Escolar Documentos
Profissional Documentos
Cultura Documentos
Periode 1
Algemene economie (Micro)
Marktvormen
Bedrijfseconomie
Balans
Resultatenrekening
Het liquiditeitsoverzicht is een overzicht van een periode. Deze bevat de mutaties
op de liquide middelen of te wel de Kas/Bank. Het geeft de verandering van de
Kas/Bank weer. Dit is het saldo van ontvangsten en uitgaven.
Communicatie
Basismodel communiceren
Communicatie is het proces waarbij je als zender de intentie hebt iets over te
brengen via een medium aan een ontvanger. Dit proces is pas afgerond wanneer
de informatie die door de zender is verstuurd, door de ontvanger is verwerkt. De
boodschap is de inhoud van de communicatie, wat je in werkelijkheid wil
overbrengen. Er wordt een medium gebruikt als er geen persoonlijk contact is,
dan gebruik je bijvoorbeeld een dagblad voor een persbericht (bij
organisaties).De ontvanger is het eindstation van het communicatieproces,
degene die de boodschap moet bereiken.
Encoderen betekent dat de zender de boodschap (die in zijn/haar hoofd zit)
moet om zetten in voor de ontvanger duidelijke woorden, beelden of geluiden.
Decoderen vindt plaats wanneer de ontvanger de boodschap leest, bekijkt of
hoort gaat de boodschap omzetten in voor hem begrijpelijke gedachte
One-step-fl ow theorie
Bij deze communicatietheorie is er sprake van 1 stap. De zender stuurt iets naar
de ontvanger en de ontvanger neemt dit direct aan. Dit wordt ook wel de
injectienaaldtheorie of de stimulus-response theorie genoemd.
Two-step-fl ow theorie
Het eerste "antwoord" op de one-step-flow theorie is deze theorie. Hier komt een
nuance van een tussenstop in de communicatie, een opinileider. Hij/zij kan het
publiek leiden door zijn autoriteit op een bepaald gebied of omdat het publiek
tegen deze persoon op kijkt.
Agendasettingtheorie
Bij deze communicatietheorie wordt de macht bij het medium gelegd. De media
bepaalt zelf waarover zij schrijven of verhalen. Doordat zij de inhoud bepalen,
bepalen zij dus ook over welke onderwerpen in de maatschappij wordt gepraat en
gedacht. Het medium bepaalt de agenda.
The medium is the message
Bij deze theorie gaat het niet zozeer om de inhoud van wat via de media
verspreid wordt, als wel het medium zelf. Mensen gaan van oude
communicatiepatronen losweken en zich aan nieuwe technologien binden.
Uses- and gratifi cations theory
Het idee bij deze communicatietheorie is, dat het publiek media gebruikt (use)
om in haar eigen behoeften te voorzien (grafity). Bij deze communicatietheorie
heerst al een ander beeld van ontvangers: een actieve ontvanger die media voor
zijn eigen behoeften gebruikt (ontspanning en informatie).
Selectieve perceptie
Dit betekent letterlijk selectieve waarneming. De theorie gaat ervan uit dat de
ontvangers waarnemen wat ze willen waarnemen en zich kunnen afsluiten voor
boodschappen die ze niet willen waarnemen selectieve afsluiting. De
geselecteerde boodschappen worden ook zo genterpreteerd dat ze
overeenkomen met de eigen houding en ervaring, dit is selectieve herinnering.
Bij deze theorie schuift de macht dus totaal van zender naar ontvanger.
Corporate imago
Het corporate imago is het het beeld dat de doelgroepen hebben van een
organisatie. Meestal bouwen de doelgroepen een beeld op van de organisatie aan
de hand van het beeld dat men heeft van de producten van het bedrijf. Deze
kennis bouwen de consumenten op uit de informatie die verkregen wordt van de
organisatie via merkartikelreclame.
Inleiding Management I
7S-model
Plannen
Cordineren
Toezicht uitoefenen
Fayol was de eerste die een samenhangend stelsel van opvattingen ontwikkelde
over de wijze waarop organisaties in hun geheel bestuurd zouden moeten
worden. Hij bouwde zijn systeem op vanuit en voor de productieafdeling. Hij
meende dat algemene principes geformuleerd konden worden die overal gelden
waar mensen samenwerken en dat deze principes als vak aangeleerd konden en
ook moesten worden. Dit werd de General-management theoriegenoemd.
Hij onderscheidde 6 onafhankelijke managementgebieden:
Technisch
Commercieel
Financieel
Boekhouding
Besturing
Eenheid van commando was voor Fayol het belangrijkste principe. Iedere
werknemer heeft slechts n directie baas boven zich. Dit was het enige
structureringsprincipe.
Theorie van Max Weber
Hirarchische bevelstructuur
Bij deze kenmerken is er sprake van ideale bureaucratie, dit was een
organisatievorm die volgens hem het meest doelmatig is. Dit komt omdat ieder
mens in een dergelijke organisatie rationeel functioneert.
Mayo vindt dat naast objectieve factoren ook subjectieve factoren bepalend zijn
voor het resultaat, zoals aandacht, zekerheid, het bij een groep horen en
waardering. Deze zijn zelfs veel belangrijker. Deel uitmaken van een groep was
volgens hem de belangrijkste. Dit wordt de Human relations
beweging genoemd.
McGregor ontwikkelde het boek the human side of enterprise. Hierbij benaderde
hij twee visies op de mens in de organisatie tegenover elkaar, die hij X en Y
noemde. De X-Y theorie zegt iets over de mensbeelden en niet over de
organisatiebeelden.
Theorie X: Een mens is lui en heeft een afkeer van werken, een mens wil en kan
niet denken, een mens moet gedwongen worden tot presteren en is alleen
Omgevingsfactoren en partijen
Hier zijn de verschillende wetten in materile zin te zien. Door de naam van een
wet is te zien wie de wet heeft gemaakt. Wet (in formele zin) is gemaakt door de
regering en Staten Generaal. Een besluit is gemaakt door de regering (AMvB's).
Een verordening is gemaakt door de lagere overheid.
Overzicht einde arbeidscontract
Periode 2:
Bedrijfseconomie
Emissie
A. Heezen
Aandelen
Door het uitgeven van aandelen, nieuw eigen vermogen aantrekken. Nominale
waarde is waarde op aandeel staat, intrinsieke waarde is het aantal geplaatste
aandelen. Gewone, preferente en prioriteitsaandelen.
Te gebruiken bij het opstellen van een balans naar aanleiding van emissie.
Vreemd vermogen
A. Heezen
Vermogensmarkt
Er bestaat vreemd vermogen lang (langer dan een jaar) of vreemd vermogen kort
(1 jaar of korter). Bij vreemd vermogen lang kennen we de obligatielening,
hypothecaire lening, onderhandse lening, achtergestelde lening, voorzieningen.
Bij vreemd vermogen kort horen de rekening-courantkrediet, leverancierskrediet,
afnemerskrediet, nog te betalen bedragen.
Te gebruiken bij onderscheid maken tussen lang en kort vreemd vermogen +
uitrekenen van de kredieten.
Financile structuur
A. Heezen
Financin
De financile structuur is voor de leiding, EV verschaffers, VV verschaffers,
werknemers en overheid. Het bestaat uit samenstelling activa (activastructuur),
samenstelling passiva (vermogensstructuur) en omzet en kosten (winst). De
gouden balansregel hoort hierbij, vaste activa en vast deel vlottende activa
financieren met
EV en VVL.
Te gebruiken bij het berekenen van de kengetallen van de financile structuur.
Liquiditeit en Solvabiliteit
Drs. A.W.W. Heezen.
Liquiditeit:
Current ratio = VLA / VVK
Quick ratio = (VLA-voorraden) / VVK
Solvabiliteit:
Solvabiliteitspercentage = EV / TV * 100%
Debt ratio = VV / TV * 100%
Relevantie/Te gebruiken voor in welke mate het bedrijf in staat is om nieuw
vreemd vermogen aan te trekken en in welke mate in geval van liquidatie in staat
is aan haar verplichtingen tegenover de verschaffers van vreemd vermogen te
voldoen.
HRM
Model van Fombrun
DESTEP
MABA analyse
Swot-Analyse:
Marktontwikkeling
Periode 3:
ALGEMENE ECONOMIE
Conjunctuur:
verandering van het groeipercentage van de economie of productie op korte
termijn. Deze groeipercentages volgen een golvend patroon, doordat de
bestedingen toe- en afnemen in de tijd.
Economische variabelen:
- Conjunctuur (ontwikkeling van de vraag)
- Wisselkoersen
- Olieprijzen (=prijzen grondstoffen)
- Lonen
- Rente
Wisselkoers:
Alleen internationaal opererende bedrijven hebben direct last van
wisselkoersveranderingen. Indirect, bijvoorbeeld via de olieprijs die in $ wordt
afgerekend, hebben juist heel veel bedrijven met wisselkoersveranderingen te
maken.
Olieprijs:
Bijna alle bedrijven hebben indirect met de olieprijs te maken. Daarnaast is het
feit dat olie in $ wordt afgerekend van belang.
Lonen:
Voor individuele bedrijven zijn loonstijgingen ongewenst, want dat verhoogt de
kostprijs van hun producten. Daarnaast kunnen bedrijven ertoe overgaan om te
automatiseren en personeel te ontslaan. Voor de economie als geheel kan een
loonstijging ook gunstig zijn als het tot meer bestedingen leidt.
Rente:
Klassieke visie:
De overheid dient een zo klein mogelijke rol te spelen. Zij moet zich beperken
tot het garanderen van veiligheid van de burgers, het beschermen van bezit en
zorgen dat burgers hun contract naleven.
Bestedingen van bedrijven, investeringen:
1. Vervangingsinvesteringen
2. Uitbreidingsinvesteringen
3. Voorraadinvesteringen
Productiefactoren:
Natuur
Arbeid
Kapitaal
Ondernemerschap
3 soorten investeringen:
1. Vervangingsinvesteringen
2. Uitbreidingsinvesteringen
3. Voorraadinvesteringen
Productiecapaciteit = hoeveelheid goederen en diensten die een economie (in
een jaar) maximaal kan produceren
Bezettingsgraad = Mate waarin de bestaande productiecapaciteit ook werkelijk
wordt gebruikt
Productiefactor natuur:
- De grond, het water, de lucht en alles daarop en daarin voor zover niet door
mensen geproduceerd.
- Natuur en arbeid zijn de oorspronkelijke productiefactoren
- Kapitaal is een afgeleide factor. Deze moet met behulp van natuur en arbeid (en
eventueel ander kapitaal) worden vervaardigd.
Economische groei:
Hoe kan economische groei ontstaan?
1. verbetering structuurzijde van de economie (LT)
- aanbodzijde
- productiecapaciteit
2. verbetering conjunctuurzijde van de economie (KT)
- vraagzijde
- bestedingen
Kwantiteit: Meer hoeveelheden, meer machines.
Kwaliteit: De kwaliteit is beter, betere machines.
Meer bestedingen door:
Gezinnen: lagere rente, lagere belastingen, lagere inflatie, groter
consumentenvertrouwen
Bedrijven: lagere rente, grotere winsten
Overheid: stimuleren economie in crisistijd, hogere belastinginkomsten
Buitenland: lagere euro
BEDRIJFSECONOMIE
Uitgaven kosten:
Definitie: Kosten zijn aan perioden, functies of producten toegerekende
geldswaarden, die verband houden met de doelmatige opoffering van
productiemiddelen.
Ontvangsten opbrengsten:
Definitie: Opbrengsten zijn aan perioden, producten, enzovoort toegerekende
geldswaarden, die verband houden met de verkoop van producten of levering
van diensten.
Kostenindelingen:
5 manieren van indelen
1. variabele en constante kosten (P3 week 3 e.v.)
2. directe en indirecte kosten (H3)
3. verdeling naar functies (H3)
4. doelmatigheid
5. kostensoorten(P3 week 1 en 2)
Kostensoorten:
- Grond- en hulpstoffen
Arbeid
Duurzame productiemiddelen
Grond
Diensten van derden
Kostprijsverhogende belastingen
Vermogen
Grond en hulpstoffen:
Afval
Uitval
voorraadkosten
Voorraadkosten:
1. Opslagkosten
2. Bestelkosten: niet: berekening formule Camp
3. Kosten t.g.v. diverse risicos
Economische voorraad (E.V.)
Technische voorraad vermeerderd met de bestelde maar nog niet ontvangen
goederen, en verminderd met de verkochte maar nog niet afgeleverde goederen
Technische voorraad (T.V.) De werkelijk aanwezige voorraad
E.V.= T.V. + V.I. V.V.
Economische voorraad = Technische voorraad + voorinkopen - voorverkopen
Kosten van arbeid:
Verschillende beloningssystemen:
1. Stukloon
2. Tijdloon
3. Premieloonstelsel
4. Winstdelingsregeling
5. bonusregeling
Variabele kosten: Het zijn kosten die veranderen door een toename of afname
in de productieomvang, zoals grondstofkosten.
Voorbeelden:
Progressief
Proportioneel
Degressief
Boxen:
Box 1: inkomen uit werk en woning (H3 IB).
Tarief: progressief. Schijventarief (art 2.10 Wet IB)
Box 2: inkomen uit aanmerkelijk belang betreffende het bezit van aandelen in
een vennootschap door een natuurlijk persoon. (H4 IB).
Aanmerkelijk belang: o.a. aandelenbezit van minstens 5% in een BV/NV.
Tarief: 25% (art 2.12 Wet IB)
Box 3: inkomen uit sparen en beleggen (H5 IB).
Er wordt geacht 4% rendement te zijn behaald (zlfs bij verlies!) van het
vermogen op 1 januari minus het heffingvrije vermogen. Tarief: 30% (art 2.13 Wet
IB)
Vormen van ondernemingen:
- Eenmanszaak
- Vennootschap onder firma (Vof)
Vof is geen rechtspersoon
Vennoten zijn ondernemers
- Commanditaire vennootschap
Eenmanszaak of vof PLUS n of meer geldschieters
Ondernemer (art. 3.4 Wet IB)
- Voor wiens rekening een onderneming wordt gedreven
- Rechtstreeks verbonden voor verbintenissen
= Aansprakelijk met priv-vermogen
Commanditaire (of stille) vennoten, in principe geen ondernemer (want
niet verbonden voor verbintenissen)!
- Ontvangen een deel van de winst
- Niet aansprakelijk met priv-vermogen (tenzij zij beheersdaden verrichten)
Waarom wil iemand ondernemer zijn?
- Aftrek van kosten
- Ondernemersaftrek (Art. 3.74 Wet IB)
Grote nadeel van ondernemer in de IB:
- Hoofdelijke aansprakelijkheid
Goed koopmansgebruik:
Drie beginselen (GKG staat genoemd in art. 3.25 Wet IB)
- Realiteitsbeginsel
- Voorzichtigheidsbeginsel
- Eenvoudbeginsel
Drie categorien voor vermogen (=vermogensetikettering):
Verplicht privvermogen:
- Vermogen dat uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (= 90% of meer) wordt voor
priv.
Verplicht ondernemingsvermogen:
- Vermogen dat uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (= 90% of meer) wordt
gebruikt binnen de onderneming.
Anders Keuzevermogen:
- Vermogen dat zowel binnen de onderneming als priv gebruikt wordt
Beperkt aftrekbare en aftrekbare kosten:
Beperkt aftrekbare kosten
- Algemene aftrekbeperking (Art. 3.15 Wet IB)
- Specifieke aftrekbeperking (Art. 3.17 Wet IB)
Niet aftrekbare kosten
- Algemene aftrekbeperking (Art. 3.14 Wet IB
MKB-winstvrijstelling
HRM:
Arbeidsmarktcommunicatie:
Arbeidsmarktcommunicatie is het planmatig proces waarbij wordt getracht een
directe of indirecte wervingsboodschap over te brengen bij potentile
medewerkers en hun benvloeders, direct of via een bepaald medium.
Doelstellingen van arbeidsmarktcommunicatie:
1. Employer Branding (les 1)
2. Directe werving (les 2 en 3)
3. Relatiemanagement
Diverse deelmarkten:
- Geografisch: (inter)nationaal, regionaal, lokaal
- Branche
- Functieniveau
Krappe arbeidsmarkt:
- Weinig aanbod
Ruime arbeidsmarkt:
- Veel aanbod
Employer Branding/arbeidsmarktimago:
het verkrijgen en behouden van een positieve en bij voorkeur unieke positie als
werkgever in de mindset van huidige en potentile medewerkers en hun
benvloeders op basis van de identiteit van de werkgever
Doelstellingen van Employer Branding/arbeidsmarktimago:
- Door werknemers gezien worden als gewilde werkgever
- Werknemers blij en trots maken dat ze bij het bedrijf werken
- Huidige goede werknemers behouden
- Betrokkenheid bij de organisatie kweken
- Positief imago binnen de branche creren
Arbeidscommunicatie valkuilen:
1. Ad-hoc; pas handelen als er een probleem is.
2. Alleen extern gericht
3. Onvoldoende kennis van de doelgroep en omgeving doelgroep
4. Korte termijn-visie; alleen richten op mensen die ik nu nodig heb.
5. Niet benutten van werkgeversmerk: employer branding!
6. Geen gebruik van juiste media; doelgroep!!
7. Vaak te breed opgestelde advertenties
8. Administratief proces niet aangepast aan hedendaags sollicitatiegedrag
Arbeidscommunicatieplan DE ONDERWERPEN:
1. Probleemstelling: opdracht - centrale vraag, formuleer als uitdaging.
2. Doelstellingen (smart)
3. Doelgroep
4.
5.
6.
7.
8.
9.
1. Probleemstelling:
Probleemstelling (opdracht /centrale vraag)
Aanleiding: wat is het arbeidsmarktcommunicatieprobleem ?
Formuleer als een uitdaging
2. Doelstellingen:
Doelstelling(en): wat wil je bereiken?
- Bijv. verwachte respons of imagoverandering (Employer Branding)
- Gericht op veranderingen in: Kennis, Houding en Gedrag (weten - vinden - doen)
- Bij wie, in welke mate en op welke termijn
- SMART! Specifiek Meetbaar Acceptabel Realistisch Tijdgebonden
3. Doelgroepanalyse, profielschets:
Doelgroep(en): wie wil je bereiken?
Je maakt een profielschets: een concrete, gedetailleerde (!) en levendige typering
van de doelgroep > segmenteren:
- Geografisch
Woonplaats, regio, bereid te verhuizen
- Demografisch
Leeftijd, geslacht, burgerlijke staat, gezinssamenstelling/-fase
- Socio-economisch
Opleidingsniveau, salarisniveau/wensen
- Lifestyle
Interesses & hobbys, mediavoorkeur: online- en leesgedrag, politieke voorkeur,
ideen over geld en sparen
4. Boodschap:
Boodschap: wat wil je de doelgroep inhoudelijk vertellen
- In kernwoorden: relevant, eenvoudig en onderscheidend
- Houd je doelgroep (de ontvanger) voor ogen en sluit de boodschap hierbij aan
- Kijk naar de doelen die je bepaald hebt. Wat wil je bereiken en wat moet je dan
communiceren?
- Keuzes maken!
- Denk aan push- en pullfactoren
Boodschap:
Meeteen goed verdienen, Werken in een wereldstad, Goede arbeidsvoorwaarden,
Balans werk en priv, Verminderen werkdruk.
5. Strategie:
Strategie: welke aanpak kies je?
- DEFINITIEVE KEUZES: wie (doelgroep) - wat (boodschap) - wanneer
(tijdsplanning) - hoe (communicatiemiddel)
- UITWERKING van de keuzes die je hebt gemaakt: Waarom ga je wat en hoe
communiceren met je doelgroep
- Ook kun je hierbij aangeven of je gebruik maakt van intermediairen: zelf doen of
uitbesteden
6. Media: Wervingsmiddelenmix:
Wervingsmiddelenmix: welk(e) wervingsmiddel(en) zet je in?
Wordt bepaald door:
Te behalen doel: kennis, houding en/of gedrag
Te bereiken doelgroep (o.a. situatie op arbeidsmarkt?)
Boodschap
Budget
Middelen is ook selectiemiddelen
7. Organisatie en planning:
Draaiboek/planning voor WERVING n SELECTIE: Wie - Wat - Wanneer (tijd)?
Bijvoorbeeld:
- Wat zijn de deadlines voor het aanleveren van materiaal? En wie doet dat?
- Wanneer ga je welk wervingsmiddel inzetten? Volgen die middelen en
boodschappen elkaar logisch op: samenhang, volgorde etc.
- Welke selectiemiddelen zet je wanneer in? Volgen die middelen elkaar ook
logisch op? Wie zijn er bij betrokken
8. Budget:
Budget: wat mag het kosten?
Naast plaatsingskosten moet je ook rekening houden met:
- Tekstschrijven
- Vormgeving
- Drukwerk
- Personeelskosten
- Eventuele kosten van de evaluatie
9. Evaluatie:
- Effectevaluatie: hoe meet je of de vooraf opgestelde doelstellingen behaald
zijn?
- Tevens: proces- , product en tussenevaluaties
Wat is directe werving?
Het geheel van activiteiten dat erop is gericht gegadigden te doen solliciteren
naar bepaalde functies
in de organisatie > Intern en/of extern
- Je werving dient aan te sluiten op je employer branding
- Je werft op functie n competenties: TBV n kennis, vaardigheden en houding.
- Een functie- en competentieprofiel is startpunt voor werving!!
Job Branding:
Het gericht vermarkten van een baan aan een specifieke doelgroep door de inzet
van de juiste media en middelen en door in te spelen op de wensen en behoeften
van deze doelgroep.
Bij job branding ligt de nadruk op het aantrekkelijk positioneren van een baan en
minder op het aantrekkelijk positioneren van de werkgever.
Wervingskanalen:
- Internet
Vacaturesites
Nieuwe media
Eigen (wervings)site http://werk.ah.nl/
- Dag- , week- en vakbladen
- Face to face
Banenmarkten
Congressen
- Netwerk: zakelijk en priv
Eigen medewerkers: referral recruitment
- Radio en TV
- Intermediairs (tussenpersonen)
UWV (voorheen CWI)
Uitzend-, W&S-bureaus, etc.
Wervingsprocedure:
1. Beslissen tot interne of externe vacaturestelling
2. Analyseren van benodigde competenties, opstellen van een functie- en
competentieprofiel
3. Keuze voor een wervingsmethode een (of meerdere) kanaal en middel
4. Samenstellen van de boodschap en/of informatie (advertentietekst, criteria
etc.)
Wervingscampagne: Een wervingscampagne is een serie communicatieve
uitingen met eenzelfde thematische boodschap.
Online werven:
- Eigen (recruitment)site http://banen.bol.com/?referrer=rbanen
- Vacaturesites: vier categorien - vaak mix
- Online exposure: bereiken en bewegen van latente baanzoekers
- Online sociale netwerken: LinkedIn, Facebook, Twitter, communities
Belangrijk: Zichtbaar en vindbaar, Keuzes afhankelijk van de doelgroep
Veel persoonlijkheidsonderzoek wordt gebaseerd op de theorie van de Big Five
Extraversie
open persoonlijkheid
Vriendelijkheid
behulpzaam
Zorgvuldigheid
aan regels houden
Emotionele stabiliteit
tegen kritiek en spanning kunnen
Intellectuele autonomie
nieuwe ervaringen op willen doen
Selectieprocedure:
1. Brief- en CV selectie (waar let je eerst op? Harde eisen, kennis, opl)
2. Ongeschikte kandidaten afwijzen
3. Potentile kandidaten uitnodigen voor interview
4. Vervolggesprek / tests / assesment / referenties
5. Selectie (+ eventueel vervolggesprek / arbeidsvoorwaarden)
6. Bevestig de aanname
7. Arbeidscontract + informeren medewerkers
Selectiemiddelen:
- Sollicitatiebrieven
- CVs
- Sollicitatieformulieren
- Het sollicitatie-interview (STARR)
- Referenties
- Tests / assessmentcenter
Beoordelingsfouten:
- Selectieve perceptie/waarneming
- Stereotypering (vrouwen horen niet aan de top)
- Generalisatie (alle mannen zijn onbetrouwbaar)
- De eerste indruk
- Halo- en horn effect
MANAGEMENT
- delegeren
- gevaar: alwetenheidssyndroom
Strategie
- gericht op expansie of consolidatie
- gevaar: almachtigheidsyndroom
Alwetendheid: gevaar dat je als directie alles wil blijven weten en dus niet
genoeg delegeert
Almachtigheid: gevaar dat je in je expansiedrift alleen maar aan meer macht
denkt en vergeet dat de organisatie mee moet kunnen.
Stadium 5 Optimale verhoudingen:
Volgroeid bedrijf
- consolideren en beheersen financile winst
- behouden flexibiliteit en ondernemersgeest
Structuur
- gedecentraliseerd
Strategie
- gedetailleerde bedrijfsplanning
- strategische planning
- gevaar: verstarring
Stadium 6 Verstarring:
Goede onderneming: focus op sterke concurrentiepositie
- onderscheidende meerwaarde
- survival of the fittest
Gevaren
- verstarring door gebrek innovatiekracht
- risicovermijding
Kernwoorden
- gevaar bureaucratie
- routinegedrag
- inkakken
Stadium 7 Nieuw groeivormen:
- Fuseren, overnemen, samenwerken
- Reorganisatie, verplatting
- Opsplitsing, buy-out
- Intrapreneurschap
Groeifasen Keuning:
- Groei gaat in stappen: 7 verschillende groeistadia
- Groeifase van een organisatie: verschillende stadia samen
Groeifasen
(Fase 0: De geboorte)
Fase 1: Beginfase, pioniersbedrijf
Fase 2: Afdelingsgewijze opbouw
Fase 3: Volgroeide organisatie 1
Fase 4: Volgroeide organisatie 2
De 6 kenmerken van Keuning:
1. Wijze van strategische keuze maken
stadium 1 + 2
stadium 3 + 4
stadium 5
stadium 6
2.
3.
4.
5.
6.
Organisatiestructuur
Research en Ontwikkeling/innovatie
Meten van prestaties van medewerkers
Beloningssysteem
Beheersingssysteem voor controle en bijsturing
- meer zakelijkheid
- rollen en taakcultuur
- personeelsplan, deskundigheden (specialisten), opleiding
3. R&D
- aparte afdeling
- gericht op verbetering, ontwikkeling en innovatie
4. Prestatiemeting
- via economische/technische kengetallen
5. Beloningssysteem
- meer systematisch, meer objectiviteit
6. Beheersingssysteem
- delegatie operationele beslissingsbevoegdheden, meer procedures, meer
instructie, meer planning.
- relateren vermogensbehoefte aan voorgenomen ontwikkelingsplannen
- Verkrijgen financile middelen (EV, VV)
Fase 3: Volgroeide organisatie 1 (Stadium 5)
Concernstructuur
Bestuurlijke-, primaire-, secundaire- en ondersteunende processen
1. Strategie
- breder kijken naar bedrijfskolom, bedrijfstak en concurrentie
- toewijzen van middelen aan divisies, bepalen van groeitempo
- benchmarken divisies onderling
- Directie wordt RvB
2. Organisatiestructuur
- Sturing over bepaalde productgroepen kan door RvB gedelegeerd worden (aan
bijv. divisiedirecteuren)
- secundaire- & ondersteunende diensten onder RvB: langzame trend naar
(gedeeltelijke) verplaatsing naar divisies
- veel interne specialisatie; leidt tot groepering van werkmaatschappijen en
daarna tot divisievorming
- veel decentralisatie: F-, P-, M-, G-vorm
3. R&D
- zoeken naar nieuwe producten, markten e.d.
4. Prestatiemeting
- meer afstand
- veel taakgerichtheid
- prestatiemeting: veelal markt- en/of financile criteria
5. Beloningssysteem
- beloning: systematisch en gekoppeld aan prestaties (zeker voor
leidinggevenden)
6. Beheersingssysteem
Groeistrategie Greiner:
Fase 1: Groei door creativiteit
- Start- of pioniersfase
- hart i.p.v. hoofd; informeel
- Bij groei: Leiderschapscrisis: ander (of berhaupt) management nodig
Fase 2: Groei door dirigeren
- structureren en formaliseren
- Door teveel sturing (dirigeren) ontstaat tegenwerking, medewerkers voelen zich
beperkt
- Bij het aanhouden daarvan: Autonomiecrisis: loslaten nodig
Fase 3: Groei door delegatie
- Door delegeren worden taken en bevoegdheden overgedragen naar de
medewerkers (motiveren)
- Bij groei ontstaat: Beheerscrisis: management wil (meer) beheersen
Fase 4: Groei door cordinatie
- Meer informatie en communicatie, meer regels en procedures
- Dit leidt bij verdere groei tot: Bureaucratiecrisis
Fase 5: Groei door samenwerking
- Verhogen van de effectiviteit is het doel, meer overleg en samenwerking
ontstaat
- Bij teveel hiervan krijg je: Overlegcrisis
Fase 6: Groei door deregulering
Periode 4:
Bedrijfseconomie:
Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties
A.W.W. Heezen Vijfde druk ISBN978-90-01-80949-2
Bedrijfseconomie voor het besturen van organisaties
Opgaven A.W.W. Heezen Vierde druk ISBN 978-90-01-809614
een investeringsbegroting opstellen
een financieringsbegroting opstellen
een liquiditeitsbegroting opstellen
een resultatenbegroting opstellen
een begrote eindbalans opstellen
verbanden leggen tussen bovenstaande overzichten.
In vergelijking met P1
Innovatie theorie
Revenue:
zij in winstgevendheid van elkaar verschillen (een exclusief product heeft
winstgevendheid uit marge, en de zeeman uit het volume van producten)
De wijze waarop een bedrijf inkomsten genereert uit de waarden die zij levert aan
een klantsegment.
Verdienmodelen:
Uitleen/huur/lease
Licentieverlening (auteursrecht/patenten)
Reclame
Value proposition:
zij bereid zijn te betalen voor verschillende aspecten van het aanbod of
kenmerken van het product (goedkope end dure goederen, kleur en vormgeving)
De bundel van producten en diensten die waarde creert voor een specifiek
klantsegment (Waardoor heeft het product waarde voor de klant)
Wat levert het product de klant op:
Het belang van de verschillende type sleutel resources kan verschillen. Dit hangt
van de branche af en van het businessmodel.
Allereerst dien je per resource het belang en de belangrijke sleutelkenmerken van
de resources te bepalen.
De volgende vraag is hoe deze resources in te vullen. Dit kan door zelf te
verwerven maar ook door partnerships.
4 Financile resources
Voorbeelden:
1.
NS, productiebedrijven
2.
3.
Universiteiten en hogescholen
4.
Banken (funding)
Key partners:
Het netwerk van leveranciers en partners die zorgen dat het businessmodel
werkt. Wie spelen er in jouw hele bedrijfsproces.
Er zijn nauwelijks nog bedrijven die geen samenwerking aangaan met andere
partijen om hun businessmodel te realiseren. Het kiezen van de juiste
strategische partnerships is dan ook van levensbelang voor het optimaliseren van
het businessmodel. Partnerships kunnen verschillende vormen hebben en de
reden voor het kiezen van partnerships kunnen verschillen.
Cost structure:
Wat is de structuur van de belangrijkste kosten die inherent zijn aan het
businessmodel. Het gaat om het geld dat jij kwijt bent om je resources te
benutten en om je kern activiteiten te ontplooien
De keuzes die worden gemaakt bij de inrichting van het interne bedrijfsmodel
hebben grote invloed op de kostenstructuur van het bedrijf. Een belangrijk
element is om de kosten zo laag te krijgen maar een minstens zo belangrijk
argument is om de kosten flexibel te houden zodat de organisatie wendbaar blijft
voor veranderende marktomstandigheden en marktbehoeften. Een derde
element die van belang is is de vraag of het bedrijfsmodel gericht is op innovatie
en kwaliteit of dat de nadruk ligt op lage prijs.
CePiLo = blue ocean strategie, zoek eens een markt op die er nog niet is.
K + M = Kim en Mauborgne
Waarden gestuurd + kosten verlagend (blue ocean)
Waarde voor de klant vergroten door nieuwe voordelen en diensten te creren en
tegelijkertijd kosten te beperken door minder waardevolle kenmerken of diensten
te elimineren.
Multi-sided platform
Free
Niet betalende klanten worden dus gefinancierd door wel betalende klanten.
Gratis basisdiensten
Productietools
Distributiemogelijkheden
Innovatie Praktijk
Alle modellen van het vak Innovatie Praktijk komen overeen met de modellen
behandelding het vak Innovatie Theorie.
Intellectueel eigendomsrecht
Analyseren van jurisprudentie in 10 stappen
1. Rechterlijke instantie
2. Plaats
3. Datum uitspraak
4. Wie zijn de partijen
H1:
BEDRIJFSECONOMIE
AC Methode:
Omzet: afzet x (Verkoopprijs)
variabel: afzet x (Comm. Verkoopprijs)
------------------- Verkoopresultaat
Bezettingsverschil
Productie: ((W-N)x C/N
Verkoop (W-N)x C/N
------------------- Verwachte perioderesultaat
(W-N)x C/N = Werkelijke productie normale productie x constante kosten /
normale productie
Werkelijke afzet normale afzetx constante kosten/ normale
productie
DC Methode:
Omzet: afzet x verkoopprijs
Var. Kosten: afzet x totale variabele kosten
------------------- Dekkingsbijdrage
Const. kosten:
------------------- Verwachte perioderesultaat
Veiligheidsmarge:
Begrote afzet Break even afzet
begrote afzet
x 100%
ENGELS
Present perfect:
It started in the past and is still the case right now.
(Has/have + past participle) (has+not/have+not + past participle)
- You have seen that movie many times.
- Have you seen that movie many times?
- You have not seen that movie many times.
De present perfect maak je dus met een vorm van to have + het voltooid
deelwoord. Meestal is het voltooid deelwoord het hele werkwoord me ed
erachter, maar bij de onregelmatige werkwoorden kan het voltooid deelwoord er
heel anders uitzien.
De present perfect gebruik je:
Als iets in het verleden is begonnen, maar nu nog zo is. Signaalwoorden: Since,
for, ever, never, already, (not) yet, recently en so far.
Signaalwoord erin dan present perfect, anders niet.
Present perfect: Janes has lived in Canada since 1998.
Past simple: Janet moved to Canada in 1998.
I, you, we, you, they HAVE
he, she, it HAS
Simple past:
It happened in the past and it finished in the past.
(VERB+ed)
- You called Debbie.
- Did you call Debbie?
- You did not call Debbie.
Past Perfect:
(had + voltooid deelwoord) Twee gebeurtenissen in het verleden.
The burglar had broken the window before he entered the house.
1e gebeurtenis, past perfect. (had broken)
2e gebeurtenis, past simple. (entered)
They had lived in a caravan for one year before they moved into their new house.
1e, had lived.
2e, moved.
1.
2.
3.
4.
5.
Will: Gebruik je als je een voorspelling wil doen. (next week) Of je maakt op dit
moment een besluit.
BESLUIT/VOORSPELLING
Be going to + infinitive: Wat je denkt te gaan doen. (I think im going to go to
barbados).
MANAGEMENT
1. De eenvoudige structuur
Afdelingsvorming/-grootte:
Een minimale differentiatie tussen de eenheden
Kleine hirarchie van managers
Organische structuur
Weinig/geen technostructuur
Weinig/geen ondersteunend personeel
Weinig/geen middenkader
Planning-/Controle-systemen:
Niet/nauwelijks
Verbindingsmiddelen:
Niet/nauwelijks
Contingentiefactoren:
Jong, klein
Niet-hoogwaardig technisch systeem
Eenvoudige, dynamische omgeving
Eventueel vijandige omgeving
Structuur niet onderhevig aan mode
Wanneer wordt de Eenvoudige Structuur
gebruikt?
Organisatie in pioniersfase (kan ook bij groei best zo blijven!!)
Organisaties in extreme crisissituatie
2. De manchinebureaucratie:
Afdelingsvorming/-grootte:
Groepering naar functie (F-indeling)
Grote uitvoerende eenheden in de kern/op productieniveau
Uitgebreide bestuurlijke structuur met een sterk onderscheid
lijn-staf
Planning-/Controle-systemen:
Actieplanning
Verbindingsmiddelen:
Weinig
Contingentiefactoren:
Oud, groot
Niet-hoogwaardig technisch systeem, wel sterk regulerend
Eenvoudige, stabiele omgeving
Structuur niet onderhevig aan mode
Wanneer wordt de Machinebureaucratie
gebruikt?
Voor een organisatie die volgroeid is
Organisaties, die groot genoeg zijn om een zodanig werkvolume te
hebben dat het werk gestandaardiseerd kan worden
3. De professionele bureaucratie:
Belangrijkste organisatieonderdeel
De Uitvoerende kern(belangrijkste organisatieonderdeel)
Cordinatiemechanisme
Standaardisatie van vaardigheden
(De)centralisatievorm
Verticale en horizontale decentralisatie
Ontwerp individuele functies
Kennis en vaardigheden verleend aan een professional: heeft
hierdoor macht/gezag
Wel veel horizontale taakspecialisatie, maar verticaal juist niet (veel
controle over eigen werkzaamheden)
Weinig gedragsformalisatie
Training en indoctrinatie van de professional
Let op: de Professionele bureaucratie produceert standaard output
Afdelingsvorming/- grootte
Groepering naar functie en markt
Uitvoerende kern kan groot zijn
Weinig managers
Planning-/Controle-systemen
Nauwelijks /niet
Verbindingsmiddelen(hoe er geholpen wordt in organisatie)
Weinig in Uitvoerende kern
Meerdere op Middenkader-niveau (commissies, task forces)
Wanneer wordt de Professionele bureaucratie
gebruikt?
Universiteiten
Ziekenhuizen
Onderwijsinstellngen
Accountantsbureaus
Advies-/Consultancybureaus
Contingentiefactoren(sitautionelefactoren)
Leeftijd, omvang niet zo van belang, varieert
Weinig
Contingentiefactoren
Oud, groot
Gediversifieerde markten
Niet te complexe, niet te dynamische omgeving
Iedere divisie heeft eigen technisch systeem
Aan mode onderhevig
Macht: intern & extern
Configuratie:
Geen complete structuur, meer een structuur dit toegevoegd wordt aan
andere structuren.
Iedere divisie heeft een eigen structuur (kan die hebben!); meestal een
Machinebureaucratie
Wanneer wordt de Divisiestructuur gebruikt?
Voor een organisatie die volgroeid is
Veelal in de profit sector van de gendustrialiseerde economie:
Philips, Unilever, Shell, DSM etc.
5. De adhocratie
Twee vormen:
1. De Operationele adhocratie
2. De Bestuurlijke adhocratie
De Operationele adhocratie
Werk wordt direct in opdracht van de klant uitgevoerd (projecten)
Nieuwe, creatieve oplossingen t.b.v. een klant
Bestuurlijk en uitvoerend werk vloeien in elkaar over (planning en ontwerp
niet te scheiden van uitvoering)
Kernwoord: Geavanceerde Innovatie
De Bestuurlijke adhocratie
Werk wordt voor eigen nut uitgevoerd(medicijnen ontwikkelen)
Bestuurlijk en uitvoerend werk strikt van elkaar gescheiden
Uitvoerende Kern wordt losgekoppeld:
Kan als aparte organisatie worden opgezet
Kan worden uitbesteed aan een ander
Kan worden geautomatiseerd
Bestuurlijke deel, dat overblijft, wordt als een Adhocratie gestructureerd; met
een organische structuur, geschikt voor innnovatie
Belangrijkste organisatie onderdeel
De Uitvoerende Kern
(in Operationele adhocratie)
De Ondersteunende Diensten
(in Bestuurlijke adhocratie)
Cordinatiemechanisme
Onderlinge aanpassing
(De-)centralisatie vorm
Selectieve verticale en horizontale decentralisatie
Marketing
Reacties van de koper:
Maslow behoeften:
Besluitvorming Bedrijf!
Segmentatie bedrijven:
1) Algemeen (Klant)
geo
demo
psycho
2) Domein (Product/Gedrag)
frequentie
fysiek
psycho
socio-eco
3) Merk
betrokken
attitude
loyaliteit
betrokken
Kanalenlengte bedrijven:
Het winkelkompas de vijf retail Ws: wie, wat, waar, waarom, waarde
Prijszetting:
RECHT
-
Week
Week
Week
Week
1:
2:
3:
4:
Reclame
Consumentenkoop
ICT en Recht
Privacy
Vermogensrecht:
- Verbintenis uit de wet
-Verbintenis uit overeenkomst
Algemeen overeenkomsten recht BW6
Bijzonder overeenkomsten recht BW7
persoonsgegevens.
- Bijv. verzamelen, vastleggen, raadplegen, gebruiken, verspreiden, verkrijgen.
De Wbp is niet van toepassing op:
- Activiteiten met uitsluitend persoonlijke of huishoudelijke doeleinden.
- Indien speciale wetten dat bepalen
- bijv. Wet op de inlichtingen en veiligheidsdiensten, Wet politieregisters, Wet
gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.
Marketingcommunicatie
Doelgroepsegmentatie 1: algemeen niveau
Kennis, houding en gedrag: kijkend naar de doelgroep
(Kunnen zeggen op welk niveau)
Geografische kenmerken segmenteren: Waar wonen de mensen(arbeiderswijk,
of een nieuwbouwwijk is verschillend)
Demografische kenmerken: geslacht, leeftijd.
Socio economische kenmerken: Inkomens, opleidingsniveau van mensen,
beroep
Psychografische kenmerken: zegt wat over de lifestyle, interesses, hoe staan
deze mensen in het leven. Zeer belangrijk-> emotie.
Goed kijken naar in welk niveau (doelgroep, of product) verschillende niveaus.
Auto zelf of doelgroep die auto kan rijden!! Psychografische beschrijft de
doelgroep en psychosociaal beschrijft het product.
Doelgroepsegmentatie 2: domeinspecifiek niveau: product en gedrag.
- Gewenste producteigenschappen
Fysieke eigenschappen: (auto: moet kunnen rijden, moet kunnen remmen,
stuur inzitten, airbag erin voor veiligheid, Technische kenmerken van het
product)
Psychosociaal: (auto-> welk merk, uiterlijk van de auto, status)
- Gebruiksfrequentie
Kijkend naar het gebruik van de mensen en daar een aanbod op instellen.
(heavy users)
- Betrokkenheid, cognitief of affectief-> belangrijk vindt veel
informatie over het product.
Maken ze beslissingen op kennis(cognitief, bijv wasmiddel) op of op
gevoel(affectief bijv sieraden, kleding)
Strategie en concept:
Bron: marketingplan
Wat gaan we aan wie
melden? En Waarom?
SMART
Activiteitenplanning
- Wie doet Wat,
Waarmee en Wanneer
Bureauselectie
Begroting
Proces
Inhoud
IMPLEMENTATIE
EVALUATIE
Creatief concept
Middelenmix
Bereikscriteria
- Kwantitatief
- Kwalitatief
CONCEPT
Hoe
Positionering
Propositie
STRATEGIE
Doelgroep
Doelstellingen
Segmentatie
Boodschap
DEFINITIE
Communicatieprobleem
Markt
Concurrenten
Consumenten
Middelen
ANALYSE
Strategie:
Randvoorwaarde 1:
Budget bepaal je o.b.v:
Omzetpercentagemethode
Sluitpostmethode
Concurrentiegeorinteerde methode( naar de concurrentie kijken)
Taakstellende methode( wat je nodig hebt)
Anticyclische methode
Randvoorwaarde 2: tijd!
Strategische keuzes; hoe gaan we wat bij wie bereiken? (afhankelijk van
budget, tijd):
Positionering (welke plaats innemen bij consument)
Massamedia of persoonlijk?(op tv of face to face)
Korte of lange termijn campagne?(houding en kennis doelen heb je meer
tijd nodig als bij gedrag)
Propositie/boodschap (PLC?)
Dan: inzet instrumenten/middelen
Positionering
= De positie van een merk ten opzichte van andere merken in de perceptie van
de consument
Ontstaat door:
categorisering van producten door consumenten:.
Wat voorziet in dezelfde behoefte?(alcoholvrije bier waar hoort dit bij)
Dan: onderscheidende, relevante merkwaarden vaststellen.
Globaal 4 typen positioneringsstrategien:
Informationele positionering
Voordelen gebruik merk verbonden aan functionele eigenschappen(Becel pro
activ verlaagt cholesterol gehalte, klanten moeten dit gaan onthouden)(Prijs kan
ook hierbij)
Transformationele positionering
Voordelen merk verbonden met waarden of levensstijl consument(psycho-sociale
hoe sta je in het leven hoe wil je gezien worden)(verbinden aan een levensstijl
met een product)
Tweezijdige positionering
Productvoordelen verbonden met zowel functionele producteigenschappen als
met waarden van de consument.(je kiest twee kanten, sluiten aan op levensstijl
en wat te bieden met het product)
Uitvoeringspositionering
Vanuit de uitvoering van de campagne(bekende personen in de reclame)
Strategische keuze:
Lange termijn: themacommunicatie
Merkbekendheid, merkvoorkeur en het imago(kennis en houding)
vergroten
Korte termijn: actiecommunicatie
Realiseren van probeeraankopen en directe omzetverhoging(actie)
Propositie(boodschap)
Moet passen bij gewenste positionering
Moet onderscheidend zijn (o.b.v. een gunstig productvoordeel)
Met KPN kun je hel lang bellen
Strategische media en middelen keuze hangt af van:
Doelstellingen
Doelgroep
Kenmerken product/positionering
Propositie
Fase productlevenscyclus
en beschikbare budget en tijd
2. Explicatieconcept
Je gaat alle voordelen van het product benoemen bij de doelgroep.(tandpasta
met Elmex)
3. Effectconcept
Benoemt de voordelen van het effect. (Becel-> cholesterol wordt beter)
4. Assocatieconcept
Iets linken aan iets anders, het gaat meer om sfeer en gevoel. (Transavia laat het
vakantiegevoel zien met stranden en zon)
Criteria concept:
Communicatiedoel
Eenvoud
Consistentie (het op meerdere dragen gebruiken)
Stijl (welke stijl van communicatie ga je gebruiken)
Onderscheidend
Budget
Bron: marketingplan
Wat gaan we aan wie
melden? En Waarom?
SMART
Activiteitenplanning
- Wie doet Wat,
Waarmee en Wanneer
Bureauselectie
Begroting
Proces
Inhoud
IMPLEMENTATIE
EVALUATIE
Creatief concept
Middelenmix
Bereikscriteria
- Kwantitatief
- Kwalitatief
CONCEPT
Hoe
Positionering
Propositie
STRATEGIE
Doelgroep
Doelstellingen
Segmentatie
Boodschap
DEFINITIE
Communicatieproblee
m
Markt
Concurrenten
Consumenten
Middelen
ANALYSE
Implementatieplan:
Draaiboek: afstemmen communicatieactiviteiten en opstellen begroting
Denk ook aan tijd en geld voor ontwerpen en ontwikkelen advertenties,
spots e.d.; daarnaast voor plannen zendtijd of aanlevertermijn evt.
advertenties
Maak in het draaiboek een tijdschema!
Evaluatie:
Effectevaluatie
- Zijn de communicatiedoelstellingen bereikt?
- Wat kan volgende keer beter?
Procesevaluatie
Hoe is het proces verlopen? Cordinatie?
Productevaluatie
Wat is de waardering van de doelgroep voor de communicatieuiting?(folder wat ze ervan vonden)
H2:
Inkoopmanagement:
Definities van inkoop:
Het geheel van alle activiteiten die in organisaties worden vervuld om producten
en diensten van externe bronnen te betrekken.
Er voor zorgen dat de juiste producten van de juiste kwaliteit op de juiste tijd op
de juiste plaats in de juiste hoeveelheden tegen de juiste prijs beschikbaar zijn
voor de organisatie.
Aspecten inkoop:
1. Technisch aspect (blauw)
2. Logistiek aspect(rood)
3. Commercieel aspect(Groen)
Er voor zorgen dat de juiste producten van de juiste kwaliteit op de juiste
tijd op de juiste plaats in de juiste hoeveelheden tegen de juiste prijs
beschikbaar zijn voor de organisatie.
Commercieel aspect is niet altijd van belang bij grotere organisaties
minder.
Bijv: AH krijgt geen diepvries vis geleverd en daardoor komt er slechte publiciteit
naar buiten toe en gaan klanten weg dus niet alleen commercieel aspect is van
belang ook de andere aspecten zoals logistiek en het technische aspect.!
Inkoper is van buiten naar binnen en ook van binnen naar buiten toe in een
organisatie beide kanten.
1.
2.
3.
4.
E-procurement
Het inkopen met gebruikmaking van internettechnologie
E-ordering
Bestellen via internet-> computers met elkaar laten praten/ afspraken over
communicatie->EDI
E-sourcing
Leveranciers zoeken via internet
E-tendering
Elektronisch aanbesteden-> RFI vragen om informatie over iets of een RFQ
vragen voor een offerte erover.
E-auctions
Veilingen via internet->
English auction-> prijs steeds hoger tegen elkaar opbieden
Dutch auction-> prijs wordt steeds lager(variant: reserverd auctions)
First price sealed bid
Vickrey
Continuous double auction
Sealed double auction
Lock-in effecten
Treden op als een gebruiker genvesteerd heeft in meerdere complementaire en
duurzame activa. (als ze eenmaal iets van een bepaald product of type heb zal je
er niet snel van afstappen)
->bijv: Jeroen Bosch Ziekenhuis heeft alle rntgen apparatuur van Siemens,
zullen ernaar als ze er meer nodig hebben weer Siemens kiezen
Switching costs:
De kosten die gepaard gaan met het overstappen op een andere leverancier
Interne-klant perspectief: -> Fase 3 en 4, inkoper is meer dan alleen
inkoper!!
De Inkoper is meer dan alleen onderhandelaar
De inkoper voegt waarde toe aan andere bedrijfsfuncties (bijvoorbeeld logistiek
en marketing)(kennis gebruiken van de inkoper voor bijvoorbeeld
productontwikkeling)
Interne relaties van de inkoop:
->alles wordt minder wanneer het product verder komt in de kosten drukken voor
een inkoper.
Co-makership:
Philips, een van de eerste Europese bedrijven die zich richtte op partnership,
introduceerde eind jaren 80 de term co-makership.
Broersma (1991): het opbouwen van een lange termijnrelatie opbouwen met
een beperkt aantal leveranciers gebaseerd op wederzijds vertrouwen
->Leveranciers zelfs als co-developers of co-designers->leverancier maakt het
ontwerp of de leverancier ontwikkelt het product
Interne relatie met marketing:
Penny-Pinchers (inkoop)
Kosten georinteerd
Standaardproduct
Big Spenders (marketing)
Omzet georinteerd
Tailormade producten->op maat, klant specifieke producten
->connectie is dat de inkopers veel op geld letten en kosten willen besparen,
marketing is omzet georinteerd en wilt alles voor de klant in huis hebben.
Inkoop en strategie:
->voegt waarde toe aan het product bij elk onderdeel in de waardeketen! Elk
onderdeel staat in connectie met elkaar.
->het secundaire proces(Hrm afdeling, technologische ontwikkelingen) is
ondersteunend aan het primaire proces (het product)
->Je moet kijken waar je echt waarde toe aan brengt->besteed de andere
schakels uit!(Nike-> goed in marketing en sales en de productie besteden ze uit
naar China)
Belang inkoopfunctie:
-Focus op kernactiviteiten
-Veel uitbesteden van niet-kernactiviteiten
-Ook voor Avans is het belang van inkoop toegenomen. Avans besteed
schoonmaak uit aan CSU, De inkoop van broodjes aan Sodexho!
Doen het eerder zelf als ze heel ontevreden zijn over leveranciers bijv in
Azi-> slechte communicatie van leverancier-> langer wachten op de
producten van de leverancier.
Afzetverandering;
Festival-> koop ik het podium of huur ik die van een bedrijf. Koop je een tap of
huur je een tap van een bedrijf.
Kostenbeheersing en flexibiliteit:-> Plieger doet het zelf met eigen
vrachtwagens-> eigen vrachtwagens met chauffeurs meer binding met
de klant.
Voorbeeld uitbesteding logistiek
Minder zorgen (arbeidsrecht)
Financieel voordeel (investeringen)
Overzicht kosten-> zelf doen voor Plieger/lastige keuze voor Plieger voor
uitbesteden doordat het minder kosten met zich meeneemt.
Deskundigheid en kwaliteit
Risicobeperking
->anderzijds kies je voor uitbesteding minder binding met klanten ->
uitbesteding kwaliteit neemt af alleen afleveren van producten.
Strategische heroverweging kernactiviteiten:
Leveranciersmanagement:
Kraljic-Matrix
-> Als eerst heb je de strategie van het bedrijf, vervolgens kijk je naar wat je
voor de klant wilt aanbieden, ernaar kijk je naar wat het belangrijkste is
bijvoorbeeld: kwaliteit, leveren op tijd.
KSF-> richting de klant waar je voor wilt staan naar de klant toe
KPI-> is naar de inkoop toe tegenover de leveranciers!
Voorbeeld:
KPI is Leverbetrouwbaarheid van belang:
Prestatie indicatoren(PIs) zijn dan: op tijd leveren, Volledigheid van het
leveren, op de plaats geleverd wordt, service vaak ook een PI
->objectieve uit het systeem halen
->subjectieve wat de inkoper ervan vindt(organisatie)
Aanbesteding: -> bindende offerte, gaat vaak over hele grote projecten,
grote aantallen producten bijvoorbeeld.
Is het aanvragen van een bindende prijsopgave voor het uitvoeren van een
project of de levering van een product.
Openbare aanbesteding-> hele wereld kenbaar maken dat je op zoek bent
naar iets, invulling van bepaald project, product of dienst. Je kunt alles zien
hierin wat het mag kosten. Zijn ook regels voor. Bedrijven moeten aan alle
eisen voldoen willen ze de aanbesteding krijgen. Bijvoorbeeld snelwegen,
vliegvelden, rotondes die gemaakt moeten worden.
Onderhandse aanbesteding-> je kiest 3 leveranciers uit en die vraag je om
een aanbesteding te doen.
Europese aanbestedingen (openbaar)
Transparantie-> moet op een plek alle aanbestedingen te vinden zijn voor
heel Europa.
Objectiviteit-> selectie en gunningscriteria moeten erin staan. Vereisten
moeten erin staan bijvoorbeeld 10 jaar ervaring ergens in.
Non-discriminatie-> je mag niemand hierin voor trekken in dit systeem.
Logistieke stroom
levensmiddelen en
medicijnen:
Van koetje-> tot toetje is hele logistieke lijn van producent naar klant!
Van grondstof tot voorraad en tot is alles tot het maken zelf material
management
In het schap tot aan de klant Fysieke distributie
Dicht mogelijk bij de klant is stroomafwaarts(koop 1), Verder weg van de klant is
stroomopwaarts(Koop 5)
Ergens in het totstandkomingsproces wordt het product/de dienst overgedragen
aan de klant = het KOOP
Product/dienst en klant worden aan elkaar gekoppeld!
Met klant bedoelen we dan de betalende consument
Het proces tussen producent en eindklant/consument bevat 5 mogelijke KOOPs
waaruit een producent/handelsbedrijf kan kiezen
Definitie KOOP:
Het KlantOrderOntkoppelPunt is het punt dat aangeeft hoe ver (stroomopwaarts
in een bedrijfskolom) een klantenorder doordringt in het productie- of
distributieproces van de aanbieder van een product of dienst
Het KOOP is het punt tot waar
een klantenorder
in de
stroom
binnendringt
1.Heb
je als klant een
directe
invloed
op de productie/ samenste
NEE
JA
NEE
JA
KOOP 1
KOOP 2
KOOP 3
JA
KOOP 5
Voorraden:
Zijn producten met een stroomsnelheid van 0. De aanvoer is groter dan de
afvoer(je koopt meer in dan dat je er verkoopt)
Hoe de voorraad loopt ten opzichte van grondstoffen naar de winkel. Ligt dus op
veel plaatsen op voorraad.
berekende/theoretische voorraad:
De berekende / theoretische voorraad biedt houvast om de gegevens in
administratieve zin vast te leggen in de computer. Je kunt veel met deze kennis.
BQ levermodel:
Pareto-analyse:
20 % van alle Italianen hebben 80% van het vermogen.(bepaalde verhouding)
De Pareto-analyse
Ook wel 80/20-regel genoemd -> 20 % van in het magazijn zorgt voor een omzet
van 80%!
De ABC-analyse is gebaseerd op de Pareto-analyse : (magazijn)
-A categorie: kleine groep belangrijke items-> 80 % van de omzet (heineken
krat, coca cola, brood volkoren)
-B categorie: tussengroep-> 15% van de omzet
-C categorie: grote groep minder belangrijke items-> 5 % van de omzet
(Niet verwarren met Activity Based Costing !!)
Bestelkosten (Kb) = D x Cb / Q
wcs in gaat kopen, als je dit niet doet krijg je een boete).
- Bestelgegevens
Items:
- Contractenregister
- Raamcontract
- Stambestand leveranciers
Risicos:
Inkoopcontract bevat fouten
Stap 4 Afwikkeling:
Benodigde informatie:
- Bestel gegevens (wat / wanneer)
- Leveranciersgegevens
- Afgesproken kwaliteit
1. Bestelling geplaatst
2. Ontvangst van goederen
3. Factuur
Items:
- Three way matching
- Spookfacturen
- Retourzendingen
- Bestelbon / ontvangst bon
Risocos:
- Foutieve goederen worden ontvangen
- Facturen worden niet of te laat betaald
- Facturen worden betaald voor goederen die niet zijn besteld en/of geleverd.
MESO ECONOMIE:
Interne concurrentie
invloeden:
Aantal ondernemingen
Grootte verschillen
Productieproces (efficiency?)
Productdifferentiatie of ontwikkelen van nieuwe producten & klantenbinding
Kostenstructuur
Technische ontwikkelingen
Externe concurrentie
invloeden:
Onderhandelingsmacht
Aantal en grootte van afnemers
Aantal en grootte van leveranciers
Potentile concurrentie
invloeden:
art. 7:1 BW
art. 7.47 BW (ruil)
Gewoonterecht:
- Algemeen of plaatselijk gebruik dan wel handelsgebruik
- Bijv. bij arbeidscontract heeft werknemer ook verplichtingen die in branche
gebruikelijk zijn
Redelijkheid en billijkheid:
Aanvullende werking art. 6:248 lid 1 BW
Beperkende of derogerende werking art. 6:248 lid 2 BW
Algemene voorwaarden
Art. 6:231 sub a BW
Gebruiker: degene die algemene voorwaarden in overeenkomst gebruikt.
Art. 6:231 sub b BW
Wederpartij: degene die de gelding van de algemene voorwaarden aanvaardt.
Art. 6:231 sub c BW
Vernietigbaarheid:
Art. 6:233 BW
Sub a: beding onredelijk bezwarend
Sub b: geen redelijke mogelijkheid geboden kennis te nemen
Onredelijk bezwarend: art. 6:233 sub a BW
Onredelijk bezwaren voor wederpartij gelet op:
Aard en overige inhoud overeenkomst
Wijze totstandkoming voorwaarden
Wederzijds kenbare belangen
Overige omstandigheden geval
Dan: vernietigbaar
Art. 6:236 BW (zwarte lijst)
Altijd vernietigbaar, is nietig
Ook wel zwarte lijst genoemd
Op grijze lijst wordt vermoed om redelijk bezwarend te zijn. De ander mag dan
nog tegenbewijs leveren. Art. 6:237 BW
Mogelijkheid kennisname:
Geen redelijke mogelijkheid geboden kennisname (art. 6:234 BW)
Lid 1: In beginsel terhandstelling (handmatig heeft overgedragen)
Lid 1 sub b: Indien redelijkerwijs niet mogelijk: bekendmaking terinzagelegging
en kosteloze toezending op verzoek. (langs de elektronische weg)
Lid 2: Na verzoek onverwijld toezenden
Lid 3: Toezending hoeft niet voor zover deze redelijkerwijs niet kan worden
gevergd.
Dan: vernietigbaar art. 6:233 sub b BW
Uitzondering vernietigbaarheid:
Uitgezonderd van beroep op vernietigingsronden
Grote wederpartijen art. 6:235 lid 1 BW
Sub a: Jaarrekening gepubliceerd
Sub b: 50 of meer medewerkers
Pot verwijt ketel art. 6:235 BW
Hoofdfase 3:
Bedrijfseconomie
Week 1
AC-methode en DC-methode
product)
Transactieresultaat
(verkoopresultaat)
Bezettingsresultaat = (W N) x
(C/N)
+
Perioderesultaat = transactieresultaat + bezettingsgraad
producten)
Dekkingsbijdrage
Kwaliteit
Wat is kwaliteit?
De kwaliteit van een product of dienst, zowel intern als extern geleverd, is de
mate, waarin het geheel van eigenschappen voldoet aan de
gebruiksverwachtingen van de afnemer, begrensd door de prijs, die hij wil
betalen en de levertijd die hij wil accepteren. In het 7-S model gaat het
voornamelijk om structuur.
Wat is integrale kwaliteitszorg?
Alle onderdelen van de organisatie zijn bij kwaliteitszorg betrokken (zie
afbeelding), alle kwaliteitsaspecten hebben invloed op elkaar. Integraal betekend
allesomvattend.
Evolutie in het denken over kwaliteit
1. Pre-industrieel (tot 1900)
2. Industrieel (1880-1940)
3. Na WII (1945-1960)
4. Tegenwoordig (1960-heden)
5.
6. Klantdenken in historisch perspectief
1. Tot 1960 aanbodeconomie (pusheconomie); productieconcept
2. Jaren 60 concurrentie-economie; marketingconcepten.
3. Jaren 70 pulleconomie; logistieke concepten.
4. Jaren 80 - heden klanttevredenheid; customer relationship en
customer service
7.
8. Het begrip kwaliteit
1. Transcendente benadering
2. Productbenadering
3. Gebruikersgerichte benadering
4. Productiegerichte benadering
5. Waardebenadering
9.
10. Fasen in het kwaliteitsstreven van organisaties
1. Bewustwordingsfase
2. Interne fase
3. Integratie fase
11.
12. Aspecten van integrale kwaliteitszorg
1. Kwaliteitsbeheer
2. Kwaliteitsbeleid
3. Kwaliteitssysteem
4. Kwaliteitskosten
5. Kwaliteitsborging
13.
14.Toepassen van een kwaliteitssysteem
1. Overleggen van het definitieve kwaliteitsplan
2. Van kracht verklaren van het ingediende kwaliteitsplan
3. Tijdsspanne met betrekking tot de aanpassing van het kwaliteitsplan
4. Aanbieden ter afname van goede producten/diensten
15.
2.
3.
1.
5.
Klassieke organisatiestructuur
Arbeidsverdeling,
specialisatie, expertise (zie
ook management : Adam
Smit, Frederick Taylor, Henri
Fayol, Max Weber)
Macht bovenin, kennis bovenin
Vooral technici en economen
Stafdiensten voor het
denkwerk
Geen klantgerichtheid, HRM
9.
2.
3.
4.
10.
11. Markt- en klantgerichte organisatie-structuur
1. Van sturende, naar structurerende, naar stimulerende acties
2. Flexibel, aanpassingen per jaar, cyclisch denken
3. Doelmatigheid voorop
4. Kwaliteit ingebed in organisatorische context
5. Alles hangt met elkaar samen, integraal.
12. * Zie de 11 kenmerken moderne organisatieleer: blz 174
13.
14. Kenmerken van een dienst:
Niet tastbaar
Kopers zijn afhankelijk van
leveranciers
Voorraadvorming is onmogelijk
Kwaliteit is moeilijk te
standaardiseren
Moeilijker meetbaar
1.
2.
3.
Verbetermodellen in de dienstverlening
Servqual- model of Gap-model (5 gaps)
Customer Service Assesment Scale (MARTIN)
Quality control systems (KING)
Logistiek
1.
2.
3.
4.
Grondvorm productielogistiek
hoe richt je de productievloer in?
Continue fabricage
Functionele fabricage
Groepsgewijze fabricage
Besturingssysteem productielogistiek
Materiaalgeorinteerd produceren
Capaciteitsgeorinteerd produceren
Informatiesysteem productielogistiek
Productterminologie
Productstructuren
MRP I systeem
MRP II systeem
ERP systeem
Personele organisatie productielogistiek
Productielogistiek (besturingssystemen)
Toyota Production System (TPS)
- Jidohka
- JIT-concept
Verbetermethodieken
Imai = Deming cirkel (PDCA): regelkring
- Drie Mus
- Vier Ms
Vijf Sen
1.
2.
3.
4.
Naast het feit dat de gezamenlijke kosten zo laag mogelijk moeten zijn, wordt
er ook een steeds grotere druk gezet op het beheer van de voorraad.
Oorzaken:
Vroeger was er meer sprake van een supply chain (leveringen/aanbod): PUSH
Tegenwoordig is er meer sprake van een demand chain (vraag): PULL
On
derwerp
Inhoud
Art. 7:658 BW
Schade
Bedrijfsongeval
Opzet/bewuste
roekeloosheid
Toepassen
Art. 7:658 BW
Werknemer bewijst
Schade
Causaal verband
Tussen ongeval en
schending zorgplicht
Bedrijfsongeval
Zorgplicht is nagekomen,
of
Art. 6:170 BW
Fout ondergeschikte
Opdrachtgever
zeggenschap over gedraging
hebben
Art. 6:162 BW
Art. 6:170 BW
Opdrachtgever moet
zeggenschap over gedragingen
hebben
Art. 6:162 BW
Onrechtmatige daad
Toerekening
Schade
Relativiteitseis
Causaal verband
Onrechtmatige daad
Toerekening
Ad. 1
Inbreukrecht
Strijd wet
Maatschappelijke
zorgvuldigheid (kelderluikcriteria
bij gevaarzetting:
Mate van
waarschijnlijkheid dat het
slachtoffer het gevaar niet tijdig
onderkent
Bezwaarlijkheid van te
nemen veiligheidsmaatregelen)
Art. 6:185 BW
Art. 6:185 BW
Arbeidsovereenkomst
Producent
Product
Schade
Gebrek
Uitzonderingen a t/m f
Product
6:187, eerste lid, product:
roerende zaak
Producent
6:187, tweede lid,
Fabrikant eindproduct,
producent grondstof,
fabrikant onderdeel, quasiproducent, importeur EU
Gebrek
6:186, niet veiligheid die
men mag verwachten +
criteria wet
Schade
6:190, dood of lichamelijk
letsel
Zaakschade privesfeer met
franchise
Vervolgens moet de
benadeelde voor
aansprakelijkheid het
volgende bewijzen
(6:188 BW)
De schade
Het gebrek
Causaal verband
Verweermiddelen
6:185 BW a t/m f
Art. 7:24 BW = voor als het product zelf kapot is
Art. 7:750 e.v. BW
Omgevingsrecht
Arbeidsovereenkomst
1.
Gedurende zekere tijd zelf
verrichten van arbeid
2.
Aanwezigheid van
gezagsverhouding en
ondergeschiktheid
3.
Betalen van loon
4.
Extra criteria uit
jurisprudentie:
a.
Continuteit
b.
bedoeling van de
contracterenden
c.
eindverantwoordelijkheid
d.
regelmatige loonbetaling
In strijd met
Veiligheid
Gezondheid
Bruikbaarheid
Energiezuinigheid
Strijd met
bouwverordening:
Bijv. parkeergelegenheid
Strijd met
bestemmingsplan:
Bestemmingsplan bevat
goede ruimtelijke ordening
is het bouwplan op
locatie toegestaan?
Ontheffingsmogelijkheden
Welstandscommissie
adviseert
1.
2.
3.
4.
Ontwikkeling in de huidige
functie
Loopbaanontwikkeling
1
2
3
4
5
Competentiemanagement
Het managen en beoordelen van de ontwikkeling van de competenties van je
medewerkers (resources). Twee benaderingen:
Statische benadering
Dynamische benadering
Hoe maakt men gebruik van het competentiemanagement? D.m.v. vijf
stappen / fasen:
Vaststellen kerncompetenties organisatie
Bepalen functie- en competentieprofielen
Bepalen individuele competenties
Verschil tussen gewenste en aanwezige competenties > POP (persoonlijk
ontwikkelingsplan)
Werken met competenties
Competentieontwikkeling
Hoofddoel van competentieontwikkeling: organiseren van
competentiegerichte ontwikkelingsactiviteiten voor (groepen van)
medewerkers. Verschillende aspecten:
Strategisch ontwikkelingsplan (SOP)
Persoonlijk ontwikkelingsplan (POP
Opleiden
Management Development en Loopbaanontwikkeling
Mobiliteit en employability
Demotie en leeftijdsbewust personeelsbeleid
1.
2.
3.
Functioneren en beoordelen
Ontwikkelen van talenten
Organisatieontwikkeling
Periode 4:
3.
-
Maatregel gelijke werking, art. 34 VWEU (slaat op KIB, wat niet mag)
Keck arrest (verkoop modaliteit).
2 uitzonderingen mogelijk:
i.
Maatregel met onderscheidt: mag
niet
ii.
1.
Uitzondering te rechtvaardigen art. 36 VWEU
2.
Rechtvaardiging onder Rule of Reasons, waaronder Cassis de Dijon
(gerechtvaardigd en proportioneel)
Entreevormen:
1. Distributieovereenkomst
- Oefent zelfstandig een bedrijf uit ten bate van zichzelf
- Voor risico van zichzelf
- Kosten
- Geen goodwillvergoeding
2. Agentuurovereenkomst
- Oefent ten bate van zijn opdrachtgever (in naam) een bedrijf uit
- Geen economisch risico; wel afhankelijk van provisie
- Wel goodwillvergoeding
Bedrijfseconomie
Engels
From the above it shows that a clear structure helps understanding the
message of an article. Your summary should therefore be clearly structured as
well. Thus pay attention to the following aspects when writing your
summary:
Layout: a title and divide your summary intovarious
paragraphs (without a title the reader is lost at the very first minute!);
Include all of the main ideas, state facts in general terms and use
different paragraphs to describe the main ideas separately
Dont include too many details; leave out examples; No need to mention
peoples names;
Use your own words, paraphrase sentences from the original text,
however, maintain the original meaning
Use the KISS Strategy!!!! (Keep it
short and simple)
Use transition and linking words and phrases
Use the proper personal pronouns to avoid repetition (it, they, he, she)
Interculturele Communicatie
Het ui-diagram:
1. Zichtbare/Tastbare zaken
2. Onzichtbare zaken
Stap 1 - Marktdefinitie
De marktdefinitie bepaalt de richting van de export. De marktdefinitie is meestal
opgebouwd uit de dimensies: producten (wat), afnemersgroepen (wie) en
behoeften (hoe). In deze stap sta je stil bij de vraag wat de onderneming als de
markt beschouwt aan de hand van het Abell-diagram.
Stap 2 - Interne analyse
Is de onderneming financieel in staat tot marktverbreding of marktontwikkeling?
Een financile ratioanalyse is onontbeerlijk. Naast de financile benadering moet
Landenanalyse
Exportrisicos:
1. Onvoldoende deviezen in het land aanwezig of beschikbaar (= LANDENRISICO)
2. Wisselkoersrisico
Internationaliseringsvormen:
Direct
Indirect -> handelsagent, distributeur