Gw. De voorwaarde die in de Vlaamse Wooncode wordt
opgelegd waarbij de bereidheid om Nederlands te leren wordt getoetst is
as such niet strijdig met artikel 30 Gw. vermits niet het effectieve
taalgebruik, maar enkel de bereidheid tot leren van het Nederlands wordt
vereist.
Vraag 2: Kan deze decretale taalvereiste ook gelden voor sociale
woningen gelegen in Linkebeek ? Motiveer uw antwoord.
Los van de materile bevoegdheid moet men zich ook de vragen stellen
naar de territoriale bevoegdheid. De decreetgever kreeg immers niet de
volledige bevoegdheid om het taalgebruik te regelen, vermits zij niet de
bevoegdheid
kreeg
om
het
taalgebruik
te
regelen
in
de
faciliteitengemeenten, zodat dit op grond van de residuaire bevoegdheid
van de federale overheid een federale materie is. In de mate dat dit

decreet betrekking heeft op de faciliteitengemeenten schendt dit derhalve


de territoriale bevoegdheidsbeperking opgenomen in 129, 2 Gw. Een
dergelijke vereiste kan bijgevolg niet worden opgelegd in een
faciliteitengemeente zoals Spiere-Helkijn en Linkebeek, vermits dit afbreuk
zou doen aan de taalfaciliteiten, die de burger toelaten om een andere taal
te gebruiken in zijn relatie met de overheid.)
Vraag 3: Als adviseur van het Vlaamse parlement wordt u gevraagd of
het in casu om een Vlaams gemeenschaps- dan wel een Vlaams
gewestdecreet gaat
het betreft een gewestaangelegenheid
vraag 4: Is het mogelijk om die verplichtingen uit het decreet af te
dwingen via een uitdrukkelijk ontbindend beding?
Het uitdrukkelijk ontbindend beding, is in het gemeen huurrecht verboden
(en het verbod wordt zelfs geacht de openbare orde aan te belangen,
zodat dit gesanctioneerd wordt met een absolute nietigheid) (art. 1762bis
BW). De vraag rijst dan ook waarom dit zou kunnen voor sociale woningen
en meer bepaald of zulks geen (discriminatoire) inbreuk uitmaakt op
artikel 23,3 Gw dat het recht op een behoorlijke huisvesting garandeert
(te meer het hier in casu om sociale woningen gaat, en de nood op
woonzekerheid bij een dergelijke huur des te groter is)?
Vraag 5: 1) Welke procedure dient gevolgd te worden om de problemen
uit vragen 1,2 en 4 juridisch aan te vechten 2) motiveer de keuze van
deze procedure en 3) wat kunt u hiermee bekomen?
U dient de bevoegde gewone rechter een prejudicile vraag laten te
stellen aan het Grondwettelijk Hof, vermits de termijn voor een annulatie
verstreken is. Het resultaat is de niet-toepasselijkheid van het decreet in
dit concreet geschil bij de gewone rechter.
Vraag 6: Veronderstel dat het wijzigingsdecreet op 1 maart 2007 in
werking was getreden, Pierre een huurcontract had afgesloten op 2 maart
2007 en het OCMW de ontbinding doorvoert op 25 juni 2007. Beschikt
Pierre dan over andere procedures om het decreet in rechte aan te
vechten ? En zo ja, welke mogelijkheid(heden) ?
Pierre had dan de mogelijkheid om een Beroep tot vernietiging van
(bepalingen uit) het wijzigingsdecreet bij Grondwettelijk Hof in te stellen
Casus 8
Een belastingsreglement van Gent van 21 november 2002 vestigt voor de
dienstjaren 2003 tot en met 2008 een belasting op leegstand en

verkrotting. Het belastbaar feit is de leegstand op 1 januari van het


dienstjaar en de leegstand gedurende het volledige voorafgaande
kalenderjaar. Derhalve steunen de materiele voorwaarden voor
belastbaarheid ook op de feiten en toestanden uit 2002, dit is vr het
dienstjaar waarvoor de belasting werd ingesteld.
Vraag 1: Piet heeft op 12 juli 2003 een aanslag ontvangen (betrekking
hebbende op het jaar 2002) ivm een pand dat hij in eigendom (in Gent)
heeft en dat leegstaat sinds juni 2001. Piet doet navraag, en de
administratie stelt dat op basis van het vermelde belastingreglement de
aanslag verschuldigd is. Piet contacteert u voor advies. Wat zou u hem
aanraden?
In casu betreft het een belastingsreglement, waarvan de annulatiermijn
voor vernietiging bij de Raad van State verstreken is. De gewone rechter in
een concreet geschil moet op grond van artikel 159 Gw het
belastingsreglement weliswaar niet toepassen wegens schending van
artikel 2 BW, dat voor de uitvoerende macht het principe vastlegt van de
niet-retroactiviteit.

Casus 9
Bert is als amateurwielrenner door de disciplinaire commissie van de
Belgische Wielrijdersbond levenslang geschorst voor deelname aan
wielerwedstrijden wegens gebruik van een verboden spierversterkend
product. Krachtens artikel 40, 6, tweede lid, van het Vlaamse decreet
van 27 maart 1991 inzake medisch verantwoorde sportbeoefening, zoals
ingevoegd door het decreet van 19 maart 2004 (bekendgemaakt in het
Belgisch Staatsblad van 10 mei 2004) worden disciplinaire schorsingen
van meerderjarige sportbeoefenaars bekendgemaakt, inzonderheid op de
website die de Vlaamse regering met dat doel opzet. Deze bekendmaking
omvat naam, voornaam en geboortedatum van de sportbeoefenaar, begin
en einde van de schorsingsperiode en de sportdiscipline waarin de
overtreding werd vastgesteld. Bert vreest ervoor dat ook zijn naam zal
worden gepubliceerd. Hij vindt deze maatregel een regelrechte inmenging
in zijn priv-leven. Wat kan Bert doen?
oplossing
Het Vlaams gemeenschapsdecreet toetsen bij het GWhof. De termijn om
een annulatieberoep bij het GWH in te stellen, bedraagt 6 maanden nadat
de bestreden wetgevende norm in het BS werd bekendgemaakt. In deze
casus toetst men aan de bevoegdheidsverdelende regels. Het decreet is
echter niet in strijd met de bevoegdheidsverdelende regels. Er is wel een
mogelijke schending met de GW. het Grondwettelijk Hof toetst ook aan de
grondrechten in internationale verdragen. Indien het gaat om
grondrechten die analoog zijn gewaarborgd in titel II van de Grondwet is
het Grondwettelijk Hof zelfs exclusief bevoegd om te toetsen aan
grondrechten in internationale verdragen en is de gewone rechter
ambtshalve verplicht een prejudicile vraag te stellen (art. 26, 4
Bijzondere Wet Grondwettelijk Hof).Dit dient in principe nog steeds via de
Grondwet te geschieden. Een bepaald Grondwetsartikel (uit titel II Gw)
wordt dan ingeroepen samen met de desbetreffende bepalingen uit de
internationale verdragen
Het decreet inzake medisch verantwoorde sportbeoefening zal door het
GWH worden getoetst aan art 22 GW. Zoals uit vorige vragen blijkt, is het
decreet mogelijk in strijd met art 22 GW. Dit artikel formuleert het recht op
privacy. Dit recht vinden we ook in art 8 van het EVRM en in art 17 BUPOverdrag. Dit betekent bijgevolg dat het GWH art 22 GW in samenhang met
deze artikelen kan toetsten.
Beroep tot vernietiging

Casus 10
Op het ogenblik van zijn benoeming als assistent aan de Rijksuniversiteit
Gent op 1/10/1982 kon X aanspraak maken op een weddetoelage
overeenkomstig weddeschaal 502. Na zijn benoeming, bij K.B. van 26 mei
1983, gepubliceerd in het B.S. op 19/7/1983, wordt zijn weddetoelage
herzien en wordt zij met terugwerkende kracht bepaald op de (lagere)
weddeschaal 501 ingevolge het creren van twee categorien van
assistenten: enerzijds diegenen die vr 1/10/1982 zijn in dienst getreden
en anderzijds diegenen die vanaf 1/10/1982 in dienst zijn getreden. Hoe
kan deze handelswijze van de overheid eventueel aangevochten worden
(voor welk(e) rechtssprekend(e) orga(a)n(en), op welke grond(en)) ?
Vraag 1: welke norm wordt getoetst?
KB 26 mei 1983
Vraag 2: aan welke norm wordt getoetst?
Aan art 2 BW omdat het KB retroactief terugwerkt
Vraag 3: Wie toetst de norm?
de raad van state of rechter in concreet geschil
in deze casus gebeurt de toetsing door de RVS
sanctie is dan nietigverklaring
extra
Is er een probleem van werking wet in de tijd?
De werking van wetten in de tijd kan juridisch-technisch worden vertaald
als een probleem van overgangsrecht dat optreedt wanneer de ene norm
de andere opvolgt: welke norm is of was op welk moment van toepassing
op een gegeven rechtshandeling of rechtsverhouding? Dit is louter een
probleem van kwalificatie waarbij het temporele toepassingsgebied van
een norm wordt achterhaald.
De opeenvolging van wetten en hun werking in de tijd kan als
problematisch worden ervaren wanneer een wetswijziging betrekking
heeft op een juridische situatie die nog niet definitief juridisch is
afgehandeld, zodat zich de vraag stelt of deze juridische situatie verder
volgens de oude wet, dan wel voor de toekomst (en zelfs uitzonderlijk in
het verleden) volgens de nieuwe wet moet worden behandeld.

casus 11
In de zomer van 1991 beslissen Miguel en Giovanni te gaan samenwonen.
Zij vinden een leuke stadswoning in het centrum van Brugge en met de
verhuurder wordt mondeling een huurovereenkomst voor een bepaalde
duur van negen jaren gesloten. Beide heren hebben de woning
omgetoverd tot een hemels liefdesnest en willen uiteraard niet meer weg
zodat de overeenkomst op 01.08.2000 mondeling wordt hernieuwd. Eind
juli 2005 ontvangen Miguel en Giovanni voor het eerst een brief van de
verhuurder met de mededeling dat de huurprijs met ingang van
01.08.2005 wordt gendexeerd en zij zien hierdoor hun maandelijkse
huurprijs fiks stijgen. Miguel herinnert zich niets over een mogelijke
indexatie en hij en Giovanni sturen dan ook een aangetekende brief naar
de verhuurder waarin zij protesteren tegen de indexatie die niet
contractueel werd overeengekomen. De verhuurder steunt zich op de
woninghuurwet waarin de indexatie wettelijk wordt voorzien in art. 6.
Vraag 1: Quid?
In concreto bevat art 6 woninghuurwet 20 februari 1991 (BS 22 02 1991),
inwerkingtreding op 28 febr 1991, een bepaling inzale indexatie die
gewijzig werd door de wet van 13/04/1997. De huurovereenkomst werd in
concreto afgesloten voor de inwerkingtreding van de nieuwe wet (= onder
de oude wet) en werd niet beeindigd of hernieuwd voor de
inwerkingtreding van de nieuwe wet zodat minstens een deel van de
rechtsgevolgen hetzij onder de nieuwe hetzij onder de oude wet kunnen
ressorteren. We moeten ons dus de vraag stellen of deze nieuwe regeling
van toepassing is op de huurovk die voor de inwerkingtreding van de
nieuwe wet werd afgesloten en inmiddels verder loopt en rechtsgevolgen
sorteert. Vraag is ook van wanneer die nieuwe regeling dan wel geldt
(vanaf elke nieuwe huurovk, wordt de verlenging van de huur als een
nieuwe huurovk beschouwd,?)
Vraag 2: Is er een probleem van werking wet in de tijd? De wijziging van
art. 6 van de Woninghuurwet heeft in casu betrekking op een rechtsfeit dat
nog niet definitief juridisch is afgehandeld. Zijn er bijzondere
overgangsbepalingen? Raadpleeg de Wet van 13 april 1997 tot wijziging
van sommige bepalingen betreffende de huurovereenkomsten via
https://www.kuleuven-kulak.be/Idioma-tic/jurimatic/Wet%2013%20april
%201997.pdf
JA de wet van 13 april 1997 bevat enkele bijzondere overgangsbepalingen
Vraag 3: Is er een probleem van werking wet in de tijd? De wijziging van
art. 6 van de Woninghuurwet heeft in casu betrekking op een rechtsfeit dat

nog niet definitief juridisch is afgehandeld. Zijn er bijzondere


overgangsbepalingen? In de vorige vraag hebben we vastgesteld dat in
art. 15 van de wet van 13 april 1997 enkele overgangsbepalingen zijn
opgenomen pas deze overgangsbepalingen toe of duid m.a.w. aan wie
gelijk heeft?
M en G hebben gelijk. Het feit dat de huurovk mondeling hernieuwd werd,
zorgt ervoor dat art 6 woninghuurwet niet van toepassing is.
Vraag 4: Is er een probleem van werking wet in de tijd? De wijziging van
art. 6 van de Woninghuurwet heeft in casu betrekking op een rechtsfeit dat
nog niet definitief juridisch is afgehandeld. Zijn er bijzondere
overgangsbepalingen? Ja, art. 15 van de wijzigingswet bevat bijzondere
overgangsbepalingen. Veronderstel nu dat dit niet het geval zou zijn,
welke regel zou dan worden toegepast?
De eerbiedigende werking van de wet
Casus 12
De heer en mevrouw Pieters wonen te Brugge. De naakte eigendom van
hun woning behoort toe aan hun minderjarige zoon en het vruchtgebruik
van de woning werd elk voor de helft toegekend aan de echtgenoten. Bij
akte verleden op 17 december 1997 heeft het koppel hun
huwelijksvermogensstelsel gewijzigd. Ingevolge deze wijziging zou
Mevrouw Pieters de enige vruchtgebruikster van de woning worden. De
wijzigingsakte werd gehomologeerd bij vonnis van de Rechtbank van
Eerste aanleg op 1 december 1998. Op 10 januari 1999 werd de wijziging
gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.
Op 12 september 2001 wordt de echtscheiding tussen het koppel
uitgesproken. De heer Pieters weigert de woning volledig ter beschikking
te stellen van zijn ex om reden dat de wijziging van het
huwelijksvermogensstelsel geen gevolg kan hebben omdat er geen
vereffeningsakte werd opgesteld.
Vraag 1:
1395 BW voor procedure bij wijzigingen aan het huwelijksvermogensstelsel
Vraag 2: Is er een probleem van werking wet in de tijd?
De werking van wetten in de tijd kan juridisch-technisch worden vertaald
als een probleem van overgangsrecht dat optreedt wanneer de ene norm
de andere opvolgt: welke norm is of was op welk moment van toepassing
op een gegeven rechtshandeling of rechtsverhouding? Dit is louter een

probleem van kwalificatie waarbij het temporele toepassingsgebied van


een norm wordt achterhaald.
Er is concreto een probleem betreffende de werking van de wet in de tijd.
Het betreffende art werd immers vervangen door de wet van 09 07 1998,
BS 07 08 1998, inwerkingtreding 17/08/1998
In casu zullen we moeten nagaan of het nieuwe art 1395 4 BW van
toepassing is op wijzigingsakten die een overdracht van onroerende
goederen inhouden of leiden tot vereffening van het bestaande stelsel
waarvan op datum van de inwerkingtreding van de nieuwe bepaling de
overdracht of de vereffening nog niet bij notarile akte werd vastgesteld
en de in het oude art bepaalde termijn van een jaar nog niet verstreken
was
Vraag 3: Is er een probleem van werking wet in de tijd? De wijziging van
art. 1395 4 BW heeft in casu betrekking op een rechtsfeit dat nog niet
definitief juridisch is afgehandeld voor de inwerkingtreding van de nieuwe
(wijzigings)wet. Zijn er bijzondere overgangsbepalingen? Raadpleeg de
Wet van 9 juli 1998 betreffende de procedure inzake wijziging van het
huwelijksvermogensstelsel
via
https://www.kuleuven-kulak.be/Idiomatic/jurimatic/Wet%209%20juli%201998.pdf
Nee de wet bevat geen bijzondere overgangsbepalingen
Vraag 4: is er een probleem van werking wet in de tijd? De wijziging van
art. 1395 4 BW heeft in casu betrekking op een rechtsfeit dat nog niet
definitief juridisch is afgehandeld voor de inwerkingtreding van de nieuwe
(wijzigings)wet. Zijn er bijzondere overgangsbepalingen? De wet van 9 juli
1998 bevat geen bijzondere overgangsbepalingen. Wat is inzake
overeenkomsten de algemene regel?
Inzake ovk geldt dat de oude wet van toepassing blijft ook voor de
toekomstige gevolgen van deze ovk, tenzij de nieuwe wet van openbare
orde of van dwingend recht is of uitdrukkelijke toepassing voorschrijft op
de lopende ovk. De uitzondering inzake de ovk ten aanzien van de
algemene regel van onmiddellijke werking van de nieuwe wet betreft enkel
de rechtsgevolgen van lopende ovk.
Vraag 5: Is er een probleem van werking wet in de tijd? De wijziging van
art. 1395 4 BW heeft in casu betrekking op een rechtsfeit dat nog niet
definitief juridisch is afgehandeld voor de inwerkingtreding van de nieuwe
(wijzigings)wet. Zijn er bijzondere overgangsbepalingen? De wet van 9 juli
1998 bevat geen bijzondere overgangsbepalingen. Wat is inzake
overeenkomsten de algemene regel? Het vroegere artikel 1395 4 BW
luidde: 'De akte houdende wijziging van het huwelijkvermogensstelsel, die

leidt tot tot vereffening van het vorige stelsel of tot dadelijke
veranderingen van de vermogens heeft geen gevolg, indien de vereffening
of de overdracht van goederen van het ene vermogen naar het andere
niet bij notarile akte is vastgelegd binnen het jaar na de bekendmaking
van een uittreksel uit de homologatiebeslissing in het Belgisch Staatsblad.'
Neem nu je codex erbij om het nieuwe artikel 1395 4 BW te raadplegen.
Pas nu de (in de vorige vraag geziene) algemene regel inzake
overeenkomsten toe of concreet, heeft de wijzigingsakte van het
huwelijksvermogensstelsel gevolg? Kan Mevrouw Pieters als de enige
vruchtgebruikster van de woning worden aanzien?
Ja mevr pieters kan als de enige vruchtgebruikster van de woning worden
aanzien. De wijzigingsakte heeft gevolg ook al werd de vereffeningsakte
nooit opgesteld.

Você também pode gostar