Você está na página 1de 6

V

Tweemaandelijks Tijdschrift, Jaargang 44, Nr. 3, mei-juni 1995


Afgiftekantoor TieIt

25 6

LAANDEREN

in

Licht
d
dd 1

.
. . , .
..
. -,. . ,.
...,::.....-.,
.. .,
.,..
,,,,f,

-,,,.

:.. t:

...

4 ., 1

sy
'"'

c.

.,,

.-,...
------1-7:

'Ws, :, , r
,sii

f!

7 ,,

y7

i re:.

'

-.- !kik ,

Kerstening
in westelijk Vlaanderen

Vlaanderen, jg. XLIV, nr. 256, mei-juni 1995. Verschijnt niet in juli en augustus.
Tweemaandelijks tijdschrift voor kunst en cultuur, een uitgave van het Christelijk Vlaams Kunstenaarsverbond (CVKV v.z.w.)
Uitgegeven met financiele steun van de provincies Antwerpen, Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant, West-Vlaanderen, de Vlaamse Gemeenschap en de Nationale Loterij
Verantwoordelijke uitgever: Werner Vens, Merelstraat 3, 8870 Izegem
ISSN 0042-7683
lannoo
, 8700 Tielt, tel.: (051) 42 42 11; fax: (051) 40 70 70
Prepress, druk en afwerking:
De kaft van dit nummer kwam tot stand i.s.m. Fotogravure Scancolor, Kortrijk, waarvoor onze hartelijke dank.

KERSTENING IN WESTELIJK VLAANDEREN

Aandacht voor...
Maurits van Vossole 229

Woord vooraf 145

August Keersmaekers

In en om de kunst
Het orgel in Vlaanderen 232

Romain Roose, Schepen van Cultuur en Ignace Dereeper, Burgemeester

De landschapsvorming in Oudenburg en omgeving 146


Frank Mostaert

Redactie

Dramatische getuigenis van de Romeinse aftocht uit het kustgebied 150

Leesidee. Twee wegwijzers in boekenland 232

Hugo Thoen

Patrick Lateur

Vlaanderen en de Vlaanderengouw in de vroege middeleeuwen 154

Paul Van den Abeele 233

Georges Declercq

Karel van Deuren

Toen Roksem nog Heroaldolugo heette... 162

Jose Vermeersch 236

Yann Hollevoet

Fernand Bonneure

De christianisatie in de vroege middeleeuwen 169

Colette Vander Stricht 237

Geert Berings

Karel van Deuren

De parochie Roksem tijdens de middeleeuwen 172

Het afscheid van eredeken Felix De Boeck 239

Marc Gamier

Raoul Maria de Puydt

Over heiligen en de kerstening van westelijk Vlaanderen 175

Poetisch bericht 241

Jean Luc Meulemeester

Aad Eerland, Willem Veldhuizen, Jef Geudens,


Bart Deltour, Jan Veulemans, Bart Mesotten,
Ingrid Lenaerts

Enkele beschouwingen betreffende de oorsprong en de vroegste geschiedenis


van de cella in Roksem (8ste-11de eeuw) 183

Transit 243

Brigitte Meijns

De schenkingsoorkonde van de cella van Roksem aan de abdij van Sint-Bertijns

191

Rainer Maria Rilke, Vertaling: Johan van Delden


Marc Baron, Vertaling: Rita Van Geite

Georges Declercq

Vroeg-middeleeuwse abdijen en hun bezittingen in het noordwesten


van het graafschap Vlaanderen 194

Verbondsberichten
Prof. dr. Gust Keersmaekers eredeken 244

Geert Berings

Anton van Wilderode

Willem van Oyen, monnik in Roksem en abt in Sint-Omaars (t 1271) 197

Een Bourgondisch festijn op hoog niveau 245

Dom Anselm Hoste osb

Diro

De contrareformatie als evangelisatiebeweging of kersteningsoffensief 199

Wij huldigen / Wij gedenken 246

Marc Therry

Jozef Deleu, Fred Germonprez, Vic Nees,


Jose de Ceulaer, Etienne De Cuyper, Hubert Matthys

Kerkbouw (8ste-12de eeuw) in westelijk Vlaanderen 210


Luc Devliegher

Roksem en Westkerke tussen Beeldenstorm en Eerste Wereldoorlog:


een summier verhaal 218
Jean Luc Meulemeester

Roksem, de jongste parochie 222

Prijzen - Wedstrijden - Onderscheidingen 249


Kunsten en Letteren 250
Thema-tentoonstellingen 252
Individuele & groepstentoonstellingen 253
Bibliotheek 255

Romain Roose

Volgend nummer:
Letter en beeld - Kalligrafie in Vlaanderen
Samenstelling: Fernand Bonneure

Evangelisatie in Vlaanderen - Licht en schaduw - Gave en opgave 226


Godfried Kardinaal Danneels, Aartsbisschop van Mechelen-Brussel

Slotbeschouwingen en bedankingen 228

CVKV
Eredekens
Felix Ridder de Boeck (t), Gust Keersmaekers, Jan Sercu,
Anton van Wilderode

Dagelijks Bestuur
Werner Vens (voorzitter), Julien Vermeulen (ondervoorzitter),
Theo Coun, Robert Declerck, Raf Deltour, Luc Demeester,
Raoul Maria de Puydt, Gust Keersmaekers, Patrick Lateur,
Jean Luc Meulemeester, Dirk Rommens (secretaris),
Adiel Van Daele (penningmeester), Karel van Deuren,
Flor van Vinckenroye

Provinciale secretariaten
Antwerpen: Luc Daems

Du Boislei 95, 2930 Brasschaat


Brussel en Vlaams-Brabant: Gaston De Cock

ABONNEMENTEN
Gewoon abonnement: 850 fr.
Buitenlands abonnement: 1000 fr.
Los nummer: 450 fr.
(buitenland: 600 fr.)
Abonnementen worden
automatisch verlengd en zijn enkel
verkrijgbaar bij de administratie.
Giften vanaf 1000 fr. fiscaal attest
BTW: BE 406 861 649
Bankrelaties:
712-1102147-19
000-1650840-94
van het CVKV

Boekhoutstraat 17, 1790 HekelgemlAffligem


Limburg: Theo Coun

Parklaan 9, 3590 Diepenbeek


Oost-Vlaanderen: Guido Van Puyenbroeck
Bosstraat 49, 9111 Belsele/Sint-Niklaas
West-Vlaanderen: Robert Declerck
Hondstraat 6, 8700 Tielt

Verbondssecretariaat
Dirk Rommens
`Huize Roosendaele'
Sint-Pietersstraat 39
8520 Kuurne
Tel./Fax: (056) 35 78 66

REDACTIE
Patrick Lateur (voorzitter), Jean Luc Meulemeester
(ondervoorzitter - beeldende kunsten), Fernand Bonneure,
Willy Copmans, Theo Coun, Luc Daems, Robert Declerck
(secretaris), Gaston De Cock, Luc Decorte, Mark Delrue,
Raf Deltour, Luc Demeester, Raoul Maria de Puydt, Kamiel
D'Hooghe (muziek), Marc Dubois (architectuur), Fernand
Florizoone, Roger Geerts, Fred Germonprez, Yolande Goes,
Raf Goormans, Gust Keersmaekers, Guido Maertens, Jaak
Maertens, Edith Oeyen, Edmond Ottevaere, Hubert J.
Peeters, Dirk Rommens, Raf Seys, Jaak Stervelynck, Geert
Swaenepoel, Piet Thomas, Chris Torfs, Frank Tubex, Jules
Van Ackere, Adiel Van Daele, Dre Jlandaele (toneel),
Stefaan Van Den Bossche, Danny Van Den Bussche,
Harold van de Perre, Rudolf van de Perre (literatuur), Karel
van Deuren (fotografie en film), Jacques Van Baelen,
Adhemar Vandroemme, Jaak Van Holen, Denijs Van
Killegem, Jef Van Meensel, Guido Van Puyenbroeck, Flor
van Vinckenroye, Anton van Wilderode, Werner Vens,
Luc Verbeke, Ugo Verbeke, Julien Vermeulen, Arthur
Verthe, Jan Vorsselmans, Herman Vos, Christian-A. Wauters
Ongevraagde kopij wordt niet teruggestuurd.

Beheer en administratie
Adiel Van Daele
Lindenlaan 18
8700 Tielt
Tel. (051) 40 21 22

Redactiesecretariaat
Robert Declerck
`Ter Hoogserleie'
Hondstraat 6
8700 Tielt
Tel.: (051) 40 11 08 - Fax: (051) 40 81 64

150

Dramatische getuigenis van de Romeinse aftocht


uit het kustgebied
De Romeinse muntschat van Roksem
Inleiding
Over de Romeinse aanwezigheid in het Vlaamse kustgebied
zijn de jongste decennia heel wat nieuwe gegevens aan het
Licht gekomen. Op de dubbeltentoonstelling 'De Romeinen
langs de Vlaamse Kust' , die plaats greep van 27 juni tot 31
oktober 1987, werden zowel de civiele als de militaire aspecten van de Gallo-Romeinse samenleving in de regio toegelicht, respectievelijk in de Duinenabdij in Koksijde en in het
Abtsgebouw in Oudenburg. Voor nadere informatie betreffende de acrd, verspreiding en datering van de Gallo-Romeinse
aanwezigheid in de kuststreek, verwijzen we dan ook naar de
prachtige catalogus, die bij die gelegenheid met de steun van
het Gemeentekrediet werd uitgegeven (Thoen, H., 1987).
De hier besproken muntschat van Roksem wordt bij deze
gelegenheid voor het eerst tentoongesteld. Hoewel de vindplaats buiten de kustvlakte ligt, wijzen de vondstomstandigheden, samenstelling en datering van de muntschat erop dat
hij zoals de muntschatten van Werken en Izenberge
(Scheers, S., 1988; Thirion, M., 1960; Id., 1967) in de grond
werd geborgen naar aanleiding van de ontruiming van het
kustgebied door de Romeinen in de jaren 250-270 na Chr.

De historische context
De Romeinse occupatie van de kustvlakte kwam eerder laat op
gang frond 70 na Chr.) en zou de daaropvolgende eeuw, in dit
gebied van schorren, slikken en veenmoerassen, slechts zeer
geleidelijk tot ontwikkeling komen.
De inval van de Chauci in de jaren 172-174 na Chr. bracht een
drastische ommekeer. Deze Germaanse stam, afkomstig uit
Noord-Duitsland, viel via de zee het Belgische en Noordfranse kustgebied binnen en overrompelde in een mum van tijd een
groot gedeelte van de provincie (Gallia) Belgica (Thoen, H.
1991).
Als reactie op deze invallen besloten de Romeinen een aantal
forten aan te leggen op de grens van zandstreek en kustvlakte,
met de bedoeling de invalsroutes te blokkeren. Gekende
voorbeelden zijn Aardenburg in Zeeuws-Vlaanderen (Trimpe
Burger, J.A., 1986), het amper 6 km meer zuidelijk gelegen
kamp van Maldegem-Vake (Thoen, H., 1991) en ook Oudenburg, dat vooral bekend werd door zijn 4de eeuwse fort, maar
waarvan de eerste versterking echter reeds opklimt tot deze
historische gebeurtenis (Mertens, J., 1987).
De aanwezigheid van het Leger had een pertinente invloed op
de definitieve ontsluiting van het kustgebied en op de economische ontwikkeling van de regio. Vanaf het laatste kwart van
de 2de eeuw zouden de Romeinen dan ook heel de kustvlakte
innemen, behalve de natte veengebieden in het uiterste zuiden
(tussen Lo en Diksmuide), die vrijwel niet toegankelijk waren. Als lokale nijverheden werden vooral de zoutwinning en
-handel gestimuleerd, economische activiteiten die trouwens
onder rechtstreekse controle stonden van de staat.
De bloeiperiode van het Romeinse kustgebied zou zich trouwens voortzetten tijdens de eerste helft van de 3de eeuw, dit
in tegenstelling met het binnenland, waar we in Vlaanderen
een geleidelijke dock duidelijke achteruitgang van het Ro-

Hugo Thoen

meinse bewoningspatroon vaststellen. Politiek en economisch ging het Rijk er immers duidelijk op achteruit. Muntinflatie en politieke en militaire instabiliteit leidden weldra tot
een algemene crisis van het centrale gezag. Keizers en tegenkeizers volgden elkaar op en de verschillende legers riepen
om beurt hun generaals tot keizer uit. Tussen 235 en 275 na
Chr. zou men niet minder dan 40 keizers (de zgn. ' soldatenkeizers' ) ten tonele voeren, d.w.z. elk jaar een andere keizer !
Deze interne militaire conflicten waren uiteraard niet bevorderlijk voor de vrede. Vanaf ca. 250 beukten de Germanen
systematisch op de Rijn- en Donaugrenzen. Deze situatie
bereikte een climax onder keizer Gallienus (253-268 na Chr.),
zodanig zelfs dat Postumus, bevelhebber van de Rijnlegers,
zich in 260 na Chr. afscheurde van het centrale gezag en
zichzelf tot tegenkeizer liet uitroepen. Hij stichtte een onafhankelijk `Gallisch Rijk' , dat naast Gallie weldra ook Spanje
en Brittannie zou omvatten. Het Westromeinse Rijk was nu,
met uitzondering van Italie, volledig zelfstandig en het Romeinse Rijk daverde op zijn grondvesten.
Door ontzettend veel inspanningen slaagde keizer Aurelianus
(270-275 na Chr.) er uiteindelijk in het centrale gezag te
herstellen. Maar de rampzalige jaren 250-275 na Chr. zouden
hun merktekens achterlaten in de bodem. In Noord-Gallie
waren vrijwel alle steden, dorpen en villa's in de vlammen
opgegaan. Van deze catastrofe getuigen de brandlagen, sporen van verwoesting en de talrijke muntschatten, die bij deze
gelegenheid in de grond werden geborgen. De kustvlakte zelf
werd tijdens deze periode daarenboven nog getroffen door een
natuurramp. Voortdurend overstromingsgevaar van de zee en
het stijgende grondwaterpeil, gekoppeld aan de dreigende
invallen van piratenbendes, noopten de Romeinen tot een
versnelde opgave van de kustvlakte. Rond 268-270 na Chr. is
de Romeinse bewoning definitief achteruitgetrokken op de
pleistocene rand Diksmuide - Oudenburg - Brugge. De kustvlakte zelf werd overgeleverd aan de natuurelementen, in de
moderne literatuur omschreven als de Duinkerke 2-transgressie. De zandige randgebieden zullen een essentiele rol spelen
in de bewoningscontinuiteit naar de laat-Romeinse tijd (eind
3de-begin 5de eeuw) toe en de vroege middeleeuwen (5de8ste eeuw) (zie bijdrage Y. Hollevoet).
De muntschat van Roksem
Ontdekking
De Romeinse muntschat van Roksem werd bij toeval ontdekt
in 1970, in een lading zand afkomstig van de uitzandingswerken op de plaats 'Hoge Dijken' . Hij bevindt zich nog altijd in
prive-bezit, tezamen met de pot waarin hij oorspronkelijk was
geborgen.
De pot is vervaardigd in grijs gewoon aardewerk. Het is een
drinkbeker, op de bolle buik versierd met een rolstempel.
Typologisch is het een imitatie van een bekertype in gevernist
aardewerk, dat algemeen voorkomt in eind 2de - eerste helft 3de
eeuw (Thoen, H., 1978). De beker was bij de vondst gebroken
en kon slechts gedeeltelijk worden gerecupereerd.

Dramatische getuigenis van de Romeinse aftocht uit het kustgebied

Bronzen sestertius van Marcus Aurelius, geslagen in Rome in


170-171 na Chr.
Prive-verzameling
(foto: Oostkamp, J. Breyne)

Zilveren denarius van Maximinus, geslagen in Rome in 235-236


na Chr.
Prive-verzameling
(foto: Oostkamp, J. Breyne)

Samenstelling

De schat zelf bestaat uit 49 munten, zijnde 38 bronsmunten


(sestertii) en 11 zilvermunten (denarii). De munten werden
geslagen tijdens de eerste drie eeuwen van onze tijdrekening,
onder twaalf verschillende keizers. De vroegste munten zijn
van keizer Vespasianus (69-79 na Chr.), de jongste van Balbinus (238 na Chr.). De 38 bronsmunten zijn de oudste en
werden geslagen vanaf de regering van keizer Vespasianus
(69-79 na Chr.) tot deze van Commodus (180-193 na Chr.). De
zilvermunten zijn de jongste en werden geslagen vanaf de
regering van keizer Commodus (180-193 na Chr.) tot deze van
Balbinus (238 na Chr.).
keizer

Vespasianus
(69-79)

Domitianus
(81-96)


Traj anus
(98-117)


Hadrianus
(117-138)


Antoninus Pius
(138-161)

Antoninus Pius

Faustina I

Marcus Aurelius (caesar)

Faustina II
Marcus Aurelius (161-180)
Marcus Aurelius
Faustina II

Lucius Verus
Commodus
(180-193)
Septimius Severus (193-211)
Elagabalus
(218-222)
Severus Alexander (222-235)
Maximinus
(235-238)
Balbinus
(238)
totaal

sestertii denarii totaal


2
1
2
6
10
7

1
2
6
10

1
1
1
11
6
4

11

1
6

38

151

3
4

3
4

11

49

De munten zijn vrij goed bewaard en kunnen alle worden


geidentificeerd. Zoals gebruikelijk tonen ze op de voorzijde
de beeldenaar, d.w.z. het hoofd of de buste van de keizer(in),
omringd door de titulatuur, terwijl op de keerzijde doorgaans
een godheid (b.v. de oorlogsgod Mars, op munt nr. 32 van
Lucius Verus) of een personificatie (b.v. Fortuna met roer en
hoorn van overvloed, op munt nr. 22 van Marcus Aurelius)
wordt afgebeeld.
Het ligt niet in onze bedoeling om alle munten in detail to
beschrijven. We geven slechts 2 voorbeelden, namelijk een
sestertius van Marcus Aurelius en een denarius van Maximinus. Voor de beschrijving konden we gebruik maken van de
notities van wijlen Marcel Thirion, bij Leven vermaard numismaat verbonden aan het Penningkabinet van de Koninklijke
Bibliotheek Albert I in Brussel, die de muntschat reeds in
1971 voorstelde (Thirion, 1971).
Munt nr. 24: sestertius van Marcus Aurelius. Geslagen in
Rome in 170-171 na Chr. (RIC 1001).
Voorzijde: gelauwerd hoofd van de keizer naar rechts, met
legende `MANTONINVS/AVGTRPXXV' (Marcus Antoninus Augustus, tribunicia potentate XXV = 25ste regeringsjaar).
Keerzijde: Staande gevleugelde Victoria naar rechts, met
schild waarop inscriptie `VIC/GER' (Victoria Germanica =
overwinning van Germanie), met legende 11MPVI/COSIII S
C' (voor de 6de maal uitgeroepen tot imperator, tijdens zijn
3de consulaat; Senatus Consultu = geslagen met toestemming
van de senaat).
Munt nr. 48: denarius van Maximinus. Geslagen in Rome in
235-236 na Chr. (RIC 12).
Voorzijde: gelauwerd hoofd van de keizer naar rechts, met
legende IMPMAXIMINVSPIVSAVG' (Imperator Maximinus Pius Augustus).

152

Dramatische getuigenis van de Romeinse aftocht uit het kustgebied

De Romeinse muntschat van Roksem.


Prive verzameling
(foto: Oostkamp, J. Breyne)

De samenstelling: een illustratie van de monetaire situatie


in de 3de eeuw na Chr.
De munteenheid in de Romeinse keizertijd was de as. Veelvouden waren de dupondius (2 asses) en de sestertius (4
asses). De zilveren denarius was gelijk aan 16 asses, de
gouden aureus aan 25 denarii. Dit muntstelsel zou door de
troebelen van de 3de eeuw grondig worden gewijzigd.
Op het eind van de 2de eeuw na Chr., na de gouden tijden
onder de keizers van de Flavische dynastie (Vespasianus,
Titus, Domitianus: 69-96 na Chr.), de `adoptiefkeizers' (Trajanus, Hadrianus: 98-138 na Chr.) en de Antonijnen (Antoninus Pius, Marcus Aurelius, Commodus: 138-193), begon een
periode van toenemende inflatie, gekenmerkt door verlaging
van het gewicht, wijziging in gehalte en verdwijning van de

kleinere geldwaarden (Scheers, S., 1988). Zo woog de zilveren denarius in het begin van onze jaartelling, onder keizer
Augustus (27 v.-14 na Chr.) 3,83 g, ten tijde van Caracalla
(211-217 na Chr.) nog slechts 3,10 g, met een gehalte dat voor
meer dan de helft uit koper bestond (Scheers, S., 1988). Ook
de massale muntslag van bronsmunten verminderde drastisch
tegen het eind van de 2de eeuw na Chr. Dupondius en as werden
zeldzaam, alleen de sestertius kende nog enig succes, zij het dat
het oorspronkelijke gewicht van 26,88 g ten tijde van Caracalla
nog 24,79 g bedroeg, terwij1 de oorspronkelijke samenstelling in
messing of orichalcum (legering van koper en zink) was herleid
tot een hoofdzakelijk koperen munt met lood en tin-legering.
Met zijn monetaire hervorming van 215 na Chr. poogde
Caracalla een eind to maken aan deze desastreuse monetaire
situatie. Hij voerde een nieuwe zilvermunt in: de antoninianus, met een officiele waarde van 2 denarii. Wegens het
geringe zilvergehalte in verhouding tot de denarius had de
antoninianus echter niet het verhoopte succes. In 238 na Chr.
stopte Gordianus III (238-244 na Chr.) met de muntslag van de
denarius, dit ter ondersteuning van de antoninianus, die van

Dramatische getuigenis van de Romeinse aftocht uit het kustgebied

dan of massaal werd aangemunt (Van Heesch, J., 1991). Dit


had tot gevolg dat de sterkere denarius werd hersmolten of
massaal werd opgepot en als `appeltje voor de dorst' werd
bewaard (Rogge, M., Lallemand, J. & Van Heesch, J., 1994).
De muntschat van Roksem is een mooi voorbeeld van een
depot dat bij de monetaire hervorming van 238 na Chr. werd
afgesloten. Hij bevat 38 sterkere bronsmunten uit de lste en
2de eeuw, waarvan de jongste 6 werden geslagen onder
Commodus (180-193), toen het tij reeds begon te keren. De
meest recente munten zijn 11 denarii, de sterke zilvermunten
die door de eigenaar van het depot terecht verkozen werden
boven de minder sterke antoniniani. Ze werden geslagen
vanaf de regering van Commodus (180-193) tot en met deze
van Balbinus (238 na Chr.). Wanneer diens opvolger Gordianus III in 238 na Chr. de muntslag van de denarius stop zette
ten voordele van de antoninianus, besloot de eigenaar van het
depot terecht dat de kous vol was en werd het depot nog
datzelfde jaar als `muntschat' afgesloten en opgepot in een
vermoedelijk afgedankte drinkbeker, die later, tezamen met
zijn inhoud, in de grond werd geborgen.
De berging: een illustratie van de onveilige tijden in de 3de
eeuw na Chr.
In tegenstelling tot de samenstelling van de muntschat, die een
zuiver monetair aspect reflecteert, is de oorzaak van de berging in de grond eerder te zoeken in onrustige tijden veroorzaakt door vijandige invallen, troepenverplaatsingen, migraties en alles wat dit meebrengt zoals plundering, moord en
brandstichting. De jongste munt van Balbinus is dus niet
alleen een sluitmunt van het muntdepot, maar geeft tevens een
terminus post quern voor de berging van de muntschat. Zuiver
theoretisch kan de pot met munten ten vroegste in 238 na Chr.,
of kort daarna, in de grond zijn gestopt. Vermits het hier
duidelijk gaat om oppotting van sterke munten en niet om een
spaarpot van courant muntgeld, kan de berging in de grond
lange tijd na de jongste munt gebeurd zijn.
Er zijn weinig of geen redenen om aan te nemen dat er zich in het
jaar 238 na Chr., of tij dens de j aren kort daarop, in het kustgebied
zulkdanige catastrofale gebeurtenissen hebben afgespeeld. We
wezen er reeds op dat de regio nog in volle economische expansie
was, vooral geaxeerd op de zoutwinning en -handel.
Vanaf het midden van de 3de eeuw zou het tij echter keren. De
periode van keizer Gallienus (253-268) en de tegenkeizer
Postumus (260-269) kunnen als de meest dramatische uit de
3de eeuw worden omschreven. Het kustgebied werd toen
immers getroffen door twee catastrofen: de invallen van Germaanse plunderaars vanuit de Noordzee en het begin van een
lange periode van overstromingen, in de literatuur gekend als
de Duinkerke 2-transgressie. Door een combinatie van beide
elementen werd de kustvlakte rond 270 na Chr. door de
Romeinen opgegeven. Tijdens deze bewogen tijden werden
tal van muntschatten aan de grond toevertrouwd, waarvan de
eigenaar nooit meer opdaagde. De muntschat van Roksem is
derhalve een treffende getuigenis van een van de meest dramatische periodes uit onze Romeinse geschiedenis.

153

Bibliografie
Mertens, J., 1987. Oudenburg. Romeinse legerbasis aan de Noordzeekust, Brussel. (=
Archaeologicum Belgii Speculum, W).
RIC = Mattingly, H., Sydenham, E., Sutherland, C.H. & Webb, P. The Roman Imperial
Coinage, London, 1923 e.v.
Rogge, M. & Beeckmans, L. (eds.), 1994. Geld uit de grond. Tweeduizend jaar
muntgeschiedenis in Zuid-Oost-Vlaanderen. Zottegem. (= Publicaties van het Provinciaal Archeologisch Museum van Zuid-Oost-Vlaanderen - site Velzeke, B.R. 2).
Rogge, M., Lallemand, J. & Van Heesch, J., 1994. De Gallo-Romeinse periode, in
Rogge, M. & Beeckmans, L. (eds.), 1994, p. 37-86.
Scheers, S., 1988. De muntschat van Werken. Tentoonstellingsbrochure, Kortemark.
Scheers, S. (red.), 1991. Numismatiek en Archeologie in West-Vlaanderen, Kortrijk. (=
Westvlaamse Archaeologica, 7, p. 1-2).
Thirion, M., 1960. Les tresors de sesterces d'Elverdinghe et de Werken. Les imitations
des bronzes de Postume et la circulation du bronze au Ille siecle, in Revue beige de
Numismatique et de Sigillographie, 106, p. 81-198.
Thirion, M., 1967. Les tresors monetaires gaulois et romains trouves en Belgique,
Brussel. (= Cercle d'Etudes Numismatiques, Travaux, 3).
Thirion, M., 1971. Trouvailles. Roksem. Tresor, in Bulletin du Cercle d'Etudes Numismatiques, 8, 1: 18-19.
Thoen, H., 1978. De Belgische Kustvlakte in de Romeinse tijd. Bijdrage tot de studie van
de landelijke bewoningsgeschiedenis, Brussel. ( = Verhandelingen van de Koninklijke
Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van Belgie. Klasse der
Letteren, XL, 88).
Thoen, H., 1987. De Romeinen langs de Vlaamse kust, Brussel.
Thoen, H., 1991. Le camp romain de Maldegem (Flandre orientale, Belgique) et les
invasions des Chauques en 172-174 de notre ere, in: Thoen, H., Bourgeois, J., Vermeulen, F., Crombe, Ph. & Verlaeckt, K. (eds.), 1991, p. 185-200.
Thoen, H., Bourgeois, J., Vermeulen, F., Crombe, Ph. & Verlaeckt, K. (eds.), 1991.
Studia Archaeologica. Liber Amicorum Jacques A.E. Nenquin, Gent.
Trimpe Burger, J.A., 1986. Aardenburg - Rodanburg - Burg aan de Rudanna, in
Naamkunde, 17, p. 335-346.
Van Heesch, J., 1991. Het muntsysteem en de muntcirculatie in de Romeinse tijd aan de
hand van enkele Westvlaamse vondsten, in Scheers, S. (red.), 1991, p. 16-30.

Você também pode gostar