Escolar Documentos
Profissional Documentos
Cultura Documentos
^'-^
_'i.-^*-'Kr.';
jaargang no. 4
mBmMmmmmR
Romeinse en
vroegmiddeleeuwse
munten uit een
stadskernopgraving in
Maastricht
door J. P. A. van der Vin en T. A. S. M.
Panhuysen
Inleiding
In de zomer van 1981 startte het gemeentelijk
oudheidkundig bodemonderzoek Maastricht, een
afdeling van de dienst openbare werken, een omvangrijk opgravingsproject op het voormalige terrein van de Maastrichtse Broodfabriek aan het
O.L. Vrouweplein 16-18 te Maastricht. Het onderzoek was noodzakelijk geworden door op stapel staande nieuwbouw op genoemde percelen in
het kader van de stadsvernieuwing van het Jekerkwartier. Inmiddels is begonnen met de bouw
van winkels, kantoren en appartementen en een
parkeerkelder onder het gehele complex.
Het bouwperceel beslaat een grote oppervlakte
aan de zuidzijde van de Romaanse O.L. Vrouwe-
kerk. De westbouw en een deel van het aansluitende schip zijn over de zuidwestelijke hoek van
de 4e-eeuwse versterking heen gebouwd. Even
buiten de zuidelijke wand van de kerk ontdekte
de Limburgse rijksarchivaris Goossens in 1921,
op een diepte van ongeveer 3 meter, de heipalen
van de fundering van een hoektoren van het zogenaamde castellum. Een van zijn ambtsvoorgangers, pastoor Habets, dacht dat, toen in 1867 aan
de overzijde van de straat de kelder voor O.L.
Vrouweplein nr. 16 gebouwd werd, hij de overblijfselen van een Romeins huis had waargenomen. Tijdens bouwactiviteiten in de dertiger jaren van deze eeuw ten behoeve van de meikinrichting 'Pro Infantibus' werden op het perceel
van nr. 17 wederom tal van Romeinse scherven
geborgen. Aangezien ook Romeins muurwerk en
losse vondsten uit de naaste omgeving van het
bouwterrein gemeld waren, werd met spanning
naar de opgravingsresultaten uitgekeken.
Opgravingsresultaten
De uitkomsten van het in november 1982 beindigde onderzoek moeten na een eerste bestudering als belangwekkend aangemerkt worden. De
19-eeuwse waarnemingen van Habets bleken onjuist genterpreteerd te zijn. Hetzelfde zal vermoedelijk gelden voor diverse andere gegevens
uit zijn tijd. Resten van Romeinse gebouwen werden niet ontdekt en mogen in de nabijheid van
het terrein, behalve aan de oostzijde (Bernardusstraat), ook nauwelijks meer verwacht worden. Het meest opmerkelijke resultaat van het
bodemonderzoek is de vaststelling van een ononderbroken stratigrafie, die in de laat-Romeinse
tijd begint en doorloopt tot de late middeleeuwen.
iiir(iiii iiii|iiii ni
o
Maastricht, O.L. Vrouweplein 16-18.
Gouden trins uit Banassac, geslagen door de
muntmeester Maximinus, ca. 630 A.D. (schaal 2:1).
De munten
Alle Romeinse munten zijn van koper, met uitzondering van n geplateerde denarius ter herdenking van de in 141 A.D. overleden keizerin
Faustina I (een geplateerde munt is een munt met
een kern van onedel metaal, die overtrokken is
met een dunne laag edel metaal. Dit soort antieke muntvervalsing komt vooral voor bij zilveren
munten (zoals de denarius) die dan een kern van
koper, tin, lood etc. hebben, maar er door een
dunne zilverovertrek toch uitzien als normale zilveren munten.) Behalve deze geplateerde denarius
mag nog een tweetal munten als vervalsingen uit
de oudheid worden beschouwd, omdat ze in
plaats van koper een grote hoeveelheid lood
bevatten.
De partij munten is nogal uniform van samenstelling en dateert voor het merendeel uit de
periode tussen 325 en 400 A.D. Uitzonderingen
zijn twee veel oudere Romeinse assen: n van
Nero uit 64-68 en n van de Flavische keizers
123
'm
fische context zijn gevonden. Het is een materiaalgroep, die voor de archeoloog de functie van
'gidsfossiel' kan vervullen.
Van de munten van de opgraving in Maastricht is
tot nu toe pas 43.5% bestudeerd. Ook de uitwerking van de overige opgravingsresultaten verkeert
nog in een voorlopig stadium.
Toch levert de eerste partij munten ons al een
voorlopig beeld op van de bedrijvigheid op en in
de nabijheid van dit terrein in de Romeinse periode. Het ziet er niet naar uit, dat de restpartij
van de 321 munten hierin grote veranderingen zal
teweegbrengen.
Voorlopige conclusies
1. De plaats, waar de opgraving is uitgevoerd,
was tot circa 325 niet bewoond. Wel vinden
we de neerslag van bewoning in de onmiddellijke omgeving sedert het begin van onze jaartelling (weinig munten; losse exemplaren uit
ver uiteenliggende perioden zonder enige samenhang; de oudste munten uit de tijd van
Nero, maar in de tweede partij ook een
AVAVciA-munt).
2. In de laatste fase van de regering van
Constantijn moeten er belangrijke activiteiten
hebben plaatsgevonden, in de naaste omgeving, maar ook op het terrein zelf (meer
vondsten uit een beperkte periode).
3. Omtrent het midden van de 4e eeuw, tussen
348 en 364 zijn er bijna geen vondsten. Een
goede verklaring voor dit fenomeen, dat ook
elders in Noord-Galli en langs de Rijngrens
optreedt, is nog niet gevonden. We kunnen
rekening houden met de troebelen in die tijd
en de militaire operaties van Julianus, maar
ook met een tijdelijke stagnering van het
muntverkeer. Het zou te ver voeren om uit
het ontbreken van munten af te leiden dat de
nederzetting verlaten zou zijn geweest.
4. In de tweede helft van de 4e eeuw, wanneer
het Romeinse gezag in het Rijngebied weer redelijk functioneert, spelen zich in de directe
omgeving de grootste activiteiten af, gezien de
grote aantallen munten, die onderling
samenhangen.
5. Over de situatie in de 5e eeuw kan op basis
van de munten niet veel worden gezegd. Kort
na 400 eindigde de Romeinse overheersing van
ons gebied. De muntcirculatie kwam daarmee
praktisch tot stilstand (geen munten later dan
circa 400-408 A.D.).
6. Getuigen van voortgaande bewoning en nieuwe handelsactiviteit in de volgende eeuwen
zijn het 6e-eeuwse 10-nummi stuk van de
Ostrogotische koning Baduila en de 7eeeuwse, gouden trins uit het zuiden van
Frankrijk.
125