Você está na página 1de 89

EET NENTEEET EEE ENNELANEEN.

BIJDRAGE

TTTTT

GESCHIEDENIS DER VADERLANDSCHE MUNTEN.

m. . . ,
IVABIUS DEB PRUVINCIE GRONINGEN.

TE GRONINGEN ,
.

L.

BIJ

SCHLTENS.

Er zijn in de vroegere geschiedenis, vooral van onze pro


vincie, vele punten, welke nog niet volkomen zijn opge
helderd. Door de meerdere openbaarheid der archieven en
de tegenwoordig voor den dag komende stukken en overblijf
selen van den ouden tijd, welke gedurende eeuwen in den
grond of in het duister lagen verscholen, is wel reeds veel
licht over den vorigen maatschappelijken toestand van ons
vaderland aangebragt, en wordt er gedurig nog veel daarin
opgehelderd; maar over menig onderwerp loopt nog steeds,
bij gemis van stellige aanwijzingen en blijken, het gevoelen van
ervaren geschiedkenners zeer uiteen. Onder deze uiteenloo
pende gevoelens mag men zonder twijfel brengen, de
beantwoording der vraag: of de Ommelanden sedert on
heugelijke tijden, zooals door sommigen, in het bijzonder
door hunne staten zelve, tegen het einde der zestiende

eeuw, is beweerd, een muntregt hebben gehad en inderdaad


van dat regt steeds hebben gebruik gemaakt? In de
geschiedenis vindt men geene overtuigende aanduidingen,
handelingen of zaken, uit welke met eenige zekerheid kan
worden aangetoond, dat de Ommelanden vr het laatst
der zestiende eeuw een muntregt hebben uitgeoefend, maar
daarentegen kunnen er thans vele bewijzen worden bijgebragt
voor de uitoefening daarvan na dien tijd. Eene menigte
in het archief te dezer stede aanwezige stukken, betreffende
de, door de Ommelanden tegen het einde der zestiende
eeuw, in verscheidene plaatsen, achtereenvolgens opgerigte
1

munt, en de, ofschoon zeldzaam voorkomende, Ommelander


munten van dien tijd, stellen de uitoefening van dat regt,
toen ter tijde, buiten allen twijfel.
Uit de mededeeling van den inhoud der meeste dezer,

grootendeels nog onbekende, stukken, zal zeker eenig meer


der licht kunnen worden verspreid over de geschiedenis der
Ommelander munt in de zestiende eeuw en tevens eene
bijdrage worden geleverd tot de muntgeschiedenis van ons
vaderland. De geschiedenis toch dier Ommelander munt
is weinig behandeld en alzoo ook weinig bekend. Het kan
derhalve niet onbelangrijk worden geacht, bij het aanwezig
zijn van meerdere en betere bronnen, de vraag, over de
uitoefening van het muntregt door de Ommelanden thans
op nieuw aan een onderzoek te onderwerpen. Bij de beant
woording dier vraag, dienen wij eerst te letten op de uitoe
fening van dat regt vr, en vervolgens op die gedurende
het laatste gedeelte der zestiende eeuw.

61
Uitoefening van het muuu-egt dex1 (hlnnelanden

vr het laatst der zestiende eeuw.

De beschouwing van den staat der Ommelanden, zooals


de geleerde HALSEMA dezen in zijne verhandeling met veel
juistheid en kennis heeft beschreven, brengt ons tot het

besluit om te erkennen , dat het muntregt door de land


schappen der Ommelanden reeds in ouden tijd met even
veel regt lied kunnen zijn uitgeoefend, als zulks door de
overige Friesche landschappen is geschied. De Ommelanden
waren een gedeelte van het oude Friesland. Zij beston
den uit de volgende landschappen: t Halve Ambt, Marne,
Middag, Hunsingo Oosterarnbt, Langewold, Vredewold,
Humsterland, Fivelgo Oosterambt, Fivelgo Westerambt en
Duurswolde 1). Zij waren, hoewel onder een zwakke opper
l) VAN HALSEMA, Verhandeling over den staat en regeringsvorm der
Ommelanden, deel 2, bl. 243 der werken van het genootschap . . J. P.

3
heerschappij der Duitsche keizers, nog in de vijftiende
eeuw, vrije en zelfstandige landschappen , die ieder hunne
eigene wetten en staatsvorm hadden. Onderling waren zij in
gestadige oorlogen, doch langzamerhand werden zij van elkan
der verbonden en sloten zij zich meer en meer aaneen, tot
dat zij eindelijk, zoo door hunne warfsvergaderingen in de
wetgeving en regtsbedeeling als door hunne staatsvergaderin
gen in het algemeen bestuur, tot een soort van nheid geraak
ten, om daardoor vooral het hoofd te kunnen bieden aan

de magtigste stad in geheel Friesland, van het Flie tot de


Wezer, de stad Groningen. Hoezeer nu de Ommelanden
uit zoovele onderscheidene landschappen bestonden en zij zich
eerst in 1577 het ligckaam (corpus) der Ommelanden heb
ben genoemd 1), zoo waren zij evenwel in de vijftiende en
zestiende eeuw, vr de unie van Utrecht, met de stad
reeds in velerlei opzigt tot n gewest vereenigd, en zulks
krachtens de onderlinge verbonden, in het bijzonder dat
van het jaar 1473.
Zij hielden gezamenlijk binnen Groningen hunne staten
vergaderingen, tot welke werden toegelaten, behalve burge
meesteren en raad, zoowel geestelijke als wereldlijke perso
nen, de abten en prelaten, de hoofdlingen, redgeren, reg
ters, eigenerfden en volmagten der kerspelen in de Omme
landen. In de zittingen dier vergaderingen nam , blijkens
de daarvan nog voorhanden verklaring van omstreeks het
jaar 1594 2) , de stadhouder, en, bij diens afwezigheid,

de lieutenant, zijnde de vijfde hoofdman der justitiekamer,


de eerste plaats in. Aan zijne regterzijde zaten de vier
` burgemeesters van Groningen, vier hoofdmannen en de twaalf
raadsheeren dier stad, en aan zijne linkerzijde de prelaten,

edellieden en hoofdlingen der Ommelanden, vervolgens de


eigenerfden en andere volmagten der kerspelen, welke laat
' sten, voor zoo ver er zitplaatsen waren, plaats konden nemen,
1)

Tegenwoord. staat stad en lande, dl. 1, bl. 430.

2) Mr. H. 0. FEITH, Regeringsaek der provincie


stuk, bl. 6.

Groningen, 1ste

l*

terwijl zij, bij een niet genoegzaam aantal zitplaatsen, het


geen afhing van het getal der opkomende personen, moesten
blijven staan 1). Deze wijze van zitting in die vergadering
is opmerkelijk en niet zonder belang, omdat daaruit ten dui
delijkste blijkt, dat aan de stad Groningen sedert oude tijden
de voorrang boven alle de overige leden toekwam. Men
heeft in lateren tijd de stad dezen voorrang wel betwist,
maar bij vonnis der statengeneraal van den 17 Februarij
1595 is zij daarin bevestigd. De Ommelanden lieten echter
nog in het jaar 1674 eenen achtentwintig slaan, op welken
het Ommelander wapen de eerste en het stadswapen de
tweede plaats innam.
Het is buiten allen twijfel of deze landschappen bezaten
oudtijds, nadat de Frankische magt in deze streken bijna
was verdwenen en nadat de Duitsche keizers er zich weinig
meer aan lieten gelegen liggen, eene bijna onbeperkte vrijheid.
Zij hadden de vrije magt om hunne eigene wetten te maken en
om zich naar hun eigen goeddunken eenen vorm van bestuur
te kiezen. In zoo ver schijnen zij dus geheel onafhankelijk
te zijn geweest, hoewel zij nog gedurende langen tijd er
kenden te staan onder de oppermagt van het Duitsche rijk
en aan dat rijk cijnsbaar waren door het betalen van eenen
vredepenning en eene huisschatting 2). De band, die hen
1) Het staan der eigenerfden en volmagten, grootendeels landbou
wers, in de vergaderingen duidt zonder twijfel aan, dat men destijds
veel onderscheid maakte tusschen deze en de andere leden. Zeker wa

ren toen de landlieden op verre na niet zoo ontwikkeld en gegoed als


tegenwoordig, evenwel deelt ABEL EPPENS een schrijver van dien tijd,
op het jaar 1587 , bl. 928, van zijne mannscript-kronijk, reeds over de
weelde onder de landiieden, het volgende gemene vresche spreek
wordt, mede,
Doe die buer droech grove rocken bijden ploech,

Doe hadde die buer gndts genoech,


Nu will die buer een edelman wesen,

Dan kan die ploech niet genesen,


Die meer verteren,
Als sijn ploech kan cherneren,
Die moet verdarven,

Otfte mogelicken elendich starven.


2)

vim HALSEMA, t. a. pl. bl., 45, 254.

aan het keizerrijk verbond, was , door de afgelegenheid


dezer gewesten, zeer los en werd langzamerhand steeds losser.
Blijkbaar is zulks ook daaruit, dat zij zelfs tegen hunnen
wettigen keizer en koning in 1248 wapenen, bij de
inneming van Aken, hebben gevoerd l)_
De bewijzen voor deze vrije magt, zoo in wetgeving als
in regtsbedeeling, zoo om vrede en oorlog te maken als om
belastingen op te leggen, zijn er van den vroegeren tijd
menigvuldig voorhanden. Uit de vrije en onafhankelijke
gesteldheid dezer landschappen der Ommelanden zoowel als
uit den aard der zaak, zal men derhalve veilig mogen en
kunnen besluiten , dat aan hen het regt om te munten niet
kan worden ontzegd, in welk regt zij volkomen gelijk staan
met de stad Groningen, die ook van zeer ouden tijd her
in het bezit van den zilveren en koperen muntslag is ge
weest, zonder dat het tot nu toe is gebleken, dat haar
dit regt ooit door den keizer of eenigen anderen souverein
was verleend 2). Zij staan ook hierin bovendien volkomen
gelijk met de andere Friezen. Of waarom zouden de hoofd
lingen van Norden en andere oorden in @ostfriesland het
regt hebben gehad om zilveren munten te slaan, en onze
oude landschappen in de Ommelanden niet? Bij WIARDA
treft men in het begin der vijftiende eeuw een munt aan
met de omschriften: -[2 Capitalia: Nordensrs en

1)

Mi. J. DmKs,

de

Friezen

voor Aken in

1248,

Vre Fries,

d1. 5, bl. 53.


2)

De vraag, of Groningen vr 1392,

toen zij het praedium, aan

het kapittel van Utrecht in 1040 geschonken, in pacht verkreeg, munten


heeft doen slaan , en of zij dat toen met regt deed, is het laatst behandeld
in 1849 door Dr. G. . STEATINGH in zijn stukje, Over den oorsprong

de munt en het wapen der stad Groningen, geplaatst in het tijdschrift


Grano. Door de, sedert de uitgave van dat stukje, ontdekte Groninger
munten, ouder dan de toen bekende Tournooische Groninger groot van
uit het laatst der 13de eeuw, heeft de ontkennende beantwoording dier
vraag geen meerder bewijs verkregen , en is misschien veeleer het bewijs
voor het tegendeel

uit die munten

versterkt.

Zie deze munten bij

Prof. P. 0. VAN DEB. cHIJs, de munten van Friesland, en


Drent/ze, bl, 447 cn 642, pl. 18 en supplement Groningen nr. 1, 2, 3.

6
Moneta nova Naf-demis ; desgelijks een goudgulden met
Man. Ulrici cap. n en Samt. [ Epis l).
Volgens denzelfden schrijver zouden er nog vele munt
stukken van Oostfriesche hoofdlingen aanwezig zijn, en het
muntwezen hierdoor in zulk eene groote wanorde zijn ge
bragt, dat graaf Edzard in 14:93 genoodzaakt was geweest
daartegen te moeten voorzien en de munt op eenen vasten
voet te brengen 2).
De Oostfriesche hoofdlingen konden zeker evenmin als
de Ommelanden hun muntregt met eenen keizerlijken ver
gunbrief verdedigen. Zij konden hun regt ook niet gronden
op het toen algemeen aangenomen regtsbeginsel, volgens
hetwelk het jus regale alleen aan de souvereiniteit toekwam,
want zij bezaten geen schijn of schaduw van souvereniteit
of oppermagt. Door het bezit van groote rijkdommen in
landgoederen, door geweld en wapenfeiten, door overeen
komsten, wier grondslagen berusteden in list, in bedrog,
in de zwakheid en in de gevaren der stille landbewoners
in die tijden van gestadige onrust, hadden zij eene magt
om te heerschen over eene zekere landstreek verworven, welke

hun van regtswege niet was opgedragen, noch toekwam.


Regt van muntslag, evenmin als van oppermagt, bezaten zij
dus niet. Doch heeren geworden zijnde der landschappen, die
vr dien tijd vrij waren, begrepen zij ook derzelver regten
te mogen uitoefenen. Wie zou ook, nadat er eenige jaren
waren verloopen en de tijd intusschen een schijn of vorm
van wettigheid aan hunne regering had verleend, aan die
groote en magtige hoofdlingen dat regt hebben kunnen en
durven betwisten?

Zij moesten hun muntregt dus wel gronden op dat van


hunne landschappen, gelijk men dan ook, hoezeer niet
volkomen, echter toch, na de bijna geheele ontbinding van
s keizers souvereiniteit of oppermagt, dit regt aan de vrije
zelfstandige Friesche landschappen zal moeten toekennen.
1)

. D. WIARDA, Ostfrz'esclw Geschic/zie, I, bl. 467.

2)

Dezelfde, t. a. pl., 11, bl. 51, 115.

7
Dit zoo gewigtig regaal werd in die tijden vrij wat meer
gerekend dan de autonomie of de onbeperkte magt om eigen
wetten te maken en deze naar goeddunken te veranderen.
Men ziet het b. v. in onze stad Groningen. Zij was sedert
onheugelijke tijden in het bezit van den zilveren muntslag.
Zij had zich zelve als eene vrije onafhankelijke stad (
neer, is onzeker), in dit regt gesteld. Nimmer was haar
dit regt, noch door den Duitschen keizer, noch door den
bisschop van Utrecht, noch door eenig ander souverein
betwist, en desniettegenstaande heeft zij, hoewel het vol
komen regt van autonomie steeds uitoefenende, geene gou
den munten durven laten slaan, zonder dat zij vooraf
daartoe, in het jaar 1487 een diploma van den Duitschen
keizer Frederik had verkregen 1).
Men kan derhalve het muntregt aan de Ommelanden niet
ontzeggen, en de vraag of zij van dat regt gebruik hebben
gemaakt, moet, voor zoo ver een enkel landschap betreft,
bevestigend worden beantwoord. Reeds HALSEMA 2) had ge
tracht dit te bewijzen uit eene plaats bij den kronijkschrij
ver MENCO , waar hij uitdrukkelijk schrijft van eenige
marcorum monetae Fivelgonensis. Deze enkele uitdrukking
bij eenen eenigen kronijkschrijver, werd vroeger ook niet
tot een volkomen bewijs, voor de uitoefening van dit regt
door Fivelgo, aangenomen, daar men die vermelding van
Fivelgor munt, meende te moeten opvatten als of er mede
werd bedoeld eene munt gangbaar in Fivelgo en dr tegen
eene zekere waarde in omloop. Doch nu vindt de plaats
bij volkomene bevestiging in de Fivelgor mun
ten, die in de laatste jaren zijn gevonden. Deze munt,
een halve Tournooisce groot of gros tournois, vermoedelijk
in het laatst gedeelte der dertiende of het begin der veer
tiende eeuw geslagen, heeft op de keerzijde een karolin
gisch kruis, met 0. a. het omschrft moneta Fioelgo. Zij
1)

Dit diploma is thans gedrukt naar het oorspronkelijke in het

archief van Groningen, bij v. n. chs, t. a. pl., bl. 431.

2) T. a. pl. bl. 267.

8
zoowel als de Egbert munten te Garrels- of Garreweer en
Winsum gemunt, zijn in plaat medegedeeld door DIRKS en
v. D. cHIJs 1). Aan den aartsbisschop van Bremen werd
door keizer HENDRIK IV in 1057 de vrijheid verleend te
Garrelsweer en te Winsum eene mar/at (mercatus) met eene
munt (cum ) op te rigten 2). Vermoedelijk nu zijn de
bedoelde Fivelgor munten en de munten met het opschrift

in die plaatsen vervaardigd, hoewel dit door geen


nader bewijs of zelfs eenige aanwijzing in die dorpen voor
handen, wordt bevestigd. Uit andere landschappen in de

Ommelanden heeft men nog geene munten gevonden.


Wel ontmoet men hier en daar eenige uitdrukkingen bij
de oude schrijvers en in de charters, die het vermoeden
konden doen ontstaan, dat er oudtijds ook nog in andere
gedeelten der Ommelanden gemunt werd, doch zij zijn te
onzeker om daaruit een. overtuigend bewijs te trekken.
Zoo leest men in de levens en daden der abten van Aduard,
en wel in de beschrijving van het leven van den zestienden
abt, Horm'rus, dat deze abtdij eene eigene munt zoude
hebben gehad , ninvenitur etiam , quod propriam habuerint

monetam in conventu, een gezegde, door` geen aanwezige


munt of eenig ander bewijs nader bekrachtigd. Evenmin is
bewezen een muntregt, hetwelk Wester-Emden in oude

tijden zoude hebben bezeten. Ook door de later gevonden


munt, welke DIRKS uit VON KHNERS Memoires heeft mede
gedeeld 3), schijnt de uitoefening van dit regt te Wester
emden niet nader te kunnen worden aangetoond. Want

om den op die munt voorkomende naam der muntplaats,


Emnigkem, te houden voor den verminkten naam van

() , is zeker zeer gezocht en ook niet zeer


aannemelijk 4).
1)

Aannemelijker daarentegen schijnt het mij

Mr. J. , Bdragen tot de munt en penningkunde van Fries

land, 4de-vervolg.

v. n. cHrIs, t. a. pl., bl. 442 , 445, 527, pl. 8

nr. 1, 2, 3, 4 en pl. 22 nr. 19.

2)

LINDENnoGn, R. G. Sept., p. 139.

3)

Mr. J. ans, t. a. pl., . 201.

4)

Zic ook v. D. esz, t. n. pl., bl. 444.

derhalve nog , hetgeen ook reeds EMMIUS i) heeft aange


toond, te verklaren, dat het gevoelen van ), die Wester
Emden met Emden verward heeft, voor als nog van allen

grond is ontbloot, en dat aan laatstgemelde stad moet wor


den toegekend het muntregt, waarvan hier sprake is.
Maar al mogten ook nog meerdere landschappen het
muntregt oudtijds hebben uitgeoefend, zeker is het, dat er
geene munt van de Ommelanden als n ligchaam, voor het

laatst der zestiende eeuw, wordt gevonden, noch eenig blijk,


dat er vr dien tijd zulke munten zijn geslagen.
Omdat aan het muntwezen niet alleen de bepaling van den
uiterlijken vorm of stempel eigen is, maar daarenboven die
der waardij van het geld, alsmede die der loopende geld
soorten er toe behooren, zoo meent HALSEMA a) een bewijs
voor de uitoefening van het muntregt door de Ommelanden,
als n ligehaam, aan te treffen in den brief van het jaar 1371,

waarbij de abten van Aduard, Oldenklooster in de Marne,


Rottum en Selwerd onderling met eenige edelen en hoofdlin

gen overeenkomen over de waarde van eenige munten 4).


De bekwame schrijver schijnt er niet op gelet te hebben,
dat toen ter tijd de Ommelanden nog niet tot n ligchaam
waren vereenigd, en dat men dus dezen brief geenszins tot
bewijs van een Ommelander muntregt of, gelijk VAN IDSINGA
evenzeer ten onregte beweert, voor een bewijs van bestelling

hunner eigene zaken door de Ommelanderen kan bijbren


gen s). De brief toch is niet door de Ommelanders gezamenlijk
en vereenigd afgegeven, maar wel door eenigen uit deze
streken, die daarbij ook alleen bepaalden, tegen welke waarde
zekere munten, zoover zich hunne onderhoorigheid uit
strekte, zouden worden ontvangen, uitgegeven en berekend,
ook door de landlieden en meijers in de betaling der land
1) Frisia Orientali, . 7.
2) Not. Germ. Lgf. II, 48 en I, 6.
3) T. 11. pl., bl. 271.
4) , , . 317.
5)

IDSINGA, , I, b1. 441.

10

huren aan hunne eigenaren, ja zelfs met bepaling, dat zoo


iemand daartegen had , hij in zijne bezwaren voor hunne
regtstoelen niet zoude worden gehoord , eos volumus pe
nitus non audiri. Door de gestadige stijging en daling
der geldstukken van allerlei muntslag, die in de twee vol
gende eeuwen, bij eenen aanhoudenden vloed van vreemde
munten, nog steeds toenam, was deze overeenkomst nood
zakelijk en hoogst nuttig, maar ook slechts alleen verbin
dend voor de belanghebbende partijen. De gedeelten der
Ommelanden, die in den brief niet waren opgenomen, wa
ren dan ook buiten het contract en aan de waardebepaling
niet gehouden. Hoe kan men derhalve uit dien brief eene
uitoefening van het muntregt door de Ommelanden aei
den, ja zelfs door die gedeelten, die er in genoemd worden?
Uit het evalueren der munt, t welk niet uit souvereine

magt geschiedde, maar bij overeenkomst tusschen ettelijke


bezitters van groote landgoederen, aan welke gehecht waren
eenige heerlijke regten, als de regtspraak, de collatieregten,
strandvonderij , maar geenszins het regt van oppermagt,
volgt toch in geenen deele het regt van geld te munten,
evenmin als van wetgeving. Men moet daarbij ook vooral
op het oog houden, dat de regtsbegrippen dier tijden niet
zoo wijsgeerig ontwikkeld of niet zoo veel logische juistheid
bepaald en toegepast werden als in latere dagen. Zoo komt
het tegenwoordig b. v., zeker vreemd en bijna ongeloofelijk
voor, datmen in den Winsumerzijlbrief van 1464, waarbij
eenige prelaten en hovelingen als grondbezitters eene over
eenkomst over den aoop van het water hunner landen aan
gingen , een lijfstraffelijk wetboek aantreft. Men zou even
wel zeer verkeerd handelen, indien men hieruit het besluit
trok, dat die grondbezitters van oordeel waren geweest, dat zij
het oppermagtig regt der wetgeving naar onze hedendaagsche
begrippen bezaten. Uit vele dergelijke overeenkomsten,
bevattende wetsbepalingen, zoo in burgerlijke als in lijf
straffelijke zaken, zoude kunnen worden aangetoond, hoe alge
meen deze manier van ien oudtijds was. Eerst later, toen

11

de maatschappelijke orde en ontwikkeling tot hooger trap


waren geklommen, werd de wettigheid van zoodanige wetsbe
palingen in eenvoudige contracten betwijfeld. De brief van
1371 geeft dus ten aanzien der uitoefening van het munt
regt door de Ommelanders hoegenaamd geen bewijs. Des
gelijks is het met de uitspraak van het jaar 1338 gelegen,
bij welke onder anderen werd bepaald, dat telken jare op
den eersten zondag post [ corporis Christa', in het
raadhuis te Groningen zouden bijeenkomen vier regters uit
Hunsingo, vier uit Fivelgo , vier uit het Westerambt, vier

uit Drenthe en vier burgemeesteren van Groningen, met de


abten van Aduard en Wierum, ad examinandam monetam

et de eadem ordinandum et statuendum salubriter, prout


utilitas circumjacentium terrarum exigit et requirit l).
Het zijn hier wederom de afzonderlijke, op zich zelve
staande, landstreken, de verschillende corporatien en niet

een onder n bestuur begrepen staatsligchaam, welke over


eenkomen om de waarde en gehalte der in omloop gebragte
munten, waarschijnlijk Groninger munten, te regelen en
te bepalen, alleen in het belang van hunne landstreken.
Geenszins echter kan hier eenig muntregt der Ommelanden
als n staatsligchaam uit worden afgeleid. Even onhoud
baar is het bewijs getrokken uit den opdragtsbrief van
1418 2) , waarbij de hoofdlingen uit Oostergo en Westergo
met de verdrevene Ommelanders en Oostfriezen, aan den
hertog van Beijeren bij hunne andere regten ook dit regt
zouden hebben opgedragen. Het is bekend, dat toen de
hertog van Beijeren, Friesland tusschen de Flie en Lauwers,
voor een groot gedeelte, onder zijne magt had gebragt, hij
deze magt ook zocht uit te breiden over de Ommelanden,
zelfs over het Ooster-Eemsche Friesland, uit alle welke lan
den eene menigte edelen en grondbezitters, ten gevolge der
bloedige oorlogen tusschen de schieringers en vetkoopers,
naar Friesland was gevlugt. Vele edelen haalde hij over
I)

, monumental, p. 127 et seq.

2)

VAN HALSEMA, t. a. pl., bl. 270,

12
om hem tot hunnen heer aan te nemen. Zij waren zelfs
zoo onbezonnen om de geheele Ommelanden aan hem op
te dragen, eene opdragt, waartoe zij hoegenaamd geen regt
hadden en welke dan ook geene duurzame gevolgen heeft
gehad. In den opdragtsbrief verklaarden zij, ten opzigte van
de munt: Item wij bekennen oock unsen Gnadigen Heere
de mante, in dem he gudt golt und sulver slaen wil laten,
dat schal duiren 20 jahr ahne vernijen. Het springt in het
oog, dat zulk eene ouregtmatige opdragt door slechts eenige
vlugtelingen uit de Ommelanden verrigt, geen bewijs kan
opleveren voor een muntregt der Ommelanden. Het is
bovendien opmerkelijk, dat indien dit regt wezenlijk had

bestaan, daarvan geen enkel woord wordt gevonden in den


grooten brief of bul van keizer SIGISMUND van het jaar 1417,
waarbij de lands oude privilegien werden bevestigd 1). Wel
werd er in bepaald , dat de schatting, die de Friezen
zouden opbrengen, en slechts zoude bestaan in eenen en
kelen keizerlijken gros tot haardstedengeld , te Leeuwarden
op de keizerlijke munt zoude moeten worden geslagen,
de his videlicet per imperialem magistrum monetae in
Leowerdia cudendae. Aan geen der Friesche landen werd
daarbij een muntregt toegekend, en vermoedelijk zal er ook
wel destijds daar geene munt hebben bestaan. De keizer
toch, die hen op de ruimste schaal in alle regten en pri
vilegien bevestigde en Wiens belang het ook mede bragt,

om hen van Beijeren af te trekken en aan zich te verbinden,


gelijk dit doel overal in den brief blijkbaar doorstraalt ,
zoude hen zonder twijfel, ook in dat regt, met name wel
hebben bevestigd.
Doch ook indien men het muntregt, twelk een aanzien
lijk regaal was, alleen toekomende aan de oppermagt, aan
de Ommelanden als n ligchaam zou willen en kunnen
toekennen, dan zoude men echter eerst en vooraf moeten
nagaan, wanneer deze landstreken tot n geheel, tot n
ligchaam zijn vereenigd, en alzoo wanneer zij dat regt als
zoodanig zouden hebben kunnen uitoefenen.
1)

scHwarzENBERGH, Charterb., dl. I, bl. 396.

13

De schrijver van den Tegenwoordigen staat van stad en


lande 1) geeft eene juiste beschrijving van den eersten toe
stand dezer streken, zoo ver uit, de geschiedenis daarvan
inlichting kan worden erlangd. De hoofdzaak komt kor
telijk hierop neder, dat schier ieder dorp oppermagtig was
en een zelfstandig souverein ligchaam, eene eigene maat
schappij uitmaakte. De veten onderling, de oorlogen met
de naburen, de onveiligheid der openbare wegen, de zwak
ke , ja soms geheel ontbrekende, bescherming van personen
en eigendommen tegen het geweld van dieven , roovers en
magtige geweldenaars noodzaakten deze kleine maatschappijen
om f zich door geweld te laten verbinden tot n grooter
staatsligchaam, f zich uit eigen vrijen wil tot zulk een
ligchaam teZvereenigen, waarvan echter geen voorbeeld voor
komt, vr den tijd, dat de hoofdlingen, in magt steeds aan
groeijende, dorp aan dorp en land aan land aan hun beheer
onderwierpen ; f om overeenkomsten van onderlinge hulp te
sluiten, om alzoo gezamenlijk de misdaden, die eene dadelijke
inbreuk op de veiligheid der inwoners en hunner bezit
tingen maakten, door strafwetten tegen te gaan, en om
bepalingen ook in burgerlijke, vooral in schuldzaken, in
de vervolging van schuldenaars en in de ten uitvoer legging
van vonnissen, wederkeerig vast te stellen. Op deze wijze
groeiden de dorpen langzamerhand tot die menigte
derlijke landstreken aan, welke hier boven reeds zijn ge
noemd, zoo als de Marne, het Halve Ambt en dergelijke.
De krachtige ondersteuning, welke de regtspleging vorderde,
deed de warven ontstaan , die tot in het jaar 1748111 twee
gedeelten, de Ooster- en Westerwarf, in wezen bleven. Zoo
ontstonden er corporatien ten opzigte van de dijken, van

de waterleidingen en sluizen, en zoo werden in den loop


der maatschappelijke ontwikkeling er allengskens in de Omme
landen grootere staatsligchamen vereenigd. Doch als ge
Leel ligchaam onder n bestuur komen zij niet eerder voor,
dan in het laatst der zestiende eeuw, nadat zij de, met de
l)

Dl. 2, bl. 250.

14
stad Groningen eertijds geslotcne, verbonden hadden opge
zegd en zich te zamen een bestuur aanstelden, ten gevolge
der, zeker niet te verdedigen, handelingen van de stad in
het jaar 1577 , toen vele Ommelander edelen en geestelijken
door de regering van Groningen werden gevangen genomen.
Ofschoon zij zich in het jaar 1570 reeds begonnen af te

zonderen en zich staaten van kleine Friesland noemden 1) ,


zoo hebben zij zich evenwel eerst in het jaar 1577 als n

ligchaam der Ommelanden beschouwd en genoemd.


Uit het voorgedragene zal men wel tot het besluit moeten
komen, dat, ofschoon er een munt van een enkel Ommelander
landschap wordt gevonden, het evenwel niet aannemelijk is,
dat de Ommelanden gezamenlijk een muntregt vr het
laatst der zestiende eeuw hebben gehad en dat regt zouden
hebben uitgeoefend, welk besluit daardoor ook vooral beves

tigd wordt, dat men tot heden nergens eene munt door de
Ommelanders geslagen, uit dien tijd, heeft aangetroffen;
terwijl indien de Ommelanden dat regt hadden gehad, zij
het zeker zouden hebben uitgeoefend, en er zonder twij
fel, al waren het ook slechts enkele, munten uit dien
ouden tijd zouden zijn overgebleven.
Het kan echter zijn, hoewel het mij niet waarschijnlijk
toeschnt, dat nog eens hier of daar in den grond een
munt van de Ommelanden wordt gevonden, waardoor dit
gevoelen blijkbaar zoude worden wederlegd; even als het
gevoelen van hen, die nog voor slechts weinige jaren ont

kenden, dat er ooit Fivelgor en andere munten van eenige


Ommelander landschappen waren geslagen, of van diege
nen, die geene uitoefening van het muntregt door den
bisschop van Utrecht als heer van Groningen meenden te
kunnen erkennen, door het ontdekken van die munten en
van bisschoppelijke Groninger munten uit de elfde eeuw, later
voor eene dwaling moest worden gehouden. Doch zoolang
het bewijs voor dit regt uit het aanwezen der Ommelander
munten zelve niet kan worden geput, is ons het bewijs, dat
getrokken wordt uit de vermelde brieven, niet voldoende.
1)

Tegenwoord. slaat van stad en lande, deel I, bl. 397.

15

De Ommelanden hebben echter zelve r het laatst der


zestiende eeuw, bij meer dan eene gelegenheid, beweerd, dit
regt van oude tijden her te hebben bezeten. Zoo verklaarden
zij in de instructie voor hunne afgevaardigden naar den
hertog van Anjou, van den 10 April 1582, onder anderen:
dat van oldes in den vmmelanden gewesen, ende
derhaluen te versueken dat sie inde selue gerechticheit noch
gemaintineert mogen worden I). Ook in eene memorie,
door hen in Julij 1591 bij den raad van state ingediend,
vermeldden zij uitdrukkelijk, dat de staten van de Omlanden
soe wal hoere hoege ende lege iurisdictien als t ree/at vande
met alle haere andere vrijheiden al van den tijden
Caroli Magni ende oeck te vorens pleno iure ende erfijck
gehat et continua serie bisher geconserueert hebben, gelijck
sulcx wt den olden Omlandiscen lantrechten ende anderen
documenten (des noot sijnde) genoech bewijslijck is 2).
Bewijzen evenwel voor deze stelling werden door hen niet
bijeengebragt.
Niet oudtijds alzoo, maar eerst later, na het jaar 1577

werd door hen het muntregt uitgeoefend, tgeen kan worden


aangetoond n uit de nog, hoewel zeldzaam, voorkomende
Ommelander munten van dien tijd , n uit de stukken, be
treffende hunne uitoefening van dit regt destijds, in het
archief aanwezig. Binnen een tijdperk van slechts weinige
jaren hebben zij toen munten doen slaan te Appingedam,
te Gorkum en te Culenborg. Weinig nog is er bekend
van deze munten, zoodat zelfs geen der vroegere geschied
schrijvers iets heeft vermeld, over de vestiging der Omme
lander munt in de beide laatst genoemde plaatsen. Men
heeft het er dan ook steeds voor gehouden, dat de munten
der Ommelanden van 1579 en eenige volgende jaren, alle
te Appingedam zouden zijn vervaardigd. Uit de menigte
in het archief berustende stukken, betrekkelijk de verrig
1) Deze instructie is gedrukt op bl. 837 en volg. van het tweede deel
der werken van .rom Barreras van TEN POST.
2)

Zie bijlage nr. 14.

L
`

16

tlngen en handelingen der Ommelanden met opzigt tot het


slaan van munten in dien tijd, van welke stukken de be
langrijkste als bijlagen achter deze verhandeling zullen wor
den gevoegd, deelen wij nu kortelijk de geschiedenis der
Ommelander munt, in het laatst der zestiende eeuw, zoo
veel mogelijk, woordelijk mede.

<52.
Uitoefening van het der ommelanden
in het laatst der zestiende eeuw.

Het is bekend, dat de Ommelanden met de stad Gro


ningen in de vijftiende en in het grootste gedeelte der zes
tiende eeuw waren verbonden, dat eerstgenoemden deze
verbonden tegen het laatst van deze eeuw hebben opgezegd,
en dat zij, vooral door de willekeurige en onwettige gevan
genneming van vele hunner edelen, prelaten en andere
regeringsleden , door de stad in 1577 als het ware hiertoe
gedrongen, zich van haar afzonderden en eene eigene
regering zochten aan te stellen , twelk hun ook gelukte,
daar in het najaar van 1578 de eerste Ommelander rege
ring werd gevestigd).
Onder eene der eerste daden hunner regering behoort al
mede de regeling der munt. Want reeds omstreeks Augustus
1578 wendden de gedeputeerden der Ommelanden zich tot
met eene klagte over de ongelijkheid der munt
in de Ommelanden, waarop door dezen stadhouder den vier
den dier maand een bevel werd uitgevaardigd, dat alle
de ingezetenen aldaar de muntspecien zouden uitgeven en
Ontvangen naar de der generale staten 2). Spoedig
ook hierna vormden zij het plan om eene eigene munt op

1)
2)

Mr. . L. wlclnms, van reductie, Deel I, bl. 241.


Bijlage nr. 1.

17
te rigten , hiertoe gebragt voornamelijk door het voordeel,
twelk zij zich voorstelden uit de uitoefening van dit regt
te verkrijgen: Want de lanscap, aldus meldt een kronijk
schrijver van dien tijd 1), 1500 gl. smaents kund geneten,
dat de meesten geloueden, als naderhant gebleken is, van
vordel. Ook verklaarden zij in hunne verdedigingsschriften
meermalen de oprigting van deze munt, als een middel om
daardoor de lands inkomsten, welke gering waren, be ver
meerderen 2).
JOHAN RENGERS ten Post verhaalt in zijne kronijk,

dat den 9 Mei 1579 te Appingedam door den stadhouder


is afgekondigd onder anderen de upseltinge van munte,
(welck de grongers stedes verhindert hadden) , dat op
den landdag mede te Appingedam gehouden den 25 Mei
1579, werd gesproken over den muntmeester, en eindelijk,
dat er op den landdag van den 30 September 1579 werd

gehandeld over het committeren van den muntmester, dar


nochtans niet vole in verwilligden, vnd ging nicht bij stem
men vm na behoir 3). De schrijver schijnt in deze opgave
niet naauwkeurig te zijn, daar reeds in den brief van
den 20 Mei 1579, de staten der Ommelanden, te Winsum

vergaderd, aan HENRICK VELTHUIJSEN, eenen burger van


Deventer schreven , dat zij hunne goedkeuring gaven aan
zijn, voor eenigen tijd, door hun medelid EIJSSO

gedaan aanbod, om naufl' vnseren nahmen vnd habende


gerechtigkeit zu muntzen, en dat hij derhalve zich dadelijk
met eenige muntgezellen bij hen te Winsum moest vervoe
gen, om aldaar de gelegenheid in oogenschouw te nemen
en een nader order met hen vast te stellen. In dezen
brief werd nog gemeld, dat VELTHUIJSEN met EIJSSO
_, was overeengekomen, dat hij zich wilde verbinden om de

ordinantie van die munte als bij den staten vnd gedepu
tirden der naerder geunierden prouincn eyngewilligt vnd
1)

JOH. News VAN TEN roer, d1. 2, bl. 192.

2)

Bijlage nr. 13, 14.

3)

. RENGEBS VAN TEN POST, dl. 2, bl. 180, 181 en 189.

18

beschlossen, te volgen, en sich bey vns zu erfuegen,

vnd auf solch corn vnd schrot als die ordinantie vermeldet
te munten. anTHUszEN gaf aan dit schrijven
onmiddelijk gehoor, zoodat hij dan ook reeds op den 5
Junij 1579 werd aangesteld tot muntmeester, met de be
paling, dat de munt, omdat daartoe te Winsum geene
goede gelegenheid bestond, zoude worden gevestigd te Ap
pingedam. De muntmeester deelde op dienzelfden dag de
verklaring mede, dat hij deze commissie aannam en zich
verbond haar bij zijne eer, trouw en goed geloove te
zullen nakomen, welke verklaring hij onderteekende en
met zijn aangeboren pitzier voorzag.

In de aanstelling verklaarden de gedeputeerden der


Vriescher Omlanden tusschken die Lauwersche vnd der Embs
ze, dat zij bekenden, mits deesen, vnd doen kundt

Jedermenniglich denen solckes toe leesen vnd toe hoeren voer


kumpt, datth wij ijn betr-achtung vnses gedaenen Eedes vmb

alles watth thott profit vnseres Vaderlantz nutzlich tho befoer


deren, mit ripen wolbedachten Raede vnd goeder intentie tot
conseruatie onser priuiligien, vrijheit rechts vnd gerech
ticheit vm toe munten guet gefunden, deseluen onse
priuilegien vnd vriheit weder in datth werck to richten,
vnd derhaluen tott vnsen muntemeister angenoemen vnd
bestelt hebben nemen ahn vnd bestellen der Erentachtbarn
vnd discreten meijster VELTHUISEN borger tot
Deuenter, die tidt van vier jaeren continuelicken naest
den anderen volgende, den Wij volkoexnen beueel, autho
riteit vnd macht gegenen vnd in kraift dises genen in
onsen nahme vnd vp onse hebbende gerechticheit to
munten vnd te doen munten hir in deesen Omlanden,
rosenobelen, dalers, halue dalers, virendels vnd andere ge
ringe sortten , nae schroet vnd korn der nieuwer ordinan
tien van die naerder geunierden prouincien bijnnen Vt

recht gemaekt vnd vpgerichtet. Tevens werd op dienzelf


den dag door de staten de oprigting van deze munt af

gekondigd met oproeping van iemand, der die stempel


kunstlich vnd in gueder proportion snide.

19
Nadat nu de muntmeester zich van al het noodge had
voorzien, het muntgereedschap uit Keulen had ontboden,
een huis 1) in Appingedam had in orde gebragt en met
het munten eenen aanvang had gemaakt, ontmoette hij
vele zwarigheden en belemmeringen. De staten zonden hem
reeds den 17 Junij 1579 eenen brief, waarin zij hem
schreven , dat hun, sonderliche sachen waren voorgeko
men , weshalve hij vooreerst geene meerdere onkosten zoude
maken, maar met het werk moest ophouden , tot dat men
hem hiertoe nader zoude kennis geven. Het blijkt niet, op
welken tijd hem Weder de nieuwe order om te munten werd
ter hand gesteld, doch wel, dat de redenen van deze schor
sing hoofdzakelijk moeten worden gezocht in den tegenstand
der stad tegen de oprigting dezer munt. De stad liet zelfs
een protest tegen den muntmeester uitgaan, en den 20 Julij
een verbod uitvaardigen, om geen zilver naar de munt in
den Dam te brengen of met den muntmeester eenige
municatie te houden 2). Ook uit den brief van den Om

melander, JOH. LIJPHARD, van den 28 Julij van dat jaar,


aan den muntmeester, moet men afleiden, dat voornamelijk
de regering der stad Groningen het munten zocht te be
letten, vermits zij dit niet alleen verbood , maar ook den
muntmeester en de gezellen gelastte daarmede niet voort te
varen, onder bedreiging zelfs dat aan hunne personen dit
zoude worden verhaald.
In dezen brief van JOH. LIJPHARD wordt het gedrag der
stad afgekeurd en onder anderen gezegd, vnd haben die
1) In een der stukken wordt vermeld, dat hij het huis van de we
duwe , toen bewoond door CLAES DIE WAELL, te Appingedam
had gehuurd. Ook is er in de verzameling van brieven van KLAEs TEN
, in het archief h. s. folio nr. 179 , b1. 173, een brief van den 27 Junij
1579, van ELSSE DE Mnrscnn anders , uit welken blijkt, voor

eerst dat CLAES Dl'E WAELL haar huis had gehuurd, en dat er veel was
voorgevallen om hem te bewegen die huur aan den muntmeester af te staan,
en ten anderen, dat de muntmeester het voornemen had, etliche tim

meringe in de husinge an to leggen.


2)

Mr. A. I. DE srrrEn, Voorloopig register, bl. 261.


2*

20
selben attentaten in sich consideriert nichts mit allen jw
thon, so di vmblanden nicht vnder der stath burgermees
ter vil weniger vnder der selben gesanten geseeten , darummb
dan auch hoer segell vnd ander Loien di sie vermeinen buten
di limiten hoeren stat tho seinden nichts khonnen operiren
noch die Omlanden praeiudiceren 61: per consequens haben
si auch noch mit dem hern munthmeister noch mit dessel
ben gesellen jw schaffen . . . . Strenge hern regeren nicht
lang sall wol van sich selben doth bluden. Si haben auch
wol ein haeeken in den nacken, dat se tho ruck holdet

vmh dathlicks ichtes anjw richten ...... di solches be


hindern sollen mussen merder authoriteits haben als di stat
van Groningen, si vermeinen grosse meijsters jw sein,
wen sij vpthen marck gaen spacirn dan si mogen di blauen
bonkens in den musken nicht verdauen, haben al1 jw
krancke magens, vnd werden befunden das si forth an nicht

allein mit den Omlanden dan mit allen den naerder geu
nirten prouineien jw thon enz. Verder ziet men uit
dezen brief, dat de muntmeester weder met het munten
was aangevangen. Doch reeds weder in het najaar, den
9 November 1579, werd hem door den syndicus der 0111
melanden, VERRUTIUS, op nieuw aangeschreven met het
munten der daalders en rosenobles op te houden. Uitdruk
kelijk werd hij daarbij door de staten gelast, de stempels
van de daalders en rosenobles getrouw aan den waardijn
ter hand te stellen, bis dat to Vtrecht een sekere voet
ende resolutie van de munte genomen sij, en verder dat
hij , vp de kleine lantmunte vp de eene sijt daert cruce
steet int runde stellet: M0. No. slatuum Frisz'ae, ende vp
de ander sijdt: 'inter Amasum et Laubacum.
Hoe lang nu ten tweede male de munt moest stil staan,

is uit de voorhanden stukken niet op te maken. Wel


schijnt het, dat de muntmeester'spoedig wederom bij de
staten een aanzoek deed om, vermits men in Hol
land, Utrecht en Gelderland ook was opgehouden met het
munten, maar daar toen op nieuw weder mede was be
gonnen, aan hem insgelijks die vergunning mogt worden

21

verleend. Dewijl echter de Ommelander munt door eenige op


roerigen en misgunstigen bij de ingezetenen in minachting
was gebragt, zoo voegde hij bij zijn verzoek een voorstel
aan de staten, om te willen afkondigen, durch dat gantze

landt, darmit de Erhre die dese onse munte inden naber

landen gegunt wordt, nicht durch In. Edelen ondersaten


vnd ingesetenen suluest mach vorkleijnert worden. De
verzochte vergunning bleef dan ook niet lang uit, maar
schijnt binnen kort hierop te zijn gegeven. Want op den
12 April 1580 gaven de staten eene ordonnantie en in
structie I), bevattende het allooi en de innerlijke gehalte,
waarnaar de muntmeester zoude munten, daalders van 30
stuivers, halve daalders en oort daalders.

Uit eene aan

teekening van hetgeen op dien dag door de gedeputeerden


werd besloten, ziet men 1, dat zij tot generaalmeesters
en commissarissen der munt hadden aangesteld den prelaat
van Rottum , ADRIA/LN RIPPERDA, EIJSSE JARGES en des

landes syndicus; 2, dat de muntmeester zoude worden


verboden, magermanckens of 1 stuivers meer te munten,
noch hijr in de Ommelanden meer wttegeuen , en 3, dat
hij de ijzers in de handen der gedeputeerden zoude moeten
overleveren. Eindelijk namen zij toen eene resolutie, om
alle kleinodien, zilveren kelken, abtsstaven en andere kloos
ter-goederen tot geld te laten munten.

Was de vestiging der Ommelander munt te Appingedam


reeds van den aanvang af aan vele moeijelijkheden en on
aangenaamheden verbonden geweest, zij mogt zich ook niet
lang daar staande houden. De staten werden genoodzaakt
haar daar te doen ophouden, toen in het jaar 1580 de
Spaanschgezinden, voornamelijk door den afval van REN
RENBERG, in deze streken weder meer en meer veld begon
nen te winnen. Zij zagen zich zelfs genoodzaakt den ge
boortegrond te verlaten, omdat het hun hier niet meer veilig
'was. De reden voor het verlaten dezer streken deelden zij
in een verzoekschrift van Julij 1591, bij den raad van state
)

Bijlage nr. 2

22

ingediend, in dezer voege mede, dat in den jaere 1580,


als de graell van hohenloe met sijn krijchsvolck bij den
Hardenberg (17 Junij) verslaegen vnde t leger voer Groe
ningen doer dien mvste vpbreeken, die staten vande Om

landen geen versekerde plaetze inde Omlanden hebbende


vm t gewelt ende tijrannie van den viant tvntgaen t sa
menderhant ende als collegialiter wt den Ommelanden sijn
vertrocken, namelijck alle de van adell (wtgenomen een of
twee ten hoechsten) sampt die trefichsten vande eijgenerlf
den , met oeck sommige prelaten ).
In het jaar 1580 moest dan ook de muntmeester uit de
Ommelanden wijken, nadat hij, ofschoon voor vier jaren
aangesteld, evenwel door den oueruall des vijants maar
een jaar sijne commissie heeft kunnen bedienen. Vele
munten zijn er door hem in dat jaar aldaar gemunt. Men
vindt in de stukken vermeld, daalders, rosenohles, mager
mans, stuivers en vele gouden en andere munten, welke
in 1591, blijkens hetgeen destijds door de staten bij den raad
van state werd beweerd, nog voorhanden waren. Het is echter
opmerkelijk , dat er geene gouden Ommelander munten, in
deze en in de beide andere muntplaatsen geslagen, thans
meer worden aangetroffen. Volgens .
Post zoude de muntmeester reeds te Appingedam penningen,
voorzien met de Ommelander wapenen, voor de gedepu
teerden wegens het bijwonen der vergaderingen hebben ge
slagen (loetiens) , hoedanige destijds ook aan de leden van
den raad der stad Groningen werden uitgereikt. Dit wordt
bevestigd door een anderen schrijver, die vermeldt zulke
penningen van goud vervaardigd wel eens in spaarpotten
te hebben aangetroffen 2). Ook deze loodjens schijnen zeer

zeldzaam te zijn.
1) Over den slag voor Hardenberg zie men het stukje in den 021er
ssels. Almanak, van gesch. en letter-k. van 1848 , bl. 157.
2)

. BENGERS VAN 'rx-:N POST, dl. 2, bl. 192.

, hacan!

van reductie, dl. 1, bl. 240. Ook ABEL EPPENS gewaagt in zijne
kronijk, in h. s. bl. 144, dat de gedeputeerden 2 guldens zouden ge
nieten, und daer lotgijns gegeuen vnd maket sijnt worden van des
landes muntlnester ten Dam.

23

Van de zilveren munten komen bij ; eenige


daalders en stuivers voor, waarvan sommigen te Appinge
dam, anderen te Culenborg blijkens hun jaartal en munt
teeken zijn gemunt. In de muntverzameling bij het ar

chief te dezer stede is een Ommelander dubbelde plak uit


dezen tijd. De ervaren muntkenner J. F. G. MEIJER deelde
in 1855 eenen zeldzamen halven stuiver der Ommelanden
mede, doch bragt in zijn berigt ten onregte de eerste op
rigting der Ommelander munt tot omstreeks het jaar 1581,
daar, zooals is aangetoond, reeds sedert 1579 deze en
andere munten door de Ommelanden waren geslagen ').
VAN HALSEMA beschrijft eenen Ommelander daalder , welken
hij had gezien, aldus: op de eene zijde was het borst
beeld van koning PHILIPPUS, met het omschrift, P.H.S.D.G.

Hispam'ae dns Frisiae, en op de andere zijde waren


de wapens van Hunsingo, Fivelgo, Humsterlaud, Vrede
wold , Langenwold en de elf provinciebladen, tegenwoordig
nog het wapen der Ommelanden, met het omschrift: .
ord. Frsi. {nier . et Lau. 2)
De oprigting der munt te Appingedam had veel geld
gekost. De daarvan nog aanwezige rekeningen, door VELT
HUIJSEN opgemaakt, waren in het jaar 1611 voor een groot
gedeelte nog onbetaald, zoodat toen door den vaandrig
REYNER. SCHERFF, gehuwd met VELTHUIJSENS dochter, aan
de Ommelanden werd verzocht de betaling eener som van
11241 gl. 11 st., wegen expensen ende andere oncosten aen

de Ommelantsche munte in Anno 1577 ende volgens daer


aen gedaen. Bij resolutie van den 22 Februarij van dat jaar,
werden hem 100 daalders bij provisie toegestaan en tevens
gecommitteerden benoemd om de ingeleverde rekeningen
na te zien 8). Voor de. Ommelanders was de muntslag niet
1)

Komt en letterbode, 1 Sept. 1855, nr. 35, en in de Revuedela _

numismatigue Belge, pl. X, nr. 22.


2) v. HALSEMA, t. . pl. bl. 270. ABEL ErPENs , t. a. pl. . 469 en 470.
3) Blijkens die rekeningen waren er 0. a. 119 gl. 13'/2 st. betaald voor
de kosten der reizen van vELrHUIJsEN en zijn huisgezin, van Deventer
naar Groningen en Winsum , en van daar weder terug; 237 daald. 8 st.

24

onvoordeelig geweest, omdat zij daarvan het sleesckat trok


ken. Vandaar, dat zij ook alle moeite deden, om de munt
wederom op te rigten , doch daartoe was in de Ommelan
den zelve geene gelegenheid. Zij zochten derhalve elders een
eigen territorium te verkrijgen, om daarop te kunnen mun
ten, dewijl zij alleen op hun eigen grondgebied dat regt
mogten uitoefenen. Dat territorium verkregen zij te Gorkum.
Reeds had VELTHUIJSEN den 21 September 1583 EIJSSO
JARGES , destijds te Utrecht vertoevende, bij brief aange
spoord de staten te willen bewegen, om te Gorkum met
het munten op nieuw wederom aan te vangen. Toen hij
evenwel op dezen brief geen voldoend antwoord ontving,
schreef hij den 26 November daarop volgende aan den syn
dicus vERRU'rIUs, te Leeuwarden verblijf houdende: heb
ick raetsam geuonden V. . met dese mijnen brieuen tho
versoecken vnd tho bidden, die wollen die sake well ernste
licken bedenckhen vnde daerop letten, want ick bin vorse
kert datter in dese landen, soo haest het na kerszmissen
isz een groot munthwerck sal vallen, die van Hollandt
beginnen een Rijxdaler vnde Vngaersche ducaet tho maken,
Jnsgelijx die van Ouerijssel mett 1 Rosenobel vnd Henricus
nobel, die van Vtrecht vnd Gelderlandt maken oock we
derom die Rosenoblen vnde werden oock tegent voer jaer
een rijxdaler vnde Vngarsche ducaet slaen laten Also dan wij
in de possessie van munten so well alsz andere sijn, onsz
oock een plaetze, so propijs als in Nederlant eene sijn mach
open staet, aldaer men vnsz territorium (dewijl wij ons eijgen
landt niet gebruicken mogen) vergunnen will, gelijck dan
den Coninck van Portugal gegunt wordt, insgelijx den Gra
uen Vanden Berge tho Harderwijck gegunt isz vordesen,
waerom solden mijne heren vnde vnsere landtschap hare
voor het inrigten van het gebouw te Appingedam tot de munt, voor de
muntgcreedschappen enz.: 130 gl. voor den essaijcur, en 112 gl. voor
den ijzersnijder. Onder deze stukken is die van de opgave der reiskosten
niet onbelangrijk, omdat men er uit ziet langs welken weg men destijds
van Deventer naar Groningen reisde, op welke wijze die reis werd ge
daan, en hoe vele uitgaven daaraan waren verbonden.

25

projten , dewijle sij se in dese tijden (Godt betert) meer


alsz ander prouinzien van doen hebben, niet bijde handt
nehmen vnde soecken. Mijne commission van munten op
den Nobel vnd daler isz noch in sijn volle vigeur ende
cracht. Hadden oock sedert wij vth die Omlanden mosten
wijcken , daerbij wel mogen continueren , so verre wij
territorium gehadt hadden, t welck ons nu (so wij het niet
versuimen willen) open staet.
Aan deze herhaalde aanvragen van den muntmeester werd
door de staten der Ommelanden gehoor gegeven, die hem
den 16 Maart 1584 nieuw aanstelden, om den nog
ontbrekenden tijd aan zijne commissie, reeds in het jaar 1579
hem gegeven, te Gorkum te voleindigen. Misschien is de
instructie, zonder dagteekening nog aanwezig, aan hem
toen overhandigd , volgens welke hij andermaal werd gelast

rosenobles en rijksdaalders te munten '). Doch de spoedig


hierop gevolgde dood deed hem zijne commissie niet vol
voeren. Want reeds den 5 Augustus 1584 werd aan zijne
weduwe ANNA VAN WISSEL, op haar verzoek, vm die vm
landische munte te moegen continueren den tijtt van drie
jaeren, te rekenen van den 16 Maart 1584, eene aan
stelling en instructie gegeven, met dem bescheide, indien
bijden Generalen staten ofte landraedt oft andere generale
regeerders deser geunieerden prouintien, midler tijt eenige
Generale ordonnance ende voet op t stuck vander munte
muchte gemaeckt worden, dat die voerss. muntmestersche
int munten van golden ende sulueren penningen sall geholden
Wesen sich daernae gantslijck te regulieren, gelijck andere
geunieerde landen. Bij deze aanstelling werd nog bedon
gen , dat, indien de gedeputeerden gedurende deze drie jaren
mogten ondervinden, dat het voordeeliger zonde zijn met

het munten eenen tijd lang op te houden, omdat b. v. de


projten te gering waren, zij aan zich de magt behielden
de munt zoo lang te doen stilstaan, tot dat er eene betere
gelegenheid mogt ontstaan, zonder praiuditie ende verkor
l)

Bijlage nr. 3.

26

tinge van de voerss. jaermalen ,' die muntmestersche hijr voe


ren toegeseit, consenteerende voorts die voerss. muntmes
tersche te doen munten, benefens die gouden ende sulueren
penningen in haere instructie veruatet , eenen daler van
dertich stuuer br. vp gelijcke voet, gewichte ende alloij
als die laestmaell bij den vorss. vLLTHUIJsEN in den Dam
gemuntet is gewest, te weeten houdende inden alloij acht

penningen jns suluers, mits dat sij daer afi' den voerss.
staten voer elek marck lijns siluers sall genen tot sleeschat
thijnde halli' st. br. enz.
De goede gehalte der munten, te Gor-kum hierop door
de weduwe vELTHUIJsEN geslagen, werd betwijfeld, t welk
tot veel onderzoek en onaangenaamheid aanleiding gaf. Het
eerste onderzoek werd opgedragen aan de magistraat te
Gorkum en aan den syndicus der Ommelanden, die
in Januarij 1585 zich genoodzaakt zagen den ijzersnijder
te moeten casseren.

De munt moet evenwel goed geweest

zijn, want den 11 Maart daaraanvolgende werd reeds door

burgemeesteren en regeerders` der stad Gorinchem aan den


syndious Jhr. 1ER. vERRUrrUs, te Leeuwarden, dienaan
gaande berigt: Wij hebben Uwer E. missive van den 10
deser maent ontfangen ende zijn wel verblijt geweest dat
die vande (: ende daelder der wieso/Le ommelan
den goet bevonden is. - Sullen oick nijet naelaeten
onsen vuijtersten vermogen die muntvrouwe met haren
comptoirkneeht in die rechtueerdicheijt voor te staen , be
schutten ende beschermen als naer beboiren , vnd te infor
meren t giene die achterclappers ende benijders ende voorts
daarinne ende belangende die poinsonen alles te doen ende
te vorderen, dat tot dienste van voorsz. munte ende onse
verzekertheijt zal bevonden worden oirbaerlijck te wesen.
Ofschoon nu het assaij dezer munten mogt zijn bevonden
goed geweest te zijn, zoo schijnt men, misschien daartoe
geleid door de achterclappers en henijders, evenwel geen
vertrouwen genoeg gehad te hebben in het muntwerk en
daarom op nieuw naar Gorkum gezanten tot onderzoek te
hebben gezonden. Ook' uit het verhoor van de muntmees

27
tersche ANNA WISSEL, weduwe van an'rnUszEN, op den

eisch van JOHAN DE MEPSOHE voor de regering van Gorkum

afgelegd, blijkt het, dat de kwade geruchten , aangaande


de Ommelander munten, hoofdzakelijk aan nijd en afgunst
moesten worden toegeschreven. Zij verklaarde . . dat de
door haar vervaardigde munten goed waren geweest, doch
dat voortganck oifte waelfarentheijt der munte, doe zij
eijnichsijns begonste tho prosperiren, verhindert ist worden,
eijnsdels door luijden die mijn hern de staten offt haren
volmechtigen, dageliexs then ohren loepen, vnd vele lugen
taelen aangebracht hebben vnd noch ahnbrengen, Eijnsdeels
oech door sommighe der Vriesscher Edellieden , soe den

coopman voer het hoeft gestooten vnd schew gemaeckt


hebben, ouermitz het nhaevragen vnd nhaesoeken der
ningen bij allen wisselaren so hier gemaeekt, het welcke
die coopluijden verstaen hebben, als ofte die staten der
leanden gijne regala hadden, vm tho mogen munten,
vrijsende ouersulcxs jn die handen der officieren tho vallen,

soe sij hier ther munten geleuert hadden, waermede mijn


hern genouchsaem verstaen bij wijen die fauthe gesthaen,
dat die munt gijnen vortghanck gewonnen heef .
De heeren JOHAN DE MEPscHE, de oude, en JOHAN DE
}, jonge, werden daarop door de Ommelanden
naar Gorkum gezonden, met last om te onderzoeken,

wat voer munte, hoe goed ende hoe vele aldaer geslagen
is , en daarvan rekening en verantwoording te vragen.
De regering van Gorkum stelde echter in de beide heeren
' DE MEPsoHE weinig vertrouwen, dewijl deze gezanten, zoo

als zij schreef den 17 Augustus 1585 aan den syndieus


, alle de saecken drijuende waeren deur inductie
van eenen ANTHONIJ van gendt, die de munte nijet veel
voordels gedaen en heeft ende alsnoch doende is. Omdat
zij uit dien hoofde met de afgevaardigden niet wilde han

delen, verzocht zij den syndicus hoe eer zoo beter over te
willen komen, nomme metten anderen te de_libereren, oft

men de munte van de ommelanden, volgens versoeck van


voorss. MEPSOHE zal afstellen dan nijet,~oft in wat manieren

28

datmen daermede zal handelen. De heeren DE MEPsoHE


trokken de cassatie van den ijzersnijder in, hetgeen evenwel
geenszins de goedkeuring der staten wegdroeg. Want de an
wesende wthgeweeken heeren staeten vnde gedeputeerden der
Yriessche meelanden in Ostfrieslant residerende , besloten
den 14 November 1585, vnde verclaeren mitz desen, datt
sie als noch approberen van weerden vnde bundich holden
die cassatie der meelander ijsersnijder bij die Magistraet
thoe Gorrickurn , vnde den heeren sindico in Januario laest
leden gedaen, verclaerende oick mitz desen voer null,

vnde gheener weerde, allsullicke verclaeringhe van conti


nuatie dess gedachten isersnijder alsz die beide MEPSCHEN
vaeder vnde soene vnlangesz buijten last vnde commissioen
thot der lande nhaedeel gedaen. De geslagene munten,
in het bijzonder de daalders, waren, hoe goed Zij dan ook
mogten bevonden zijn, bij velen niet gezocht en in min

achting; van daar dat de heeren der ommelanden op dien


zelfden dag, den 14 November 1585, bepaalden, dat hunne

afgevaardigden , EGBERT CLANT VAN s'rEDUM en de syndicus


HrERoNIJMUs vEnRU'rIUs, naar Gorkum zouden vertrekken,
om , aangezien de munvrouwe was overleden, de bus, in
Welke telkens de billetten van de geslagene munten met
een exemplaar van die munt moest worden gestoken, te
openen, de penningen te onderzoeken en deze met de
laatst ontvangene rekening te vergelijken. Verder werd hun

opgedragen eenen nieuwen muntmeester op te sporen, en


aan dezen de nog loopende commissie om teA munten voor
1*/2 jaar te verleenen, milt den bescheide'datt hie op sijn
aeventuijr die landtschap daer voer sekere somma van pen
ninghen contant betaele vnde in handen van voerss. heeren
verschiete. Alsoe nochtansz datt hie den daler van 30 st.
bij den oeuerleeden gemuntet (daervan die meeste achter
klap vnde alfgunst entstunden) niet mheer sall munthen.
Vnde sall alleene vm alle golden vnde silueren penningen
vp den sulu_en voet vnde alloeij gelijck andere gevnijeerde
prouintien laeten slaen, te moegen munthen committiert
worden.

29

Eindelijk werd deze commissie gemagtigd alle ijzeren


stempels en ponsonen, door den overleden muntmeester en
zijne echtgenoot van wege het landschap, en tot deszelfs
munten gebezigd, tot zich te nemen en zorgvuldig te be
waren, om ze later, zoo zij den nieuwen muntmeester nuttig

en noodig mogten zijn, aan dezen te kunnen ter hand


stellen. Ten opzigte der kosten voor deze zending werd
het volgende bepaald: die middelen angaende daermitt
die voergenamte heeren committieerden desze legatioen vnde
reijse soelen vollbrengen, isz geresolueert , datt die heeren
jn Westerlandt gelieuen will aldaer alle moegelicke middelen
bij thoe brengen, bijsunder oeuerst van die Aeuwerder
vnde Cuijsemer meijeren. Ende soe watt bij die selue niet
gevonden kan worden datt die heeren committierden sulcx
van den ghenen soe sie thot desz landes munther wedder
committieren, woe voergedacht, thoe wegebrengen, vermitz

alhijr gheen andere middell voerhanden thoe vinden. In


den aanvang van dit besluit werden de afgevaardigden te

vens gelast, zich naar Holland te begeven, om aldaar den


gouverneur van wegen die Maj. in Engelant (Leijcester) thoe

congratuleeren, die landtschup oeres wechblijuens thoe ex~


cuseren , de behartiging der belangen van het vaderland
met de andere geunieerde provincien aan te bevelen, en

om in het bijzonder die der ommelanden, vooral met opzigt


tot de stad Groningen, hare vnrechtmetige vnformeliche
proceduijren, exeeuitien vnde verkoepinge der gueder, te
willen beschermen en bevorderen. Dit besluit in Oostfries

land genomen, is onderteekend door de volgende aldaar


anwesende wthgewecken heeren staeten vnde gedeputeerden
der Vriessche meelanden HAIJO MANNINGHA, ErJLKo 0N

sTA , HULDERICH VAN EwszUM, WIGBOLDT vAN EwszUM,


ENNO TAMMEN, ABEL EPPENS DE EQUART, DoEDE VAN AMS
wEER, EIJSO BAUKENS en HERCULES VAN EUEssUM 1).
I)

ABEL , die gedurig in zijne kronjk, bl. 437, 458 , 469,

470, 555 en 574, doch steeds ter loops, van de Ommelander munt

melding maakt, deelt op bl. 639 meer uitvoerig mede, wnt er op den
19 Nov. 1585 , bij de staten werd gehandeld over de munt en berigt

30

Het blijkt niet, dat de afgevaardigden geslaagd zijn in


het aanstellen van eenen nieuwen muntmeester te Gorkum,
maar veeleer, dat men begrepen heeft de munt in die plaats
te moeten opheffen, omdat de daar geslagene munten niet
gezocht waren , en vooral omdat in de, mede in die plaats

vervaardigde, Porugaelscke mante vele abusan en [ wer


den opgemerkt. Ter tijt ende soe lange, aldus deelden
zij de reden voor deze opheffing mede in eene uitvoerige
en zeer belangrijke verdediging over de op hun gezag ge
slagene munten , in den jare 1591 bij den raad van state
ingeleverd ') Ter tijt ende soe lange dat de vande Om
landen selffs vermerkende dat duer die fauten ende abusen
van de vors. Portugaelse munten oeck haere munte niet
wal vngeblameert solde mogen blijuen, Wt sick selffs sunder
eenige beuel vande hooge ouericheit haere munte aldaer we
der afgescafft hebben, willende voel lieuer de profijten
vntbeeren, als de eere ende reputatie der Ommelanden int
weijnichste daer duer te laten beulecken. Hoewel deselue
Ommelandisce munte ten seluen tijde bijden assaijen binnen
Vtrecht inde Munte opentlijck voer allen menscen gedaen,
ende van gelijken daer binnen Gorckum ter presentie
vande magistraet genoech geprobeert, vprecht ende goet be
uunden was.

De alzoo opgeheven munt bleef stilstaan tot aan het


jaar 1589. Ten onregte is dus de munt van het jaar 1587,
voorkomende op pl. 190, nr. 2 van het werk van den heer
, door dezen muntkenner gebragt tot de Omme
lander munten.

Want niet alleen, dat uit de voorhanden

daarbij verder, dat die stempelen weder ingenomen vnd vel-sloten sol
den worden, want men in 10 uren wal na belden koude, diewijle die

muntmestersche nu gestoruen was uth orsake, dat sie voer [ solde


ingesloten worden, hebben tegen haer anclageren, daer-na dat men mun

ten solde, solde die muntmester nog 2 jaer aliene continueren golden und
sulveren munte den anderen staten gelick vp sijner egene perikel van
ontrouw vm to erleggen 700 gl.
1)

Bijlage nr. 14.

31
stukken met grond is af te leiden het stilstaan der Om
melander munten van het jaar 1585 tot 1589, maar bo
vendien ook heeft de munt bij VERKADE, noch de wapens
der Ommelanden, hoewel zij schijnen veel overeen te komen
met nr. 3 van pl. 189, noch in het omschrift de ver

melding der Ommelanden. leest op die munt,


nov. arg. dom'. Westfriez'ae , t welk duidelijk aan
toont, dat zij tot Noordholland, hetzij dan onzeker in
welke plaats geslagen, moet worden gebragt. Eerst in het
jaar 1589 werd tot het weder oprigten van de landes mune
besloten, bij het besluit van den 25 April genomen door

de uitgewekene staten, verblijf houdende in Oostvriesland


en toen vergaderd te Emden, en wel op aanzoek van hunne

mede uitgewekene staten te Bremen en in Westvriesland zich


Ophoudende. Insgelijks Werd toen tevens tot muntmeester
aangesteld HENDRICK KREIJVENGER, koopman te Amster
dam, op eene nader aan hem over te geven commissie en
instructie. Ook tot het vestigen van deze munt hadden de
staten wederom een territorium noodig. Bij hetzelfde besluit
werd dan ook de muntmeester gelast , dat hie nefens vnsse
committierden op sijne kosten voer sijne persoon sunder
eenige reconuentie hett territorium sall helpen versoecken.

Daer oiok in thoekoemende tijde, van den generale offte


eenige particuliere staeten, offte anders eenige swaericheiden
van contradictie oft'te interdictie vp die munthe muchte
vallen, dat die wthgwecken Ommelandtsche staeten thot
die maintenieringe derseluen die guede handt soe voele
moegelich soelen holden, sunder dat nochtans CRAEIJVANGER

op sie nharnaels eenige reconuentie van geleden schaeden


oifte gedaene kosten sall moegen pretenderen hebben ofte
beholden. Vnde sall eener neft'ens den heeren sindicum in
Westerlandt om hett territorium thot Alcmaer vnde
noedich thot Culenboerch bij zijn Gen. thoe versoecken
nominiert vnde committiert worden, die oeck dess munthe
meesters instructioen nhae behoer soellen stellen, vnde den
sleeschatt angaende thot des landes meeste projtt mitt hem

32
handelen vnde accordieren ). De pogingen aangewend
bij de regering van Alkmaar tot het verkrijgen van verlof
om binnen hare stad de Ommelander munt te mogen ves
tigen , gelukte niet. Burgem. en vroedschap dier stad meen
den den 10 Junij 1589 hierop afwijzend te moeten be
schikken, zooals blijkt uit het navolgend extract uit hunne
resolutie, vr eenige jaren door de vriendelijke tusschen
komst van den burgemeester van Alkmaar aan ons archief

gekomen. Vp huijden Junij anno 1589 is bij burge


meester en vroetschap collegialiter vergadert zijnde, voor
gehouden, dat die van Omlanden bij Groeningen die von
oude4 tijden altijt geroetroijeert zijn geweest gelt te slaen
gaern binnen deser stede haer te neder souden setten ende die
munte vande Omlanden slaen soe verre die stede haer tselue'

soude willen toelaten, welcke sake in de vroetschap in t lange


gedelibereert zijnde, alhoewel deur deselue munte die stede
groote profjten soude commen te genieten, zoe is nochtans
bij de vroetschap goet gevonden om niet te commen in de

indignatie van zijn Exfie ende staten van Hollant ende om


meer andere redenen datmen die vande Omlanden zal ver
claren dat dese stede haer secr gaern begeert te ontfangen
ende te accommoderen zoe verre zij daer toe connen crijgen
consent van zijne Exti ende staten van hollant, daer toe
dese stede haer alle hulpe zal doen. Ook EGBERT ,
toen te Amsterdam, schreef den 14 Junij 1589 aan den
syndicus vnnnU'riUs, wonende te Leeuwarden, teghen overt
gasthuijs, dat de regering van Alkmaar gedurig uitstelde
te antwoorden, waaruit- men moest opmaken, dat de munt
daar wel niet zoude kunnen worden opgerigt, en dat VEB.
RUTIUS nu trachten zoude de vergunning daartoe in Cu
lenborg te verkrijgen.
Aan JOHAN VAN s'rARKENBoRCH, te Garshuisen,
en HIER. vsanu'rrus, der Ommelanden syndicus, was reeds

Il) Bij publicatie van den 8 Junij 1589 werd de wederoprigting der
munt in eene nader te bepalen plaats afgekondigd en de instructie voor
den muntmeester geteekend. Zie bijlagen nr. 4 en 6.

83

dan 8 .Tunij 1589 door de uitgewekene staten der Vriesc/e


leanden, te Harlingen vergaderd en in overeenstemming
met de Ommelander staten in Oostfriesland en te Bremen,
krachtens de daarvan overgezonden acte en resolutie onder
anderen opgedragen, de oprigting der munt te bevor
deren, door het aanstellen van den muntmeester KREU
VENGEB, het bepalen van het territorium, het benoemen

van eenen goeden waardijn en eenen fraijen pertinenten


ysersnjder, omtrent hun salaris overeen te komen en dat
zij alle andere saken soe hoer E. mochte beuinden tot
vprichtinge des vorss. muntwercks ende tot getrouwe vprechte

beleijdinge van dien dienstlich vnde noedich te wesen ten


meesten nutte ende orbar der Ommelanden mogen verhan
delen vnde verrichten.
De graaf FLORIS VAN CULENBORG werd dan ook hierop
door deze Ommelander afgevaardigden tot het verleenen
van het territorium aangezocht, welk aanzoek krachtig werd
ondersteund door zijne neven Ico en WILLEM VAN KNIP

HAUSEN, die in hunne brieven de vroegere vestiging der


munt te Appingedam en te Gorkum mededeelden en daarbij
betuigden, dat de Ommelanden in die plaatsen goede munten

hadden laten slaan en zonder twijfel zouden zorgen zulks in


het vervolg ook te doen. De verzochte vergunning werd
door den graaf, nae rijpe deliberatie mit onsen raetsurun
den ende den magistraet onser stadt den 13 Junij 1589
gegeven. De daarvan opgemaakte, nog aanwezige brief, getee
kend en met hunne pitzieren voorzien, zoowel door den graaf
als door JOHAN TJ. VAN STARKENBORG en J. H.
namens de Ommelanden, bevat voornamelijk, 1 de vergun
ning om in de stad Culenborg allerhande munten van gouden
en zilveren penningen te maken, gelijk in Holland en in
de andere vereenigde provincin mogten worden geslagen,
nbeheltelick dat deselue emmers niet erger werde beuonden
op eene instructie aan de muntmeesters door de staten te
geven en door den graaf goed te keuren, en 2 de belofte van
aan den muntmeester dezelfde bescherming te zullen ver
leenen, welke de andere burgers en inwoners der stad
3

34

genoten, onder voorwaarde evenwel, dat wij voer die

toelatinghe des territorii voorscr. sullen genieten eenen ge


rechten vierdepaert vande sleesehat ende profijten, soe daer
a' voor den voorscr. staten van de Ommelanden sullen

comen 1). De instructie voor den muntmeester KREIJVENGER


reeds den 8 Junij opgemaakt, werd door hem op den 17
daaraanvolgende beedigd a'). Zij bevat eene bepaalde omschrij
ving ]: volgende munten door hem te vervaardigen. In goud,
rosenobles, zoo voorheen te Appingedam waren geslagen,
item dubbelde en halven, dubbelde Spaansche ducaten met
twee hoofden en gedeelten van dien, Hongaarsche of rijks
ducaten en andere gouden penningen, klein en groot, gelijk
aan die, welke in sommige andere provincien worden ge
maakt. In zilver, rijksdaalders, daalders met de Ommelander
wapenen op de eene en het qgies van een olden _friese !
dende een swaert in sner eener lla/nt, op de andere zijde,

voorts alle andere zilveren penningen in desen geunieer


den landen togelaten ende ganckbar..... Welcke vorscr.
golden ende sulueren penningen respectivelijck sullen inden
vmschrift hebben den neem van de staten der Ommelanden
vp de eene zijde ende vp dander zijde alsulcke woerden
als de selue staten sullen goet vinden ende den muntmeester
beuelen, met de ateekeninge van den Ommelantscen wa
penen. In het reeds meer genoemde geschrift van het

jaar 1591 ) gaven de staten aan den raad van state te


kennen, dat zij ter voorkoming van abusen en misbrui
ken, op den daalder van 9 penningen, vp den voet van
den olden Dortscen daelder geslagen, in dem vmscrift ex
presselijek hebben doen stellen, valo. . ten eijnde

deselue niet duer vnkennisse bij eemant voer rjxdaelder


I)

Bijlage 5.

2)

Zie bijlage nr. 6.

De schriftelijke verklaring van HENDRIK KREU

VENGER over de aflegging van zijnen eed, de belofte van deszelfs nako
ming enz. is op den 27 Junij 1589 stilo novo, door hem geteekend en

met zijn, gewoontlijker (eene kraai voorstellende) befes

egel."

Zie bijlage 7

a)

Zie bijlage nr. 14.

35
vntfangen of wtgegeven mochten worden.
Vp welcken
daler sie insgelijcx niet den hollantscen Lewe ende ge
woentlieke deuise, / in domino etc. (als sommijge
andere provincien gedaen) oeuerst haer lants eijgene wape
nen ende deuise hebben doen munten vm alle calumnien
te vermijden, achtende sulcx met beter recht ende minder
reproche te mogen hestaen als ander heren of prouincien
te gebruiken edder contrefeijten. Behalve de genoemde
instructie waren ook den 16 Junij die voor den waardijn
JONAS BEERTENS en die voor den ijzersnijder GER
BIJTS opgemaakt en beedigd, terwijl ook het wapen der
Ommelanden voor het huis van den muntmeester werd
geplaatst, ten blijke der aldaar gevestigde Ommelander munt.
De munt werd gevestigd in de ridderstraat, in het groot
huis van HENRIK BENTINK, tegen over het straetje van het
stadhuis, strekkende naer genoemde straet. 1) Doch ook
hier was zij niet voorspoedig, maar had binnen korten tijd
weder met vele bezwaren te strijden. Daartegen werden

reeds den 28 September 1589 door den cantzelier LEONINUS


eenige punten en artikelen aan den graaf van cULENBonG
gezonden, met dringend verzoek de vergunning tot de
Ommelander munt weder in te trekken, dewijl het regt
der Ommelanden hiertoe werd betwijfeld, hoofdzake
lijk omdat zij niet meer staatsgewijze bij elkanderen
kwamen en deze munt was opgerigt door slechts eenige
leden der staten, uitgewekenen uit de provincie die ,
als een gedeelte der vergadering, geene magt hadden 2).
Het blijkt niet, dat de muntmeester door den graaf op
het ontvangen van deze artikelen is gelast met het munten
op te houden, noch ook, dat de graaf deze artikelen dade

lijk heeft wederlegd.

Wel zijn er nog aanwezig een brief

van den raad van state aan de regering van CULENBORG


1) A. w. K. vom` VAN oUDHEUsDEN, . beschr. van Culenborg, dl.
1 bl. 249, die ook mededeelt, dat de, op bl. 57 der medaliache historie van

mzo'r, voorkomende gedenkpennng, in 1591 in de munt te Culenborg


door is geslagen.
2)

Bijlage nr. 8.
3 -

86
van 14 December 1589, stilo novo , en een daartegen gesteld
verdedigingsgeschrift van 16 December 1589, stilo antiquo,
van KREIJVENGER, beide betreffende het munten in die stad 1).

Doch hiermede kon de raad van state geen genoegen nemen,


maar moest zich, ten gevolge van een besluit der staten
generaal, deze zaak meer aantrekken. Bij brief van den
2 Januarij 1590 werd dan ook de graaf door hem aange
schreven , dat vermits de staten-generaal hadden besloten,
die munte van oudts niet gepreuiligeert noch souverainiteijt
hebbende, afl'l te stellen ende dateliek te doen cesseren, ende
alsoe wij verstaen dat eenen HENRICK KREIJUENGannden name
van die Vriessche Omlanden binnen Culenborch gemuntet
heeft ende noch muntet ende dat (soe hij aen ons scrijft) tot
sjnder excuse met V. Gen. voorweten, consent ende ver
willinge, en sijn wij nijet weijnich verwondert, onermits
V. Gen. als vasal ende sulcke souuerainiteijt nijet hebbende
tselue nijet toe en staet, ende veele min van die Om
landen zonderlinge binnen de stadt Culenborch. De raad
verzocht en eischte zelfs verder bij dezen brief, dat de graaf
onmiddelijk het muntwerk zoude verbieden en KREIJVENGER.
zoude zenden naar s Gravenhage, om in zijne verdediging
te kunnen worden gehoord. Tegen dezen brief leverde de
graaf eene verdediging 2) in, bij welke des graven souverei
niteit werd aangetoond, alsmede, dat hij nimmer tot de
nadere unie was toegetreden, dat hij het jus territoria'

bezat, en dat de Ommelanden vroeger staatsgewijze te


Gorkum ongehinderd hunne munt hadden gehad enz.
De graaf schijnt evenwel ten laatsten op verzoek van
den raad van state tot nmerkelijcke nadeel ende schade
vnser landscap, zooals de Ommelander staten meenden,
het munten te hebben verboden. Nu vond men het
derhalve noodzakelijk HENDRIK en Dr. HIEBON.
VERRUTIUS tot onderzoek van deze zaak den 4 April 1590
af te vaardigen. Bij de hun daartoe overhandigde vol
l)

Zie bijlage nr. 9 en ur. 10.

2)

Bijlage nr. 9.

37
magt werd hun opgedragen, om , indien bij onderzoek
het werk, goet richtich ende vnser instruction con
form mogt worden bevonden, den graaf van Culenborg
te verzoeken den muntmeester in zijne commissie te hand
haven en te beschermen, hem boven het in het vorige jaar
opgerigte verdrag niet te bezwaren, noch te dulden, dat
dit verdrag door iemand werd geschonden. Voerts sullen
gemelte gecommitteerden den muntmeester op sijne versueck
nopende de remedie van den rosennobel van vnsent weegen
verklaren, dat wij hem to laten ende consenteren daerin
sich te dragen in conformiteet vande anderen gevnieerden

prouintien ende den voet bij den seluen prouintien int


munten vanden nobel gebruickt ende togelaten mede te
volgen, sunder eenichsins hijrinne of in eenigen anderen
munten ouer te treeden off sich te vergrijpen daerto sije
hem wal eernstlijk sullen vermanen. Aan deze commissie om
de bus te onderzoeken en het muntwerk na te gaan, werd
door den graaf bij acte van 19 October 1590 daartoe verlof
verleend, waarbij de graaf wel uitdrukkelijk te kennen gaf,
dat willen wij haere L. gedeputeerden, item haere L. munt
meester ende ofcieren daermede laeten gewerden, als die
selue die zaeken sullen willen verdedigen, sonder ons daer
mede te bemoijen, aengemerct
aende voorn. staten het
territorium vergundt ende wij ons niet sollen willen onder

staen vanden zaeke te responderen. De bus werd hierop


den 19 en 20 October 1590 ten overstaan van schout en
schepenen van Culenborg onderzocht. Het daarvan opge
maakte proceSverbaal bevat de verklaring der regering, dat
de gouden en zilveren penningen de een na den ander in
hare tegenwoordigheid openlijk waren gewogen en bevonden
een behoorlijk volkomen gewigt te hebben. Bij dit proces
verbaal is gevoegd eene lijst der` dagen, op welke men

had gemunt met vermelding hoeveel ieder dag. In deze


opgave, even als in die eener latere opneming van de bus,
is alleen aangeteekend, hoeveel stukken ieder dag van het
daarbij opgegeven gewigt goud of zilver, waren geslagen ,
zonder vermelding, welke deze munten waren, zoodat men

38

er niet uit kan zien wat er in dien tijd was gemunt. Maar
dit blijkt er ten duidelijksten uit, dat er zeer vele munten,

in het bijzonder gouden, waren vervaardigd. Intussehen


was de muntmeester weder met het munten voortgegaan,
en waren hem door den graaf de ijzers en stempels, hem
door de Ommelander afgevaardigden ontnomen en den graaf
ter bewaring door dezen overhandigd , wederom terugge
geven 1). Zelfs nog op den 20 October 1590 verzocht hij
aan de staten eene wijziging in de hoegrootheid van het
sleeschat.
Maar de raad van state meende hierbij niet te moeten
blijven rusten. Hij deed KREVENGER. den 18 Jannarij
1591 dagvaarden om zich ten criminele te verantwoor
den, over de, door hem op naam der Ommelanden gesla
gene, munten, als rijksdaalders met de wapenen van Bour
gondie en het opschrift, nummus friszae ad [ Piu'
Zz'ppi Burgzmdz'ae, Hollandsche daalders met de

lander wapenen en het opschrift, moneta mma ordimm


frisiae inter Amas. et . calorie Hollandiae, en, mln'
tu .Domine nobiscum [ , rosenobels op den voet van

Engeland en van de provincien met de wapenen der


melanden en het zoo genoemde opschrift, dubbelde dukaten
van Spanje met het randschrift, nummus dominorum Frisiae
ad regem Hispaniae, en daarna met Ferdinand en Elisabeth.
Bovendien werd hem bij die dagvaardiging ten laste gelegd,
dat hij op naam van den graaf van Culenborg had ver
vaardigd den Hongaarschen ducaat met s graven wapen,
ende een manneken met een hellebaerdt en de opschriften,
Florentius comes de Culemborcl, en caviar,
benevens nog verscheidene duiten en oortjes met hetzelfde
wapen en opschrift. Van alle welcke, aldus luidt de
beschuldiging verder, specien hij CRAIJVANGER zekere
merckelijke quantiteijt aldaer geslaegen heeft, sonder dat hij
daer van commiszie heeft van yemanden noch macht, omme
mundt te moegen slaen, hebbende, mitz welcke hij vervallen
1)

Bijlage nr. 14.

39

is jnde penen van den placcaeten 'op tstuck van die valsche

munte gemaect, zulcx dat t zelue niet en behoirde geleden,


maar anderen ten exemple gestraft te worden. De munt
meester weigerde op deze dagvaarding voor den raad te
verschijnen. Hij gaf te kennen, dat hij onverminderd de
geregtigheid van zijne meesters, de staten der Ommelanden,
die hem den last en de instructie tot het munten hadden
gegeven , alsmede zonder prejuditie van zijn Gen. des
grauen van Culemborchs hoocheijdt, die tot deze munt het
territorium had verleend, niet mogt op de dagvaarding
verschijnen, en dat, bijaldien de scaal iets op zijne bediening
der munt mogt hebben aan te merken, hij aannam daarover
bij den bevoegden regter binnen Culenborg teregt te zullen
staan. Ook deelde hij in eenen brief aan de staten der
Friesche Ommelanden mede, dat de graaf de dagvaarding kwa
lijk had genomen ; dat zij was uitgevaardigd meer op aanstoo
king van kwaadwilligen en vijanden van deze munt, dan
op dan wil van den scaal; dat hij had gemunt buiten
het gebied en alzoo ook zonder de commissie van den raad
van state; dat, zoo de Ommelanden het muntregt niet
mogten hebben , dit hem niet aanging; dat hij zijne zaken
aan eenen advocaat zoude opdragen; dat de graaf op nieuw
hem het munten had verboden, en dat hij zich hiertegen
bij notariele acte had verzet 1). De graaf gaf insgelijks bij
brief van den 22 Februarij 1591, aan den raad van state
te kennen, dat de dagvaarding in zijne jurisdictie niet konde
worden uitgebragt, omdat zij streed met zijn regt, waartoe
hij derhalve geene toestemming koude geven. Je me
confie que ne decernerez rien au desauantage du HENRICK
KRALTUNGER, ne comparant present au regard de la
defence quil ma faillu faire la conseruation de mon droict
et jurisdiction, estant jceluij KRAUUANGER Culembourg,
en ville de justice auecq priuilege de non evocando.
Overigens zoude hij wel het munten vooreerst doen staken.
Intussohen hadden de staten der Ommelanden zich mede
I)

Brief van 19 Februarj 1591 bijlage nr. 13.

40
gewend tot den raad van state, bij brief van 14 Februarij
1591, waarbij zij onder anderen mededeelden, dat de oprigting
en uitoefening der munt te Gorkum was geschied niet zonder
voorweten en toelating van Z. Vorst. genade den Prins,
weer inne oock bij mijn heeren den staten generaal noch
bij den heeren vanden lantraet eenige inhibitie of verhin
dering was geschied. Daarbij was ook de muntmeester niet
gemagtigd geweest om te munten eten vande Umlan
den, meer dat wij alleene vp den last ende commiszie hem
vande gemeenen wtgeweeken ridderscap vnd eijgenerden
gegeven den eedt hem a'genomen hebben. Omstreeks dezen
tijd en waarschijnlijk mede naar aanleiding van deze te
Culemborg gevestigde Ommelander munt, werd er bij de
statengeneraal eene memorie over den aiegenwoerdijgen staet
van de muntslage binnen dese vereenichde prouincien res
pectiuelijk excessen ende abusen daerinne gepleecht ende
middelen vmme deselue te remedieren ingediend door
de generaals van de munte. In dit niet onbelangrijk stuk
van den 15 Februarij 1.591, in hetwelk ook over de uit
oefening van het muntregt in Campen, Noordholland en
elders in de vereenigde Nederlanden werd gehandeld),
verklaarden zij over de munten te Gorkum en Culenborg ,
omdat die zaak zoo ver was gekomen, dat de justitie
zich daarmede had moeten inlaten, niets verder te moeten
zeggen , dan dat, dit stuck roerende niet alleen t interest
vanden lande van Hollant meer oeck generalijck van alle
d anderen prouintien met generalen middelen ende corres
pondentie gerecht moet sijn.
Bij de vermelde en als het ware voorloopige verdediging
bleven evenwel de staten der Ommelanden niet rusten. Zij
leverden den 1 Julij 1591 2) eene uitvoerige memorie bij
den raad van state in, waarbij zij hun muntregt ontwikkel
den, en trachtten aan te toonen, dat zij dat regt boven

allen twijfel bezaten, en wel voornamelijk omdat zij, waarop


het hier naar hun gevoelen hoofdzakelijk aankwam, ofschoon
1)

Bijlage nr. 12.

2)

Bijlage ur. 14.

41
uitgewekenen der Ommelanden , nogtans bevoegd waren
buiten de Ommelanden dat regt uit te oefenen. Eindelijk
wijzen zij op het voorbeeld der staten van Friesland, die
welcke hebbende hoere eijgen munte binnen den stede
Lewerden , nu van desen iaere 1591 euenwall inden Om

melanden binnen de fortressen van Reijde hoere munte vp


eijgener autoriteet vpgericht hebben sunder weten ende con
sent van de rechte ende natuirelicke overheid des lants, enz.
Maar de munt werd evenwel niet voortgezet noch elders
weder opgerigt, niettegenstaande zoowel de staten daartoe
pogingen deden, als ook / reeds in 1590, bij
brief van 4 Julij, hun het voorstel had gedaan om hem,
wanneer de zaak van Groningen tot der staten zijde zoude
keeren, in de Qmmelanden op eigen grondgebied verder
te laten munten.
De in het archief aanwezige stukken toonen niet duidelijk
aan, hoe het ten slotte met den muntmeester is afgeloopen.
De zaak bleef eenige jaren hangen. In eenen brief van

0. AERNSMA aan den syndicus vEnnUTIUs van den 30 Sep


tember 1591 , leest men, dat de muntmeester niet zoozeer
werd ten laste gelegd, dat hij eenen muntslag heeft gevoerd,
maar veeleer dat hij, na het placaat der staten-generaal en
dat van den graaf van Leijcester met de daarbij gevoegde
inierdictie, dauctoriteit van de landen heeft willen
resisteren en vermaent de staten nijet willen erkennen,

dan hem daartegens gestelt ende tegens hun wille met


sijn slach gepoecht te procedieren, welcke de graaf van
Culenborch mede geanimeert heeft op sijn eijgen name te
munten, enz. JOHAN RENGEBS van Hallum, hield den 14
April 1595 een discours in den raad van state over den
aanvang, voortgang en het einde der Ommelander munt
te Culemborg, en over het gedrag van KREIJVENGER als

muntmeester l).

Uit den inhoud dezer rede moet men

opmaken, dat op dit gedrag wel iets viel aan te merken,


en dat hij nog gebruik van zijne commissie tot munten
1)

Bijlage nr. 15.

42
heeft gemaakt, nadat hem en door den graaf van Culenborg,
en door de staten verboden was langer te munten. Terwijl

daarenboven de Ommelanden hem de ijzers en stempels


hadden ontnomen, de ovens der munt hadden doen inslaan
en Ommelander wapenen voor aen KRAEIJVANGERS
logement gestelt hadden doen wegnemen. Eene commissie
uit de staten liet, blijkens het daarvan opgemaakte proces
verbaal van den 10 April 1592 , de muntbus, ten huize
van KREIJVENGEB openen, om te onderzoeken welke munten
en van hoedanig allooi er waren geslagen. Het bleek, dat
er van den 19 October 1590 tot aan den 20 Januarij
1591 was gemunt. Men vond drie en twintig billetten
met gouden en zeven billetten met zilveren penningen,
welcke golde ende siluere penningen die een nae den
anderen in onse tegenwoordicheit opentlijcke gewegen,
ende beuonden zijnde haere behoirlicke volcomen gewichte
te hebben. De rosenoble was van 23 karateu 9 greinen, de
rijksdaalder van 10 penningen 14. greinen en de Ommelander
daelder van 9 penningen. De hierbij gevoegde lijst van het
gevondene in de bus duidt wederom aan, dat er nog al
eenige munten in dat korte tijdbestek waren vervaardigd.
Ofschoon ook uit deze lijst niet is te zien, welke munten
waren geslagen, zoo kan men dit evenwel, vermoedelijk,
opmaken uit eene kleine opgave , zonder dagteekening, welke
zeer waarschijnlijk tot dit onderzoek van de bus behoort te
worden gebragt. In die opgave worden vermeld, 93990
rosenobles, 13739 dubbelde ducaten , 8975 Hollandsche
daalders en 1438 rijksdaalders. Opmerkelijk echter is het,
dat hierbij geene Ommelander daalders worden genoemd, van
welke echter in dien tijd zonder eenigen twijfel waren gemunt.
Want in het van deze opneming gemaakte procesverbaal,
werd vermeld , dat men een proefstuk van de munten, die in
de bus aanwezig waren, had afgehouden, onder welke ook met
name wordt genoemd, wanden Omlandtschen daelder van
negen penningen. De commissie tot munten is echter toen
aan KREIJVENGEB. niet ontnomen , maar hem gelaten op de
door hem afgegevene verklaring van den 31 Maart 1592,

48
dat hij daarvan in het vervolg geen gebruik meer zoude
maken , dat zij alleen hem tot zijne verdediging mogt ver
strekken, en, datt ick nochtans de selve commissie niet
meer sall exerceren , noch voortan vp den naem vanden
Ommelanden sunder nijewe last ende consent, eenichsins
munten, maer mij te houden midler tijt als vntslagen.
Het gerucht, dat hij van t alloije van croonen goude ofte
anders onder den behoerlicken voedt secreetlicken rosenobles
zoude doen munten, was hij genoodzaakt te wederleggen.
In zijne verdediging voor schout en het geregt van Culen
borg verklaarde hij over deze beschuldiging , bij eene
acte van den 24! Februarij 1593, dat hij daaraan niet
schuldig was, en dat, zoo er al zulke penningen mogten
zijn geslagen, zulks buiten zijn weten en zijne toestemming
was geschied, ngelijck hij oick bij ware woorden in plaetse
van eede verclaert daer van geen kennisse ofte wetenschap
in eenigen deelen te hebben. Eindelijk rprotesterende hier

mede wel expresselick dat off deur sulcken onwarachtigen


gerucht ende belastinge onse Gen. heere de graue van
. Culenborch zijne Gen. stadt ende borgeren in eenigen last,

pericule ofte andere ongemack , mochten coemen, dat hij


hem daervan ontschuldicht ende ontlast wil hebben.
In het leven van FLORIS I en , graven van Galen
borg, wordt de zaak van KREIJVENGER , die, zoo als

reeds is gebleken, ook voor den graaf had geslagen, en


in 1589 werkelijk tot zijn muntmeester was aangesteld),

uit de stukken van het Culenborgsche archief kort medege


deeld. De schrijver toont daarbij aan, dat de muntmeester
werd opgeligt en naar s Gravenhage gevoerd, en dat hij na
vele pogingen, zoo van den graaf zelven en zijnen zoon,
als van de gedeputeerden van de Veluwe en van Arnhem,
in 1597 wederom werd ontslagen 2).

l) A. w. x. vom` v. oUDHEUsDEN, Hist. beschrving van Culenborg,


d1. 1 bl. 249.
2) Dr. G. n. J. SCHOTEL, Floris I en II van Pallant, graven van
Culemborg, bl. 119 en /. . 41.

44
Een ander

geschiedschrijver stelt dit

ontslag vreeds

in 1595 en heeft de gevangenneming, vervolging en het


ontslag van KREIJVENGER aldus vermeld: Op dese feeste
(het bruiloftsfeest van PHILIPS vAN HoHENLo met prinses
MARIA VAN ORANJE NAssAU, gevierd den 7 Februarij
1595 , op het slot te Buiren) heeft haer ghevonden de
huijsvrouwe van CRAIJEVANGHER, die muntmees
ter geheweest hadde binnen Culenburgh, ende een sekeren
tijt lange van wegen de heeren Staten generael ghevanghen
gheseten hadde, om dat hij sonder octroij vele rosenobelen
ghemunt hadde, die heeren staten generael hadden hem
sijn proces willen doen maken , om hem te doen straffen

volghende de placcaten: daer teghen hen die van Gelderlandt


hadden geopposeert ende gheprotesteert, dat hij nerghens
justitiabel en was, dan voor den hove ende .Cancelrije
van Gelderlandt, ten aensien dat de Culenburchsche juris
dictie was leen van Gelderlandt; de voorsz. CRAEIJEVANGHER

hadde nu al seer lange tijt ghevanghen gheseten , ende


hadde sijn huijsvrouwe aen sijn Excell. requeste ghepre- '
senteert, ende pardoen voor haren man versocht; daer op
sijn Excell. bij appostille deselve hadde gherenvoijeert aen
de staten generael: doch die gedeputeerde van Gelderlandt
hebben sijn Excell. aenghedient, dat dese sake niet de ge
neraliteijt, maer de hoogheijt des vorstendoms Gelre rakende
was, ende versochten dat sijne Excell. deselve als stadt
houder soude ghelieven voor te staen, dan dewijle de sake
dus bleef staen, ende dat daer inne egheen eijntelijcke
resolutie en werde genomen, so heeft de voorsz. huijs
vrouwe van CRAEIJEVANGHER, haer deur raedt van haer
vrienden alhier laten vinden, ende heeft alhier een voetval
ghedaen, biddende den Bruijdegom ende de Bruijdt, ende
alle de heeren hier tegenwoordich, voor haer aen de heeren
Staten generael te Willen intercederen, dat haren man van
sijn gevanckenisse ontslaghen mocht werden, men heeft haer
toegeseijt, datmen ter ghelegender tijdt sulcks doen soude.
De grave van Hohenlo heeft daer na den l Martij aen
den heer JOHAN VAN oLDENBAnNEvELT geschreven, hoe dat

45
de jonge grave van Culenborgh hem de sake van
VANGHER wederom op nieus hadde gerecommandeert, ende
schrijft dat alhoewel dese sake van groote consideratie ende
verresiende is, daeromme hij hem daer inne niet gaerne
moeijen en soude: nochtans ten aensiene dat de voorsz.
muntmeester nu so langhe tijdt gehevanghen gheseten had
de, ende mits het ernstigh ende continuele aenhouden van
sijne bedroefde huijsvrouwe ende kinderen, en konde hij
niet onderlaten , hem hertelijck te bidden de voorsz. sake,
voor so vele moghelijck was, te willen houden voor gere
commandeert, ende so verre `de heeren staten generael sou
den mogen beweecht worden , omme ten regarde van den
voornoemden ghevanghen, eenighe gunstighe resolutie te
nemen, dat sulcks mocht geschieden deur de intercessie
ende voorbidden dat op sijne hoogh-tijdt aen den selven
heeren desen aengaende was ghedaen , waer aen hem een

aengenaem wel ghevallen gheschieden soude. Dit schrijven


was ghedateert op t huijs te Bueren, den 1 Maart 1595,
ende is deselve muntmeester daerna ten dien regarde ont
slagheu ende ghepardonneert ; daer mede oock die van Gel
derlant contentement ghenomen hebben ).
De munt der Ommelanden evenwel nam hiermede een
einde. Later, in de zeventiende eeuw, hebben de Ommelanden

in Vereeniging met de stad wel weder munten doen slaan,


van welke vele in omloop waren en tot de laatste herziening
onzer munt gangbaar zijn gebleven; maar van de munten
door de Ommelanden geslagen in het tijdperk, waarover het
hier medegedeelde uit het archief, naar wij vertrouwen, eenig
licht heeft aangebragt, treft men tegenwoordig zeer zelden
enkele zilveren , doch, zoo ver mij bekend is, geene gouden
aan. Van waar dit? Er zijn toch vele gemunt. Zonde

het derhalve waarheid zijn, wat men wel eens heeft be


weerd , dat de stedelijke regering , die zich dadelijk
in den aanvang tegen de uitoefening van het muntregt
1)

r. , Vervolg der Ned. oorlogen boek 32, fol. 8 verso.

46
door de Ommelanden had verzet, die munten zoo veel

mogelijk heeft doen vernietigen? In het muntkabnet bij


het archief is, gelijk reeds is vermeld, slechts ne Om
melander munt, eene plu/c.
Wij nemen de vrijheid ten slotte dezer bijdrage tot de
kennis van eene onzer vroegere munten en muntregten ,
allen die prijs stellen op het bewaren van deze overblijf
selen uit den vroegeren tijd, uit te noodigen de hun voor
komende Ommelander, zoowel de oude Fivelgor als de
latere, in het laatst der zestiende eeuw, door de gezamen
lijke Ommelanden vervaardigde munten aan bovenbedoeld
kabinet, waar zij eigenlijk en in de eerste plaats moeten

worden gezocht, af te staan.

BIJLAGEN.

Bijlage Nr. 1 .
4 Augustus 1578.
Wij Georg van Lalaing Graue tho Rennenberch frei vnnd
Bannerhere tho Ville here tho Villeroe merechies etc. Stadthalter
vnnd capitein gmail ouer Friesslandt, Ouerissell, Groningen
den leanden Drenthe vnnd Lingenn etc. Doen kundt vnnd
tho weten jedermennichlich die desen sollen seen ofte hoerenn
lesen, woe dat vnsz die gedeputierden van die staten der
leanden, vnderdanichlich verthoent vnnd geremonstreert heb
ben , die groete inconuenienten vnnd ongeregeltheiden, alsz

in die leanden dagelixs geboeren , ouermits dat de


aldaer niet geljckformich alsz in alle andere prouincien der
Nederlanden (gelijck nhae der jngegangener Vnie behoerde)
ganckbaer wasz , vnnd dat dardurch alle coepenschaf van
jhre prouincie diuertiert , vnnd in andere naburlanden gede
riueert worde, alles tho groeten schade vnnd jnteresse der
jnwoendern der leanden. Versochten daromme(nhademma1e
de hoeftmannen vmb solxs tho doen, tho noch thoe versni
mich vnd vnwillich gewest niet tegenstaende wij vorlanges
die placcaeten darup gemaeekt hoerluiden tho gestelt vnd

sunder vertoch tho publiceren beuolen hadden) Dat wij in statt


Con. Mat. daruan vthschriuinge vnnd behorlich beuel Wolden
doen, darmit de vorsz. Jnconuenienten vermidet vnnd reme
dieret muchten wordenn. Alsz wij derhaluen hoer versoeck in
recht vnd reden gefundert beuonden, hebben wij hoer sulckz
nitt konnen weigeren ofte afslaen. Ordonneren vnnd beuelen
derhaluen in statt Con. Mat. wall expreszlich mits desen,

4S
allen jngesetenen der leanden, dat sie van nu voerthan,
allerlei specien van munte vthgeuen, vnde entfangenen , vp
sodane valuatie als durch die generale staeten descr Neder
landen bewilligt isz, vnnde gelijek desolue in de andere ge
unieerdcn prouincien ganck hebbenn, vnnd hijrinne geen ge
breck laeten geschien, bij soe leeif hoer Con. Mat. vngenade,

vnnd wijdere streifen thouermiden staen, die wij nhae gele


genheit vander saeken deshaluen jegens de eontrauenierende
gedencken intt werck tho stellen. Desz tho orkunde hebben
wij vnsze handt hirunder getekent,

vnnde vnse cassett be

neden vpt spatium doen drucken. Datum jm veltleger vor


Deuentur den 4 Augusti 1578.
(get.)

Georg van Lalaing.

Nr. 2.

Ordonnantie ende Jnstructic voer den Ersamen


Henrich van Velthuijsen, mnntmester der Fries
scher Ommelanden weer hij hem sall regu

lieren om te munten eenen silueren nien penninck


van 30 stuuers.

12 April. 1580.
Jn den ersten sall die voersz. muntmester doen wercken
ende munten eenen deler van 30 stuuers houdende inden
alloij 8 deelen ns siluers ende negen stucken een halff een
achtstedeell ende sesthiendedeell van eenen penninck stiff inde
troijsche merck sonder mer, dergestalt dat desen daler een
st. br. beter sali wesen in sijn valeur als die bommelsche

bergsche heelsche vnde gelicke dalers in desen jaren van 79


vnde 80 geslagen op 30 stuucrs br.
Item sell dic voersz. meister maecken vuijtt een marck
fijn siluers vierthien stucken vnde vijfthien st.
Ter remedie van 1*/2 grcinen jns siluers indcn alloij, ende
van eenen Engelschen inde snede van elck marck wercx.
Welcke penninck die voersz. mester gehouden sall wesen
te doen maecken schoen rondt vnde van gelicken gewichte,
weer van niet en soude moegen wesen mer als drie lichten
ende drie swaren vp elcke marck wercx, te weeten die drie

49

lichte vnde die drie sware , elcks een troijke lichter off swarer
dan die gerechte gewichte.
Gerekent dese penningen op dertich st. br. sall op elcken
marck tins ouerschieten voerder staten der Vriesscher Omme
landen ende den muntemeister een ende twintich st. br. weer
van der muntmeister den gemelten staten sall geuen tot
Seignorage of sleijschat derthien st. br. vrij schadeloos gelt
vnde sall der munternester van die reste alle kosten dragen ,

weluerstaende dat die voersz. staten des landts sullen betalen


den weerdein assaijeur vnde jsersnider.
Van gelicken sall die mester maecken een haluen daler
ende oertdalers in gewichte vnde alloij aduenant den
heelen daler voersz.
Aldus gedaen bij vns vndergesc. als van wegen den staten
des landts daer thoe gecommitteert binnen Wijnsum den
aprilia a0 xvclxxx.

Nr. 3.

Instructie voer Henrick Velthuijsen der Friesscher


Omlanden muntmester, waer hij sich sall
hebben te regulieren, int munten van gouden
ende silueren penningen.
1580.

Den muntmester sall moegen maecken ofte doen slaen eenen


Nederlantschen rosenobell in gewichte ende alloij, alsoe hij die
inden dam geslagen helft ende tegenwoerdelick tot Wtrecht,
Nijmegen ende Campen geslagen worden.
Noch sall den voersz. muntmester moegen maecken eenen
Hongaerschen ofi'te rijcx dueat in gewichte ende alloij , alsoe
die tot Dordrecht, Campen ende elders geslagen worden.
Wat voerts voer goudt inde prouintien van Gelderlandt,
Hollandt, Wanderen, Zeelandt., Wtrecht ende Ouerijssell ge
slagen wort, sall hij muntmester voersz. op dieselfde gewichte
ende alloij oeck moegen doen macken.
Den voersz. muntmester sall oeck moegen maecken eenen
rijcxdaler op die ordonnantie des Rijex, stellende op die eene
zijde des Rijcx adeler met die vmbsehrift Rudolph' II J. ordine
P. F. decreto.
Noch sall den muntmester voersz. moegen maecken een
daler van 30 st. in bester form soe hij beuinden sall, wesende
4

50
aehteruolgende dese laeste ordonnantie van Gelderlandt soc
goet in gcwiohte ende alloij voer 30 stuuers als den gelder
schen daler voer 2 guldens.
Wat vnerts voer gouden ofte silueren penningen bij dese
geunieerde prouintien geslagen worden , sall hij oeck moegen
doen maecken, midts vns daer van als oeck van die voerge~
speeiiceerde geuenden vnsen behoerlicken sleeschat, volgende
vnsen verdrach dien angacnde metten vocrsz. muntmester
gemaect, off als wij hier naemaels noch met hem hijr op
sullen moegen maecken.

Nr. 4.

Junij 1589.
Wij Junckeren hoetflingcn ende ejgenartfden vande vrie
schen ommelanden itzzundt in oest ende Westfrieslant resi
derende, als mede representerende de staten der seluer Vm
melanden, doen kundt voer ydermenniehlijck, alsoe wij vm
sckere merklijkc ende nootsakelijke rcedenen tot nutticheit
vnses vaderlants ende tot eonseruatie van derscluer gerech
ticheiden goet geullnden hebben, die leandische munte voer
een tijt lanck weder vp te richten ende in train te brengen.
ffat wij hebben gelast ende geeommitteert, gelijck wij oeck
noch committeren in kraii'te van desen den Edlen Erentfesten
ende hoechgel. Johan Tiacrda van Starkenborch, hoeftlingh to
garshuisen ende Hieronijmum Verrutium der rechten Doctorem
ende der ommelanden Syndioum vmme van vnsent weegen
metten Erb. Henrich Kraijvenger (van deswelcken bequaem
heden getrouwieheit ende experientie wij seer goeden rapport
ende getuiehnisse hebben) van de vpriebtinge vnser munten
te communiceren, oeck bij aduijs van den seluen Kraijvcnger
in eenijge bequaeme plaetze stecde descr vereenichde
nintien het territorium voer desclue munte te versoecken
ende met de ouerichciten ende regierdcrs der seluen steede
dien angaende in aller redelicheit so sieluijden best sullen
konnen, te verdragen, mitsgaders den vorsz. Kraijvenger sijn
commission ende Jnstruetion te ouerantwoerden, den eedt van

getrouwe bedieninge hem af te nemen, ende voerts wat tot


de vprichtinge ende beforderinge des muntwerks nodieh is,

tot meesten nutz vnses vaderlants eijntlijck aff te handelen nac

51

breder vermeldent der Jnstruction hoer E. hijr vp 'behandiget.


Belouende

vast,

bundich ende van weerden te holden al

tgene bijden vorsz. vnsen gecommitteerden achterfolgende deses


gedaen ende gehandelt sal worden ende hoer E. daer van
kosteloos ends. scadeloes te holden. Des toerkunde hebben
wij gebeeden den Edelfesten vnde Erb. Hendrick Clantt ende
Bocko Auwema vm van vnser aller weegen desen bij gebreeke
van vnses lants zegel met hoeren angeboernen zegelen te
befestigen ende te vnderscrijuen. Actum den VIII Junij a
1589.
(get.) Hendrick Olant. / .

Nr. 5.

13 Junij 1589.
Wy Floris Graue van Cuijlenborch, vrijheere van Pal
lant, Wittem etc. Doen condt ende bekennen mits desen
Alsoe die vuijtgewekenen staten vande vriessche Omlanden
tusschen die Eemsz ende Lauwers ons duer haere L. gecom
mitteerdcn hebben doen aenlangen ende versoecken, om die
selue haere L. jn onse stadt Cuijlenboreh te bewilligen ende
vergonnen het territorium vande Omlantsche munte, diewelcke
haere L. van meijnonge waeren, weder jn train te brengen,
om merckelicke wichtige redenen, dieselue haere L. bewe
gende, dat wij uae rijpe deliberatie mit onsen raetsvrunden
ende den magistraet onser stadt voirscr. den voirn. Omlan
dischen staten ende ridderschap sulcx hiermede goetwillich
ende vruntlick toelaten, om jn onser stadt Cuijlenboreh aller

handt xnunte

van goude ende siluere pennongen, als jn

Hollant ende andere vereenichde Prouincen werden geslagen,

oft noch geslagen moegen werden, te doen maeken, behel


telick dat deselue emmers niet erger werde beuonden, Oick
volgens der muntmeesters jnstructie, hem doer die voorn.
staten te geuen, ende bij ons te approberen, Tot welcken
eijnde van weegen der voirn. staten tween alleens luijdende
gestelt, onderscreuen ende verzegelt sollen werden , om onse

approbatie alsvoeren, bij te voegen , ende die eene jnstructie


jn onsen handen te verblijden, sonder Vanden seluen voet te
wijcken. Belouende den muntmeester Hendrick Kraijvanger
jn onse bescherminge te houdenY als anderen onsen borgeren,
4E#

52

jnwoondercn ende ondersaten, Mit den beschcijde, dat wij


voer die toelatinghe des territorii voorsc. sullen genieten,
eenen gerechten vierdepaert vande sleeschat ende projten,
daer voorden voorsc. staten Vanden omlanden sullen
comen, oick dat der muntmeester voorser. eenighe punten
ende artikelen sal hebben nac te komen, die hem desen dach

scriftelick verhantreijct sullen werden, Tot oireondt hebben


wij desen onderteijckent, ende bezegelt Ende want die ge
committeerden

der voorscr.

staten

der omlanden ,

vuijten

naem ende van weegen derseluer, allet gheene voorser. heb


ben geaccepteert, bewilliget ende aengenomen , soe hebben
zij haere naemen ende pitzieren mede hier onder gestelt.
Actum tot Cuijlenbcrch den derthienden Junij xv negen ende
tachtentieh. Stilo veteri.
(get.)

Noria graue van Ouijlenorg ').


Johan T. van Starkenorch.

H. J. Verruius.

Nr. 6.

ordonnantie ende Instructie van wegen den Staten


der Vrieseher ommelanden tusschen de Eems
ende Lauwers gemaeckt voer den Muntmeister
vande seluen staten Hendrich Kraijvenger waer
nae hij hem sel reguleren int munten van golden
vnde silueren penningen.
8 en 17 Junij 1589`
Jnden eersten sal de vorss. muntemeister moegen munten
oli` doen munten eenen Nederlantscen Rosennobell van lijnen
golde , holdende inden alloij 23 karaet 10 gr. ende van 32
stucken in de troijsche marck, sunder meer. weten ge
lijck die bijden staten van Vtrecht worden geslagen ende
hijrvoermaels te Appingedamme van wegen den vorss. omme

1) De handteekening van den graaf van Culenborg onder deze acte


van vergunning verschilt eenigzins van die geplaatst bij zijne afbeel
ding in het werk van Dr. G. D. J. SCHOTEL, Floris I en II van !
grauen van Culemborg.

53

landen oeck is geslagen. Item dubbelden ende haluen uae


aduenant.
Noch sal de vorss. muntmeister moegen wereken ende
munten eenen dubbelden Hispanisehen Ducaet met 2 hoeffden
van jnen golde in conformiteet ende van gelijcken alloij
ende gewichte als die bij den van Zeelant ende Ouerijssel ge
slagen is ende noch bij eenijgen van desen Nederlantscen
vereenichden prouintien geslagen mach worden. Item 110 ge
deelten van de dubbelden na aduenant.
Hijr beneuens sal de vorss. muntmeister moegen munten
eenen Vngarscen off rijcxducaet, achterfolgende die ordon
nantie des rijox, ende also die tegenwoerdich bij den staten
van Hollant, Ouerijssel ende anderen prouintien geslaegen is
oft noch geslagen mach worden.
Ende voerts wat voer golden penningen kleijn olf groet
bij eenijgen van desen vereenichden prouintien 0111 steeden
van dien geslagen ende in desen landen geadmitteert ende
ganckbar sijn, sal de gemelte muntmeister achterfolgende den
seluen voet ende vp gelijcken gewichte ende alloij oeck moe
gen werken. Welcke golden penningen gedachter muntlneister
geholden sal weesen te doen maeken schoon rundt ende van
gelijcken gewichte, waervan niet en sullen moegen wesen
meer dan tWe lichten ende 2 swaren vp elek marck wereks,

te weeten de twe lichte ende de 2 swaren elck een aescken


lichter ofi" swaerder dan de rechte gewichte, sunder meer.

Ende sal de muntmeister den leandischen staten vorss.


geuen offt betalen voer hoeren sleeschat ende seignorage gelt
van elek marck fijns 18 st. Welferstaende so veer andere
prouincien beuunden worden meer to genieten, dat de munt
meister sick int betalen vande sleescatt oeck daerna sal re
guleren.
Item de vorss. muntmeister sal moegen wereken ende muu
ten eenen Rijcxdaler aohterfolgende de ordonnance des rijcx,
ende alsoe die bij die van Hollant ende andere gevnieerde
prouinoien geslagen sijn ende noch iegenwoerdelijck geslagen
worden.
Noch sal die gemelte muntmeister moegen munten eenen
daler in conformiteet vanden Hollantschen daler van 38 st.
binnen Dordrecht geslagen ende van gelijeken alloij ende
gewichte, soe als hijr voermaels bij den staten van Hollant

geslagen sijn ende nu weder bij den seluijgen sampt die van
Frieslant, Ouerijssel 010. geslagen worden, holdende inden
alloij negen deelen jns siluers, `Item haluen en oerten na
aduenant, vp welken daler de muntmeister sal mogen slaeu

54

Ommelantsce wapenen vp de eene sijde ende vp de an


dere zijde een efiigiem van eenen olden friesz holdende een
swaert in sijncr eener bant.
Ende sal gemeltc muntmcister den vorss. staten der omme
landen betalen voer den vorss. silueren penningen offt dalers
toe sleeseat ; scignorage gelt vp elck marek tijns vier st.
Met den besceidc, so veer bij den anderen prouincicn gclijcke
munten slaende beuunden wort meer profijten getoogen te
worden dat de muntmeistcr den leantschen staten insgelijcx
sal laeten genieten.
_
Sal oeck voerts gemelter muntmeister moegen wercken ende
munten alle andere silueren penningen in desen geunieerden
landen toegelaten ende ganckbar sijnde ende bij desen prouincien
geslagen vp gelijcken voet alloij ende gewichte; welferstaende
so veer hij eenijge spetie van munte hijr bonen niet spatia
lijcken vermeldet wesende , hijrnaemaels solde willen werken,
dat hij daerait` eerst ende voer all den vorss. staten oli' hoe
ren sijndicum sal aduertcren, ende derseluer aduijs ende ex
presse eonsent dacrvp eerst verwachten.
Welcke vorss. golden ende sulueren penningen respecti
uelijck sullen inden vmscrift hebben den neem vande staten
der ommelanden vp dc eene zijde ende vp dander zijde al
suleke woerden als selue staten sullen goet vinden ende
den muntmeister beuelen, met de ai'fteekeninge Vanden om
melantscen wapenen.
Ende sal de muntmeister geholden wesen den comptoir
vande vorss. munte gefourneert te houden dat de coopluijdcn
daeran geen gebreck noch verachteringc van betalinge en heb
ben , noch oeck de munters ende werckgesellen oersaeck vm

leedich te gaen.
Die muntmester sal oeck den Weerdeijn ende ysersnijder
haer behoerlijke gage daervp men met hoerluijden sal ver
dragen wesen , betalen, twelcke hem in de eropeniuge vande
busse tot alcortinge van de sleeseat gepasseert sal worden;
welek openingc van de busse so dick ende mennich mael sal
geschieden alst den vorss. staten sal gelieuen ende goet
duncken.
`
Dijtt alles woe vorss. is bij prouisie ende tot belienen van de
vorss. Staten der ommelanden , tot versekertheit vande welc

ken voer de getrouwe vnderholdinge van allen ende enijgelijck


der vorss. puneten ende artikelen, de vorss. muntmester sal
geholden wesen den behoerlijken eedt te doen in handen van
de Gecommitteerden derseluer leanden des behoeren
sal.

55

Aldus gedaen bijden Gedeputeerden der vorss. leandschen


staten vnder de verpitzeringe ende vnderteijkeninge van de
Edl. en Erentfesten Jensema ende Bocko Auwema,
daer to expresselijck gebeeden ende versocht vpden vIlI Junij
ao 1589.
(get.)

Ramp# Jemema.

Bocko duwema.

Die muntmester vorss. helft den behoerlijken eedt gedaen

vpden vaI Junij in handen van sekeren Gecommitteerden der


vorss. Ommelanden gelijck sulcx breeder is geteekent vp de
`Instructie hem behandijget, luidende van woerde tot woerde
als voergescreuen is.

Nr. 7.
27 Junij 1589.
Henrick Kraeijvanger bestalter muntmeister van wegen den
Staten der Vrieschcr Ommelanden verklare ende beloue mitz
desen bij esre ende trouwe, dat ick mij eerlijck gctrouwelijck
ende in aller vpreohtheid sal dragen ende quyten inde bedie
ninge vande munte der vorss. meelanden, ende dat ick
sodanijge `Instruction als mij van wegen der seluer staten
voergeholden ende gegeuen is, daervp ick~ oeck vp huijden
mijnen eedt hebbe gedaen in handen van de Edelen vnd
Erentfes.
Tiaerda van Starckenborch
endestaten
Dr. Hieronymo
Verrutio Johan
als gecommitteerden
vande vorss.
in allen
heeren artikelen ende puncten vnuerbreekelijck sunder fraude
sal nagaen ende aohterfolgen. Dat ick voerts den vorgemelten
staten len sleeschatt ende profijten haer E. achterfolgende vnsen
verdrach competerende, getrouwelijck, des versucht sijnde sal
vpleggen ende betalen, iuI handen van den geenen die van
weegen gemelter staten tot de eropeninge vande busse ende
liquidatie vande rekeninge elckcn reijse sal worden gecommit
teert ende an niemant anders , sunder in de verrekeninge
ende betalinge vanden seluen sleeschat mij tot eenijgen tijden
weijgerlijck te maeken off oeck den vorss. staten daerin int
aller weinichste te verkorten ende defrauderen directelijck noch
indirectelijk vnder wat pretext, schijn , couleur oft oersaeke

het oeck solde moegen weescn. Belooue insgelijcks ende neme


aen wt den seluen sleeschat te betaelen der vorss. Staten con
tingent offt quota vande huishuijre (welcke quota voerhants

56

niet hoeger sal bedragen als hundert Kar. gl.) mitsgaders de


gagen off salarien vande Weerdijn ende ysersnijder (waer van
quota voer den gemelten staten sal belopen siaers ander
half hundert K. gl. tsamen, behaluen noch voer elcken nijen

penninek te snijden derseluer staten quota vande vijf dal. den


ysersnijder vnthieten) sander dat de vorss. staten of eemants
wt hun off van haeren weegen daeromme angesproeken ge
maent of gemolestcert sal worden tot eenijgen tijden. Hijr
voer ende voer alle tgene vorss. is verbindende mijne persoen
ende alle mijne goederen roerlijek ende vriroerlijck, present
ende tokomende waer oeck gelegen sijn ende de selue de
reale executie van allen rechten submitterende met renuntiatie
ende vertiijnge van allen beneiitien ende priuilegien de mij
hijrentegens eenichsins souden mogen dienen.
Jn oerkund
der waerheid hebbe ick desen met eijgener handt ende naeme
vndergescreuen ende met mijn gewoentlijcke pitscbalt befestiget.
actum den XXVII Junj ao XVC IXXXIX stilo nono.
(get).

. .

Nr. 8.

Pointe en articulen van den cansseler Leoninus den


28 Septemb. vertoont aen mijn Heer de Graue
van Culenborch. Dairbij secr ernstelijeke versoec
kende als dat zijn Gen. de omlantsce munte
soude willen doen sessieren.

2 8 September 1 5 8 9.
Dat die van ommelanden geen recht van munten noch re

gala hebben anders dan met de stadt van Groninge.


Ende al hadden sijt schoon dat hetzelnc den Edelen alleen
niet toe en comt macr de ander mede litmaten staetswijse.
Dat dieseluc lidtmaten niet meer staetswijs bij den anderen
zijnt noch vergaderen connen.
In alle gevalle treeht vander munte bij hun niet en behoort
geoe'ent te werden buijten haer proventie.
Hebben zij gemunt zedert zij nochtans ut haer lant geweest

zijnde dat is geschiet bij toelatinge doe sij noch soo starck
waren dat se voor Staeten erkent mochte worden.
Meer nu tmeste deel der vornaemste van dien eensdeels
verstorven eens deels affgevallen zijn gelijck de generaliteijt
van vereenigde preventie hen daerom niet meer gequaliciert
bevonden heeft om staten te zijn soo heeft zij cock die toe
latinge van munte niet langer begeert te continueren.
Gelijck oock de van Brabant hoe wel noch eenige steden
hebben zulckes nochtans niet vergunt en wort om dat zij de
ouer gebleuen hare medelitmaten zonder welcke zij geen staten
wesen connen verloren hebben.
Deze reden mijn heer den Graue van Culemborch voorge
houden neffens die belofte omtrent een jaer geleden den ge
commitierde van rade van staten scrifteljcke gedaen, den van
Omlanden ende marckelijcke den hoeifmester van mijn heer
Graei` Wilhem van Nassouwen te verwittegen op dat sij den
voorss. heere Graeff van Culemborch sulcke contentement doen
dat hij niet bemoeijt en worde het vergunnen terregatorium
door gebreck van-redenen op te seggen.
Dat die van Omlanden doer den vorss. heer Gfraell` Wilhem
van Nassouwen andersins oock mits den van rade van staten
doen genochsam presentation van onpartijdege haers rechts
verdedege voor comme die mollestatie die men schint den
heere Graue van Culenborch te willen aen doen.

Nr. 9.
Copia.
14 December 1589.
Die Raeden van state der vereenichde Nederlanden ).
Eersame lieue besondere. Wij hebben ontfangen zekere
Resolutie, bij den heeren staten generael deser vereenichde
prouincien genomen opt stuck vander munte, van welcke
resolutie de directie aen ons wordt geaddresseert, Ende soe
wij bevijnden deselue onder anderen te slaen opden munt
l)

Deze brief is ook gedeeltelijk gedrukt in het werk van Dr. G. D. J.

, over Flori.: I en II van. , bl. 118.

58

wercken gepleecht binnen de "tadt Cuijlenborch, hebben raedt


saem gevonden jnt excuteren van desen onsen last v luijden
voor oogen te stellen, de gelegentheijdt Vanden saecken die
bij v luijden off gedoocht off geconsenteerdt wordt, duer

quade jnduetie ende persuasie off bij den particulier munt


meesters ende haercn gevolge stouteliek aangericht wordt onder
v luijder naeme, die derseluer sake gheen vuijterlicke kennisse
ofte wetenschap en hebben, wij achten v luijden kennelick te
zijn vrembde
dat te gebruijcken
den Prineen
name, wapenen,
endeteeken
jnseriptie
van
heeren 'clade
sonder eenich
van
diierentie, een specie van valscheijdt es, alwaert oie alsoe
dat de behoirlicke duecht jn gewiehte ende alloije betracht
ware , veel meer deselue verargerende ende jn suleken ma

nieren verargerende, dat soc meenich verscheijden werck van


eender specie, meenich verscheijden alloije heeft sonder
eenigen vasten regule ende voedt gansselick 111
appetijte vanden gheenen die deselne distribueren ende
venten. Wij houden v dit voor jn regard van andere princen
ende heeren wiens stempelen zijnde als hueren eijgen zegele
jn descr maten wordt misbrnijckt ende jnsonderheijt vande
coninginne van Engelandt ende desselffs voorouderen js een
jnjuric geensins om te verantwoirden oft te excuseren. V luij
den js genoueh kennelick dat bij de voorsc. verargeringe der
penningen die gemeijnte descr landen gestadelick beschadicht
ende den state Vanden lande gezwact wordt, nac proportie
der voorscr. verargeringen. Ende genomen soedanige pennin
gen all niet en mochten worden gemunt omme binnen dese
landen besteedt tc zijn soc wij nochtans verstaen geschiet te
wesen, maer omme buijtens landts bijden vrembde natien ver
handelt te worden soc is tseluc nochtans directelick contrarie
het algemeijne recht vande natien ende volckeren ende onder
linghen plicht tusschen den seluen zijnde onuerdraechelick jn
een landt van justitie ende bonen maten periculoes jn een
landt dwelck bijde gestadige conuersatie ende traffijcquc mitten
vrembden natien geheelick js verstaende ende zijn welvaren
treckende. Ter andere zijde is ons oic gencich kennelick dat
voor recompense Vanden voorscr. schade ende schande een
zeer cleijn projt ende gewin aendc perticuliere heeren (hare
naemen tot desen lenende ende vanden steden haere plaatsen
oft territorie gunnende) gecocmcn es, welcke proufjten jnt
geheel oft ten naesten bij blijuen bijden particuliere munt
mesters ende haeren gevolge, die jn desen zijn handelende
op coste vanden name, fame ende reputatie vanden steden
ende heeren voorscr. zijnde geheel zeker dat jnfamie van

59

desen gelijck wordt gegeuen de magistraten vande plaetsen


daer sulcx gedoocht wordt, ende de particuliere heeren die
haere naemen daer toe leenen. Ende dat die gemeijnte descr
landen dagelicx jn schade vallende roept ende wederroept
niet tegen die muntmesters die zij niet en kennen, maer tegen
die magistraten voorscr. ende tegen de regieronge vanden
lande sellfs , dese zijn oirsaecken ende redenen beweecht heb
bende den voorscr. heeren Statengenerael jegens sulcke enor
miteijten te voorsien bijde resolutie voeren geroert. Tot
directie ende vorderinge van welcken wij v ontbieden bij desen
wel ernstelicken ende expresselicken aeustondt receptie
van desen datelick te casseren ende ail te stellen alle mun
tinge ende mundtshandelingen mitten gevolge van dien soe
tot desen dage binnen de stadt Culemborch gepleecht js
geweest, onder wat name,

titule ende coleur, bij wat au

thoriteijdt, consent oft beueel ende bij wie ende jn wat ma


nieren tselue geschiedt mach zijn, sonder te gedoogen dat
voortsaen dergelijcke meer geschiede ende hoe wel wij vaste
lick vertrouwen dat ghijluijden jn desen sult gheerne ende
gewillich obedieren ende selfs de handt houden tot den
saecke daer aen die eere ende reputatie der voorscr. stede,
mitsgaders de gemeijne eeuioheijt ende welvareu Vanden lande,
soe grootelicx gelogen is, soe en hebben wij nochtans niet
willen nalaeten deselue bij desen wel ernstelick te verclaeren
dat jn cas van ongehoersaemheijt ende contrauentie wij niet
en sullen laten jegens deselue te voorsieu, bij soodanige mid
delen als bevonden sullen worden ten dienste Vanden lande
te bebooren Omme op allen desen onsen ernstigen meijnonge
ende rechtueerdige oirsaecken derseluer te verstaen, sullen
wij te vreden zijn v luijden fallen tijden te ontfangen jn
communicatie, ende den seluen te genen soedaenich bericht
van zaecken daer mede ghij luijden suit hebben oirsaecke
van goet genoegen, Weleker antwoirde wij opt spoedeliexte
ende bij desen seluen bode sullen verwachten. Hier mede
Eersame lieue besondere, v luijden den Almogenden beuelende

ju s Grauenhage den XIIII Decembris 1589. Heram doniam.


Onderstondt
Ter ordonnantie venden Rade van state,

Onderteijckent

Chr. Huijgens.

Dopscrift was dese:


Den eersamen onsen zeer lieuen besonderen Borgerm. Sche
penen ende Raedt der stede van Cuijlenborch.

60

Nr.

10.

Copia.
16 December 1589.

Edele Erentfeste hoochgeleerde wijse ende zeer Voersienige


heeren, Alsoe wij ondergescreuen als bijden heeren staten
vande Vriessehen omlanden tot muntmcester gecommittcerdt
ende bijden waelgeboren mijnen Gen. heeren Graue tho Cuij
lenborch (die den seluen heeren staten daer toe het territorium
binnen der seluer zijner Gen. stadt Culemborch verleendt heeft)
toegelaeten, bijden magistracdt derseluer stadt verthoendt js,
die missiue Van uwe E. aen hunluijden gescreuen, van den
14 deses stilo nouo, Ende ick mij daer jnne bcvijnde groot
licken gejniurieert ende aen mijn eer, guede naeme ende
fame, niet weijnich geledeert, gelijck olf jck tselue mundt
werck bij mij jnt particulier stoutlicken aengericht, oic der
vrembden heeren ende Princen naeme, ende wapenen, oic

heure stempelen niet anders dan huere eijgen zegelen wesendc


sonder eenich teijcken van diiferentic gebruijckende, daer jnne
specie van valscheijdt soude gecommitteerdt, Ende daer en
bonen oic noch tgewicht ende alloije van sce meenich ver
scheijden werck, als oic van eender specie gemaect werdt,
verargercn soude, naeden wille ende appetijte Vanden gheenen
die de selue distribueren, venten oft munten laeten. Waer
duer die gemeente van desen gcvnieerden Nederlanden dage
licx beschadicht werdende, roepen ende wederroepen souden,

niet ouer die muntmcesters jnt particulier, die zij (als V E.


scrijuens vermeldt) niet en kennen, waer tegens die magis
traten cnde regieronge Vanden lande die sulcke enormiteijten
(als tselue daer genoempt werdt) tolereren ende toelaeten etc.
Waer om uwe . Voorn. magistraedt requireren ende
vermaencn sulcke muntingc ende mundthandelinge als hier
tot Cuijlenborch gepleecht werdt onder wat nacme titule co
leur ende bij wat authoriteijdt tselue geschiedt mocht zijn
terstondt ende daedtlijck aff te stellen ende te casseren etc.,

allet wijderen jnhouden van tselue scrijuen, twelck jck


niet en twijffele orf jmmers groodtlicken Vermoede, bij mijnen

61
wederweerdigen ende quaedtgunstigen, meer, om huer selffs
prouffijt, ende om mij mit sulcken calumpnien verdachtich te
maecken, uwe E. sal aengediendt sijn , dan dat zij daer
mede eenich gemeen welvareu scuden meijnen oft' gedencken
te bevorderen, ende diewiel sulcken scrijueu mijne persoen
jn efect meer is toucherende als yemandt anders, jae oic
meer als den magistraedt van Culemborch seluen, soe en
hebbe jck niet sollen noch oie willen onderlaeten mij der
voer verhaelde tonrecht geimputeerde stllcken tegens uwe E.
ju aller onderdaenicheijdt te verdaedingen.
Ende voer eerst soe veel aengaedt tgheene jnder voorscre
uen missiue verhaelt werdt, dat jck tmundtwerck voergeroerdt
alhier jnt particulier ende soe veel als vuijt mijn selfs autho
riteijdt stoutlicken soude aengericht hebben etc. en sal sich
sulcx mit waerheijt nimmermeer alsoe bevijnden soe het open
baer js ende jck tzijner tijt oic genoichsaem (ist noodt) sal
bethoenen, dat die heeren staten Vanden Vrieschen Omlanden

nae dat zij vanden welgeboren heeren Floris Graue tho Cuij
lenborch etc. , t consent vercregen hadden,

om huerluijden

mundtgerechticheijdt alhier binnen sijner Gen. stadt Cuijlenborch


te moegen exerceren, mij daer toe last commissie ende jn
structie hebben gegeuen waer jnne jck mij verhoope alsoe
gedraegen ende gequeten te hebben, dat jck mij des tegens
huere E. oic waelgedacbten heeren ende grauen tho Culem
borch , uwe E. ende eenen ijederen den sulcx eenichsins soude
moegen aenghaen, volgents djnstructie bij mij als mundt
meester ende oic den weerdeijn ende assaijeur den voorn.
heeren staten gedaen, mit eere ende vrommicheijt bereedt bin
te verdaedingen , sulcx dat mij jmmers sonder groote jnjurie
niet en can gejmputeert werden jn desen ijedt vuijt mijne
priuee off particuliere authoriteijdt aengericht te hebben.
Ten anderen dat uwe E. vorder is aengebracht als solde
jck vrembde heeren ende Princen naem , wapenen ende stem~
pelen,

sonder eenich teijcken van diierentie,

misbruijcken

oic op elk stuck ende particulier specie van gelde, jae oic
op elck Werck tgewicht ende alloij verargeren naeden appetijt
vanden gheenen tselue versuecken oil' doen laeten, ende daer
mede specie van valscheijdt soude committeren etc., sal sich

sulcx jnsgelijcx nimmermeer mitter waerheijdt alsoe bevijnden,


Want tsal blijcken dat alle specie van heeren munten die
hier geslaegen zijn , mit sonderlinge verclaringe Vanden ghee
nen op wiens naem ende wiens authoriteijdt die geslaegen
werden, mit expresse teijcken ende nota,

ende vuijtdrucke

licke verclaringe dat dieselue parthije van munte naeden voedt

62
ende valeur vander Vrembder heeren ende princen gelijcke
specie van gelde daervan die figuren oft' wapenen daer op
bevonden werden jnde superscriptie oil' omschrift kortelick
Verhaelt staet, alsoe dat jmmcrs niet en can geseijdt werden,
dat daer 511 eenige valscheijt van vrcmbder heeren naemen
ende wapenen te misbruijcken soude gecommitteerdt werden,
cum falsum eine dolo animo et Mantiene committ
non posait,

welcke

suspicic immers

mit sulcke expresse de

signatie geexcludeert werdt.


Ende jndien verstaen soude werden 511 tselue eenige falsi
teijdt gecommitteerdt te werden, see soude alle die munte
die voor eenen langen tijt ende oic als noch opten dach van
huijden, ju alle plaetzen van desen gevnieerde Nederlanden
ende jnsonderlrejt tot Herderwijck, Campen ende jn ander
steden van Hollandt, Zeelandt ende andere prouincien op
gelijcke voedt ende maniere geslaegen werden, alle oic Valsch
moeten zijn, twelck doch vrempt soude zijn om hooren.
Ende belangende der Coninginnen Van Engelandt wapenen
mit huere jnscriptien daer van uwe E. mij 511 der seluer
missiue sonderlinghs mede beswaeren, bevrempt mij niet weij
nich Jnsonderlleijt diewiele uwe Ed. genoich kenlick is dat
sulcke parthijen van munte ouer vier off Vijif jaeren binnen
Gorrichum opentlick geslacgen zijn, ende aldaer soemcn seijdt
die selue noch dagelicx jn grooten meenichten geslaegen wer
den, als oie tegenwoirdichlick binnen Middelborch opentlick
gedaen werdt.
Ende angaende tgewichte ende verargernisse van talloij
daer geclaecht werdt etc. en sal sich nimmermeer anders
bevijnden, dan dat alle specie olf parthijen van gelde die bij
mij hier op ten naem ende van wegen der heeren staten van
den Vrieschen omlanden geslaegen off gemunt zijn, van alloij
ende gewichte soe goet zijn als die gheene op wiens voedt
ende alloij die geslaegen werden. Sijnde tc vreeden ende
ouerboedich tot wat tijden die heeren Staten Vanden Voorn.

omlanden belieuen sall alhier te coemen om die Busse te


openen, alsdan mit derseluer voerweeten ende consent uwe
E. daer van scriftelicken te Vcraduerteren, ten eijnde die selue
hucre generale Vanden munten alsdan mede hier mogen seijn
den om van alles die proeue te sien nemen, Ende sue verre
alsdan bevonden mocht werden, daer in bij mij eenige oner
tredonge gccommitteerdt te sijn (als `11 cht nummermeer
geschien en sal) dat jck jndien gevalle anderen ten Exempele
gestraft moege werden, als sich 1 exigentie ende gele
gentheijdt der saecken sal bevijnden te behooren. Biddende

63
daerom uwe Ed. voorts meer sulcke aenbrengers tot soc
grooten achterdeel van mijne guede naeme ende fame (die jck
verhoope bij den heeren staten ende raeden Vanden Fursten
domb van Gelre ende Graeffschap Zutphen ende alle andere
vrommen die oeit mit mij soe tot Amstelredamme als elders

hebben geconuerseerdt, onbesmedt ende ongeledeert gehanden


te hebben) soe lichtelick gheen gelooue te willen geuen, dan
mij op sulcke ende dergelijeke onwaerhaftige aengheuen eerst
jn mijn defensie te hooren , ende niet soe haest sonder voer

gaande volcoemene kennisse van saecken tot sulcken exorbi


tanten versueck van cassatie ende a'stellonge deses mundt
wercks te procederen, daer mit die heeren staten van den voorn.

Vrieschen Omlanden mijnen Gen. heer Graue tho Cuijlenborch


ende ick selue mede onverhoirder saecken ende onuerschult
in huere hebbende hoocheijdt recht ende gerechticheijdt, oic
jn derseluer `guede reputatie eere, naeme ende faeme onver
kordt ende ongeledeert moegen blijuen, 11 Godt
lieke oijck aller volckeren natuijrlicken ende mede alle ciuile
ende keijserlicke rechten nijemandt ougeroepen ende onver
hoirdt en mach gecondempneerdt werden, diewiel Godt selue
Adam, wie oijck die van Sodoma ende Gomorrha (hoe notoer

ende openbaar der seluer sonden ende cvertredonge oie wae


ren) ongeroepen ende ongehoordt ter naegevolchter strati' noedt
gecondempneerdt en heeft.
Biddende jn aller onderdaenicbeijdt uwe E. willen mij dese'
mijne heftige onschuldinge niet anders dan jn genaeden ende
ten goeden afnemen see mij die onvermijdelicke noedt daer
toe heeft gedrongen de jck sunst allen onderdaenigen dienst
thoe bewijsen steedts willich ende bereedt sal bevonden wer
den.
Edele Erentfeste hoochgeleerde zeer wijse ende voersienighe
heeren jck bidde den Almogenden heere uwe E. langbe tijt
jn gesondtheijdt ende gelucksalige regieronghe te erhalden.
Gescreuen tho Cuijlenborch desen XVI Decembris negen ende

tachtentich, stilo antiquo.


Super-scriptie.
Den Edelen Erentfesten hoochgeleerden zeer wijsen ende
voersienigen heeren den Raeden van state mijne gebiedende
heeren.

64

Nr. 11.

p1. . 1590.
1. Tlandt van Culemborch js een Vrije ende souuereine
heerlicheijdt, noit bij eenige Vorst oft heer te Leen vuijtgegeuen,
noch oit dat annige Vorst oft heere zijne domaine olf patri
monie geweest, doch dat ouer attelicken jaeren een heere van
Culemborch zijn landt da Vorst van Gelder tot een gelders
leen ten Zutphenschen rechte gereeommandeert heeft, tselue
jst geschiet jn crkentenisse Vande bescharminge, die de selue
heere van Culemborch van doen hadde, blijuende des nijet
te min allen des lants souueraine gerechtichaijdt ende juris
dictie den heere van Culemborch ende zijne eruen ongequetst
ende onverandert.
2. Gelijck 751 van mijnen Vasal mijn Vasal niet en is,
soc en soude oic niet Volgen all hadden die Vanden Raede van

state jurisdictie ouer die gevnieerde prouincien, ende alsoe oic


ouer Gelderlandt dat daerom haer gebiedt soude strecken
ouer Culemborch.
Ende en sal bij gheen eXempelen blijckeu dat oijt ennige
placcaten Van Keijsers Coningen oft Vorsten jnden lande Van
Culemborch gepubliceerdt geeXploiteert zijn oft plaats gegrepen
hebben all waren zij schoen 511 Gelderlandt aEgelesen gevolcht
ende onderhouden.
De Graue van Culemborch en heeft die naerder Vnie niet
aangenomen noch des versocht zijnde niet willen tcijckenen.
Die naerder Vnie en ghecft geene jurisdictie noch judica
ture ouer da prouincien sonder bevesticht ende conserueerdt
eens ijeders gerechtichaijt vrijheijt ende priuilegien.
Djnstructie Vanden Raede van State gheeft hem oic geene
jurisdictie noch judicature dan ouer hare suppoosten.
Keijsers Coningen noch Vorsten en js noijt 511 desen landen
toegelaeten jus euocandi extra prouinciam.
Keijser Caerl ende Coninck Philips hebben dit namentlick
gesworen gheen jngesetenen des Furstendombs ergens te doen
oft laeten aanspreken dan jn hare Prouincien.
Binnen Culemborch hebben die Vanden Raede Van troublen
onder die tijrannie Vanden Spanjaarden geconserueerdt ende

65
laeten conserueren hare particuliere vrijheijdt jnt stuck van
justicie, hebbende derhalueu djngesetenen nergens aengespro
ken als voor den magistraedt hen vergunnende ordinarie ter
mijnen ende proceduren (hoe wel jn crimine lesae maiestatis
dominie zij seijden) die zij geene heeren Vanden Ordre
Grauen Eedele noch jngesetenen van geene der soeuenthien
prouincien hadden willen gunnen.
3. Die heeren van Culemborch hebben jus permittendi
territorium idque summi jmperii sonder ijemants tegen seggeu
jae oie datse sonder oppositie den heeren van Ysserdoren
vuijtten Furstendomb gelre 511 perpetuum gebannen causa
feloniae 511 haren lande Vrij geleijde ende territorium verleendt
ende soe lange hij leefde Vredelick gelaeten hebben.
Ende is territorium verleent den vande Ommelanden als
staten staetsgewijse die naerder Vnie van aenbegin geteeckent
hebbende, staetsgewijse hare munte jae tot Gorcum , sonder
contradictie vande regieronge gebruijckt hebbende, jn welcke
gerechticheijt zij van haer bondtverwanten niet en behoirden
verstoort noch geturbeert te worden.

4. 1)1 heeren van Culemborch hebben hier omnia jura.


summi jmperii die verhaelt werden 511 libris feudorum sub
tit. quia sint regala. Waerom dan oic niet die munte?
haer rechte onverbroecken affkompste, mitsgaders tlandt ende
heerlicheijdt van Culemborch js Vande Grauen Van Teijster
bandt, tweede soone van Cleue, die sonder tegen seggeu
gehadt hebben, jus monetae cudendae, quod etiam multis
seculis intermissum proposterorum arbitrio repeti posse quam
plurimis principum Garmanorum exemplis manifestum est in
quia habentem jus summi jmperii non currit in regalib. pre
scriptio.

Nr.

12.

1 5 Februarij 1 5 9 1.
Remonstrance gedacn bijden generaels vander munte
vndergess. vpden iegenwoerdijgen staet Vanden
muntslage binnen dese vereenichde prouincien re
spectiuelijk excessen end abusen daerinne gepleecht
ende middelen vmme deselue te remedieren.
Die generaels seggeu ende praesupponeren warachtich te sijn
5

66
dat derdonnantie Vander munte a0 1586 jnstructien ende ra
glementen daer vp gefolcht allcnckskens in deen ende dendcr
prouintie ende in deen ende dendere puncten gecxcedeert zijn.
Ende en achten niet nodieh ta verklaren int particulier tot
wat tijde in welcke zacken ende in wat mannieren het execs
gefallen zij naedien een iegelijck sijn eijgen stuck wel bekent
is ende vmme niet te Vernieuwen de memorie van eanijge zac
ken de men mochte wenscen vmme de gemene eere ende
walfaart Vanden lande noijt gepleecht gewest te sijn.
Alleenlijk is ten iegenwoerdijgen propoeste dienlijek ende
noodich te verhaelen doersaken waerwt de vorss. excessen
sijn gesproeten.
Deerste infractie is gewest bijde van onerijssel ter munte
binnen Campen , alwaar niet tegenstaende de vorss. ordonnance
gecontinueert is gewest te munten buijten den voet derseluer
in guren, gewichten, alloij, sleijschatta ende exercitie van

den muntslage, waerdoer zij den anderen prouincien mochten


vnttrecken ende metterdaet Vnttroeken hebben haere materialen
van goude ende ziluer.
Ten seluen tijde de Van Noerthollant Vpgerecht hebbende
een munte binnen Hoeren, hebben wel gepresenteert antenamen

de vorss. generale ordonnance ende metterdaet Versoeht de


vorss. instruction: maar zijnde hijr in zwaricheit geuundan
Vm niet te aduoijeren derectie der vorss. munte hebben zij
haere stuck int particulier gedaan.
Men laet alhijr achterweege te verklaren hoe doechdelijck
o-f Vndoechdelijck hijr-inne ter vorss. twee munten respectine
gehandelt is gewest ende zeggen alleenlijck genoech te zijn
ten icgenwoerdijgen propoeste datter in allen gefalle zodanij
gen dispariteet ende ditferentie is gewest tuschen desen munt
wercken ende den voet der vorss. ordonnance dat deselue
hetft gecauseert den stillestant van dander munten de vorss.
ordonnance angenomen hebbende.
Bouen desen ende tot een toemaete Vanden vngelucke der
gemeiner prouintien hebben drie particuliere munten Vpgerecht
sijnde binnen Gorckum gepleecht zoe grote zoe meunichfoldijge
ende lanckduijrige verfalschinge Van allen sorten van gelde ,
datmcn eer wenschen dan hcepen mach tremedie Van desen
te sienen sunder aenich groet inconucnient inden staat Vanden
lande, Emmers zoe veel ter iegenwoerdijgen propoeste dient,
is bij desen mede verhindert ende tot niet gebracht t munt
werek descr prouincien.
Desc ziende den stillstandt haerder munten ende gepresseert
sijnde bij de klachten van haeren muntmestcren, muntgesellen

67
ende anderen, die generale remedien cesserende, hebben be

gonnen int particulier te handelen , sleijschat te verminderen,


nije spetien van gelde ordonnieren ende andersints olije (so
men seijt) inden brant.
Tes vnnoedich te Verhaelen wat debouir bijden generaels
hijr tegens gedaen is gewest: zij meijnen des te hebben ge
noechsame getuichenissen van hen gequeten te hebben nac
behoeren.
Dese sijn gewest doersaken vande exessen, wt welcken
lichtelijek sijn te deduceren de middelen noedich sijnde ter
redressemente van dien, namentlijck
Datmen Vp alle geauthorizeerde munten doe cesseren allen
zoedanijge niewicheiden contrarie of buijten de vorss. ordon
nance vanden iaere 1586 angerecht.
Datmen tot obseruatie derseluer ordonnance astringere den
munten van Campen en Horn d'een' ende dandere zonder
praeiuditie vande gerechticheiden vande andere prouincien.
Datmen executere de verboeden van wtfoeringe vande ma
terialen van goude ende van ziluere tot eenijge andere mun
ten tzij verder off bij gelegen, niet houdende den Voet
vande vorsc. ordonnance.
Dese alle te doen effectueren de niewicheiden verlaten,
dordonnance simpelijck, soe de leecht, hernemen in allen

den vorss. prouintien eenpaerlijck ende tot eenen dage


ende tijde.
Belangende den munten binnen Gorchum ende Culemborch,
naedien de saeke is gekomen so verre dat de justitie is ge
resisteert gewest hebben de generaels niet Vorder te seg
gen, dan dat dit stuck roerende niet alleen tjnterest van
den lande van Hollant, maer oeck generalijck van alle dan
dere pronntien met gencralen middelen ende correspondentien
gerecht moet sijn.
Ditt gedaan zijnde sall veruolgens ordre ende regel gehou
den kvnnen worden inde cours ende geheelen staet Vander
munte ende zonder desen nimmermeer.
Onuermindert allen welcken vinden de generaels geraeden
te doen versoecken ende marken naer ouder gewoenten allen
den bussen vande muntwerken der respectiue prouincien,
vmme daerduer te bekomen naerder kennisse Vanden state
vnser saeken. Versoeckende aen mijn . heeren de staten
generael deser verenichde prouintien te willen nemen behoer
lijck regard vp allen desen ende den heeren staten particulier
van elcke prouincie alsoe Vnderrechten dat haer E. tot tmar
ken der vorss. bussen conformelijck den ouden gebruike ver
5*

68
staen ende doen procederen metten eersten: ter zijden stellende
alle contrarie persuasien van particuliere muntmesteren ande
andere die sullen poogen tvntgaen ende eluderen de censura
van haeren werken: Ende dat haer E. generalijck in allen
voerfallcnden saeken gelieue hen te doen dienen Vanden ad
uijse ende raadt der vorss. generaals , de geene oersake heb
ben Van deene of dendere prouincie te dragen oft verkorten,
noch en meijnen ijemant gegeuen tc hebben redene van dif
dcntie, Te Vreeden zijnde tot allen tijden ende tot elcx
Vermaninge te genen recden van tgene tot desen dage toe bij
hen gedaan ende gebesoigneert is geweest. Gepresenteert den
heeren staaten generael desen XV dach fehruarij 1591 bij
vns Jacop van Sloeten , Rochus Grijp, Jeronijmus Brnijnzeels.

Nr. 13.

1 9 Februarij 1 5 9 1.
Edele Erentfeste hoochgaleerde wijsen ende zeer voersie
nige heeren.
Mijn heeren Alsoe uwe E. wel bekendt is, mijne meenich
fuldige aenvechtinge soc ick nv omtrent anderhalff jaar ouer
tbadienen Van V . Munte geleden hebbe ende noch dage
licx lijde. En sal daeromme niet van nooden wesen daer
van groote mentie te maecken, maar alsoe jck onlangstleden
van een duerweerder Vanden heeren Raeden van State bin
Verdachvaerdt om jn persoen jnden Haege te commen aen
hooren alsulcken eijsch ende conclusie als den fiscaal tegens
mijne persoen sal moegen doen, Volgens desc bijgevoechde
copie mit . getcijekant. Daar op jck ten antwoorden gait'
dat jck onvermindert de gerechtichaijt van mijne meesters de
heeren Vande omlanden die mij om te munten last ende
jnstructie gegcuen hebben, alsmede sonder prejuditie Van zijn
Gen. des Granen Van Cnlemborchs hoocheijdt die totte voorscr.
munte het territorium vergundt ende toegelaeten heeft niet en
mocht verschijnen, doch bijaldijan den scael wat op mijne
bedienen der munte hadde te seggen, dat jck hem binnen
Culemborch voor dan competenten richter mijnder woenstede,
worde te rechte staan. Ende belangende de gerechtichaijdt

69
om te moegen munten gaif voor antwoordt dat sulcx doer
mijne heeren vande Omlanden daer jck mijn commissie van
hadde wel sol Verdediget worden , die jck niet en twijtfelde
dienthaluen eer lange eenige gedeputeerde jnden Hage solden
senden. Ende als zijne Gen. alhier verstaen heeft dat jck
geciteert was vande Baeden van State heeft hijt qualick ge
nomen dat zijluijden sulcke vrijheijt tegens zijne Gen. hoocheijt
ende jurisdictie gebruijckten, zij oic korts van the Vooren
een jnsinuatie aen zijne gen. gedeputeerden gedaen hadden,
daer tegen sijne Gen. protesteerden. Ick en twijfele niet v.
. sollen wel lichtelick vuijt des voorscreuen mandaments
van citatien jnhonden verstaen al ist dat daer jn vermeldt
werdt tselue mandement ter jnstantien Vanden Aduocact Fis
cael tegens mij gedecerneert te zijn dat nochtans die vijanden
van mij ende van uwer E. munts gerechticheijt tselue gevordert
hebben

ende dattet meer het werck Vanden

seluen is,

als

Vanden Advocaet Fiscael die daer van den naem vuerdt. Oic
kan men bij den seluen jnhouden wel mercken vuijt wat
heefticheijt ende partijschap tegens V. E. mundts gerechticheijt,
het voorgeroertte mandament is gesproeten, soe daerbij, al
eer uwer E. oft jck oijt op het aengeuen vandcn voorn. Fis
cael geroepen oft. gehoirt zijn, jae al eer die heeren Raeden
van Staten tegens mij (die binnen den limiten van huer ge
biedt noijt eenige pennongen heb gemundt, oic onder hner
niet en bin geseten, noch aengetreft) hare jurisdictie gefun
deerdt hebben, nochtans tegens die waerheijdt tot mijne be
lastinge verclaerdt werdt, tselue munten sonder commissie
geschiet te zijn. Ende dat jck daer op soude zijn Vervallen
jnde pene Vanden placcaten van valsche munte ende daerom
anderen ten exempel soude gestraft werden, daer doch uwe
E. wel weeten dat die specien van pennongen als Rijcxdalers,
den daeller van Hollandt, den Bosenobel ende den Ducaet

van Spaengien daer verhaelt bij mij vuijt uwer E. expressen


last ende commissie geslaegen zijn. Ende dat mij ter causen
van tselue munten jmmers gheen crimen noch delict en can
gejmputeert worden, dewijl jck bericht bin dat rechte
gheen delict sine dolo et animo delinquendi en mach geper
petreert werden. Ende oft oic uwe E. die muntsgerechticheijt
niet en hadden (als jck doch wel anders en contrarie weet)
dewijl mij niet toe en staet op sulcke uwer E. gerechticheijt
te jnquireren dat oic jndien gevalle mij gheen dolus en soude
gejmputeerdt kunnen werden , soe jck daer jnne ter gueder
trouwen wandelende ende op tgeloetf van sulcke gerechticheijt
ende notoire possessie (soc die Vande Omlanden ouer thien

ende meer jaeren ja seltfs tot Gorchum sonder tegen


seggen vande regieronge gemundt hebben) uwe E. commissie
ende jnstrucria te werck stellende niet en soude kunnen ver
staan werden jn eeniger manieren gedelinqucerdt te hebben ,
ende veel weijniger dienthalucn straifbacr te zijn.
Ende soe ik nV om reden ende oirsaicken hier Vooren Ver
haelt ende meer anderen oie ouermits verscheijden preuilegien
preeminentien ende mede oic Vermits tracht ende priuilegic
de non euocando, well stof hebbe (diewijl niet geraeden
schijnt jn persoen to compareren) bij protestatie van nullitcijt
soa wel Vande concessie des voorscr. mandaments als oijck
Vande executie van dijen mij te behelpen ende bij protestacie ende
exceptie die kennisse ende judicature der voors. heeren Rae
de van Staten te euiteren, hebbende oic tot dijen eijnde aen
eenen gueden heeren Aduocaet jnden Haghe Mr. Reijnicr van
Amsterdam wie oic aen Cornelis Lucq Procureur Vanden houc
van Hollant voer langst gescreuan ende optcijckcninge van
die gerechticlieijdt priuilegien ende preeminentien der stadt
ende slants van Culemborch mit wijderen bericht van dat
zijne Gan. sich noedt jn dvnie descr Nederlanden en heeft
begauen ende dat ouersuch die heeren Raedcn van State
niet en vermochten suleken mandament van citatien tegens
mij te decerncren ende veel weijniger tselue hier jn een be
sunder territorio (daer haer E. gheen jurisdictie en hadden)
te doen eXecutcren. Ende want mijn Gen. heere de Graue
van Culemborch om dat zijne Gen. hooeheijt ande gerech
ticheijt hier deur niet en soude geladeert noch gekrenckt
werden, mij express verboth gedaan heeft van aldaar niet
te compareren Ende oic tselue bij zijne Gen. missiue mit
allegatie van zijne Gen. priuilegien ende gerechtieheiden aen
>haere E. heeft gescrcuen daer bij versueckende dat zij om

reden daerjnne breder Verhaelt van suleken proceduren souden


willen ophouden. Hebbende mij doch ( zijne gen. oic scrij
uen) huera E. te gevalle tmunten doen op honden, gelijck
V. E. Vuijt copie Vanden selue missiue van zijn gen., hier bij
gevuecht ende mit . geteijckent, wijders belieuen sal tho
vernemen -- dus vermits tvoorscr. verboth ende die nulliteijt
vander Voorgcroertter citatien ende dat jck dientbaluen niet
en mochte, oic niet schuldich en was Voorden Voorss. Vanden
Raede te compareren, heb jck voor Notaris ende getuijgen
daer van geprotesteert als Vuijt copie van d`act derseluer pro
testacien breeder sal blijcken dieselue hier bij Verwaerdt zijnde
ende geteijckent mit C. Ende heb daer en bouen oic zekere
volmacht voer der stadt Culemborch ende oic voer Notaris

71
ende getuijgen op Mr. Cornelis Lucq van Amstelredam ge
sonden om die voergeroertte mijne protestatie doch mit Voer
gaende Aduijs ende raedt Vanden voors. Adnocaet den heeren
Raeden van State ende oie den Aduocaet Fiscael tot mij
ner exoneratien te doen jnsinueren blijckende bij copie der
seluer volmacht oic hier bij gevueeht ende mit D. geteijckent,
Ende soe den dach diemen sonde den XXV deses stilo nouo
heb jck mit den voorgeroerten bescheijde ende allen anderen
bericht deur eenen dienaer (die Voer eenige daegen tho voe
ren jnder haest naer den Haege gereijst is) naerden Hage ge
sonden die welcke daer zijn bescheijdt eenden voorn. Aduo
caet ende mijnen procureur ouergeleuert hebbende, js bij den
voorn. aduocaet bouen desen allen vuijt tvoergeroertten ouer
geschicte bescheijt noch een Requeste aen die heeren Raeden
van State geconcipieert ten eijnde huere . reden daer
jnne verhaelt soude belieuen die citatie te laeten Vaeren ende
mitten proceduren op houden etc. van welcke requeste oic
alhier copie mede werdt ouergesonden mit E. geteijckent.
Ende serijft mij de voorn. mijnen procureur dat hij volgents
die voorscr. volmacht die jnsinuatie van mijne protestacie soe
aen die heeren Raeden als oic aenden Aduocaet Fiscael ge
daen heeft dat oic die Requests van mijnent wegen aen die
voorscr. heeren mit oie die missiue van zijn Gen. js ouer
geleucrdt ende den Aduoeaet Fiscael oic van alles jnsinuatie
gedaen , dan wat nv die heeren wijders van meijnonge zijn,
hier op te doen ende voor tho nemen ende 011 zij mij noch Vorder
oft andermaal sollen doen citeren oft wat zij anders jnden sin mo
gen hebben en can jck niet weeten , Ende vande missiue van

den procureur voorn. seijnde jck Vwe . oic hier bij copie tot
wijderen bericht geteijekent mit F. Ende is dit tgeene bij
mij ende bij zijn Gen. jn descr saecken gedaen js daer van
jck uwe E. niet eer en heb cunnen aduerteren om dat jck
goet heb geuonden eerst te verwachten wat opten aen beteijc
kenden dach gedaen ende gepasseert solde zijn om uwe E.
van alles gro'ndelingen bericht te doen, verhoopende v .
tselve vertreck als ter gueder meijnonge geschiet zijnde mij niet
qualick en sollen ail'nemen, Diewijl dan nV dese saecke principa
licken trecht ende priuilegien van uwe E. aengaet ende jck oook
niet en weet off uwe E. der seluer mundts gerechticheijdt tot
kennisse Vanden heeren Raede van State souden willen stel
len, oft die selue daerouer Richters maecken , Ende om meer
andere saecken ende besonders soe jck niet en weet wat die
heeren Raeden van State ende den Fiscael hier jn noch vor
der sollen willen voornemen en heb jck niet willen laeten uwe

72
E. van mijn wedervaren alle bericht ouer te seijnden om mij
uwer E. gueden raedt mede te deijlen hoe jck mij hier
wijders sal hebben te gedragen soe verre mij desent haluen
ijedt meer mocht gemueten als jck wel besorge dat geschien
sal. Ende seijnden daer om tegenwoirdigen boden aen uwe
E. om die selue van dese mijne swaricheijt ende vande gele
gentheijt deser saken te verwittigen , stellende daer bij tot

uwer . deliberatie ende gueden bedencken oft den seluen


niet en sal belieuen deur mijnen heere den sindicum mit den
waelgeboren heeren Graeif Wilhelm _te doen spreken om van
zijne gen. brieuen ende voorscriften aen zijne

Excie ende

aenden heeren Ambassadeur Bodelij te vercrijgen oft eenige


van uwer E. gedeputeerden aen die heeren staten oft raedt
van State jnt generael ende oie particulierlick te seijnden,
ten eijnde die voorgenomene proceduren alfgedaen, oft ten
minsten mit tvervolch derseluer op gehouden mocht wer
den om all eer tegens mij als een schamelen rlienaer van
uwer E. sulcker gestalt geprocedeert werde, gelijck off jck
mit tgebruijek ende exercitie van uwe E. gerechticheijden
liji` ende guet verbuerdt hadde,

te

Vooren tusschen uwe

E. ende den heeren generale staten jnder vrundtschap oft


anders voer beijde der seluer heeren staten ende uwer E. ge
buerlieke ouerheijt oft anders voor eenige naberfnrsten (uae
vermoege der besworene ende deser Nederlantsche prouincien
naerder vnie) gedisputeert ende vuijtfundich gemaect moege
werden, oft uwer E. muntgerechticheijt bestaen oft niet be
staen sal moegen ende wijens van beijden gerechticheijt die
oltste ende bestendichste zij sonder alsoe die voorgeno
mene proceduren tegens uwe E. onnoselen dienaer per indi
rectum die seluer uwer E. gereehticheden voer die Vanden
Raede van Stat-e jn controuersiam te trecken ende die daer
ouer Richters te maecken daer doch derseluer Raeden heeren
ende meesters uwer E. eertijts mede voor een litmnedt vande
geueraliteijt ende alsoe voer heurs gelijcken , ende als heur
collegns gekent hebben ende sullen moeten ende behoiren te
kennen, sulcx dat zij nne'rechte (doch onder hehoirlieke reue
rentie ende op correctie gesproken) nv niet wel eenige juris
dictie ouer uwe E. en souden gebrujekeu moegen, men
seijdt een regel van rechten te zijn quod par in
habeat ; etc. verre dan dese proeeduren deur
sulcke oft dergelijcke uwer E. remonstrantien senden
daen oft opgehouden moeghen werden, soude jck tselue wel
hertelck begeren ende uwe E. daerom jn aller onderdaenicheijt
bidden sulcx te willen bevorderen ,

Oft dat uwe E. voor mij

78
soude gelieuen te jnteruenieren, twaer bij maniere van excep
tie super nullitate dictee -985015128 executiom's et incompeten
tiae judicial oft jn andere maniere. Hier op verwachtende
uwer E. toeverlatich wederbescr. antwoerdt, Ende en sal niet
laeten haest mij desenthaluen ijedt v01-der sal wedervaren

uwe E. van alles op tspoedelixste te verwittigen.


Edele

Erentfeste hoochgeleerde wijse

ende voersienige

heeren jck bidde den almogenden heere uwer E. gesondt


ende welvarende te sparen. Gescreuen tot Culemborch desen
xrx Februarij Anno xve een ende tnegentich stilo veteri.
V. E. L.
onderdaenige diener.
(get.) Henrich Krezjuenger.
Aen die Edele Erentfeste hoochgeleerde wijse ende Voor
sienige heeren Staten der Vriescher Omlanden tusschen de
Eems ende de Lauwe mijne gunstige gebiedende heeren.

Nr. 14.

Julij 1591.
Aan mijn heren Vanden raede van staten.
Edele Erentfeste hoeehgeleerde wijse vermogende heren.
Die wtgewekene staten vande Vrieschen vmmelanden tuschen
dEems ende Lauwers vnderdanichlijck naekomende tbeuel bij
v E. vnlancx hoeres landes Sijndico gedaen vm de redenen
waerduer sie meijnen gerechtiget te wesen tot dvprichtinge
vande Ommelandisce munte etc. bij gescriifte v E. ouer te
senden, seggen met behoerlike renerentie Dat sie niet en
vermoeden dat bij mijn heren off bij ijemants in twijfel ge
stelt wordt, oli' die Staten vande vorss. Ommelanden voer
haere ballinckscap ende noch in haeren vaderlande geheel

74
wesende trecht vander munte, gelijek andere prouincien oeck
solden gehatt hebben. Gemerckt notoir ende ydermenlijck be
kant is dat alle dese vereeniehde Nederlantsee prouincien ze
dert danneminge van wapenen ende oerloge tegens den
ninck van Hispanien, oeck metter daet de principaele stucken
van de Sounereiniteit, hoechheijden ende Regalien, voerneme

lijek mede tstuek vander munte, een ijder int sijnen an hun
genomen gevsnrpeert ende gebruickt hebben.
Tweleke naedem toegelaten ende vrij gewest is den anderen
vereenichde prouincien , in welcken die Sounereinen oift lants
fursten bonen memorie van menscen alle poincten van hoec
heit ende regalien bij goeden vrijwilligen tractaten of ander
sins an hun verkreegen ende altijts beholden hebben, voele
te meer recht ende reeden meinenl de vorss. staten Vanden
ommelanden te hebben (o't immers geen minder) sodanijge
regalien te gebruiken ; , nademael die bij hun
noijt a'gestaen noch eenijgen fursten offt heeren sijn ouer
gedragen gewest.
Want klaer ende bewijslick is dat tot desen dage toe egeene
furst 0E heere inden vorss. Ommelanden gehatt heft enijge
hoge iustice off halsgerichte merumue imperium noch treeht
van coniseatie, van munte, van wetten ende ordonnaneien
te maken, grietmannen rechteren ende officieren te stellen,

Angarias of eenigerleije hofdiensten te eijsehen, noch eenige


aceijsen , tollen ofte tjnden off dergelijke andere hoechheiden
ende regalien. Welek puncten alle de vorss. lantseap stedes
an sick beholden ende older gewoente vrij ende vnbe
hindert meestendeel helft gebruickt.
Sijnde alsoe den heere Vanden lande inder waerheid ende
in effecte noijt meer ouergedragen gewest als de superinten
dentie ende de beseerminge Vanden vorss ommelanden. Daer
voer hij iaerliex Vanden staten des lants is genietende sekere
somme van penningen tot beschermgelt in plaetze van domei
nen die inden Ommelanden oeck anders geene en sijn.
Sulcx dat die Vanden Ommelanden inden anfanck deser
troublen haeres lants munte binnen der stede Appingedam bij
Weten ende consent van allen bundtgenoten (als dendere pro
uincien) oeck vpgericht hebben vp den voet ende ordonnance
deser geunieerden landen, gelijck de golden ende sulueren
penningen aldaer geslagen ende noch genoech voerhanden
sijnde goeden getuijch konnen genen.
Welcke Ommelandisehe munte mitsgaders de gereehticheit
van dien (vpdat mijn heeren hijrinne hun niet laten abuseren)
niet gemeens en met de munte der stadt Gronningen,

75
maer is van deselue geheel verscheiden ende separaet. Want
die van Gronningen, buten de palen van de Frieschen Omme
landen vp den Drentscen boedem leggen ende haere gerech
ticheit van munten mitsgaders alle hare hoge ende leege iuris
dictie Vanden doemcapittel ende Bisschoppen tVtrecht (vnder
den welcke deselue stadt van Gronningen zedert den iaere
mxl ex donatione Henrici III jmp. immediate gestaen heift
totten iaere 1506 doe sie den Graue van Oostfrieslant gehul
diget ende ingenomen hebben) voer sekeren iaerlijckscen pen
ninck in pachte hebben verkreegen, blijkende wt den scrift
lijken oerkunden vnd brieuen daer van sijnde. Daer de staten
vande Omlanden soe wal haere hoege ende leege iurisdictien
als trecht vande munte met alle haere andere vrijheiden al
Vanden tijden Caroli magni ende oeck te Vorens pleno iure
ende erfflijek gebat et continua serie bisher geconserueert
hebben gelijck sulcx wtden olden Ommelandiscen lantrechten
ende anderen documenten (des noot sijnde) genoech bewijs
lijck is.
j
Maer aegesien nu principalijck (Vnses bednnckens) die ques
tie is, off die wtgewekeneu vande vorss. Ommelanden in dese
hoere iegenwoerdijge staet ende gelegenheit eeuenwal befoecht
sijn als staten des lants oeck buten den Omlanden de vorss.
gerechticheit vande munte te exerceren Soe hebben deselue
wtgeweekenen daervp mijn heren mitz desen Voer antwordt
wel willen andienen dat inden iaere 1580 als de Graeff van
Hohenloe met sijnen krijchsvolck bijden Hardenberg verslae
gen vnde tleger voer Gronningen doer dien mvste vpbreeken
die staten vande Ommelanden geen versekerde plaetze inden
Ommelanden hebbende vm tgewelt ende tijrannie Vanden Viant
tvntgaen, tsamenderhant ende als collegialiter wt den Omme
landen sijn vertrocken, namelijck alle de van adell (wtgeno
men een of 2 ten hoechsten) sampt die treficksten Vande
eijgenerfden met oeck sommijge prelaten.
Ende hebben niet nagelaten euenwell als getrouwe bnndt
genoten metten anderen prouincien de gemene sake getrouw
lijck bij te woenen ende te helpen beforderen Hebbende intV
laeste Vanden seluen iaere 80 oeck een regiment goeder sol
daten buten kosten vande anderen geunieerden prouincien te
Wecge gebracht ende daermede vnder tbeleijt van wijlen den heren
van Nijenoerth merklijke goede diensten voer Steenwijck ende
St. Janscamp gedaen. Soe dat deselue wtgewekene staten
niet tegenstaendc haeren vertreck Wt den Ommelanden bijden
Gouuerneur generael ende sijne princelijke Ex. hoechlofike
ged. sampt bij den vereenichden prouincien euenwall in vorij

76
ger qualiteet ende voer de staten van den ommelanden ge
holden ende gerespecteert, oeck dien volgende langen iaeren
vp allen vergaderingen vande generalen staten ende vanden
naerder gennieerden respectiuelijck steedes mede versceenen
ende geadmitteert sijn gewest.

Ende hebben oeck ten seluen tijde sander eenijge contradictie


haere plaetzen ende gecommitteerden mede gehatt inden Raede
van State ende lantraeth an beijden zijden vander Maze.
Gelijck sulcx alles noch ydermenlijek in frischer memorien
ende met mennichfoldijge missiuen vande generaliteet anden
vorss. wtgewekenen staten sampt andere acten genoech is te
bewijsen.
_
Hijr beneffens sijn deselue wtgeweekenen vanden Ommelan
den mede geropen ende gebruiet gewest ouer den Tractaet
handelinge metten hartoeh van Amiens hoge mem. in
Franckrijck gemaeekt. Ende sijn daernae ter ankomste van
sijne hoecheit binnen Antwerpen expresselijck Vanden Staten
Generael ende sijne . gefordert vm sijne vorss. hoeeheit
van wegen den ommelanden tvntfangen sampt huldinge ende
eedt te doen blijkende alles wt den acten daer van sijnde
ende bijden wtgeweekenen berustende. Bouen desen is noch
warachtieh dat oeck inden iaere 1585 bij mijn heren den gene
ralen staten binnen Delift vergadert de wolgeboeren heer
Graeif Wilhelm Lodwijch van Nassaw, stadholder van Vries

lant ten versoeoke Vanden vorss. theweekenen specialijck is

gecommitteert totten Gouuernemente der ommelanden.


In welcke commissien deselue wtgeweekenen oeck absolute
staten der ommelanden worden genoemt, ende sijner Gen.
daerinne expresselijek mede belastet de saken van Frieslant
ende Vanden ommelanden in desen iegenwoerdijgen oerloge
met raet ende aduijs vande Gedeputeerden van beijden pro
uincien respectinelijek te regieren ende te beleijden.
Alsoe dat wt desen allen opentlijck is te vermerken ende
vntwijielijek te sluijten dat die wtgewekenen vande omme
landen bij mijn heren den Staten generael ende bij sijne pr.
Exc. niet in qualiteet van priuate personen of als dwtge
weekenen van andere prouincien gehouden, maer voer
rechte, vulkomene ende gemeine staten der ommelanden sijn

angesien.
Gemerckt alhijr noijt gehoert off gesien is dat particuliere
personen wtgewekene van anderen prouincien eenijge
acces sessie o't stemme in plublicis concilijs gegunnet sij.
Sijnde oeck inder Waerheit een groet vndersceijt tuschen den
vorss. wtgewekenen vande ommelanden ende Vanden anderen

77
prouincien bijden viant geoccnpeert: daer wt wel itlijke nota
ble personen geweeken, maer nochtans de meestendeel van
des lants staten

daer binnen geblceuen sijn, des contrarie

inde ommelanden gesciet is, als voeren verhaelt. Sulcx dat


oeck bijden wtgewekenen Van andere prouincien met geene
reeden in consequentie off ten exempel solde getrocken mogen
worden tgene den wtgeweken der Ommelanden wort gegunt
off toegelaten.
Waer doer sijne Ex. hoger mem. inden iaere 1585 Vnge
twijfelt is gemoneert gewest den wtgewekenen Vande Omme
landen geredelijek taccorderen die vpriehtinge van hoeres lants
munte binnen der steede Gorichum (alwaer te Voerens den Ver
dreuenen Coninck van Portugal don Antonio het territorium
Vande Portugaelsce munte insgelijcks was gegunt) ten eijnde
de Vande Omlanden van allen haeren vpkvmsten gebloetet
sijnde, daermede eenijge middelen tot verwaltinge van hoeres
vaderlants gemeene saken mvchten verkrijgen. Alsoe dat die
Ommelandische munte domaels binnen Gorckum met bewilli
ginge Vande magistraet vpgestelt ende in train gebracht is
sunder eenijge oppositie ; inhibitie Vanden generale staten
ende den heren Vanden Landraet. Ten tijt ende soe lange
dat de Vande Omlanden selfs Vermerkende dat duer die fau
ten ende abusen Vande vorss. Portugaelsce munte, oeck haere

munte niet wal vngeblameert solde mogen blijuen, Wt sick


seltfs sunder eenigen benel Vande hooge Ouericheit haere munte
aldaer weder afgescaft hebben, willende Voel lieuer de pro

iijten Vntbeeren, als de eere ende reputatie der Ommelanden


int weijnichste daerduer te laten beulecken.
Hoewel deselue Ommelandisce munte ten seluen tijde bijden
assaijen binnen Vtrecht inder munte opentlijck voer allen
menscen gedaen ende van gelijken daer binnen Gorckum
ter presentie vande magistraet genoeeh geprobeert, Vprecht
ende goet beuunden was, alsmen bijden acten daervan sijnde
genoechsaem (des noods) sal kvnnen doceren.

Waernae de vorss. wtgewekene staten der Ommelanden


oeck in voelen iaeren niet hebben vnderstaen of van meeninge
gewest haere munte weder in swanck te brengen vmme nie
mants daerduer oersaken van calumnien of indignatie ouer
hun te genen.
Ouerst alsoe sie nu vngefeerlick 2 iaeren geleeden in erfae
ringe quamen dat in allen desen Verledenen iaeren ende alnoch
de vorss.. Portugaelsce munte (hoewell geheel wtlantsch ende
vremt sijnde van desen geunieerden prouincien) mitsgaders die

munten van Voele andere particuliere heren ende steeden als

78
van princesse van Chimaij, vande

steden Gorichum Bommel

Campen Hoern etc. enen wal gecontinueert ende in train ge


bleuen sijn bij toelatinge, off ten minsten bij weeten ende
tollerantie Vanden hoge ouericheit deser landen, welcke stee
den nochtans (hoeres bedunkens) in dit stuck niet soe wel
gequaliliceert noch te voerens bij menschen memorie in Vredi~
gen gebruick der munten gewest sijn als de Vanden omme
landen. Soe hebben sie eedes vnde plichts haluen hun schul
dich geachtet hoeres vaderlants beste vnde profijt oeck niet
te Versuijmen, vertrouwende dat hun als lidtmaten van der
vnion

ende die so Voel vm de gemene sake geleeden,

niet

' solde geweijgert oli` qualijck afgenomen worden, twelk hun


bij tleuent van sijn . toegelaten ende den vorss. vremden
heeren in geene verbundt met desen landen staende, sampt
den particulieren steeden so lange iaeren ende tot noch toe
gegunt is gewest.
Ende al ist dat die wtgewekenen Vanden omlanden zedert
touerlijden van sijne princel. . in de Vergaderingen vande
staten geuerael ende den Raede van Staten niet meer sijn
geropen ende geadmitteert hebben sie bisheer nochtans
geene wettelijeke oersake oli reeden van dien kunnen verne
men ende sal sick beninden dat sulcx meer wt eenijger luijden
priuate passien ende affgunst tegens den ommelanden te weege
gebracht sij, als Vm eenijgerleije veranderinge edder vermin
deringe vander wtgeweekenen qualiteet dewelcke itziger tijt in
gelijker gestalt ende niet minder is als bij tleuent van sijn
Ex. Sijnde noch Vnder hoerluijden ouer Vijf ende twintich
personen Van adel hoge ende leege justice erffllijck inden
omlanden Voerende, met een merckelijck aentall eijgenerffden.
Weshaluen de selue wtgewekenen hebbende verkregen de
gelegentheit van een goet territorium voer haere munte duer
de genedijge gunst ende presentatie Vanden walgeboren Graue
van Culemborch, gehandelt hebben met Hendrick Kraijuenger
vmme als muntmester de Ommelandisce munte binnen der
stede Culemborch weder vp to richten , Vp eenen gelijken
voet, in alloij ende gewichte, vande anderen ordinarien
munten deser geunieerden prouintien , volgende djnstructie
hem daervp gegenen ende alhijr copielijck bijgefuecht. Sijnde
deselue Jnstructie (haeres Weetens) ganslijck conform die ordon
-nancien ende Instructien eertijs bij den collegio der naerder geu
nieerden mitsgaders bijden staten vaanollant ende van Vtrecht
respectiuelijck vpt stuck Vander gemaeckt. Waerinne
de Vanden Ommelanden vorss. verhopen geensins met reeden
te kunnen achtergehaelt ende berispet worden.

79
Hebbende alle mogelijke voersichticheiden ende cautelen ge
bruickt Vm alle frauden abusen ende misbruke in deselue
munte so Voel in haer is Voer te komen ende te verboeden.
Soc dat sie oeck Vp den daler van 9 penningen bij haeren
muntmester vp den Voet Vanden olden Dortscen daler gesla
gen in dem vmscriift expresselijck hebben doen stellen valo.
Hallan. ten eijnde de selue niet duer vnkennisse bij eemant
voer rich daler vntfangen of wtgegeuen mochten worden.
Vp welcken daler sie insgelijcx niet den Hollantscen lewe
ende gewoentlicke Denise cozydens in domino etc. (als som
mijge andere Provincien gedaen) ouerst hoer lants cijgene
wapenen ende Denise hebben doen munten vm alle calumnien
te vermijden: achtende sulcx met beter recht ende minder re
proche te mogen bestaen als ander heren of prouincien wa
penen te gebruiken edder contrefeijten.
Dat sie ouerst in dese iegenwordijge bedroefde ende verwoeste
standt der Ommelanden buten haere prouineie de munte vp
gestelt hebben bij consent nochtans Vande ouericheit der plact
zen, sal billicks

hun niet ten archsten behoeren verkeert te

worden, gemerckt sulcks rechte toegelaten ende oeck in


desen tijden niet niew noch sunder exempel is. Alsoe niet
alleen bijden Voergenoemden wtgeweekenen heeren van Portu
gael ende van Chimaij tselue binnen Gorchum in desen iaeren
gepleecht is als ijderman kenlijck, maer oeck noch secr Vn
lancx bij den staten van Frieslant. Diewelcke hebbende hoere
eijgen munte binnen der stede Lewerden, nu van desen iaere
1591 euenwall inden Ommelanden binnen de fortresse Van
Reijde hoere munte Vp eijgener autoriteet vpgericht hebben sun
der weten ende consent vande rechte ende naetnirlicke ouer
heit des lants, niet anders

als of sie met de erouering der

seluer fortressen oeck het territorium ende regalien aldaer


daetlijck Verkreegen hadden.
Wat ouerst is belangende sekere ordonnance bij tijden vant
Gouuernement Vanden Graue van Leijcester vpt stuck vander
munte gemaeckt, achten die Vande Ommelanden niet noedich
daervp eenige debat off reeden van excuse te gebruiken, ge
merkt bij experience genoeeh beuunden ende mijn heren seli's
meer als te wel bewust is, dat korts naet Vertrecken Vanden

Graue van Leijcester de selue ordonnance bijden meestendeel


qualijck Vnderholden ende niet alleen bij eenijgen particulieren
steeden maer oeck bijden principalen regierenden prouincien in
volen puncten is ouergetreeden, alst mede opentlijck blijct
bij de remoustrance Vande generaels Vander munte an mijn he

80
ren den staten generael in februario laestleden dien angaende
gepresenteert.
Waerwt een ijegelijek groeten reeden ende occasie hadde te

geloouen dat vp deselue ordonnance (tanguam communi


abrogaa) noit meer waer te letten.
Alsoe dan wt alle het voergaende mijn heeren genoech
sollen konnen verstaen ende vernemen dat die wtgewekenen
der ommelanden vorss. in deser saken niet sunder mercke
lijcke goede reedenen ende oersaken gedaen hebben ende so

voel in hun is vpreehtelijck sunder abusen, fraude ende be


droch in desen hebben begeren te wandelen Soe verhopen
ende vertrouwen sie gautzlick dat oeck deselue reeden bij
mijn heren niet alleen Voer genoechsame satisfactie ende ex
euse sullen angenomen worden , maer dat oeck mijn heeren
daer duer sullen worden beweecht vm hun de continuatie van
haere munte ter vorss. plaetzen genedelijck noch voer een
tijtlanck te accorderen, Bijsunder angesien de remonstranten
goetwillige gehoersaemheit ijegens mijn heren in desen betoent:
Alsoe sie inden verledenen iaere 1590 verstendijget sijnde
van vwer E. wille ende meninge de ijsers ende stempels
daetlijck Vpgenomen ende togezegelt in handen offte bewaer
Vanden Graue van Culemborch ter presentie van eenijge van
der magistraet der steede bij prouisie gestelt ende oeck korts
daernae (vernemende dat deselue ijsers bij sijne Gen. den
muntmester wedervmme waren behandiget) de munte geheel
affgedaen ende vpgeheuen hebben tot naerder bescheit van
mijn heren, waeromme sie oeck meijnen na den billijckheit
meerder faueurs als de vngehoersame ende hartneckige
de nochtans euenwal in horen werken Voertgaen ende con
tinueren.
Biddende derhaluen alsnoch vnderdanichlijek dat mijn he
ren in regard van dien ende van allen voergaenden reeden
gelieuen will een fauorabel resolutie voer den remonstranten
in desen te nemen. Aetum den
Julij a0 1591.

81

Nr. 15.

Corte ende sumarische Verhael des discourses welc


kes van den E. Johan Rengers tho Hellem uae
exhibeerde credents der staeten der Omlanden in
den Raede van Staete nopende den aenvanck voort
ganck ende endtschap der Omlandischer munten
tho Culemborch, nell'ens ooc des debats off jegens
berichts tegens der ontkenninge van sekere acte
ende subscriptie van dien bij Kraijvenger gedaen
mundtlijcken den 14 Aprilis gepromeert ende nv
weder opt begeerent van mijn heeren den Raede
van Staete schriftelijcken desseluigen maents vn
iaerts 1595 ouergegeven iss.

14 April 1595.

Eerstelicken is geremonstreert, dat die Vuijtgewekene staten


vande Omlanden, eensdeels tot conservatie van haeres vader

lants gerechticheijt int stuck Vande munte, anderdeels ende


principalijck, om eenige middelen tot nootlicke voorderinge
ende verwaltinge van der Omlandische saecken tho becommen,
juden jaere 1589 eenen Hendrick Kreijvenger, nac dat hij
eenigen tijdt door Egbert Clandt vnd anderen daeromme ge
solliciteert ende aengeholden hadde, gecommitteert hadden
Vm Van wegen den staeten der Omlanden een muntwerck
binnen Culemborch op tho richten, alwaer hner dat territo
rium Vergunnet was ende aldaer sulcke golden vn silveren
penningen te munten vuijt den naeme der/Voirss. lants, als
in dem munten Vande anderen gevnieerden provintien geslagen
Wordden ende aldaer te gelaeteu goet ende ganckbaer weren
ende op gelijcken Voet, aloij ende gewichte alles in achter
vollich nade jnstructie hem dien aengaende van wegen der
Omlanden behandigct, waer op dan oock hij sijnen lijftlicken
6

82
eedt gedaen hadde, hem in all de fromicheijt ende getrou
wicheijt daer te reguleren.
Wat nu die commissie ende jnstructie den voirss. Kreij
venger gegeven, aengiuge, solde daerin sijnes vertrouwens,
niet bevonden wordden, dat de jnstructien van andere pro
vintien niet conform is, want hem bonen tgene in voorgen
artikel aengetoogen, wel expresselijek belastet was , geene na
contrefeijtinge van andere heeren oft provintien monte tho
doene.
Alsoe dat so Verre Kreijvenger beuonden wordt bonen den
jnholdt sijner jnstructie voirss. , etwes in desen gehandelt te
hebben, het waere mit contrefeijtinge van anderen heeren oft
provintien munte, ofte mit eenigerhande munte in anderen
provintien niet toegelaten, ofte gemuntet te maken (gelijck
dan hij nu alsoo men seght mit contrefeijtinge Van Rooseno
bles van Engelant, Henricus nobels ende Swetsche klippingen
gemuntet te hebben, beschuldiget wordde) ofte ooc dat hij
onder den voet ofte alloij in dese provintie toegelaten ende
genseert, eenige penningen geslagen mochte hebben, sulekes
soude hij selifs verantwoirden mogen ende daer voir boeten.
Hadde sich oock dien aengaende op den omlanden niet te
beroepen, buijten der welcker wete ende wille, sulckes ge
schiet ware, vmmer ware tegens den seluigen, deshalven oeck
puniciabel, ende in de pene vervallen.
Die commissie auerst hadde Kreijvanger begost binnen
Culemborch int Warek te stellen jn Julio oft Augusto 1589.
Waere niet lange 511111 aenvanck Vanden Graven
van Culemborch jnduceert, ofte soo hij seggen Wolde, onder
comminatie van hem anderssints het territorium vp te willen
seggen, geconstringeret, om van wege den selvige Graven
cock te munten, hoe wel tegens opgerichten Verdrach ende
Voirwaerden.
Waer doir dan der heeren staten generael veroorsaeckt
waere wordden, den voirss. Kreijvenger die exercitie vande
munte te verbieden, ontrent inde seste ofte sevende maent,

dat hij eerst hadde begost, te weten jn Jannario a0 90


sulcx dat hij dien volgende, voorts jn februario a 90 heeft
vpgeholden te munten, hebbende die Grave van Culemborch
die ijsers ende stempels jn sijnen bewaer genomen.
Hier aff die vuijtgewekene staten der omlanden naderhant
verstendiget sijnde, hadden int begin van April sekere hare
gecommitteerde derwaerts gesonden, om den wille ende be
uelen vande heeren staeten generael des te beter te doen ach

83
tervolgen, ende die Versienige te doen, dat de ijsers vnd
stempels, niet alleene jn goede bewaeringe gehouden, maer
vele meer , dat die tot meerder versekertheijt, om niet Weder

gebruijckt te connen Wordden, van den Grave van Culem


borch, gelichtet ende Vrieslant gebracht mochten word
den.
Het welcke die Gecommitteerde begeerende te edectueren ,

sijn doir den Voirss. graven verhindert geweest, seggende sijn


Gen. (latter noch goede hope waere, dat bij die Generaeliteijt
ende den Raede van staete den voortganek vande Voirss.
munte solde mogen jejmpetreret Wordden, ende dattet daer
omme beter waere, die ijsers ende stempels aldaer bij sijn
Gen. opt slot verbleven, bist dat men Verwachtet hadde den

vuijtersten alfscheijt Vanden heeren staeten.


Moesten alsoo die gecommitteerden hen mettet aduijs van
sijn Gen. conformeren , hadden dennoch die selve ijsers ende
stempels ter presentie van sijn Gen. ende van sommige Van
die magistraet van Culemborch mede versegelt ende alsoo in
sijn Gen. handen Voir datmael gelaeteu met den expressen
bescheede, die selve ijsers aen Kreijvenger niet weder ouer
te geven, sonder bewilligunck Vanden Raede van Staete, ende
Vanden staeten der Omlanden.
Etlicke meenden ouerst uae desen hadde die Graue van
Culemborch tegens den Voirss. afscheet buijten weten van de
Ommelanden Kreijvenger die ijsers ende stempels weder ter
handen gestalt ende hem geconsenteert te munten doir inter
ccssie ofte Voirbede (500 sijn Gen. praetendeert van die Vanden
Omlanden berichtet zijn) van onsen heeren stadtholder Graeif
Willem Lodewijck, ten selven tijde door Culemborch passe
rende met sijn hoffgesin, daer onder doemaels geweest waeren
Johan Starkenborch als hotfmeester vnd Johan (1 Mepsche
edelman van sijn Gen. sonder dat deselvijge twee persoonen
eenige andere qualiteijt oft last van wegen der Omlanden
doemaels gehadt hadden.
Hadde alsoe Kraeijvenger weder van die tijt aff begunt tho
munten, doch buijten weten ende consent Vande Omlandischen
staeten bist tot den 17 Januarij a0 1591 doe hem doert
ernstich scrijvens ende beuel vande Raede van Staete, de munte
weder op tnieu waere geinterdiceert gewordden, dic muntijsers
ende stempels aligenomen, die ovens ingeslagen ende die
Omlandische wapenen Vanden huijse adgedaen.
Het welcke die Vuijtgewekene staeten van de Omlanden
hoorende ende approberende hadden aen den Grauen van Cu

84
lemborch gescreven ende Versoeht, thouersicht te willen hou

den, dat voortaen de munte opgeholden ende alfgeschaft


muchte blijuen, soo lange Vande staeten generaal geen expres
consent ende admissie waere verworven ende dat die ijsers
ende stempels doch wel toegesegelt ende Ain goeden beweer
gestalt muehten wordden.
Gelijck dan oook geschiet waere, want die ijsers zedert die
tijt wel versegelt jn bewaringc van een vande magistraet ge
wesen ende verbleven waeren.
Daer Kraijvanger tot Verscheijden tijden bijden
voorss. vuijtgewekenen staeten aengeholden ende Versoeht,
dat die muntbusse geopent mochte wordden, opdat hij die
penningen, dair jn sijnde (de welcke hij claecllde grootelijck
van doen te hebben, vermits hij langen tijt sonder verdiensten
ende prolijten geseten hadde) na dat die assaij daer aff
sulde gemaecket wesen, nae hem mochte nemen ende genieten

tot zijner nootdruft. Welck Versoeck die voirss. Vuijtgewekene


hem ten laesten lange solicitatien aecorderende, hadden
XIIII maenden ongeveerlijck daernae alsde voirss. munte al
was affgedaen geweest ende gecasseret, gecommitteert ende
gelastet haeres lants sijndicum van hen Culemborch te
transporteren ende die busse te doen openen ende assaij vande
penningen daerjnne sijnde te doen masken, ende sulckes ge
daen sijnde, die voirss. penningen den voirss. Kreijvenger
volgen te laten, voorts die muntijsers ende stempels te ont

fangen, ende jn sijn presentie te laten casseren, soo Verre die


noch niet gecassiert mochten wesen, uae breeder jnholdt van

de commissie.
Deses alles vande voirss. sijndico alsoo jn aller getrouwie
heijt waere nagekommeu, jn bijwesen ende ten onerstaen
Vanden principaelsten Vuijt die magistraet van Culemborch
opden lesten martij a 1592 , blickende Vuijt die acte daer
aff gemaket ende Van dien vande voirss. magistraet selffs ge
teeckent, mitsgaders Vuijt den extract Van die muntbusse
daer van sijnde.
Behalven dat die voirss. Sijndicus,

beuindende dat die

ijsers ende stempels alsnoch getrouwelijek Versloten ende ver


segelt, waeren berustende in handen Vande voirss. magis
traet, hadde deselve also versegelt laten blijven, ouermits
men sonder bijwesent van Sijn Gen. die selve niet durfte
ontzegelen ende opbreken om te casseren, ende dat sijn Gen.
daer bij niet wel was te bekommen , Alsoo dat se den

Vanden ommelanden vermoeden aldaer noch versegelt liggen

85
solden, ten waere sij Vande generaeliteijts wegen, nu mochten
gelichtet wesen.
Op die selvige tijt ende dach, hadde ooe Kreijvenger be
geeret dat die commissie Vande Omlanden noch een tijtlanck
bij hem muchte blijven berustende, eensdeels, om daer mede

den heeren Vanden Raede van Staete (des noot sijnde) te


Vertoonen, dat hij niet vuijt eijgener authoriteijt, ende sonder
commissie gemuntet hadde, anderdeels mede op hope, dat
hij doir jntercessie Vande Gravinne van Culemborch (diemen
doemaels daer was verwachtende) noch permissie ende consent
vande generaeliteijt solde erlangen, ofte dat die selve rannte
in den Ommelanden haest weder opgericht soude mogen word
den , soo hadde die Voirss. Sijndicns een acte van hem Ver
socht, daer vuijt blijcken mochte dat die commissie vuijt
soodanige meeninge alleen als Voirss. is bij hem waere ge
bleven ende hij belovet hadde Voortaen niet meer te munten,

sonder nieu expres consent van Voirss. staten.


Waerjnne soo Kreijvenger geen swaricheit gemaecket, dan
willich geweest hadde de Voirss. Sijndicns ten seluen tijden
daetlicken een concept ofte ontwerp daer ad gemaecket ende
gemelten Kreijvenger behandiget, om daer vuijt een acte in
forma te doen Verveerdigeu ende hem te senden mit de
Voirss. acte Vande openinge vande busse ende vant assaij,
dewelcke den Sijndicns ijlents van Culemborch nac den Hage
reijsen muste vnde daervm nae die acte niet Vertoonen
kunde.
Jn plaetse auerst van alsulcke acte als Voirss. is, heeft
Kreijvenger korts daer nae, het voorss. vntwerp hem bijden
sijndico gelaten, om de acte in ampl. forma daer vuijt te
maeken, mit sijn handt ende naeme vnderteickent, in Vries

landt aen de Vuijtgewekene der Omlanden ouergesonden bene


vens de Voirgemelte acte van de assaij.
Welcke sijne handt ende onderteijckeninge oft hij nv wel
onderstont te loochenen ende tho Versaecken, vnder dexel
van sommige letteren, trecken ofte streken, die hij secht

tegens sijn gebruijck ofte gewoente te wesen soo conde doch


niet die collatic van andere sijne Vnderteeckeninge (waervan
Voorts die exempli gratia vertoont Wordden) lichtelijck be
uinden Wordden, dat hij geen eenerleij maniere van letteren
en streken in sijne subscriptie obserueert hebbe, maer veel
meer dat in allen diuersiteijt tegens malkanderen gevonden
Wordden.
llct welcke nu, ofte het alsoo casu ende bij gevalle ge

86
buert, dan oft het met opsaeten van hem gedaen waere vm
die luijden te bedriegen ende om een occasie van Vuituchten
ende ontkenninge daer Vuijt te nemen, alst hem te passe
mochte commen, mochte Kreijvenger selves weten ende een
ander mede oordeelen Vuijt den frauden ende bedriechlicken
handel al nu bij hem geperpetreert.
Weshalven occk op alsulcke looeheninge sijns handts niet
behoorde gelet te wordden , bijsonder nu hij op alsulcke
Valseheijden int muntwerck waere bevonden ende om den
periekel daerjnne hij stonde te Vntgaen (Veri similiter) alle
behulp geerne solde soecken.
Ende olf hij a1 wilde persisteren, dat die onderteijckeninge
bij hem niet gedaen sij, sc koude wel weesen, dat hij tselve
wel bedriechelijcken van een ander mochte hebben laten doen
om hem daer mede schier ofte morgen te behelpen ende om
te vrijmoediger die onderteeckeninge ende handt te mogen
ontkennen, gelick men hem nu siet doen.
Dan op den voirss. vuijtgewekeneu der omlanden, ofte
op ijemants onder haerluijden eenige suspitie van eontrefeij
tinge van Kreijvengers handt te leggen, Waer buijten alle
reden.
Want behalven, dat heurer allen eerlijcke handel, wandel
ende conversatie in allen saeeken bisher ijedermennichlijcken
gebleken, wel anders solde konnen vuijtwijsen ende haer van
soodanige sinistre suspietien oft arch waren befrijen, soo en
warender oook geen reden, waeromme sij sodanigen valscheijt
solde plegen ofte van harent wegen plegen laten , dan haer
aen die gemelte acte weijnich ofte niet waere gelegen, aen
gesien allen menschen jn Culemborch genoech bekent waere,
ende bij Kreijvenger niet koude ontkent worden, oock die
Agantsche magistraet aldaer wel solde attesteren bonen dat die
voirss. omlandische munte al voir lange jaeren afgedaen
waere ende casseret ende die ijser hem adgenomen.
Ende oft sulekes al niet waere (alsoo ia) so konde euen
wel Kreijvenger hem jn dese aentichten ende fauten mit die
omlandische commissie int minste niet behelpen noch ver
schoonen, naedemael daer jn hem suckx te doen geenssints
geconsenteert, maer den voet ende exempel van de anderen
gevnieerden provintien te volgen, beuolen was, Alsoo dat hij
ten respecte van die selvige te meer sijner ouertredinge wegen
tho beschuldigen vnde tho straffen sijn solde.
Waerom billich die gemelte vuijtgewekeneu staten ende
haere officieren van soodanigen achterdencken Verschoont be

87
hoorden te Wordden ende mochte den Voirss. Kreijvenger die
op soo Verscheijden abuijsen ende Valscheden gedeprehenderet
waeren in dese ontkenninge sijns handts ende wat daer meer
aencleven mochte, billix met meerder vertrouwent vnd geloo'
toegestelt Wordden als jn sijne andere handelinge. Ende was
geteeckent Johan Rangers tho Hellem.

Você também pode gostar