Escolar Documentos
Profissional Documentos
Cultura Documentos
FACULTEIT WETENSCHAPPEN
ANALYSE IIa
Prof. J. Vindas
Editie 2015-2016
IIb. Differentiaalvergelijkingen
Met dank aan Prof. C. Impens voor het ter beschikking stellen van de tekst waarop deze
cursus gebaseerd is. Wil zo vriendelijk zijn alle onvolkomenheden, klein en groot, te signaleren
aan jvindas@cage.UGent.be. Dank bij voorbaat.
De figuur op de kaft toont een draadmodel van de z.g. band van Mobius, een oppervlak
dat maar een kant heeft.
Hoofdstuk 1
Differentiaalrekening met
verschillende veranderlijken
1.1
De euclidische ruimte
Zij n { 1, 2, . . . } en
Rn := {(x1 , . . . , xn ) | x1 R, . . . , xn R}.
1.1.1 Definitie. Elementen van Rn noemen we punten of vectoren, en noteren we vetjes
(x, y enz.) of met vectorpijltjes (~x, ~y enz.). In beide gevallen gaat het om afkortingen van
geordende n-tallen (x1 , x2 , . . . , xn ), (y1 , y2 , . . . , yn ) enz.
1.1.2 Definitie. De n-dimensionale euclidische ruimte is de productverzameling Rn die
voorzien wordt van het inproduct
x y = x1 y1 + x2 y2 + + xn yn ,
p
waaruit afgeleid de lengte kxk = (x1 )2 + (x2 )2 + + (xn )2 en de afstand
p
d(x, y) = kx yk = (x1 y1 )2 + + (xn yn )2 .
Wij gebruiken de beide notaties d(x, y) en kx yk met dezelfde betekenis. Voor deze
afstandsfunctie geldt de driehoeksongelijkheid. (Zie de driehoeksongelijkheid voor complexe
getallen uit Analyse I voor n = 2.)
Definities, eigenschappen en bewijzen zullen vaak, omwille van de aanschouwelijkheid,
gegeven worden voor het geval n = 2.
1.1.3 Definities.
1. De open bal met middelpunt a Rn en straal R > 0 wordt gedefinieerd door
B(a, R) = { x Rn : kx ak < R }.
2. Een deelverzameling V van Rn heet een omgeving van a, en a zelf heet een inwendig
punt van V , als er een R > 0 bestaat waarvoor B(a, R) V .
3. Het inwendige V van een verzameling V bestaat uit alle inwendige punten van die
verzameling. (Uiteraard is V V .)
4. Is V een omgeving van a, dan noemt men V \ {a} een doorprikte omgeving van a.
5. Een deelverzameling V van Rn heet open als elk punt van V inwendig is.
6. Een deelverzameling V van Rn heet gesloten als haar complement Rn \ V open is.1
7. Een deelverzameling V van Rn heet begrensd als er een R > 0 bestaat met kxk 6 R
voor alle x V , m.a.w. als V deelverzameling is van een open bal met de oorsprong als
middelpunt (en eindige straal).
8. Een deelverzameling V van Rn heet compact als V tegelijk gesloten en begrensd is.
9. Het punt a is een adherent2 punt van een verzameling V (waartoe het niet hoeft te
behoren) als elke open bal met middelpunt a een punt van V bevat, m.a.w. als voor
elke R > 0 geldt dat B(a, R) V 6= . (Elk punt van V zelf is natuurlijk een adherent
punt van V , want voor elke a V is a B(a, R) V .)
10. De sluiting van V Rn , genoteerd V , is de verzameling van alle adherente punten van
V . (We hebben steeds V V .)
11. Het punt a is een ophopingspunt van een verzameling V (waartoe het niet hoeft te
behoren) als elke open bal met middelpunt a een punt van V bevat verschillend van a
zelf, m.a.w. als voor elke R > 0 geldt dat 6= B(a, R) V 6= {a}. (Een ophopingspunt
is een bijzonder soort adherent punt, zie definitie 9.)
12. De gesloten bal met middelpunt a Rn en straal R > 0 wordt gedefinieerd door
B(a, R) = { x Rn : kx ak 6 R }.
13. Het punt a is een gesoleerd punt van V Rn als het tot V behoort en er geen
ophopingspunt van is, m.a.w. als er een R > 0 bestaat waarvoor B(a, R) V = {a}.
14. De grens of rand van V Rn , genoteerd3 V , is V Rn \ V . Een punt van die
verzameling is een grenspunt of randpunt van V .
15. De diameter van een nietledige verzameling V is gedefinieerd als
diam(V ) = sup{ kx yk : (x, y) V V }.
Als de verzameling { kx yk : (x, y) V V } niet naar boven begrensd is spreken we
af dat diam(V ) = +. Bijgevolg hebben we steeds dat 0 6 diam(V ) 6 +.
1.1.4 Oefeningen.
1. Elke open bal is een open verzameling.
2. Elke gesloten bal is een gesloten verzameling.
3. Het inwendige van een verzameling is open.
1
De meeste verzamelingen zijn noch open noch gesloten; en Rn zijn het allebei tegelijk.
betekent aanklevend
3
Het symbool is een ronde d en geen delta.
2
1.2
Rijen
1.2.1 Definitie. Een rij in Rn is een afbeelding f die elk natuurlijk getal vanaf een zekere
k0 (doorgaans 0 of 1) op een element van Rn afbeeldt.
Een rij in Rn is dus een bijzonder geval van een R-Rn functie. Bijgevolg zijn de eigenschappen voor zulke rijen gewoonweg de gemeenschappelijke eigenschappen van alle projecties. Als
b.v. n = 2 en zk = (xk , yk ), = (a, b), dan definieert men
def
Zoals voor n = 1 (en met een identiek bewijs) leidt 1.2.3 onmiddellijk tot
1.2.5 Stelling (Kenmerk van Cauchy). Een rij (zk )k in Rn convergeert dan en slechts
dan als er bij elke > 0 een natuurlijke N bestaat met de eigenschap
d(zp , zq ) <
(1.1)
p2 K, q2 F
p3 K, q3 F
enz.
Doordat K compact is, bestaat er een deelrij pnk p0 K. Maar dan convergeert de
overeenkomstige deelrij (qnk )k eveneens naar p0 want
d(p0 , qnk ) 6 d(p0 , pnk ) + d(pnk , qnk ) 6
1
1
+
6 + <
2 nk
2 k
zodra k groot genoeg is. Zo zou er in F een rij bestaan die convergeert naar een punt p0
/ F.
Dit kan niet, want F is gesloten.
1.2.8 Notatie. Voor de afstand tussen een singleton {a} en een nietledige verzameling V
schrijven we d(a, V ) i.p.v. d({a}, V ).
Bewijs als oefening dat
d(a, V ) = 0 a V .
De Stelling van de Vernestelde Compacte Intervallen uit Analyse I kunnen we, met een
volkomen analoog bewijs, veralgemenen tot
lim diam Kn = 0,
n+
dan is die
nN Kn
uniek.
Cantor, 1884
Als een van de Ki s leeg is (ter herinnering: is compact), dan is de stelling natuurlijk vals.
8
Heine 1871 impliciet, Borel 1895 in de huidige vorm
7
Voor zon k hebben we dus dat K V (k) G , m.a.w. K V (k) wordt bedekt door de
ene verzameling G uit de gegeven collectie. Dat is een strijdigheid, want we hebben de rij
(K V (k) )kN z
o geconstrueerd dat geen enkele K V (k) door een eindig aantal Gs bedekt
kon worden.
1.2.12 Opmerking. De stelling van Heine-Borel zegt niet dat elke compacte verzameling
door een eindig aantal open verzamelingen bedekt kan worden. Die eigenschap is wel waar,
maar volkomen triviaal: elke deelverzameling van Rn kan door een enkele open verzameling
bedekt worden, nl. door Rn . Het punt is, dat men de verzameling moet bedekken met een
eindig aantal open verzamelingen uit een gegeven collectie.
1.3
Limieten
z
f(x,y)
y
x
(x,y)
Df
Figuur 1.1: Definitieverzameling en beeldoppervlak van een functie van twee veranderlijken.
1.3.1 Definitie. Zij f een Rn -R functie, met domein D, en zij a een ophopingspunt van D.
Men noemt A de limiet van f voor x naderend tot a als
|f (x) A| < zodra 0 < d(x, a) < , x D.
Als die formule geldt noteren we limxa f (x) = A of kortweg f (x) A als x a.
De verwantschap tussen limieten van functies en limieten van rijen van functiewaarden
blijft geldig zoals voor n = 1. Hetzelfde geldt voor de overige eigenschappen van limieten,
voor zover de bestanddelen betekenis hebben voor n > 1. Zo bestaat er voor n > 1 geen
orderelatie 6, zodat b.v. eenzijdige limieten niet beschouwd kunnen worden.
9
die benaming wordt hier informeel gebruikt, en niet in de zin van glad oppervlak uit Hoofdstuk 4
10
1.4
Continuteit
1.4.1 Definitie. Zij f een Rn -R functie, met domein D, en zij a een niet-gesoleerd punt van
D. Men zegt dat f continu in a is als er bij elke > 0 een > 0 bestaat met de eigenschap
dat
|f (x) f (a)| < als d(x, a) < , x D.
Ook hier blijven definities (b.v. continuteit over een verzameling) en eigenschappen (b.v.
het rijenkenmerk) van het geval n = 1 mutatis mutandis gelden. We gaan wat dieper in op
de analogen van de stellingen van Bolzano, van Weierstrass en van Heine.
1.4.2 Definities.
Het gesloten lijnstuk met beginpunt x en eindpunt y is de verzameling
[x, y] := {(1 t)x + ty | 0 6 t 6 1}.
Het open lijnstuk met beginpunt x en eindpunt y is
]x, y[ := {(1 t)x + ty | 0 < t < 1} = [x, y] \ {x, y}.
Een gebroken lijn is de vereniging van een eindig aantal gesloten lijnstukken, waarbij het
eindpunt van het eerste lijnstuk samenvalt met het beginpunt van het tweede, het eindpunt
van het tweede met het beginpunt van het derde enzovoort.
Een open gebied10 is een open verzameling G met de bijkomende eigenschap dat elk tweetal
punten van G verbonden kan worden door een gebroken lijn die volledig in G ligt.
Een gebied is de vereniging van een open gebied met een deel (eventueel leeg) van zijn grens.
1.4.3 Opmerking. Een gebied mag gaten vertonen.
1.4.4 Stelling (Bolzano). Zij de Rn -R functie f continu over het open gebied G Rn . Als
f in G zowel positieve als negatieve waarden aanneemt, dan wordt zij in G ook ergens nul.
Bewijs. Onderstel f (a) > 0 en f (b) < 0, met a G en b G. Er bestaat een gebroken
lijn in G met beginpunt a en eindpunt b. Neem b.v. aan dat die gebroken lijn uit de drie
lijnstukken [a, c], [c, d] en [d, b] bestaat.
Als f (c) = 0, is het gestelde bewezen. Als f (c) < 0, dan is het gestelde eveneens bewezen.
Beschouw immers de R-R functie g, gegeven door
g(t) = f (1 t)a + tc (0 6 t 6 1).
Als samengestelde van twee continue functies is de R-R functie g zelf continu over het gesloten
interval [0, 1]. Omdat g(0) = f (a) > 0 en g(1) = f (c) < 0 bestaat er (tussenwaardestelling)
een t0 ]0, 1[ waarvoor g(t0 ) = 0. Stellen we = (1 t0 )a + t0 c, dan hebben we inderdaad
dat f () = 0, met G.
Als f (c) > 0, beschouw dan f (d) en herhaal de redenering. Als f (d) 6 0, dan is het
gestelde bewezen. Als f (d) > 0, beschouw dan het laatste van de drie lijnstukken. Nu
hebben we alleszins dat f (b) < 0 (dit is zo ondersteld), zodat het gezochte nulpunt op het
derde lijnstuk gevonden wordt.
10
11
1.4.5 Gevolg. Zij de Rn -R functie f continu over het (niet noodzakelijk open) gebied D Rn .
1. Als f in D zowel positieve als negatieve waarden aanneemt, dan wordt zij in D ook
ergens nul.
2. Zijn A en B twee functiewaarden van f|D , dan is elk getal tussen A en B dat ook.
Bewijs. 1. Onderstel a D, b D, f (a) > 0, f (b) < 0. Als a en b niet op de rand van D
liggen, dan kunnen we de vorige stelling toepassen, want dan liggen a en b in het inwendige
van D, wat een open gebied is. Als a wel op de rand van D ligt, dan kunnen we in de nabijheid
van a een punt a0 vinden dat wel in het inwendige van D ligt en waar de functiewaarde ook
positief is. (Behoud van teken, eigenschap van continue functies.) Analoog voor het geval
waarbij b op de rand van D ligt. We passen dan de vorige stelling toe op de punten a0 , b0 .
2. Onderstel A < C < B met A de functiewaarde van f in a D en B die in b D. De
functie f C is negatief in a en positief in b. Door 1. bestaat er een punt D waar f C
nul is, m.a.w. f () = C.
1.4.6 Opmerking. Men kan de stelling van Bolzano samenvatten als: het continu beeld van
een gebied is een interval.
1.4.7 Stelling (Extremumstelling van Weierstrass). Zij f continu over de compacte
verzameling K. Dan bereikt f in K minstens een keer haar absoluut maximum en minstens
een keer haar absoluut minimum, d.w.z. er bestaan in K punten x1 en x2 waarvoor
f (x1 ) 6 f (x) 6 f (x2 ),
voor alle x K.
1.5
1.5.1 Definitie. Zij f een R2 -R functie met domein D, en zij (a, b) een inwendig punt van
D, zodat dus f (a + h, b + k) bestaat als |h| en |k| klein genoeg zijn. We zeggen dat f in (a, b)
12
afleidbaar is als er reele getallen en , en een R2 R functie r bestaan waarvoor (als |h| en
|k| klein genoeg zijn)
p
f (a + h, b + k) = f (a, b) + h + k + r(h, k) h2 + k 2
(1.2)
met r(h, k) 0 als (h, k) (0, 0).
Is f afleidbaar in (a, b), dan is f zeker continu in (a, b), want f (a + h, b + k) f (a, b)
voor (h, k) (0, 0).
Hier volgt een karakterisering van afleidbaarheid in termen van limieten.
= 0.
lim
(h,k)(0,0)
h2 + k 2
de limiet := lim
h0
(1.3)
(1.4)
(1.5)
f (a + h, b) f (a, b)
h + r(h, 0) h2
|h|
=
= + r(h, 0) ,
h
h
h
waaruit
m.a.w.
f (a + h, b) f (a, b)
= |r(h, 0)| <
h
f (a + h, b) f (a, b)
= .
h0
h
lim
Op analoge wijze gaat men te werk voor . De limiet in (1.5), ten slotte, is niets anders dan
r(h, k) 0 uit de definitie (1.2), want het linkerlid van (1.5) is r(h, k).
Omgekeerd, als (1.3), (1.4) en (1.5) gelden, en we definieren
r(h, k) :=
f (a + h, b + k) f (a, b) h k
,
h2 + k 2
13
of
fx (a, b)
of
f
(a, b).
x
Bij de laatste twee notaties11 is ervan uitgegaan dat uit de context blijkt dat de eerste van
de twee veranderlijken als x genoteerd wordt.
1.5.5 Definitie. Men noemt de parti
ele afgeleide, naar de tweede veranderlijke,
van f in (het punt) (a, b), en men noteert
D2 f (a, b)
of
fy (a, b)
of
f
(a, b).
y
Bij de laatste twee notaties is ervan uitgegaan dat uit de context blijkt dat de tweede van de
twee veranderlijken als y genoteerd wordt.
Uit (1.3) blijkt dat f
x (a, b) de gewone afgeleide is, in a, van de functie x 7 f (x, b), waarin
x de enige veranderlijke is, m.a.w.
f
(a, b) = (f ( , b))0 (a).
x
Evenzo is f
y (a, b) de gewone afgeleide, in b, van de functie y 7 f (a, y), waarin y de enige
veranderlijke is, d.w.z.
f
(a, b) = (f (a, ))0 (b).
y
1.5.6 Opmerking. Als f afleidbaar is in (a, b), dan heeft f wel twee partieel afgeleiden in
dat punt, maar geen afgeleide zoals in een veranderlijke.
1.5.7 Definitie. De partieel afgeleide (functie) naar de eerste veranderlijke van f ,
f
2
b.v. genoteerd f
x , is de R R functie met x (x, y) als waarde in die punten (x, y) waar f
afleidbaar is naar x.
Het domein van f
x is uiteraard een deelverzameling (eventueel leeg) van het domein van
f . Analoge definitie voor de partieel afgeleide (functie) naar de tweede veranderlijke.
We bewijzen nu dat een functie afleidbaar is in een punt als haar beide partiele afgeleiden
in dat punt bestaan en in dat punt continu zijn. Dat laatste is maar mogelijk als de beide
partieel afgeleide functies bestaan in een omgeving van het punt, vermits wij geen continuteit
in gesoleerde punten beschouwen.
f
1.5.8 Stelling. Onderstel dat f
x en y bestaan in een open bal B((a, b), R) (met R > 0), en
continu zijn in (a, b). Dan is f afleidbaar in (a, b).
11
f
y (a, b)(y
b)
= 0.
14
Wegens
f (x, y) f (a, b) = f (x, y) f (a, y) + f (a, y) f (a, b)
is
f (x, y) f (a, b) f
x (a, b)(x a)
p
(x a)2 + (y b)2
=
f
y (a, b)(y
b)
f (a, y) f (a, b) f
f (x, y) f (a, y) f
y (a, b)(y b)
x (a, b)(x a)
p
p
+
.
(x a)2 + (y b)2
(x a)2 + (y b)2
(1.6)
(Analoog voor de tweede term.) Door de middelwaardestelling, toegepast op de functie f (, y),
met y vast, is
f
f (x, y) f (a, y) = (x a) (, y)
x
met (in feite y , afhankelijk van y) tussen a en x gelegen. Vandaar
f
f
f
(x
a)
(,
y)
(a,
b)
f (x, y) f (a, y) x (a, b)(x a)
x
x
p
p
=
(x a)2 + (y b)2
(x a)2 + (y b)2
zodat
(x a) f (, y) f (a, b) |x a| f (, y) f (a, b)
x
x
x
x
=
p
p
(x a)2 + (y b)2
(x a)2 + (y b)2
f
f
|x a| x (, y) x (a, b)
p
6
(x a)2
f
f
|x a| x (, y) x (a, b)
=
|x a|
f
f
= (, y)
(a, b) .
x
x
Als (x, y) (a, b), dan ook (, y) (a, b), en, doordat f
x bij onderstelde continu in (a, b) is,
f
f
f
f
volgt x (, y) x (a, b). Vandaar x (, y) x (a, b) 0, en dus (1.6).
1.5.9 Definitie. Een R2 -R functie f heet van klasse C 1 of glad (men zegt ook continu
afleidbaar) over de open deelverzameling G van haar domein als de partieel afgeleide functies
f
f
x en y bestaan en continu zijn over G.
1.5.10 Gevolg. Een functie die over een open verzameling glad is, is in het bijzonder afleidbaar in die verzameling.
15
f
De partieel afgeleiden f
ele afgeleiden hebben.
x en y van f kunnen op hun beurt parti
Vier tweede-orde parti
ele afgeleiden (in een punt of over een verzameling) zijn mogelijk:
2f
f
genoteerd
of D11 f = (D1 )1 f of fxx = (fx )x ,
x x
x2
f
2f
genoteerd
of D21 f = (D2 )1 f of fyx = (fy )x ,
x y
xy
f
2f
genoteerd
of D12 f = (D1 )2 f of fxy = (fx )y ,
y x
yx
2f
f
genoteerd
of D22 f = (D2 )2 f of fyy = (fy )y .
y y
y 2
2f
xy (a, b)
6=
wat de zaken erg ingewikkeld maakt. In 4.1.10 zullen we een voldoende voorwaarde
2f
xy
2f
yx .
of
fxxx
2f
f f
x , y
bestaan en zijn
f
x .
1.6
1.6.1 Definitie. Zij f een Rn -R functie met domein D, en zij a = (a1 , . . . , an ) een inwendig
punt van D, zodat dus f (a + h) bestaat als khk klein genoeg is (h = (h1 , . . . , hn )). De functie
16
(1.7)
i = lim
f
xi (a1 , . . . , an )
(i = 1, . . . , n),
Nu zullen wij een kettingregel opstellen die van toepassing is op de algemeenste R-waardige
samenstelling, nl. voor g f , met g een functie van Rm naar R, en f een functie van Rn naar
Rm (m en n natuurlijke getallen).
1.6.2 Definitie. Een functie met waarden in Rm (m > 1) noemt men een vectorwaardige
functie.
Een functie met waarden in Rm (m > 1) is eigenlijk een m-tal van R-waardige functies,
zodat we ook voluit kunnen schrijven f = (f1 , . . . , fm ). Elke projectie fi (i = 1, . . . , m) is een
R-waardige functie van n veranderlijken. Hiervoor hebben we de volgende
1.6.3 Definitie. Een eigenschap die voor elke projectie fi geldt noemen we een eigenschap
van (f1 , . . . , fm ).
Zo noemen we f continu (in een punt of over een verzameling), afleidbaar, integreerbaar,
. . . als elke fi dat is. Gaat het, b.v., om functies van een veranderlijke, dan stellen we
b
b
b
0
0
0
f := (f1 , . . . , fm ) en
f := (
f1 , . . . ,
fm ).
a
Dat principe hebben we in Analyse I al gebruikt om de afgeleide van een R-C functie te
definieren; de definitie (u(x) + iv(x))0 := u0 (x) + iv 0 (x) betekent immers niets anders dan
(u, v)0 = (u0 , v 0 ).
In de stelling die volgt nemen we gemakshalve n = 2 en m = 3. De veranderlijken in R2
noteren we als koppels (x, y), die in R3 als drietallen (u, v, w).
1.6.4 Stelling (Kettingregel). Beschouw een functie f = (f1 , f2 , f3 ) van R2 naar R3 en
een functie g van R3 naar R, met samengestelde
F (x, y) = g(f (x, y))
voor (x, y) DF R2 .
Als f afleidbaar is in (a, b), en g is afleidbaar in f (a, b), dan is F afleidbaar in (a, b), en
F
(a, b) =
x
F
(a, b) =
y
g
f1
(f (a, b))
(a, b) +
u
x
g
f1
(f (a, b))
(a, b) +
u
y
g
f2
(f (a, b))
(a, b) +
v
x
g
f2
(f (a, b))
(a, b) +
v
y
g
f3
(f (a, b))
(a, b)
w
x
g
f3
(f (a, b))
(a, b).
w
y
17
R
R
(a,b)
f
A (f1(a,b),
f2(a,b),
f3(a,b))
(x,y)
(u,v,w)
R
F(a,b)=g(f(a,b))
Bewijs. Dat (a, b) DF gaat men na zoals in het geval n = 1. Voor |h| en |k| voldoende klein
bestaat dus de samenstelling
F (a + h, b + k) = g(f1 (a + h, b + k), f2 (a + h, b + k), f3 (a + h, b + k)).
Bij onderstelde zijn f1 , f2 en f3 afleidbaar in (a, b). Vandaar is, voor |h|, |k| klein genoeg,
p
f1
f1
(a, b)h +
(a, b)k + h2 + k 2 r1 (h, k),
F (a + h, b + k) = g f1 (a, b) +
| {z } x
y
|
{z
}
=:A1
=:H1
p
f2
f2
(a, b)h +
(a, b)k + h2 + k 2 r2 (h, k),
f2 (a, b) +
| {z } x
y
|
{z
}
=:A2
=:H2
p
f3
f3
2
2
f3 (a, b) +
(a, b)h +
(a, b)k + h + k r3 (h, k) ,
| {z } x
y
|
{z
}
=:A3
=:H3
18
met R(H1 , H2 , H3 ) 0 als (H1 , H2 , H3 ) (0, 0, 0) (en dit laatste is het geval als (h, k)
(0, 0), zo blijkt uit de definitie van H1 , H2 , H3 ). Het rechterlid van (1.8) herschrijven we als
g(A)
g
f1
g
f2
g
f3
+
(A)
(a, b) +
(A)
(a, b) +
(A)
(a, b) h
u
x
v
x
w
x
f1
g
f2
g
f3
g
(A)
(a, b) +
(A)
(a, b) +
(A)
(a, b) k
+
u
y
v
y
w
y
p
g
g
g
+ h2 + k 2
(A)r1 (h, k) +
(A)r2 (h, k) +
(A)r3 (h, k)
u
v
w
r
(H1 )2 + (H2 )2 + (H3 )2
R(H1 , H2 , H3 ) .
+
h2 + k 2
We moeten alleen nog bewijzen dat
g
g
g
(A)r1 (h, k) +
(A)r2 (h, k) +
(A)r3 (h, k)
u
v
w r
(H1 )2 + (H2 )2 + (H3 )2
+
R(H1 , H2 , H3 ) 0 (1.9)
h2 + k 2
als (h, k) (0, 0). Wegens r1 (h, k) q
0, r2 (h, k) 0 en r3 (h, k) 0 is de limiet van de
2
2 ) +(H3 )
eerste drie termen zeker al nul. Als (H1 ) +(H
begrensd is, zal ook de laatste term
h2 +k2
naar nul naderen, want de tweede factor erin nadert zeker tot nul: als (h, k) (0, 0) dan ook
(H1 , H2 , H3 ) (0, 0, 0) en dus ook R(H1 , H2 , H3 ) 0. Uit de definitie van H1 halen we
p
f1
f1
|H1 | 6
(a, b) |h| +
(a, b) |k| + h2 + k 2 |r1 (h, k)|,
x
y
zodat
f1
f1
H1
6
h2 + k 2 x (a, b) + y (a, b) + |r1 (h, k)|,
hetgeen aantoont dat het linkerlid begrensd is als (h, k) (0, 0): het rechterlid is de som van
twee constanten en een functie die zelfs tot nul nadert als (h, k) (0, 0). Hetzelfde blijkt
voor H2 en H3 . Bijgevolg is ook
(H2 )2
(H3 )2
(H1 )2
+
+
h2 + k 2 h2 + k 2 h2 + k 2
q
2
2
2
2 ) +(H3 )
, eveneens.
begrensd, en de vierkantswortel daaruit, (H1 ) +(H
h2 +k2
1.6.5 Oefeningen. Geef de formules voor de partieel afgeleiden van de samengestelde F :=
g f als f en g de volgende gedaante hebben:
1. f (x, y, z) en g(u, v)
2. f (x, y) en g(u, v)
3. f (x) en g(u, v)
19
4. f (x, y) en g(u)
Voor een functie f van een veranderlijke, continu over [a, b] en afleidbaar over ]a, b[, zegt
de middelwaardestelling dat er een a < < b bestaat waarvoor
f (b) f (a) = (b a)f 0 ().
Hier de veralgemening tot twee veranderlijken.
1.6.6 Stelling (Middelwaardestelling). Zij gegeven een functie f van twee veranderlijken,
en twee punten (a, b) en (c, d) in het vlak. Als f continu over het gesloten lijnstuk [(a, b), (c, d)]
en afleidbaar over het open lijnstuk ](a, b), (c, d)[ is, dan bestaat er op het open lijnstuk een
punt (, ) met
f
f
f (c, d) f (a, b) = (c a) (, ) + (d b) (, ).
x
y
Bewijs. Definieer een functie F : [0, 1] R d.m.v.
F (t) = f ((1 t)a + tc, (1 t)b + td),
(0 6 t 6 1).
Deze functie van een veranderlijke is de samengestelde van de R-R2 -afbeelding t 7 ((1 t)a +
tc, (1 t)b + td) en de R2 -R-functie f . Bijgevolg is ze continu over [0, 1], als samengestelde van
twee continue functies. Ook is ze afleidbaar over ]0, 1[, want de eerste functie is afleidbaar in
elk punt van ]0, 1[ (afgeleide: (a + c, b + d)), de tweede in elk punt van het open lijnstuk.
Door de kettingregel is dan
F 0 (t) = (ca)
f
f
((1t)a+tc, (1t)b+td)+(db) ((1t)a+tc, (1t)b+td)
x
y
1.6.7 Gevolg. Is
f
x
f
y
Bewijs. Merk eerst op dat f automatisch glad (en dus zeker afleidbaar) is in G: de partieel
afgeleide functies van f bestaan en zijn continu in G, want ze zijn daar door het onderstelde
identisch nul.
Voor elk gesloten lijnstuk [(a, b), (c, d)] G levert de middelwaardestelling op dat
f (c, d) f (a, b) = 0
want
f
f
(, ) =
(, ) = 0.
x
y
Bijgevolg is f constant op elk gesloten lijnstuk in G. Vandaar is f constant in heel G, want elke
twee punten van G kunnen verbonden worden door een gebroken lijn die uit aaneensluitende
lijnstukken in G bestaat.
20
1.7
Elementaire vectoranalyse
Een Rn -R functie noemt men ook wel een scalair(en)veld, en een Rn -Rn functie een vector(en)veld. We geven nu vier overgangen van een driedimensionaal scalairen/vectorenveld
naar een ander driedimensionaal scalairen/vectorenveld.
1. Met een scalairenveld f (x, y, z) associeert men het vectorveld12
f
f
f
(f )(x, y, z) :=
(x, y, z),
(x, y, z),
(x, y, z)
x
y
z
in die punten (x, y, z) waar de gebruikte afgeleiden bestaan. Men noemt (f )(x, y, z)
de gradi
ent van f in (x, y, z).
2. Met een scalairenveld f (x, y, z) associeert men het scalairenveld
2f
2f
2f
2 f (x, y, z) :=
(x,
y,
z)
+
(x,
y,
z)
+
(x, y, z)
x2
y 2
z 2
in die punten (x, y, z) waar de gebruikte afgeleiden bestaan. Men noemt (2 f )(x, y, z)
de Laplaciaan van f in (x, y, z).
3. Met een vectorveld F = (P, Q, R) (P , Q en R zijn reele functies van drie veranderlijken)
associeert men het scalairenveld
(div F) (x, y, z) :=
P
Q
R
(x, y, z) +
(x, y, z) +
(x, y, z)
x
y
z
in die punten (x, y, z) waar de gebruikte afgeleiden bestaan. Men noemt (div F)(x, y, z)
de divergentie van F in (x, y, z).
4. Is (e1 , e2 , e3 ) de standaardbasis van R3 , dan associeert men met een vectorveld F =
(P, Q, R) het vectorveld
e1 e2 e3
(rot F)(x, y, z) : =
x y z
P
Q R
R Q
P
R
Q P
=
e1 +
e2 +
e3 ,
y
z
z
x
x
y
in die punten (x, y, z) waar de gebruikte afgeleiden bestaan. Men noemt (rot F)(x, y, z)
de rotor13 van F in (x, y, z).
Hier een overzicht met de vier bewerkingen, het veld waarop ze gedefinieerd zijn en het
veld dat ze definieren:
12
13
21
2f
2f
=
,
yz
zy
2f
2f
=
.
zx
xz
2f
2f
yz zy
e1 + cyclische termen = (0, 0, 0).
2.
R Q P
R Q P
div(rot F) = div
y
z z
x x
y
2
2
2
2
R
Q
P
R
2Q
2P
=
= 0.
xy xz yz yx zx zy
22
1. div(f ) = 2 f
2. div(f F) = f F + f div F
3. div(F G) = G rot F F rot G
4. rot(f F) = f F + f rot F
5. rot(rot F) = (div F) 2 F als de gemengde partiele afgeleiden gelijk zijn.
Bewijs. 1.
div(f ) = div
f f f
,
,
x y z
=
2f
2f
2f
+
+
= 2 f
x2
y 2
z 2
2.
div(f F) = div(f P, f Q, f R) =
f
P
P +f
+ twee cyclische termen
x
x
= f F + f div F
3.
f3 g2
+ twee cyclische termen
=
x
x x
x
f3 f2
g3 g2
f1
div(F G) =
4.
rot(f F) = rot(f P, f Q, f R)
(f R) (f Q)
e1 + twee cyclische termen
=
y
z
f
R f
Q
=
R+f
Qf
e1 + twee cyclische termen
y
y
z
z
f
f
R Q
=
R
Q e1 + f
P
R
Q P
rot(rot F) =
e1 + cycl.
y x
y
z z
x
2
2P
2P
2R
Q
=
+
e1 + cycl.
yx
y 2
z 2
zx
2
2
P
2Q
2R
P
2P
2P
=
+
+
e1
+
+
e1 + cycl.
x2
xy xz
x2
y 2
z 2
Q R
P
=
+
+
e1 2 P e1 + cycl.
x x
y
z
= (div F) 2 F
23
Bij wijze van toepassing van de kettingregel zullen we de Laplaciaan van een tweedimensionaal scalairenveld berekenen in poolcoordinaten. De verwantschap tussen de cartesische
coordinaten en de poolco
ordinaten wordt gegeven door p(, r) = (r cos , r sin ).
1.7.4 Stelling (Laplaciaan in poolco
ordinaten). Zij f een reele functie van twee veranderlijken en stel
g(, r) := f (r cos , r sin ).
Als f aan de afleidbaarheidsvereisten van de kettingregel voldoet en gelijke gemengde partiele
afgeleiden heeft,14 dan is
2f
2f
2g
1 2g
1 g
(r
cos
,
r
sin
)
+
(r
cos
,
r
sin
)
=
(,
r)
+
(, r) +
(, r)
2
2
2
2
2
x
y
r
r
r r
(1.10)
Bewijs. Vooreerst een bemerking bij de opgave. De partieel afgeleiden xf2 (x, y) en yf2 (x, y)
zijn functies van x en y. Het linkerlid van (1.10) krijgt men door die afgeleiden te berekenen
in het punt (r cos , r sin ). Beide leden zijn dus functies van (, r).
Door de kettingregel hebben we
g
(, r) =
g
(, r) =
r
14
f
f
(r cos , r sin ) (r sin ) +
(r cos , r sin ) (r cos )
x
y
f
f
(r cos , r sin ) cos +
(r cos , r sin ) sin .
x
y
Deze beide voorwaarden kunnen vervangen worden door f van de klasse C 2 , zie 4.1.10.
24
sin
=
+ cos
x
r
r
cos
=
+ sin .
y
r
r
Vandaar
2f
sin
sin g
g
sin g
g
=
+ cos
+ cos
+ cos
x2
r
r
r
r
r
r
2
2
2
2
g sin g 2 sin cos g
2 sin cos g sin2 g
= cos2 2 +
+
+
.
r
r2 2
r
r
r2
r r
De uitdrukking voor
2f
y 2
2
cos2 2 g 2 sin cos 2 g
2 sin cos g cos2 g
2f
2 g
=
sin
+
+
+
.
y 2
r2
r2 2
r
r
r2
r r
Deze beide voorwaarden kunnen vervangen worden door f van de klasse C 2 , zie 4.1.10.
25
16
Hoofdstuk 2
Impliciete functies
2.1
fi
fi
(a) h1 + +
(a) hn + khkri (h)
x1
xn
met limh0 ri (h) = 0. Met behulp van het matrixproduct kunnen we dit herschrijven als
f1
f1
(a)
.
.
.
(a)
f1 (a + h)
f1 (a)
r1 (h)
x1
h1
x
n
.
..
..
..
..
.
..
. + khk
= . +
..
.
.
.
.
.
fm
fm hn
fm (a + h)
fm (a)
rm (h)
(a) . . .
(a)
x1
xn
{z
}
|
=: Df (a)
(f1 , . . . , fn )
(a) noteren.1
(x1 , . . . , xn )
27
X gi
fq
((g f )i )
(gi f )
(a) =
(a) =
(f (a))
(a) ,
xj
xj
uq
xj
(i = 1, . . . , k)
q=1
of, in matrixnotatie,
((g f )1 )
(a) . . .
x1
..
..
.
.
((g f ) )
k
(a) . . .
x1
((g f )1 )
(a)
xn
..
=
.
((g f )k )
(a)
xn
g1
(f (a)) . . .
u1
..
..
.
.
gk
(f (a)) . . .
u1
g1
f1
(f (a))
(a) . . .
x1
um
..
..
..
.
.
.
gk
fm
(f (a))
(a) . . .
um
x1
f1
(a)
xn
..
fm
(a)
xm
m.a.w.,
D(g f )(a) = Dg(f (a)) Df (a)
zodat de beste lineaire benadering van de samenstelling gelijk is aan de samenstelling4 van
de beste lineaire benaderingen, wat we ook zonder formeel bewijs hadden durven vermoeden.
2.1.3 Oefening. Als f zelf een Rn -Rm lineaire afbeelding is met matrixvoorstelling A, dan is
Df (a) = A in elk punt a Rn .
Het resultaat uit de vorige oefening hoeft niet te verbazen: het drukt uit dat de beste
lineaire benadering van een lineaire afbeelding juist die afbeelding zelf is.
2
het product in het rechterlid is het matrixproduct van Df (a) met de kolomvector h
m.a.w., f wordt in een omgeving van het punt a goed benaderd d.m.v. de lineaire afbeelding x 7 f (a) +
(Df (a)) (x a)
4
het matrixproduct komt immers overeen met de samenstelling van de corresponderene lineaire afbeeldingen
3
28
2.1.4 Oefening. Zij f een Rn -Rm functie en a een inwendig punt van haar domein. Zij
v Rn met kvk = 1. De richtingsafgeleide (of directionele afgeleide) van f in a in de
richting v is bij definitie
f
f (a + tv) f (a)
(a) := lim
Rm .
t0,tR
v
t
Toon aan: als f afleidbaar is in a, dan bestaat deze richtingsafgeleide en ze is gelijk aan
Df (a) v.
2.2
Impliciete functies
Als een gegeven vlakke kromme bepaald is door een vergelijking : f (x, y) = 0, dan kan
het gebeuren dat we deze vergelijking expliciet kunnen oplossen naar y, en zo een functie y(x)
kunnen definieren waarvan de grafiek juist samenvalt met de kromme (m.a.w., waarvoor
f (x, y(x)) = 0). We zeggen dan dat de functie y(x) impliciet bepaald is door de vergelijking
f (x, y) = 0.
2.2.1 Voorbeeld. : x2 + y 2 = 1 bepaalt een cirkel met middelpunt
0 en straal 1. We
kunnen hier de vergelijking expliciet oplossen naar y, en vinden y(x) = 1 x2 .
Zoals uit het voorbeeld blijkt, zullen we er rekening moeten mee houden dat zon impliciete
vergelijking niet steeds een eenduidige expliciete functie bepaalt.
Voor minder eenvoudige vergelijkingen f (x, y) = 0 is het meestal moeilijk (of zelfs onmogelijk) om y(x) expliciet op te lossen in termen van elementaire functies (zelfs als f een
elementaire functie is die continu afleidbaar is), zoals bijv. : sin y = xy. Het is daardoor ook
moeilijker te zien in welk(e) interval(len) we de vergelijking kunnen oplossen naar y. Toch
kunnen we zonder y(x) expliciet te bepalen al informatie krijgen over de afgeleide y 0 (x):
2.2.2 Voorbeeld. Als x2 + (y(x))2 = 1 op een open interval I R, dan kunnen we beide
leden van de gelijkheid afleiden op I. We vinden dat 2x + 2y(x)y 0 (x) = 0 op I, zodat
y 0 (x) = x/y(x) als y(x) 6= 0.
In het algemeen vinden we voor een kromme : f (x, y) = 0 door impliciet afleiden dat
een expliciete functie y(x) voldoet aan (kettingregel in meerdere veranderlijken)
f
f
(x, y(x)) +
(x, y(x))y 0 (x) = 0.
x
y
(2.1)
29
Meetkundig gezien verwachten we een eenduidige oplossing y(x) in een omgeving van een
punt (x, y(x)) op voorwaarde dat de raaklijn aan in (x, y(x)) niet verticaal is. In de
5
vergelijking (2.1) is y 0 (x) eenduidig bepaald zodra f
y (x, y(x)) 6= 0. Dit zal inderdaad een
voldoende voorwaarde blijken:
2.2.4 Stelling (Stelling van de impliciete functies in het vlak). Zij f een R2 -R functie
die van de klasse C 1 is in een omgeving6 van (a, b) R2 . Als f (a, b) = 0 en f
y (a, b) 6= 0, dan
geldt:
1. Er bestaan > 0 en > 0 zo dat voor elke x ]a , a + [ een unieke y(x)
]b , b + [ bestaat waarvoor
f (x, y(x)) = 0.
2. De afbeelding y: ]a , a + [ R is van de klasse C 1 .
3. Als f (x, y) bovendien van de klasse C k (k > 1) is in een omgeving van (a, b), dan is ook
y(x) van de klasse C k in een omgeving van a.
Bewijs. We mogen aannemen dat
f
y (a, b)
f
y (a, b)
f
1. Omdat f
y continu is, volgt door behoud van teken dat ook y (x, y) > 0 in een zekere
rechthoek [a , a + ] [b , b + ]. Daardoor is de functie y 7 f (a, y) strikt stijgend in
[b , b + ]. Omdat f (a, b) = 0 is dus f (a, b ) < 0 en f (a, b + ) > 0. Omdat f continu
is, volgt (opnieuw door behoud van teken) dat f (x, b ) < 0 en f (x, b + ) > 0 voor elke x
in een zeker interval ]a , a + [.
Kies nu willekeurig x ]a , a + [. Dan is ook de functie y 7 f (x, y) strikt stijgend op
[b , b + ] (verklein desnoods zo dat 6 ). Door de tussenwaardestelling heeft deze
functie een (uniek, omdat ze strikt stijgend is) nulpunt y(x) ]b , b + [.
2. I.h.b. is y(a) = b. In feite kunnen we in deel 1. > 0 zo veel verkleinen als we willen. We
vinden dus voor elke (voldoend kleine) > 0 een > 0 zo dat voor elke x ]a , a + [
een unieke y(x) bestaat met |y(x) b| < waarvoor f (x, y(x)) = 0. De functie y(x) is dus
continu in a. Wat we juist bewezen hebben, kunnen we ook toepassen in een willekeurig punt
(x, y(x)) in de plaats van het punt (a, b): f voldoet ook in dit punt aan de voorwaarden van
de stelling. We besluiten dat y continu is in elk punt x ]a , a + [.7
Door de middelwaardestelling is
f (x + h, y + k) = f (x, y) +
f
f
(x + h, y + k) h +
(x + h, y + k) k
x
x
30
Omdat y(x) continu is, is dus ook |k| 6 |k| = |y(x + h) y(x)| 0 als h 0. Uit (2.2)
volgt dus dat
f
(x, y(x))
y(x
+
h)
y(x)
y 0 (x) = lim
= x
(2.3)
f
h0
h
f (x, y(x))
y
f
1
omdat ook f
x en y continu zijn. Uit de gelijkheid (2.3) volgt dat y(x) van de klasse C is
op een omgeving van a.
f
1
3. Per inductie: als f van klasse C 2 is, dan zijn f
x en y van klasse C , en bewezen we al dat
y(x) van klasse C 1 is. Door (2.3) is dan ook y 0 (x) van klasse C 1 , m.a.w. y(x) is van klasse
C 2 , enz.
f1
f1
f1
(0) x +
(0) y +
(0) z = 0
x
y
z
det
f
(0)
(0)
f1
(0)
6= 0.
f2
(0)
z
De algemene vorm van de stelling van de impliciete functies zegt dat dit ook een voldoende
voorwaarde is voor het (uniek) oplosbaar zijn van het oorspronkelijk (niet-gelineariseerd)
stelsel in functie van x in een omgeving van 0.
In het algemeen, voor een stelsel van m vergelijkingen in n + m veranderlijken (dat
we willen oplossen in functie van de eerste n veranderlijken) noteren we de optredende
functies f1 , . . . , fm vectorieel als f = (f1 , . . . , fm ) en noteren we de veranderlijken als
(x, y) = (x1 , . . . , xn , y1 , . . . , ym ). Het stelsel
31
f1 (x1 , x2 , . . . , xn , y1 , y2 . . . , ym ) = 0
f1 (x1 , x2 , . . . , xn , y1 , y2 , . . . , ym ) = 0
..
fm (x1 , x2 , . . . , xn , y1 , y2 , . . . , ym ) = 0
is dan
f (x, y) = 0.
We noteren d.m.v. D1 f (x, y) Rmn , resp. D2 f (x, y) Rmm , de Jacobiaanse matrix van
de functie x 7 f (x, y) (bij vaste y), resp. y 7 f (x, y) (bij vaste x), m.a.w.
f1
f1
(x, y) . . .
(x, y)
x1
xn
.
.
.
..
..
..
D1 f (x, y) =
f1
fm
(x, y) . . .
(x, y)
xm
xn
en
f1
f1
(x, y) . . .
(x, y)
y1
ym
..
..
..
.
D2 f (x, y) =
.
.
.
fm
fm
(x, y) . . .
(x, y)
y1
ym
2.2.5 Stelling (Stelling van de impliciete functies). Zij f een functie Rn Rm Rm
van de klasse C k (k > 1) in een omgeving van (a, b) Rn Rm . Als f (a, b) = 0 en
det(D2 f (a, b)) 6= 0, dan geldt:
1. Er bestaan > 0 en > 0 zo dat voor elke x B(a, ) een unieke y(x) B(b, )
bestaat waarvoor
f (x, y(x)) = 0.
2. De afbeelding y: B(a, ) Rm is van de klasse C k .
De stelling van de impliciete functies speelt een belangrijke rol bij het ontwikkelen van de
theorie van deelvarieteiten van Rn (cursus Differentiaalmeetkunde).
De partiele afgeleiden van y(x) vinden we opnieuw door de identiteit f (x, y(x)) = 0
impliciet af te leiden. Stellen we g: Rn Rn+m : g(x) = (x, y(x)), dan is
Inn
m(n+m)
Df (x, y) = D1 f (x, y) D2 f (x, y) R
en Dg(x) =
R(n+m)n
Dy(x)
(met Inn Rnn de eenheidsmatrix) zodat (kettingregel)
D1 f (x, y(x)) + D2 f (x, y(x)) Dy(x) = 0.
Omdat det(D2 f (x, y(x))) 6= 0 in een omgeving van (a, b), besluiten we dat
Dy(x) = (D2 f (x, y(x)))1 D1 f (x, y(x)) .
Opnieuw geeft de notatie met afgeleiden als matrices/lineaire afbeeldingen een beknopte
schrijfwijze die de analogie met het geval m = n = 1 duidelijk weergeeft.
32
2.3
Als toepassing van de stelling van de impliciete functies geven we een meerdimensionale
veralgemening van de stelling i.v.m. afleidbaarheid van de inverse van een (inverteerbare)
afleidbare functie f : R R (cursus Analyse I):8
Als f 0 (a) 6= 0, dan is de inverse f 1 afleidbaar in f (a) en is (f 1 )0 (f (a)) = 1/f 0 (a).
2.3.1 Definitie. Een C k -diffeomorfisme van G1 Rn op G2 Rn (G1 en G2 open) is een
bijectie f : G1 G2 waarvoor zowel f als f 1 : G2 G1 van de klasse C k zijn.
Een Rn -Rn functie f is een lokaal C k -diffeomorfisme in a Rn als
1. f een bijectie is van een omgeving W1 van a naar een omgeving W2 van f (a)9
2. f van de klasse C k is op een (open)10 omgeving U1 van a
3. f 1 van de klasse C k is op een (open) omgeving U2 van f (a).
2.3.2 Opmerking. Men kan aantonen dat men steeds U1 = W1 en U2 = W2 kan kiezen,11
zodat f een lokaal C k -diffeomorfisme is als en slechts als een open omgeving U van a en een
open omgeving V van f (a) bestaan zo dat f|U : U V een C k -diffeomorfisme is (stelling
2.3.5).
2.3.3 Stelling (Stelling van de inverse functies). Zij f : Rn Rn een functie van klasse
C k (k > 1) in een omgeving van a Rn .
Als det(Df (a)) 6= 0, dan geldt:
1. f is een lokaal C k -diffeomorfisme in a.
2. Df 1 (f (a)) = (Df (a))1 .
Bewijs. 1. We kunnen de inverse functie f 1 beschouwen als de functie die impliciet gedefinieerd wordt door de vergelijking x = f (y). Stel dus
F : Rn Rn Rn : F(x, y) = f (y) x.
We gaan de voorwaarden van stelling 2.2.5 na: D2 F(f (a), a) = Df (a) is inverteerbaar, en F
F
is van de klasse C k in een omgeving van (f (a), a), omdat x
(x, y) constant zijn en
j
F
f
(x, y) =
(y).
yj
yj
Wegens stelling 2.2.5 bestaan dus > 0 en > 0 zo dat voor elke x U := B(f (a), ) een
unieke y(x) B(a, ) bestaat waarvoor f (y(x)) = x en is y(x) een C k -afbeelding U Rn .
Dit toont aan dat y(x) de inverse afbeelding is van de bijectie f : y(U ) U .12 (De afbeelding
y(x) is niet noodzakelijk surjectief op B(a, ).) We gaan na dat y(U ) een omgeving is van
a. Omdat f continu is, vinden we een r ]0, [ met de eigenschap dat f () U voor elke
B(a, r). Dan is B(a, r) y(U ), want als B(a, r), dan is het unieke element
z B(a, ) waarvoor f (z) = f () U , m.a.w. = y(f ()) y(U ).
8
we zullen nu wel veronderstellen dat f minstens continu afleidbaar is in een omgeving van a
W1 , W2 zijn niet noodzakelijk open
10
noodzakelijk open, want we hebben klasse C k enkel gedefinieerd op open verzamelingen
11
vergewis je ervan dat dat niet vanzelfsprekend kan!
12
omdat f (y(U )) = U , is f : y(U ) U surjectief; ook is f injectief op y(U ): als f (y(x1 )) = f (y(x2 )) voor
zekere x1 , x2 U , dan is x1 = x2 , en dus ook y(x1 ) = y(x2 )
9
33
2.4
Aanvullingen
34
Bewijs. Zij y0 een willekeurig punt van f (K). We zullen het rijenkenmerk voor continuteit
van f 1 |f (K) in y0 gebruiken: is (yn )n een willekeurige rij uit f (K) die naar y0 convergeert,
dan f 1 (yn ) f 1 (y0 ). Wegens de injectiviteit is y0 = f (x0 ) en yn = f (xn ) voor unieke
x0 , x1 , . . . uit K. Het gegeven is dus, dat f (xn ) f (x0 ), en we moeten aantonen dat xn x0 ,
m.a.w.
( > 0)(N N)(n N)(n > N = kx0 xn k < ).
Als dat niet zo was, dan zou er een 0 > 0 bestaan met de eigenschap dat
(N N)(n N)(n > N & kx0 xn k > 0 ).
Bij N = 1 vinden we dan een n1 > 1 met kx0 xn1 k > 0 , bij N = n1 een n2 > n1 met
kx0 xn2 k > 0 enzovoort. Er ontstaat een deelrij (xnk )k van (xn )n . Wegens K compact
heeft die een deelrij xnkl K. Die limiet kan niets anders zijn dan x0 . Inderdaad, door
continuteit volgt uit xnkl dat f (xnkl ) f (). Maar uit het gegeven f (xn ) f (x0 )
volgt dat de deelrij (f (xnkl ))l dezelfde limiet f (x0 ) heeft. Vandaar is f () = f (x0 ) en, door
injectiviteit, = x0 . We hebben dus xnkl x0 , maar dat is in tegenspraak met het feit dat
kx0 xnkl k > 0 voor alle l.
2.5
Oefeningen
1. In welke punten van Rn+m hebben de volgende vergelijkingen lokaal een unieke oplossing
van de opgegeven m veranderlijken als functie van de andere n veranderlijken?
2. Bepaal een gelijkheid voor de partiele afgeleiden van deze functie van n veranderlijken
door impliciet afleiden.
3. Bepaal de vergelijking van de raakruimte in een gegeven punt van Rn+m aan het oppervlak bepaald door de gegeven vergelijking(en).
(a) xy sin y = 0
(b) xy sin(y/x) = 0
(c) z m + yz + x = 0 (m N, m > 2)
(d) zez = x 2y
(
yz = x
(e)
((y, z) in functie van x).
x+y+z =3
(
u2 + v 2 + 2x = 0
(f)
((u, v) in functie van (x, y)).
uv y = 0
Hoofdstuk 3
Lijnintegralen
In de integraal, zoals ingevoerd in Analyse I, is het integratiegebied een reeel lijnstuk [a, b].
In dit hoofdstuk zullen we het integratiegebied veralgemenen tot een kromme.
3.1
Aanvulling
We beginnen met een majoratie voor integralen van vectorwaardige functies van een veranderlijke. Wat de definitie daarvan betreft hebben we, volgens het algemeen principe 1.6.3,
b
b
b
f (t) dt :=
f1 (t) dt, . . . ,
fn (t) dt Rn
a
als f een [a, b] Rn afbeelding is. We gebruiken ook de ongelijkheid van Cauchy-Schwarz, die
stelt dat voor vectoren a en b
|a b| 6 kak kbk.
(Het inproduct is immers gelijk aan het product van de lengten van de vectoren en de cosinus
van de ingesloten hoek.)
3.1.1 Stelling. Is f : [a, b] Rn integreerbaar, dan is
b
b
f
kf k.
6
a
f (t) dt Rn ,
:=
a
(3.1)
36
dan hebben we
kk2 =
b
n
n
X
X
(i )2 =
fi
i
i=1
bX
n
i=1
kk kf k
b
= kk
kf k.
fi )
a
| f |
( f ) 6
i fi =
a i=1
b
(want i =
(Cauchy-Schwarz)
Voor = 0 is het gestelde triviaal. Als 6= 0 volgt na deling door kk uit het vorige
eveneens
b
kk 6
kf k.
a
3.2
Gladde krommen
We bekijken in dit onderdeel meestal krommen in R2 , z.g. vlakke krommen. De theorie voor
krommen in R3 , z.g. ruimtekrommen, en in Rn met n > 3 is helemaal analoog.
3.2.1 Definitie. Wij1 noemen gladde kromme in R2 elke deelverzameling van R2 die kan
geschreven worden als = [a, b], waarbij : [a, b] R2 (a < b) de volgende eigenschappen
heeft:
1. is een bijectie van [a, b] op
2. C 1 [a, b]
3. 0 (t) 6= 0 (of, wat equivalent is, k0 (t)k =
6 0) voor alle a 6 t 6 b.2
3.2.2 Opmerking. Het onderstelde 0 (a) = 0 of 0 (b) = 0 in het begin- en eindpunten van
het interval is enkel van theoretisch belang in het bewijs van stelling 3.2.4. In de praktijk
mogen we ook soms 0 (a) = 0 of 0 (b) = 0 toelaten. Als dit het geval is, dan voldoet de
beperking : [a + , b ] R2 wel aan de vereisten uit 3.2.1. Men vindt eigenschappen
voor de oorspronkelijke kromme dan na 0+.
We noemen een parametervoorstelling van de kromme . Voor een a 6 t0 6 b is
0 (t0 ) de raakvector3 aan in het punt (t0 ) (voor die parametervoorstelling).
1
37
(a 6 t 6 b).
x = 1 (t), y = 2 (t)
(a 6 t 6 b).
of als
3.2.3 Oefening. Ga na of de volgende functies parametervoorstellingen van gladde krommen
zijn:
1. (t) = (t sin t, 1 cos t) (0 6 t 6 2)
2. (t) = (t sin t, 1 cos t) (0 6 t 6 4)
3. (t) = (t, 1 t2 ) (1 6 t 6 1)
4. (t) = (cos t, sin t) (0 6 t 6 )
5. (t) = (cos t, sin t) (0 6 t 6 2)
Eenzelfde kromme heeft verschillende parametervoorstellingen, maar die zijn onderling
nauw verbonden, zoals we nu aantonen.
3.2.4 Stelling. Onderstel dat
(t) = (1 (t), 2 (t))
(u) = (1 (u), 2 (u))
(a 6 t 6 b)
(c 6 u 6 d)
twee parametervoorstellingen van eenzelfde gladde vlakke kromme zijn. Dan bestaat er een
en juist een functie : [a, b] [c, d] met de volgende eigenschappen:
1. : [a, b] [c, d] is strikt stijgend of strikt dalend
2. C 1 [a, b]
3. 0 (t) 6= 0 voor alle a 6 t 6 b
4. = .
Bewijs. Eigenschap 4. toont dat er hoogstens een dergelijke kan bestaan, nl. 1 . We
gaan nu na dat := 1 de eigenschappen 1-2-3 heeft. Als we bewijzen dat aan 2. en
3. voldoet, dan zou 0 ofwel steeds positief ofwel steeds negatief op [a, b] zijn (wegens haar
continuteit en de tussenwaardestelling). Bijgevolg zou strikt stijgend of strikt dalend zijn.
Het volstaat dus de eigenschappen 2. en 3. te bewijzen. Als samenstelling van bijecties is
= 1 zeker zelf een bijectie van [a, b] op [c, d].
2. 0 bestaat en is continu in [a, b]. Neem willekeurig a t0 b en stel u0 = (t0 ) zodat
c 6 u0 6 d. We hebben dat
1 (t) = 1 ((t)),
2 (t) = 2 ((t)).
(3.2)
Ook weten we dat 0 (u0 ) 6= 0. Dit betekent dat minstens een van de twee getallen 10 (u0 )
of 20 (u0 ) verschillend van nul is. Onderstel dat 10 (u0 ) 6= 0. (Het andere geval verloopt
38
y
j
q
t0
a
u0
b
3.3
39
b
f (x, y) ds :=
f (1 (t), 2 (t))
0 (t)
dt.
(3.3)
Men ziet hieraan dat een lijnintegraal niets anders is dan een gewone Riemannintegraal
over ]a, b[ van een functie (nl. (f )k0 k) die over ]a, b[ continu en begrensd is: f, , 0 zijn
continu over ]a, b[, f is begrensd (want continu) over [a, b], en k0 k is begrensd over ]a, b[
wegens C 1 [a, b] (waardoor 0 integreerbaar over ]a, b[ is, zie de tweede hoofdstelling).
In (3.3) gaat men van het linker- op het rechterlid over door de symbolische rekenregel
q
0
ds = k (t)k dt = (01 (t))2 + (02 (t))2 dt .
Gebruikt men de notaties
dx = x0 (t) dt(:= 01 (t) dt),
dan herleidt deze regel zich tot de intutieve formule ds2 = dx2 + dy 2 .
staan. De kortste notatie, die alle nodige informatie bevat, zou f zijn.
3.3.3 Stelling. De waarde van een lijnintegraal hangt niet af van de gebruikte parametervoorstelling.
Bewijs. Beschouw van de kromme twee parametervoorstellingen : [a, b] R2 en :
[c, d] R2 , en zij de overgang van de eerste naar de tweede. We weten dat hetzij strikt
stijgend, hetzij strikt dalend is. Wegens = is
b
b
f ((t))
0 (t)
dt =
f (((t)))
0 ((t))0 (t)
dt
a
a
b
=
f (((t))) k 0 ((t))k |0 (t)| dt.
a
Als strikt stijgend is, dan is 0 > 0 en (a) = c, (b) = d. Hierdoor komt er vooreerst
f (((t)))
0 ((t))
0 (t) dt
f ((u))
0 (u)
du.
Dit is precies de gedaante die men krijgt door uit te gaan van de parametervoorstelling
: [c, d] R2 .
Is strikt dalend, dan is 0 6 0 en (a) = d, (b) = c. Hierdoor komt er vooreerst
f (((t)))
0 ((t))
0 (t) dt
40
en, na (t) = u,
f ((u))
0 (u)
du =
f ((u))
0 (u)
du.
Dit is opnieuw de gedaante die men krijgt door uit te gaan van de parametervoorstelling
: [c, d] R2 .
b
a
k0 k, dit is ().
Bewijs.
b
b
0
f (x, y) ds =
|f ((t))| k0 (t)k dt
f ((t))k (t)k dt 6
6 max |f ((t))|
a6t6b
3.4
F ds :=
(3.4)
4
Dit toont dat onze definitie := 4 arctan 1 wel degelijk overeenstemt met de klassieke meetkundige definitie
omtrek cirkel gedeeld door zijn diameter.
41
y = 2 (t)
(a 6 t 6 b),
dan kan men het scalair product in het rechterlid van (3.4) uitwerken tot
b
0
0
P (1 (t), 2 (t))1 (t) + Q(1 (t), 2 (t))2 (t) dt.
(3.5)
In deze gedaante ziet men duidelijk dat ook dit soort lijnintegraal niets anders is dan de
Riemannintegraal van een integreerbare functie over een compact interval. De uitwerking (3.5)
verklaart tevens de handige notatie
P (x, y) dx + Q(x, y) dy
(3.6)
voor de lijnintegraal (P, Q) ds. De overgang van de notatie (3.6) naar de werkelijke inhoud (3.5) berust op de eenvoudige symbolische regels
dx = x0 (t) dt,
dy = y 0 (t) dt.
De kortste notatie, die alle nodige informatie bevat, zou (P, Q) zijn.
3.4.3 Definitie. Twee parametervoorstellingen : [a, b] R2 en : [c, d] R2 van
eenzelfde kromme noemen we gelijk geori
enteerd als de overgang tussen beide strikt
stijgend is, en tegengesteld geori
enteerd als die overgang strikt dalend is.
3.4.4 Stelling. Gaat men van een parametervoorstelling van de gladde kromme over
op
een gelijk georienteerde parametervoorstelling, dan blijft de waarde van de lijnintegraal F
ds onveranderd; gaat men over op een tegengesteld georienteerde parametervoorstelling, dan
verandert de lijnintegraal van teken.
Bewijs. Beschouw twee parametervoorstellingen : [a, b] R2 en : [c, d] R2 , met
= en strikt stijgend. Er komt
F ((t)) 0 (t) dt =
Dit is precies de gedaante die men krijgt door uit te gaan van de parametervoorstelling
: [c, d] R2 . Voor een strikt dalende is (a) = d, (b) = c en eindigt men met
F ((u)) 0 (u) du =
c
42
Bewijs.
b
0
F ds =
F ((t)) (t) dt
a
b
F ((t)) 0 (t) dt
6
a
b
6
kF ((t))k k0 (t)k dt (Cauchy-Schwarz)
a
b
6 max kF ((t))k
k0 (t)k dt
a6t6b
= max kF (x)k .
x
De lijnintegraal van een scalairenveld ligt ondubbelzinnig vast als men het veld en de
kromme krijgt. Voor de lijnintegraal van een vectorveld is dat onvoldoende; men moet ook op
een of andere wijze vastleggen welke parametervoorstellingen men als de goede en welke als
de slechte beschouwt. Meestal gebeurt dat door vast te leggen welke van de twee uiteinden
het beginpunt is en welke het eindpunt van . De parametervoorstelling : [a, b] R2
moet dan zo gekozen worden dat (a) het opgelegde beginpunt is en niet het eindpunt. Heeft
men toevallig een parametervoorstelling voorhanden waarvoor (a) het eindpunt i.p.v. het
beginpunt is, dan volstaat het, het eindresultaat van teken om te keren om het bedoelde
resultaat te verkrijgen.
3.4.6 Definitie. Een stuksgewijze gladde kromme is een deel van R2 dat te schrijven is als
1 [a1 , b1 ] 2 [a2 , b2 ] N [aN , bN ], met elke i : [ai , bi ] R2 een parametervoorstelling
van een gladde kromme, en met elk eindpunt i (bi ) samenvallend met het volgend beginpunt
i+1 (ai+1 ).
3.4.7 Opmerkingen.
1. Een gladde kromme [a, b] is het beeld van een compacte verzameling [a, b] onder een
continue functie , en is dus altijd compact, d.w.z. gesloten en begrensd. Voor krommen
betekent de toevoeging gesloten dan ook iets anders, nl. dat de uiteinden samenvallen. Een gesloten gladde kromme, in die betekenis, bestaat volgens onze definitie niet,
omdat de samenvallende uiteinden de injectiviteit van de parametervoorstelling teniet
doen. Maar gesloten stuksgewijze gladde kromme kan wel: dat is een stuksgewijze
gladde kromme met samenvallende uiteinden, dus een 1 [a1 , b1 ] N [aN , bN ] met
N (bN ) = 1 (a1 ). Een cirkelomtrek is zon gesloten stuksgewijze gladde kromme; we
kunnen hem opvatten als vereniging van (b.v.) twee halve cirkels, die elk op zich gladde
krommen zijn.
43
2. Ook als 0 een eindig aantal sprongpunten (discontinuteiten van de eerste soort) in
]a, b[ heeft kunnen we de kromme opvatten als stuksgewijze gladde kromme, door ze
in een eindig aantal gladde krommen op te splitsen, elk met een parametervoorstelling
waarvan de afgeleide in het open parameterinterval geen nulpunten heeft (zie ook 3.2.2).
3. In beide gevallen is die opsplitsing enkel theoretisch nodig, en blijkt in de praktijk een
enkele parametervoorstelling te kunnen dienen voor de gehele kromme.
3.4.8 Definitie. De lijnintegraal van een continu scalairenveld langs een stuksgewijze gladde
kromme is de som van de lijnintegralen langs de gladde krommen waaruit de stuksgewijze
gladde kromme bestaat.
3.4.9 Definitie. De lijnintegraal van een continu vectorveld langs een stuksgewijze gladde
kromme is de som van de lijnintegralen langs de gladde krommen waaruit de stuksgewijze
gladde kromme bestaat, waarbij telkens het eindpunt van de ene gladde kromme moet samenvallen met het beginpunt van de volgende gladde kromme.
De Eerste Hoofdstelling uit Analyse I leert: is f continu over het open interval I := ]a, b[,
x
en definieert men F (x) := f (t) dt voor x I ( I vast), dan is F 0 = f in heel I. Dit
veralgemenen we nu tot lijnintegralen. We hebben wel een bijzonder soort van vectorveld
nodig, dat we nu definieren.
3.4.10 Definitie. Zij E R2 een open gebied zonder gaten5 . Een vectorveld (P, Q) gedefinieerd in E noemen wij wervelvrij6 als het continu is en als
P (x, y) dx + Q(x, y) dy = 0
voor elke gesloten gebroken lijn in E die bestaat uit drie lijnstukken.
Die definitie betekent dat, in een open gebied zonder gaten, integreren langs een rechte weg
hetzelfde resultaat oplevert als integreren langs een omweg bestaande uit twee lijnstukken.
Een onmiddellijk gevolg is: de lijnintegraal van het wervelvrije veld (P, Q) heeft dezelfde
waarde langs alle gebroken lijnen in E die hetzelfde beginpunt en hetzelfde eindpunt hebben.
Om dat in te zien kiezen we in E twee gebroken lijnen met hetzelfde beginpunt en hetzelfde
eindpunt. Als de gebroken lijnen elkaar niet snijden, dan vormen ze samen een veelhoek, die
we in driehoeken kunnen opsplitsen. Als ze elkaar wel snijden, bekijk dan achtereenvolgens
de gebroken lijnen van een snijpunt tot het volgende. (De redenering is niet geldig als het
gebied gaten bevat.)
3.4.11 Notatie. Is (P, Q) een wervelvrij vectorveld in het open gebied zonder gaten E, en
zijn (x1 , y1 ), (x2 , y2 ) twee punten van E, dan staat
(x2 ,y2 )
P (u, v) du + Q(u, v) dv
(x1 ,y1 )
voor de lijnintegraal langs een willekeurige gebroken lijn in E met beginpunt (x1 , y1 ) en
eindpunt (x2 , y2 ). Er bestaat altijd minstens een zon gebroken lijn omdat E een open gebied
is, en welke men kiest heeft geen belang omdat het veld wervelvrij is.
5
6
Formeel gezegd heeft een gebied E geen gaten als het complement R2 \ E ook een gebied is.
in 4.3.7.1 zal blijken dat deze voorwaarde inderdaad uitdrukt dat er geen rotatie is
44
F
= Q.
y
(3.7)
Bewijs. Als de twee formules in (3.7) bewezen zijn, dan weten we dat F in E continue partiele afgeleiden heeft, d.i. van de klasse C 1 , en zeker afleidbaar, is. We bewijzen de eerste
formule; de tweede verloopt analoog. Neem (x0 , y0 ) E. Voor |h| klein genoeg is dan ook
(x0 + h, y0 ) E, en
(x0 +h,y0 )
(x0 ,y0 )
F (x0 + h, y0 ) F (x0 , y0 ) =
P (u, v) du + Q(u, v) dv
P (u, v) du + Q(u, v) dv
(,)
(,)
waarbij tussen de begin- en eindpunten een willekeurige gebroken lijn mag gekozen worden.
In de tweede lijnintegraal kiezen we een bepaalde gebroken lijn. In de eerste lijnintegraal
kiezen we dezelfde gebroken lijn met een extra lijnstuk nl. [(x0 , y0 ), (x0 + h, y0 )]. Door de
definitie 3.4.9 blijft enkel
(x0 +h,y0 )
F (x0 + h, y0 ) F (x0 , y0 ) =
P (u, v) du + Q(u, v) dv
(x0 ,y0 )
(0 6 t 6 1).
Hiermee krijgen we
F (x0 + h, y0 ) F (x0 , y0 ) =
ht=
P (x0 + ht, y0 )h dt =
0
P (x0 + , y0 ) d =: G(h).
0
Wegens G(0) = 0 is
F (x0 + h, y0 ) F (x0 , y0 )
G(h) G(0)
=
.
(3.8)
h
h
De limiet van het rechterlid van (3.8) voor h 0 is G0 (0). Door de eerste hoofdstelling
is G0 (h) = P (x0 + h, y0 ) vermits het integrandum van G continu is. In het bijzonder is
G0 (0) = P (x0 , y0 ). Bijgevolg is de limiet van het linkerlid van (3.8) ook P (x0 , y0 ). Dit is niets
anders dan
F
(x0 , y0 ) = P (x0 , y0 ).
x
45
De Tweede Hoofdstelling
b uit Analyse I kan men de volgende vorm geven: is f glad over
het open interval I, dan is a f 0 (t) dt = f (b) f (a) voor elk tweetal punten a, b I. Hier de
veralgemening tot lijnintegralen.
3.4.14 Stelling (Tweede hoofdstelling voor lijnintegralen: Lijnintegraal van een
gradi
ent). Is E een open gebied 7 in R2 , en f een glad scalairenveld in E, dan is
b
f
f
(x, y) dx +
(x, y) dy = f (b) f (a)
y
a x
waarbij de lijnintegraal berekend wordt langs een willekeurige stuksgewijze gladde kromme in
E met beginpunt a en eindpunt b.
Bewijs. Het volstaat dat we de formule bewijzen voor een gladde kromme; voor een stuksgewijze gladde kromme volgt het resultaat dan door optelling.
Zij dus
x = 1 (t), y = 2 (t) (a 6 t 6 b)
de parametervoorstelling van een gladde kromme in E. Dan is de lijnintegraal uit de opgave
b
f
f
(1 (t), 2 (t))01 (t) +
(1 (t), 2 (t))02 (t) dt
x
y
a
b
0
=
f ((t)) dt (kettingregel)
a
= f ((b)) f ((a))
= f (b) f (a).
3.5
Oefeningen
x2
a2
y2
b2
E(k) =
/2 p
1 k 2 sin2 d
(f) xy ds, met als volgt: van O(0, 0, 0) in rechte lijn naar A(1, 0, 0), vandaar langs
de kromme x = 1, y = t, z = t2 naar B(1, 1, 1) en vandaar in rechte lijn naar het
beginpunt terug.
7
46
2. Bereken de volgende lijnintegralen van een vectorveld langs een georienteerde kromme.
(a) f ds, met f (x, y, z) = (y, x, z/2) en een wenteling van de schroeflijn x =
cos t, y = sin t, z = 2t, doorlopen van (1, 0, 0) tot (1, 0, 4).
(b) x2 y dx + (x2 y 2 ) dy, met de boog y = 3x2 , doorlopen van (0, 0) naar (1, 3).
(d) f ds, met f (x, y) = (x y 3 , x3 ) en de gebroken lijn van A(1, 0) via B(1, 1)
naar C(1, 0).
(e) Idem, nu met het lijnstuk doorlopen van A naar C.
q
2
2
2
(f) x y1y
2 +z 2 dx, waarbij de snijlijn is van het vlak x = y en de cilinder 2y + z =
dx
(g) (xx 2dyy
, met de in tegenwijzerzin doorlopen eenheidscirkel.
+y 2 )3/2
2
(h) xy y2 dx, met als volgt: de gebroken lijn van (0, 2) via (2, 2), (2, 2)
en (0, 2) naar (0, 1), gevolgd door een halve cirkel met de oorsprong als middelpunt
in wijzerzin en een lijnstuk naar het beginpunt terug.
Hoofdstuk 4
Dubbelintegralen
4.1
De partitie leidt tot een opsplitsing van R in open rechthoeken Rij = ]xi1 , xi [ ]yj1 , yj [,
en we stellen
Mij := sup{ f (x, y) | (x, y) Rij },
mij := inf{ f (x, y) | (x, y) Rij },
Oij := opp(Rij ) = (xi xi1 )(yj yj1 ).
We identificeren vaak de partitie met de verzameling van de rechthoeken Rij .
4.1.2 Definitie. Met de partitie associeert men de bovensom S en de ondersom s
d.m.v.
p X
q
p X
q
X
X
S :=
Mij Oij , s :=
mij Oij .
i=1 j=1
i=1 j=1
4.1.4 Definitie. Men noemt f (Riemann-)integreerbaar over R als onder en bovenintegraal van f over R gelijk zijn. Deze gemeenschappelijke waarde is dan de (dubbel)integraal
van f over R, en men noteert dan
f (x, y) dxdy =
f (x, y) dxdy =
f (x, y) dxdy.
R
48
4.1.5 Opmerkingen.
f (x, y) dxdy 6
f (x, y) dy 6
f (x, y) dx 6
dy
dx
dy
f (x, y) dy 6
dx
a
f (x, y) dxdy 6
R
f (x, y) dx 6
a
f (x, y) dxdy
(4.1)
f (x, y) dxdy.
(4.2)
Bewijs. Omwille van de symmetrie van (4.1) en (4.2) bekijken we alleen de eerste rij ongelijkheden. Daarin is de middelste ongelijkheid triviaal wegens onderintegraal 6 bovenintegraal,
en de eerste ongelijkheid wordt analoog bewezen als de laatste. We bewijzen dus enkel de
laatste ongelijkheid van (4.1).
Definieren we
g(x) :=
f (x, y) dy,
x [a, b],
g(x) dx 6
f (x, y) dxdy.
g(x) dx 6
a
(xi xi1 )
sup
g(x)
xi1 <x<xi
(bovenintegraal 6 bovensom)
X
i
(xi xi1 )
sup
xi1 <x<xi
sup
yj1 <y<yj
(idem).
49
Maar als xi1 < x < xi en yj1 < y < yj , dan is f (x, y) 6 Mij . Voor elke xi1 < x < xi is
dus ook
sup f (x, y) 6 Mij , en we kunnen verder vergroten tot
yj1 <y<yj
g(x) dx 6
a
(xi xi1 )
sup
xi1 <x<xi
X
X
=
(xi xi1 )
Mij (yj yj1 )
i
X
(
onafhankelijk van x)
j
Mij Oij = S .
i,j
g(x) dx 6 inf S =:
f (x, y) dxdy.
In de volgende stelling beperken we ons, met het oog op de praktijk van het dubbelintegreren, tot een continu integrandum.1
4.1.7 Stelling. Is f continu over R := [a, b] [c, d], dan is
f (x, y) dxdy =
dx
a
f (x, y) dy =
c
dy
c
f (x, y) dx.
(4.3)
f (x, y) dxdy 6
dx
a
dx
f (x, y) dy 6
f (x, y) dy 6
c
f (x, y) dxdy.
R
dx
a
f (x, y) dy =
dx
d
c
f (x, y) dy =
c
f (x, y) dxdy.
R
b
d
dxdy =
dx
dy = (b a)(d c) = opp([a, b] [c, d]).
[a,b][c,d]
1
Het algemeenste geval vindt men in Topologie en metrische ruimten, stelling van Fubini.
50
m opp(R) =
m dxdy 6
f (x, y) dxdy 6
M dxdy = M opp(R)
[a,b][c,d]
[a,b][c,d]
[a,b][c,d]
zodat
m6
opp(R)
6 M.
Vermits m en M twee functiewaarden van f|R zijn, is de ingesloten term dat ook (stelling van
Bolzano), stel = f (, ) met (, ) R.
Als toepassing bewijzen we in 4.1.10 een belangrijke voldoende voorwaarde die ons ervan
verzekert dat de beide gemengde afgeleiden van de tweede orde onderling gelijk zijn.
4.1.10 Stelling. Is f van de klasse C 2 in de open verzameling G R2 , dan is
in G.
2f
yx
2f
xy
Bewijs. Zij willekeurig (a, b) G. Omdat G open is bestaat er een h > 0 met [a, a + h]
2f
[b, b + h] G. De afgeleide yx
is continu, en bijgevolg integreerbaar, over het compacte
vierkant [a, a + h] [b, b + h]. Vandaar
a+h
b+h 2
2f
f
(x, y) dxdy =
dx
(x, y) dy.
yx
[a,a+h][b,b+h] yx
a
b
1
Voor elke x [a, a + h] is de functie y 7 f
x (x, y) van de klasse C over [b, b + h], want
2
f
haar afgeleide yx
(x, y) bestaat en is continu in elk punt y [b, b + h]. Door de Tweede
Hoofdstelling voor enkelvoudige integralen2 is dus
y=b+h
b+h 2
f
f
f
f
(x, y) dy =
(x, y)
=
(x, b + h)
(x, b).
yx
x
x
x
b
y=b
2
b
a
f 0 = f (b) f (a).
51
Bijgevolg is
[a,a+h][b,b+h]
2f
(x, y) dxdy =
yx
a+h
f
f
(x, b + h)
(x, b) dx.
x
x
Voor elke y [b, b + h] is de functie x 7 f (x, y) van de klasse C 1 over [a, a + h], want
2f
haar afgeleide f
x (x, y) bestaat en is continu (zelfs afleidbaar, want x2 bestaat) in elk punt
x [a, a + h]. Passen we opnieuw de Tweede Hoofdstelling voor enkelvoudige integralen toe,
dan vinden we dus
2f
(x, y) dxdy = f (a + h, b + h) f (a, b + h) f (a + h, b) + f (a, b).
[a,a+h][b,b+h] yx
Op analoge wijze krijgen we
b+h
a+h 2
2f
f
(x, y) dxdy =
dy
(x, y) dx
xy
[a,a+h][b,b+h] xy
b
a
x=a+h b+h
b+h
f
f
f
=
(x, y)
(a + h, y)
(a, y) dy
=
dy
y
y
y
b
b
x=a
[a,a+h][b,b+h]
2f
(x, y) dxdy =
yx
[a,a+h][b,b+h]
2f
(x, y) dxdy.
xy
2f
2f 0 0
(, ) = h2
( , ).
yx
xy
2f
yx
f 00 (0)
f (m1) (0)
f (m) ()
+ + xm1
+ xm
.
2
(m 1)!
m!
(4.4)
52
2
2f
2 f
x
(a,
b)
+
2xy
(a,
b)
+
y
(a, b)
x2
xy
y 2
2
symbolisch als
symbolisch als
x
+y
x
y
x
+y
x
y
2
f (a, b),
f (a, b)
m
x
+y
f (a, b)
x
y
met m > 2 heeft maar zin als f van de klasse C m is, want alleen dan is
mf
i x j y
(i + j = m)
en dat
3f
3f
3f
=
=
2 xy
xyx
y 2 x
3f
3f
3f
=
=
.
2
yx
yxy
x 2 y
2f
xy
2f
yx
x
2
yx
eenzelfde afgeleide
2
xy
4.1.12 Stelling (Taylorformule in twee veranderlijken). Zij G 3 (0, 0) een open deelverzameling van R2 en f C m (G) (m > 2). Als het gesloten lijnstuk met uiteinden (0, 0) en
(x, y) helemaal in G ligt, dan bestaat er op dat lijnstuk een punt (, ) waarvoor
2
f (x, y) = f (0, 0) + x
+y
f (0, 0) +
x
+y
f (0, 0) + . . .
x
y
2!
x
y
1
m1
1
m
+
x
+y
f (0, 0) +
x
+y
f (, ). (4.5)
(m 1)!
x
y
m!
x
y
Bewijs. Het lijnstuk [(0, 0), (x, y)] is de verzameling {(tx, ty) | 0 6 t 6 1}. Doordat dit
lijnstuk in de open verzameling G ligt kunnen we het verlengen tot een open lijnstuk dat nog
binnen G blijft. (Elk van zijn uiteinden ligt nl. in een open bal die binnen G blijft.) Dit
grotere open lijnstuk is een verzameling {(tx, ty) | < t < 1 + } met > 0. Nu bekijken we
over U := ], 1 + [ de functie van een veranderlijke F (t) = f (tx, ty). Door de kettingregel
53
F (t) =
(tx, ty)x +
(tx, ty)y = x
+y
f (tx, ty),
x
y
x
y
2
2
f
2f
f
2f
00
F (t) =
(tx, ty)x +
(tx, ty)y x +
(tx, ty)x + 2 (tx, ty)y y
x2
yx
xy
y
2
= x
+y
f (tx, ty)
x
y
..
.
m
(m)
F (t) = x
+y
f (tx, ty)
x
y
0
en ze zijn er continu omdat alle partiele afgeleiden van f tot en met de m-de orde continu
zijn in heel G. Wegens (4.4) bestaat er een [0, 1] met
F (1) = F (0) + F 0 (0) +
1
1 (m)
1 00
F (0) + +
F (m1) (0) +
F (),
2!
(m 1)!
m!
voluit
2
f (x, y) = f (0, 0) + x
+y
f (0, 0) +
x
+y
f (0, 0) + . . .
x
y
2!
x
y
m1
1
m
1
x
+y
f (0, 0) +
x
+y
f (x, y).
+
(m 1)!
x
y
m!
x
y
Dit is het gestelde met (, ) = (x, y).
Uit Analyse I weten we dat continuteit over een compact interval voldoende is voor integreerbaarheid over dat interval, en het bewijs daarvan is gemakkelijk aan te passen voor
een compacte rechthoek. Hier zullen we integreerbaarheid aantonen onder veel zwakkere
voorwaarden. Dit hadden we overigens ook voor enkelvoudige integralen al kunnen doen; de
hieronder volgende definities en bewijzen kunnen gemakkelijk naar functies van een veranderlijke vertaald worden.
4.1.13 Definitie. Een deelverzameling X R2 noemen we een nulverzameling (in R2 )
als ze de volgende eigenschap heeft: bij elke > 0 bestaat er een eindig aantal of een rij
R1 , R2 , . . . van rechthoeken met zijden evenwijdig met de co
ordinaatassen zodanig dat
1. X R1 R2 . . .
2. opp(R1 ) + opp(R2 ) + < .
De eigenschap 2. drukt uit dat alle rechthoeken R1 , R2 , . . . samen een zeer kleine oppervlakte hebben, zodat ook X zeer klein moet zijn.3
4.1.14 Opmerkingen.
1. In de definierende vereiste 2. komen enkel de afmetingen van de rechthoeken te pas.
Het doet er dus niet toe of de rechthoeken die men gebruikt open of gesloten zijn.
3
54
Y S1 S2 . . . ,
Dan is vooreerst
X Y R1 S1 R2 S2 . . . .
P
P
Bovendien, doordat de beide reeksen i opp(Ri ) en i opp(Si ) convergeren, hebben we (lineariteit voor convergente reeksen, zie Analyse I)
opp(R1 ) + opp(S1 ) + opp(R2 ) + opp(S2 ) + =
+
X
i=1
opp(Ri ) +
+
X
opp(Si ) <
i=1
+ = .
2 2
55
4.1.17 Stelling. Zij R := [a, b][c, d] een compacte4 rechthoek waarover de functie f begrensd
is. Is f bijna overal in R continu, dan is ze over R integreerbaar.
Bewijs. We willen aantonen dat f voldoet aan het kenmerk van Darboux voor integreerbaarheid, m.a.w. dat er bij elke gegeven > 0 een partitie van R in open rechthoeken Rij
bestaat waarvoor S s < , m.a.w.
p X
q
X
Rij
(4.6)
Definieer X als de verzameling der punten van R waar f|R discontinu is. Bij onderstelde
is X een nulverzameling, en wordt dus bedekt door een rij open5 rechthoeken R1 , R2 , . . . met
opp(R1 ) + opp(R2 ) + < .
(4.7)
In elk punt (x, y) R \ X is f|R continu, zodat er een open schijf B(x,y) , en daarbinnen een
open6 vierkant V(x,y) met middelpunt (x, y), bestaat met de eigenschap:
((x0 , y 0 ) V(x,y) R)(|f (x0 , y 0 ) f (x, y)| < ).
(4.8)
Rij
Rij
(i,j)IR
voor Heine-Borel
voor Heine-Borel
6
voor Heine-Borel
7
IV bevat niet noodzakelijk alle (i, j) waarvoor Rij binnen een van de vierkanten V1 , V2 , . . . , VN 0 ligt, want
als Rij ook binnen een van de rechthoeken R1 , R2 , . . . , RN ligt, dan hebben we (i, j) in IR opgenomen; zon
(i, j) zit niet in IV .
5
56
Elke Rij uit de tweede som is deel van een open vierkant V(x,y) , en uit (4.8) halen we met
de driehoeksongelijkheid dat |f (x0 , y 0 ) f (x00 , y 00 )| < 2 voor elk tweetal punten (x0 , y 0 ) en
(x00 , y 00 ) van Rij . Vandaar
sup f inf f 6 2.
Rij
Rij
Rij
Rij
(i,j)IV
Bijgevolg komt er
p X
q
X
Rij
4.1.18 Opmerking. Het omgekeerde geldt eveneens, zie Topologie en Metrische Ruimten.
Dit betekent dat begrensd en bijna overal continu nodig en voldoende is voor Riemannintegreerbaarheid.
Om het integratiegebied, dat tot nog toe een rechthoek ]a, b[ ]c, d[ was, te kunnen veralgemenen hebben we de volgende stelling nodig.
4.1.19 Stelling. Een stuksgewijze gladde kromme in Rn is een nulverzameling van Rn .
Bewijs. (Voor vlakke krommen, dus n = 2.) Het volstaat dat we bewijzen dat een gladde
kromme een nulverzameling is, want de vereniging van een eindig aantal nulverzamelingen is
een nieuwe nulverzameling.
Zij : [a, b] R2 een parametervoorstelling van de gladde kromme , en haar lengte.
Definieren we
f (t) :=
k0 (u)k du (a 6 t 6 b),
dan is f continu (integraal met veranderlijke bovengrens), strikt stijgend in ]a, b[ (want f 0 =
k0 k > 0 in ]a, b[), met f (a) = 0 en f (b) = . Zij > 0 willekeurig. Kies N N zo groot
2
dat 4
N < . Door de stelling van Bolzano is elk getal tussen 0 en het beeld van een
getal tussen a en b. Dat getal is bovendien uniek, want f is strikt stijgend. Zo vinden we
opeenvolgend a < t1 < t2 < < tN = b met f (t1 ) = /N , f (t2 ) = 2/N , . . . , f (tN ) = .
Noem P1 = (t1 ), P2 = (t2 ), . . . , PN = (tN ), hetgeen N punten op de kromme definieert.
schijf B(Pk , N
) bedekt zeker de deelkromme met Pk1 als beginpunt en Pk+1 als eindpunt:
de afstand van een punt P van die deelkromme tot Pk is (zie 3.3.6) hoogstens de lengte van
de deelkromme met eindpunten P en Pk , dus hoogstens /N , wat de straal van de schijf
is. Als we elk van die schijven vervangen door het omgeschreven vierkant, dan bedekken die
2
vierkanten de kromme, en hun totale oppervlakte is kleiner dan 4
N < .
57
L
_
N
P
L
_
N
Pk+1
Pk
Pk-1
4.1.20 Definitie. Zij K R2 een compact gebied met als rand een unie van een eindig
aantal gesloten stuksgewijze gladde krommen, en zij f : K R begrensd en bijna overal
continu in K. Dan stellen we
(
f (x, y)
als (x, y) K
fK :=
0
elders.
De functie fK is integreerbaar over elke compacte rechthoek R K. Zij is immers
begrensd en bijna overal continu in R: de verzameling der punten waar (fK )|R discontinu is
bestaat uit de punten waar f|K discontinu was (een nulverzameling, bij onderstelde) en uit
die punten van de randkrommen waar fK discontinu is (eveneens een nulverzameling, omdat
de randkrommen dat zijn). Hierop berust
4.1.21 Definitie. Zij K R2 een compact gebied met als rand een unie van eindig aantal
gesloten stuksgewijze gladde krommen, en zij f : K R begrensd en bijna overal continu in
K. Dan definieren we
f (x, y) dxdy :=
fK (x, y) dxdy,
(4.9)
K
met R een compacte rechthoek die K omvat. (Het heeft geen belang welke rechthoek R K
men neemt.)
58
b
4.1.23 Opmerking. Is f : [a, b] R+0 , dan is a f de oppervlakte van het deel van het vlak
begrensd door de x-as, de rechten x = a en x = b, en de beeldlijn van f . Analoog, is f :
K
+0
2
R met K R , dan is (onder de juiste voorwaarden voor f en K) de dubbelintegraal K f
het volume van het deel van de ruimte begrensd door het xy-vlak, de rechte cilindermantel
steunend op de rand van K, en het beeldoppervlak van f .
Voor de praktijk is het volgende type van gebied K het belangrijkst.
y
f2(x)
f1(x)
x
a
59
2. Elk x-projecteerbaar gebied is een compact gebied zonder gaten met als rand een gesloten stuksgewijze gladde kromme, zoals in de definitie 4.1.21 gebruikt. Dat is het geval
voor een kwart schijf en voor het algemeen type, omdat de beeldlijnen 1 := {(t, f1 (t)) |
a 6 t 6 b} en 2 := {(t, f2 (t)) | a 6 t 6 b} dan gladde krommen zijn.
De integraal (4.9) kan gemakkelijk berekend worden door twee keer enkelvoudig te integreren. Om 4.1.7 te kunnen toepassen onderstellen we f over K continu.8 Er geldt dan
b f2 (x)
f (x, y) dy
dx
f (x, y) dxdy =
f1 (x)
Inderdaad,
b
f (x, y) dxdy =
fK (x, y) dxdy =
dx
K
fK (x, y) dy =
f2 (x)
dx
a
f (x, y) dy
f1 (x)
vermits voor elke x uit [a, b] geldt dat fK (x, y) = f (x, y) voor f1 (x) < y < f2 (x) en fK (x, y) =
0 voor y > f2 (x) en y < f1 (x). De formule geldt ook voor een kwart schijf.
y
d
g (y)
g (y)
x
Figuur 4.3: y-projecteerbaar gebied
d g2 (y)
f (x, y) dxdy =
dy
f (x, y) dx
L
8
g1 (y)
De uitbreiding fK zal doorgaans discontinu zijn op de beeldlijnen y = f1 (x) en y = f2 (x). Dat zijn
nulverzamelingen van R2 , zodat fK wel b.o. continu is. Voor zon functies blijft 4.1.7 geldig, met eenzelfde
bewijs.
60
4.2
Dubbelintegralen in poolco
ordinaten
Een dubbelintegraal kan soms eenvoudiger gemaakt worden door een geschikte transformatie,
gesuggereerd door de bijzondere gedaante van het integratiegebied en/of het integrandum. De
algemeenste transformatieformule voor integralen wordt in Topologie en Metrische Ruimten
bewezen. Die stelling is in het bijzonder van toepassing op de belangrijkste gestandaardiseerde
transformatie voor een dubbelintegraal, nl. de overgang naar poolcoordinaten
x = r cos ,
y = r sin ,
f (x, y) dxdy =
f (r cos , r sin ) r ddr.
p(K)
(4.10)
2 g2 ()
f (x, y) dxdy =
d
f (r cos , r sin ) r dr.
p(K)
g1 ()
Omdat men in de praktijk enkel p(K) ter beschikking heeft, en niet K, is het van belang dat
men een geschikt gebied p(K) kan herkennen. Zon gebied ziet er als volgt uit: voor een punt
(x, y) uit dat gebied varieert de poolhoek tussen 1 en 2 (0 6 1 < 2 6 2); bij elke vaste
[1 , 2 ] varieert de voerstraal tussen g1 () > 0 en g2 () > g1 (), waarbij g1 , g2 C 1 [1 , 2 ].
r
g2(q)
g2(q)
K
g1(q)
p(K)
q2
q
q1
g1(q)
q1
q2
61
We geven nu de intutieve grondslag van de formule (4.10). Daartoe bekijken we in het rvlak een rechthoek R met hoekpunten A(0 , r0 ), B(0 +h, r0 ), C(0 , r0 +k) en D(0 +h, r0 +k)
(h, k R+ ). Het beeld p(R) van de rechthoek ABCD is een kromlijnige figuur A0 B 0 C 0 D0
met hoekpunten
A0 = (r0 cos 0 , r0 sin 0 )
B 0 = (r0 cos(0 + h), r0 sin(0 + h))
C 0 = ((r0 + k) cos 0 ), (r0 + k) sin 0 ))
D0 = ((r0 + k) cos(0 + h), (r0 + k) sin(0 + h)).
C(q0,r0+k)
p
B
r0
A k
h
q0
A(q0,r0)
B(q0+h,r0)
62
Aan de inproducten zien we dat de eerste twee vectoren bij benadering loodrecht op elkaar
staan, en de laatste twee eveneens. Voegen we daar de gelijke lengten bij, dan blijkt dat
A0 B 0 C 0 D0 bij benadering een rechthoek is met afmetingen r0 h en k, en dus met oppervlakte
hkr0 . De oorspronkelijke rechthoek R is dus benaderend afgebeeld op een rechthoek waarvan
de oppervlakte r0 keer groter is. Deze vergrotingsfactor, r als het om een veranderlijk punt
gaat, vinden we terug in de symbolische formule
dxdy = rddr,
die de grondslag vormt van de transformatieformule (4.10).
D
y
k
r
C
C(q0,r0+k)
B
r0h
A
B
A
D
C
p
A(q0,r0)
B(q0+h,r0)
q
Figuur 4.6: Kleine rechthoek ABCD en beeld A0 B 0 C 0 D0 onder transformatie in poolcoordinaten. Omwille van de duidelijkheid is de beeldverzameling ook eens flink uitvergroot. Ze is
eigenlijk begrensd door twee cirkelbogen met de oorsprong als middelpunt en twee lijnstukken
op rechten door de oorsprong, maar is nauwelijks van een rechthoek te onderscheiden.
4.2.2 Opmerking. Met eenzelfde redenering toont men aan dat voor een algemene transformatie
x = 1 (u, v), y = 2 (u, v)
een kleine rechthoek afgebeeld wordt op een kromlijnige figuur die nauwelijks te onderscheiden
is van een parallellogram waarvan de oppervlakte gelijk is aan de oorspronkelijke oppervlakte
vermenigvuldigd met de absolute waarde van
1
1
u (u0 , v0 ) v (u0 , v0 )
.
(4.11)
2
2
(u0 , v0 )
(u0 , v0 )
u
v
4.2.3 Definitie. De determinant (4.11) noemt men de Jacobiaan(se determinant) van de
transformatie := (1 , 2 ) in het punt (u0 , v0 ) en noteert 9 men als
(1 , 2 )
(u0 , v0 ).
(u, v)
9
63
4.3
Q
P
P (x, y) dx + Q(x, y) dy =
(x, y)
(x, y) dxdy.
(4.12)
x
y
(E)+
E
Bewijs. Bemerk dat het linkerlid bestaat omdat P en Q continu zijn over de stuksgewijze
Q
gladde kromme E, en het rechterlid omdat P
y en x continu zijn in G en dus zeker over E,
wat een compact gebied zonder gaten is, met een stuksgewijze gladde rand.
(a) We bewijzen eerst het volgende dubbelspeciaal geval (speciaal veld, speciaal gebied):
Is (P, 0) een glad vectorveld over het open gebied G, en is K een x-projecteerbaar gebied
binnen G, dan is
P
P (x, y) dx =
(x, y) dxdy.
(4.13)
(K)+
K y
10
64
(a 6 t 6 b)
Als de parameter t het lijnstuk [a, b] doorloopt, doorloopt het punt (t, f1 (t)) de kromme 1
van links naar rechts, d.i. de goede zin voor (K)+ . Derhalve
b
P (x, y) dx =
P (t, f1 (t)) dt.
1
(a 6 t 6 b).
Als de parameter t het lijnstuk [a, b] doorloopt, doorloopt het punt (t, f2 (t)) de kromme 3
van links naar rechts, wat de foute zin is voor (K)+ . Vandaar
b
P (x, y) dx =
P (t, f2 (t)) dt.
3
P (x, y) dx =
P (x, y) dx = 0
4
Q
(x, y) dxdy.
Q(x, y) dy =
(L)+
L x
65
(c) Combinatie van (a) en (b) levert: Is (P, Q) een glad vectorveld over het open gebied
G, en is F een tegelijk x-projecteerbaar en y-projecteerbaar gebied binnen G, dan is
Q
P
P (x, y)dx + Q(x, y)dy =
(x, y)
(x, y) dxdy.
x
y
F
(F )+
(d) Onderstel tenslotte E een eenvoudig gebied. We splitsen E op in gebieden F1 , . . . ,
FN die elk zowel x-projecteerbaar als y-projecteerbaar zijn. Op elk daarvan passen we de
verkregen formule toe, waarna we de resultaten optellen. De overlappende randkrommen
van F1 , . . . , FN komen in die som twee keer voor, maar in tegengestelde zinnen doorlopen,
zodat hun som telkens 0 is. Zo blijft enkel de kringintegraal langs E over, in tegenwijzerzin
doorlopen.
4.3.4 Opmerking. Het
van het rechterlid in (4.12) is te schrijven als de sym
integrandum
bolische determinant x y .
P Q
4.3.5 Opmerking. De formule (4.13) geldt ook voor een kwart schijf K met zijlijnen evenwijdig aan de co
ordinaatassen (zie figuur 4.7). Voeren we de middelpunthoek in, die het
P
.
(4.14)
P dx =
(K )+
K y
Voor 0 nadert het linkerlid van (4.14) naar (K)+ P dx. Inderdaad,
!
!
P dx
P dx =
P dx
P dx =
P dx
(K)+
(K )+
DAC
DC
DACD
66
P
K y .
Inderdaad,
P
P
P
+
=
y
y
K
K
DAC y
en, met M 0 een bovengrens voor P
y in K,
DAC
P
M 0 R2
0
0
6
M
opp(DAC)
<
M
opp(OAC)
=
0.
y
2
4.3.6 Belangrijk gevolg. Zij G R2 een open gebied zonder gaten, en (P, Q) een glad
vectorveld in G. Dan zijn de volgende uitspraken onderling gelijkwaardig:
1. in G is (P, Q) is wervelvrij
2. in G is (P, Q) het gradientenveld van een scalairenveld van klasse C 2
3. in G is
Q
x
P
y .
2F
xy
en
P
y
2
2
2
2F
, F, F, F
x2 yx xy y 2
F
F
x en Q = y voor een scalairenveld F van de klasse
2F
yx . Deze gemengde afgeleiden zijn gelijk doordat F
3. = 1. Neem in G een gesloten gebroken lijn bestaande uit drie lijnstukken, en zij
E het eenvoudig gebied met als randkromme. Wegens het onderstelde 3. is het rechterlid
van de formule van Green nul. Bijgevolg is ook het linkerlid, de lijnintegraal langs , nul.
4.3.7 Opmerkingen.
1. De gelijkheid
Q
x
P
y = 0
Q
P
x y ),
P
rot(P, Q, 0) = (0, 0,
zodat Q
x y = 0 rot(P, Q, 0) = 0. De eigenschap
rotor nul verklaart de benaming wervelvrij.
2. Uit voorbeelden blijkt dat de implicatie 3. = 1. vals kan zijn als het gebied gaten
bevat.
67
4.4
Oefeningen
(g) K cos(x + y) dxdy, met K het trapezium met hoekpunten (/2, 0), (, /2),
(, /2) en (/2, 0).
(h) K x dxdy, met K het deel van het rechter halfvlak begrepen tussen x2 + y 2 = b2
en x2 + y 2 = a2 (0 < a < b).
(i) K f (x, y) dxdy, met het integrandum gelijk aan x2 y + y 3 in [0, 1] [0, 1] en gelijk
aan x3 y + x in ]1, 2] [0, 1] en K = [0, 2] [0, 1].
(j) K y dxdy, met K begrensd door de x-as en een boog van de cyclode x = R(t
sin t), y = R(1cos t). [Aanwijzing: neem eerst aan dat de kromme kan geschreven
worden in de gedaante y = f (x), en herleid daarmee de opgave tot een enkelvoudige
integraal in x. Pas daarin de transformatie x = R(t sin t) toe; hiervoor is f (x) =
R(1 cos t).]
b
b+x
2a
2ax
3. Bereken
1
0
dy
y
y
2
xy
x3 +y 3
dx +
2
1
dy
1
y
2
xy
x3 +y 3
dx.
4. Bereken in poolco
ordinaten; ongespecificeerde integranda mogen continu ondersteld
worden.
(a) K x dxdy, met K het deel van het rechterhalfvlak tussen de cirkels met straal a
en b > a.
x2 +y 2 +1
y
x2 f x dy.
dxdy
K (1+x2 +y 2 )2 , met K
1
dx
Hoofdstuk 5
Oppervlakte-integralen
In dit hoofdstuk behandelen we een hogerdimensionale versie van de lijnintegralen, waarin de
parametervoorstelling niet van een maar van twee parameters afhangt. De opbouw is analoog
aan die van de lijnintegralen, maar met (soms aanzienlijke) technische moeilijkheden. Om die
beide redenen zullen we de theorie hier niet ten gronde behandelen.
5.1
Gladde oppervlakken
5.1.1 Definitie. Een glad oppervlak is een deelverzameling van R3 die kan geschreven
worden als = (K), waarbij K R2 een eenvoudig gebied is1 en : K R3 de volgende
eigenschappen heeft:
1. := (1 , 2 , 3 ) is een bijectie van K op
2. C 1 (K), hetgeen betekent: kan uitgebreid worden tot een functie (die we blijven
noteren als ) die glad is in een open verzameling die K omvat
3. (
u
v )(u, v)
v )(u, v)k
=
6 0) voor alle (u, v) K.
1 2 3
1 2 3
:=
,
,
,
:=
,
,
u
u u u
v
v v v
en dus
e1
1
= u
u
v
1
v
e2
2
u
2
v
e3
3 .
u
3
v
69
((u, v) K).
((u, v) K).
of als
ju x j v
S
(x,y,z)
z
y
v
(u,v)
K
u
Figuur 5.1: Oppervlak, parametervoorstelling, normaalvector.
5.1.2 Oefening. Ga na of de volgende functies parametervoorstellingen van gladde oppervlakken zijn:
1. (u, v) = ((R + cos v) cos u, (R + cos v) sin u, sin v), ((u, v) [0, 2] [0, 2]), met
0 < < R (torusoppervlak)
2. (u, v) = ((R + cos v) cos u, (R + cos v) sin u, sin v), ((u, v) [0, ] [0, 2]), met
0 < < R (half torusoppervlak)
3. (u, v) = ((R + cos v) cos u, (R + cos v) sin u, sin v), ((u, v) [0, ] [0, ]), met
0 < < R (kwart torusoppervlak)
4. (, ) = (sin cos , sin sin , cos ), (, ) [0, ] [0, 2] (boloppervlak of sfeer)
5. (, ) = (sin cos , sin sin , cos ), (, ) [0, ] [0, ] (halve sfeer)
6. (, ) = (sin cos , sin sin , cos ), (, ) [, ][0, ] met 0 < <
halve sfeer).
(getopte
70
(u , v ) = (1 (u , v ), 2 (u , v ), 3 (u , v ))
((u, v) K)
((u0 , v 0 ) K 0 )
twee parametervoorstellingen van eenzelfde glad oppervlak zijn. Dan bestaat er een en juist
een functie : K K 0 met de volgende eigenschappen:
1. := (1 , 2 ) is een bijectie van K op K 0
2. C 1 (K)
3.
(1 , 2 )
(u, v) 6= 0 voor alle (u, v) K.
(u, v)
4. = .
Bewijs. De functie wordt totaal bepaald door eigenschap 4., nl. = 1 . Ze is
een bijectie tussen K en K 0 als samenstelling van bijecties. We gaan na dat = (1 , 2 )
glad is. Daarvoor maken we gebruik van de stelling van de impliciete functies 2.2.5. Uit
( u
een van de drie Jacobiaanse
0 v 0 )(1 (u, v), 2 (u, v)) 6= 0 besluiten we dat minstens
determinanten
(1 , 2 )
(1 (u, v), 2 (u, v)),
(u0 , v 0 )
(2 , 3 )
(1 (u, v), 2 (u, v)),
(u0 , v 0 )
(3 , 1 )
(1 (u, v), 2 (u, v))
(u0 , v 0 )
1 ,2 )
niet nul is. Veronderstel dat (
(u0 ,v 0 ) (1 (u, v), 2 (u, v)) 6= 0. Stel de vectorwaardige functie
f : R2 R2 R2 gegeven door
(1 , 2 ) 0 0
(u , v ),
(u0 , v 0 )
levert de stelling van de impliciete functies that glad is in een zekere omgeving van (u, v).
(2 ,3 )
2 ,3 )
Analoog op de voorwaarde dat (
(u0 ,v 0 ) (3 (u, v), 1 (u, v)) 6= 0 of (u0 ,v 0 ) (1 (u, v), 2 (u, v)) 6= 0
krijgen we dezelfde conclusie. Dit bewijst 2.
Nu tonen we de eigenschap 3. aan. Eigenschap 4. en de kettingregel geven
2
(u, v) =
((u, v))
(u, v) + 0 ((u, v))
(u, v)
0
u
u
u
v
u
en
2
(u, v) =
((u, v))
(u, v) + 0 ((u, v))
(u, v).
0
v
u
v
v
v
71
Dus
u
v
1
2
(u, v) =
((u, v))
(u, v)
(u, v)
u
v
u0 v 0
2
1
((u, v))
(u, v)
(u, v)
u
v
u0 v 0
(1 , 2 )
((u, v)).
=
(u, v)
u0 v 0
Eigenschap 4. nu volgt uit deze formule want de normaalvectoren hebben de eigenschap (bij
definitie) dat (
u v )(u, v) 6= 0 en ( u0 v 0 )(1 (u, v), 2 (u, v)) 6= 0 voor elke (u, v) K.
5.1.4 Definitie. Als : K K 0 aan de voorwaarden van de stelling voldoet, dan noemen
we de overgang van de parametervoorstelling naar de parametervoorstelling .
5.1.5 Opmerking. Als : K K 0 een overgang tussen parametervoorstellingen is, dan
1 : K 0 K eveneens. We hebben dus te maken met een symmetrische relatie (in feite een
equivalentierelatie) tussen parametervoorstellingen.
5.1.6 Gevolg. Is = (1 , 2 ) : K K 0 de overgang van de parametervoorstelling naar de
parametervoorstelling van een glad oppervlak , dan is
(1 , 2 )
(u, v) =
((u, v))
u
v
(u, v)
u0 v 0
Bewijs. Zie het bewijs van 5.1.3.
5.2
f (x, y, z) d :=
f (x(u, v), y(u, v), z(u, v))
(u, v)
dudv.
u
v
K
Men ziet hieraan dat een oppervlakte-integraal niets anders is dan een gewone Riemann
integraal van een integreerbare functie (nl. (f )k
u v k) over een compact gebied (in
de praktijk meestal een rechthoek of een u/v-projecteerbaar gebied). Men kan het volgende
aantonen.
5.2.2 Stelling. De waarde van de oppervlakte-integraal hangt niet af van de gebruikte parametervoorstelling.
Bewijs. Beschouw twee parametervoorstellingen : K R3 en : K 0 R3 van het
oppervlak , en zij de overgang van de eerste naar de tweede. Wegens = en 5.1.6 is
f ((u, v))
(u, v)
dudv
u
v
K
(1 , 2 )
dudv
((u, v))
=
f (((u, v)))
u0 v 0
(u, v)
K
0 0
0 0
=
f ((u , v ))
0 (u , v )
du0 dv 0 ,
0
u
v
K0
72
door de substitutie u0 = 1 (u, v) en v 0 = 2 (u, v) (zie 4.2.2). Dit is opnieuw de gedaante die
men krijgt door uit te gaan van de parametervoorstelling : K 0 R3 .
opp() = y ds.
Bewijs. Zij
x = x(t), y = y(t) > 0
(a 6 t 6 b)
een parametervoorstelling van de vlakke kromme . Hiermee kan men een parametervoorstelling van het oppervlak opbouwen, nl.
((t, ) [a, b] [0, ]).
G
y
t
a
y(t)
(x(t),y(t))
P
q
y(t) cos q
z
y(t) sin q
waaruit
en dus
q
02
02
t
= y(t) x (t) + y (t)
opp() =
d
0
q
q
2
2
2
2
0
0
0
0
y(t) x (t) + y (t) dt =
y(t) x (t) + y (t) dt = y ds.
73
5.2.6 Gevolg (Eerste Stelling van Guldin 4 ). De oppervlakte van een omwentelingslichaam is het product van de lengte van de wentelende kromme met de afstand afgelegd door
het wentelend zwaartepunt.
Bewijs.
y ds
ds = (yc ),
opp() =
ds
waarin de lengte van is, en yc (bij definitie) de ordinaat van het zwaartepunt van .
5.2.7 Opmerking. Ook geldig als = 2, hoewel de parametervoorstelling dan niet injectief
is. Zie verder bij stuksgewijze glad oppervlak.
5.2.8 Oefeningen.
1. Bereken het zwaartepunt (0, yc ) van de halve cirkel x2 + y 2 = R2 (y > 0, R > 0).
2. Bereken de oppervlakte van de torus
(u, v) = ((R + cos v) cos u, (R + cos v) sin u, sin v)
met 0 < < R. [Eigenlijk een stuksgewijze glad oppervlak, maar een opsplitsing is niet
nodig.]
In het bijzonder geval waarbij de wentelende kromme de beeldlijn y = f (x) (a 6 x 6 b)
van een gladde functie is krijgen we
opp() =
q
f (x) 1 + f 0 2 (x) dx.
(5.1)
5.3
F d :=
F((u, v))
(u, v) dudv.
u
v
K
5.3.2 Opmerking.
Voor deze oppervlakte-integraal bestaat ook een notatie die overeenkomt
met de notatie P (x, y) dx + Q(x, y) dy voor vlakke lijnintegralen. In tegenstelling tot die
notatie voor lijnintegralen is die voor oppervlakte-integralen niet handig.
Is een overgang tussen twee parametervoorstellingen van eenzelfde glad oppervlak, dan
1 ,2 )
is
continu en nergens nul in het gebied K, zodat dan hetzij (
(u,v) (u, v) > 0 voor alle
(1 ,2 )
(u,v)
(u, v) K, hetzij
4
(1 ,2 )
(u,v) (u, v)
1640
ook genoemd flux, d.i. stroming
6
beter niet langs
5
74
5.3.3 Definitie. Twee parametervoorstellingen : K R3 en : K 0 R3 van eenzelfde oppervlak noemen we gelijk geori
enteerd als voor de overgang tussen beide geldt dat
(1 ,2 )
1 ,2 )
enteerd als (
(u,v) (u, v) > 0 voor alle (u, v) K, en tegengesteld geori
(u,v) (u, v) < 0
voor alle (u, v) K.
Men bewijst dan
5.3.4 Stelling. Gaat men van een parametervoorstelling van het glad oppervlak over op een
gelijk georienteerde parametervoorstelling, dan blijft de waarde van de oppervlakte-integraal
enteerde parametervoorstelling,
Fd onveranderd; gaat men over op een tegengesteld geori
dan verandert de oppervlakte-integraal van teken.
Bewijs. Oefening (analoog aan het bewijs van 5.2.2).
De oppervlakte-integraal van een scalairenveld ligt ondubbelzinnig vast als men het veld
en het oppervlak krijgt. Voor de oppervlakte-integraal van een vectorveld is dat onvoldoende;
men moet ook op een of andere wijze vastleggen welke parametervoorstellingen men als de
goede en welke als de slechte beschouwt. Meestal gebeurt dat door vast te leggen in welke
zin de normaalvector moet wijzen. De parametervoorstelling : K R3 moet dan zo gekozen
worden dat
u v in de opgelegde zin wijst. (Heeft men toevallig een parametervoorstelling
voorhanden waarvoor dat niet het geval is, dan volstaat het, het eindresultaat van teken om
te keren om het bedoelde resultaat te verkrijgen.)
We komen nu tot een der belangrijkste stellingen van de vectoranalyse, de stelling van
Stokes. In tegenstelling tot de Stelling van Green, waarvan een der leden (nl. de dubbelintegraal) geen orientatie vraagt, levert de stelling van Stokes een gelijkheid tussen twee
georienteerde objecten, nl. een oppervlakte-integraal van een vectorveld en een lijnintegraal
van een vectorveld.
5.3.5 Notatie. Is : K R3 de parametervoorstelling van een glad oppervlak, dan is K
een eenvoudig gebied, zodat K een gesloten stuksgewijze gladde kromme in het uv-vlak is.
Zij
u = 1 (t), v = 2 (t)
(a 6 t 6 b)
(5.2)
een parametervoorstelling van (K)+ (d.i. K in tegenwijzerzin doorlopen).7 Dan is
x = 1 (1 (t), 2 (t)),
y = 2 (1 (t), 2 (t)),
z = 3 (1 (t), 2 (t))
(a 6 t 6 b)
(5.3)
75
5.3.7 Stelling (Stokes8 ). Zij G een open gebied van R3 , F := (P, Q, R) een glad vectorveld
in G. Is een oppervlak binnen G met een parametervoorstelling van de klasse C 2 , dan is
rot F d.
(5.4)
F ds =
S)
()+
S
j
j
v
K
( K) +
u
z
y
j w
x
a
u
v
|u v {z u v} |u v {z u v} |u v {z u v}
(y,z)
(z,x)
=: (u,v)
en
rot F =
(x,y)
=: (u,v)
=: (u,v)
R Q P
R Q P
y
z z
x x
y
.
K
R Q
y z
(y, z)
+
(u, v)
P R
z x
(z, x)
+
(u, v)
Q P
x y
(x, y)
(u, v)
dudv. (5.5)
Deze stelling is ontdekt door W. Thomson (Lord Kelvin). Stokes bewees de stelling in 1850 nadat Kelvin
ze hem toegestuurd had, en maakte er een prijsvraag van (Smiths Prize, 1854), o.m. voor student Maxwell.
Uitslag onbekend.
76
P (z, x)
P (x, y, z) dx =
z (u, v)
K
()+
Q (x, y)
Q(x, y, z) dy =
x (u, v)
K
()+
R (y, z)
R(x, y, z) dz =
y (u, v)
K
()+
P (x, y)
y (u, v)
Q (y, z)
z (u, v)
R (z, x)
x (u, v)
dudv
(5.6)
dudv
(5.7)
dudv
(5.8)
want na optelling krijgen we (5.5). We bewijzen expliciet (5.6); de overige twee formules
krijgen we door symmetrie. De lijnintegraal in het linkerlid kunnen we, dankzij de parametervoorstelling (5.3), herleiden tot de gewone integraal
P (1 ((t)), 2 ((t)), 3 ((t)))
1
1
0
0
((t)) 1 (t) +
((t)) 2 (t) dt.
u
v
1
1
P ((u, v))
(u, v) du +
(u, v) dv
u
v
(K)+
(5.9)
(5.10)
want als we die lijnintegraal berekenen m.b.v. de parametervoorstelling (5.2), dan vinden
we inderdaad (5.9). Op de lijnintegraal (5.10) kan de stelling van Green toegepast worden:
1
1
K is een eenvoudig gebied, en de functies (P )
u en (P ) v zijn glad in K. (In
een open gebied dat K omvat zijn hun partiele afgeleiden naar u en v continu want die
afgeleiden bevatten eerste-orde afgeleiden van P , continu wegens P glad, eerste- en tweedeorde afgeleiden van , continu wegens C 2 . Verderop worden de afgeleide van de eerste
functie naar v en van de tweede functie naar u trouwens expliciet berekend.) De stelling van
Green herleidt (5.10) tot de dubbelintegraal
1
P ((u, v))
(u, v)
P ((u, v))
(u, v)
dudv.
(5.11)
u
v
v
u
K
Wegens
1
P
1
P ((u, v))
(u, v) =
((u, v))
(u, v)
v
x
u
P
2
+
((u, v))
(u, v)
y
u
P
3
1
((u, v))
(u, v)
(u, v)
+
z
u
v
2 1
+ P ((u, v))
(u, v)
uv
77
en
1
P
1
P ((u, v))
(u, v) =
((u, v))
(u, v)
u
x
v
P
2
+
((u, v))
(u, v)
y
v
P
3
1
+
((u, v))
(u, v)
(u, v)
z
v
u
2 1
+ P ((u, v))
(u, v)
vu
voor elke gesloten gebroken lijn in G die bestaat uit drie lijnstukken
2. in G is F het gradientenveld van een scalairenveld van klasse C 2
3. in G is rot F = 0.
Bewijs. 1. = 2. Zoals in 4.3.6.
2. = 3. Als F = f , dan is (zie 1.7.2) rot F = rot(f ) = 0 want de gemengde partiele
afgeleiden van f C 2 zijn gelijk.
3. = 1. Neem in G een gesloten gebroken lijn bestaande uit drie lijnstukken. Die
gebroken lijn bepaalt een vlak; bekijk daarin de compacte verzameling die door begrensd
wordt. Als eenvoudig parametergebied K kan men de projectie van op een van de coordinaatvlakken nemen, en de parametervoorstelling van is van de klasse C (b.v. x = u,
y = v, z = au + bv + c als op het xy-vlak geprojecteerd is), zodat Stokes kan toegepast
worden. Wegens het onderstelde 3. is het rechterlid van de formule van Stokes nul. Bijgevolg
is ook het linkerlid, de lijnintegraal langs , nul.
De voorgaande theorie kan van gladde naar stuksgewijze gladde oppervlakken uitgebreid
worden.
78
5.3.10 Definitie. Een stuksgewijze glad oppervlak is een deel van R3 dat te schrijven is
als 1 (K1 )2 (K2 ) N (KN ), waarbij elke i : Ki R3 een parametervoorstelling van
een glad oppervlak is, en elk tweetal i (Ki ), j (Kj ) niet overlapt, d.w.z. disjuncte inwendigen
heeft.
5.3.11 Opmerkingen.
1. Een glad oppervlak is compact (beeld van een compacte verzameling onder een continue
functie) en is dus altijd gesloten. Voor oppervlakken betekent de toevoeging gesloten
dan ook iets anders, nl. dat sommige gladde deelkrommen van de rand K van het
parametergebied K hetzelfde beeld hebben onder . Dat is b.v. het geval bij een
cilindermantel, waarvan de beschrijvende in de beginstand samenvalt met die in de
eindstand. Zon verzameling is, volgens onze definitie, geen glad oppervlak omdat de
parametervoorstelling niet injectief is. Wij kunnen dit deel van de ruimte opvatten als
stuksgewijze glad oppervlak. Zo zien wij een sfeer als vereniging van (b.v.) twee halve
sferen, waarvan elk een glad oppervlak (juister gezegd: de limiet voor 0 van een
getopte halve sfeer) is.
2. Onder afgesloten stuksgewijze glad oppervlak verstaan wij een oppervlak dat de
ruimte verdeelt in binnen en buiten op zon manier dat elk lijnstuk dat een punt
binnen met een punt buiten verbindt het oppervlak snijdt. Een cilindermantel is
geen afgesloten stuksgewijze glad oppervlak, maar het randoppervlak van een cilinder
(onderste en bovenste deksel inbegrepen), een sfeer en een torus zijn dat wel.
3. Ook als
teiten in K heeft kunnen we in sommige geu v een aantal discontinu
vallen het oppervlak opvatten als stuksgewijze glad oppervlak, door het in een eindig
aantal gladde oppervlakken op te splitsen, elk met een parametervoorstelling die aan de
voorwaarden van definitie 5.1.1 voldoet, indien dit mogelijk is.
4. In al deze gevallen is die opsplitsing vaak enkel theoretisch nodig, en blijkt in de praktijk
een enkele parametervoorstelling te kunnen dienen voor het gehele oppervlak.
5.3.12 Voorbeeld. De cilindermantel
x = R cos u,
y = R sin u,
z=v
met hoogte h > 0 en steunend op een cirkel met straal R kan opgesplitst worden in twee
(b.v.) halve cilindermantels, die elk een glad oppervlak zijn.
5.3.13 Voorbeeld. Een M
obiusband
u
u
x = (1 v sin ) cos u, y = (1 v sin ) sin u,
2
2
z = v cos
u
2
kan opgesplitst worden in twee halve banden, waarvan elk een glad oppervlak is.
5.3.14 Definitie. De oppervlakte-integraal van een continu scalairenveld langs een stuksgewijze glad oppervlak is de som van de oppervlakte-integralen langs de gladde oppervlakken
waaruit het stuksgewijze glad oppervlak bestaat.
Voor de oppervlakte-integraal van een vectorveld door een stuksgewijze glad oppervlak
liggen de zaken wat moeilijker.
79
Figuur 5.4: Cilindermantel opgevat als stuksgewijze glad oppervlak bestaande uit twee gladde
oppervlakken.
Figuur 5.5: M
obiusband opgevat als stuksgewijze glad oppervlak bestaande uit twee gladde
oppervlakken.
z
1
-1
Figuur 5.6: M
obiusband beschreven door wentelend lijnstuk met continu veranderende richtingscoefficient (beginstand AB, eindstand BA), waargenomen met het oog langs de y-as.
5.3.15 Definitie. Is : K R3 een parametervoorstelling van een glad oppervlak, en heeft
K als rand de gesloten stuksgewijze gladde kromme , dan noemen we () de randkromme
van het oppervlak = (K).
80
(Men kan aantonen dat dit een stuksgewijze gladde kromme is, die niet van de parametervoorstelling afhangt.)
5.3.16 Definitie. De oppervlakte-integraal van een continu vectorveld door een stuksgewijze
glad oppervlak is de som van de oppervlakte-integralen door de gladde oppervlakken waaruit
het stuksgewijze glad oppervlak bestaat, op voorwaarde dat de orientaties van die gladde
oppervlakken aaneensluiten. Die laatste voorwaarde betekent het volgende: worden de resp.
randkrommen van twee van die gladde oppervlakken zo doorlopen dat de omloopzin overeenstemt met de resp. normaalvector (dit betekent: als de duim van de rechterhand wijst in
de zin van de normaalvector in een punt van het oppervlak, dan geeft de gebogen wijsvinger
de omloopzin van de randkromme aan), dan moet het gemeenschappelijk stuk van de twee
randkrommen twee keer in tegengestelde zin doorlopen worden.
Een cilindermantel is de vereniging van twee gladde oppervlakken met aaneensluitende
orientaties (zie figuur 5.7), een M
obiusband niet (zie figuur 5.8). Bijgevolg kan men een vectorveld wel integreren door een cilindermantel maar niet door een Mobiusband. Om dezelfde
reden is de stelling van Stokes in het eerste geval geldig (het linkerlid van (5.4) is nu de som
van twee lijnintegralen, elk langs een cirkel), in het tweede geval niet.
Figuur 5.7: Cilindermantel opgevat als stuksgewijze glad oppervlak bestaande uit twee gladde
oppervlakken met aaneensluitende orientaties.
5.4
Oefeningen
(c) 2 2d
, met de bovenste helft van de sfeer x2 + y 2 + z 2 = R2 .
x +y +(z+R)2
81
E
E
?
Figuur 5.8: Twee pogingen om een Mobiusband op te vatten als stuksgewijze glad oppervlak
bestaande uit twee gladde oppervlakken met aaneensluitende orientaties. In de beide gevallen
zijn er gemeenschappelijke stukken randkromme die in dezelfde zin doorlopen worden.
(c) Het deel van de halve sfeer x2 + y 2 + z 2 = R2 (z > 0)
op het
waarvan de projectie
xy-vlak de driehoek met hoekpunten O(0,
0), A(R/ 2, 0) en B(R/ 2, R/ 2) is.
/4 q
Hierbij mag gebruikt worden dat 0
2 cos12 t dt = 2 ( 2 1).
(d) Het deel van het omwentelingsoppervlak x2 + y 2 = 2az (a > 0) dat binnen de
cilinder (x2 + y 2 )2 = a2 (x2 y 2 ) ligt.
(e) Het deel van x2 +y 2 +z 2 = a2 (a > 0) dat binnen de cilinder (x2 +y 2 )2 = a2 (x2 y 2 )
ligt.
(f) Het omwentelingsoppervlak dat ontstaat door de kromme x = a cos3 t, y = a sin3 t
(0 6 t 6 ) een volledige wenteling om de x-as te laten maken.
(g) Het deel van het omwentelingsoppervlak x2 + y 2 = z 2 (z > 0) dat ingesloten wordt
door het yz-vlak en door het stuk van de cilinder (x2 + y 2 )2 = y 2 x2 met x > 0.
(h) Van het torusoppervlak, ontstaan door de cirkel met straal 2 te wentelen rond de
z-as op afstand 5 van het middelpunt van de cirkel, het deel dat binnen de sfeer
x2 + y 2 + z 2 = R2 (3 < R < 7) ligt.
(i) Het deel van de sfeer x2 + y 2 + z 2 = a2 dat door de cilinder
ingesloten wordt.
x2
a2
(j) Het oppervlak dat ontstaat door de cyclode x = R(t sin t), y = R(1 cos t)
(0 6 t 6 2) een volledige wenteling om de x-as te laten maken.
82
3. Een cilindervormige beker is gedeeltelijk met vloeistof gevuld. Hij wordt over een hoek
< /2 gekanteld, waardoor het natte deel van de bodem verandert van een schijf in
een deel van die schijf, begrensd door een koorde en een cirkelboog. Noem de middelpuntshoek van die boog 2. Bereken de oppervlakte van (i) het vloeistofoppervlak en
(ii) het natte deel van de cilinderwand.
Hoofdstuk 6
Drievoudige integralen
6.1
Opbouw en herleiding
f (x, y, z) dxdydz =
f2 (x,y)
dxdy
D
f (x, y, z) dz.
f1 (x,y)
Op dubbel of tweevoudig volgt drievoudig, algemeen n-voudig. Driedubbele integralen, met zes integraaltekens dus, bekijken we hier niet.
84
f2 (x,y)
f1 (x,y)
y
D
x
(x,y)
Figuur 6.1: xy-projecteerbaar gebied
b
6.1.2 Opmerking. Een enkelvoudige integraal a f (x) dx kan gezien worden als de oppervlakte (negatief geteld onder de x-as) boven het interval [a, b] en onder de beeldlijn y = f (x),
en eveneens als de massa van het interval [a, b] als de massadichtheid in het punt met abscis
x gegeven wordt door f (x).
Een dubbelintegraal K f (x, y) dxdy kan gezien worden als het volume (negatief geteld
onder het xy-vlak) boven het gebied K in het xy-vlak en onder het beeldoppervlak z = f (x, y),
en eveneens als de massa van het gebied K in het xy-vlak als de massadichtheid in het punt
met coordinaten (x, y) gegevenwordt door f (x, y).
Een drievoudige integraal
K f (x, y, z) dxdydz kan gezien worden als een vierdimensionaal volume en aanschouwelijker als de massa van het driedimensionaal gebied K als de
massadichtheid in het punt met co
ordinaten (x, y, z) gegeven wordt door f (x, y, z).
6.2
Divergentiestelling
6.2.1 Definitie. Een eenvoudig gebied van R3 is een compact gebied zonder gaten dat
door vlakken evenwijdig aan de co
ordinaatvlakken kan verdeeld worden in een eindig aantal
gebieden die elk tegelijk xy-projecteerbaar, yz-projecteerbaar en xz-projecteerbaar zijn.
Een eenvoudig gebied E heeft als rand een afgesloten stuksgewijze glad oppervlak E.
6.2.2 Notatie. Met (E)+ wordt het afgesloten oppervlak E bedoeld dat zo geparametriseerd wordt dat de oppervlaktenormaal naar buiten wijst. (Parametervoorstellingen waarbij
dat niet het geval is leveren dus een oppervlakte-integraal op met een tegengesteld teken.)
De stelling van Green heeft een driedimensionale tegenhanger, waarin eveneens een bepaalde combinatie van partiele afgeleiden voorkomt, met name de divergentie.
85
(E)+
(Het bewijs laten we weg omdat het gewoon de driedimensionale versie is van het bewijs
van de stelling van Green.)
6.2.5 Gevolg. Is F glad en div F = 0 in de open verzameling G R3 , dan is
F d = 0
(6.1)
voor elk eenvoudig gebied E binnen G. In het bijzonder is, wegens 1.7.2.2,
rot F d = 0
E
1rad
krk2
= (P, Q, R) is
y 2 + z 2 2x2
P
(x, y, z) =
x
(x2 + y 2 + z 2 )5/2
1rad
R
en twee analoge termen voor Q
y en z , zodat na optelling blijkt dat div krk2 = 0. Als het
eenvoudig gebied E de oorsprong niet bevat, dan is dus
1rad
d = 0.
(6.2)
2
krk
E
6.2.7 Definitie. Een stervormig oppervlak is een glad oppervlak , niet door de oorsprong, met de eigenschap dat elke halfrechte uit de oorsprong in hoogstens een punt
snijdt, en dat z
o geparametriseerd wordt dat de normaalvector van de oorsprong weg wijst.
6.2.8 Stelling. Zij een stervormig oppervlak, en stel dat de kegel, gevormd door de halfrechten uit de oorsprong die snijden, op de sfeer x2 +y 2 +z 2 = R2 een oppervlak 0 uitsnijdt.
Dan is
1rad
opp(0 )
d
=
2
R2
krk
86
S
S0
S'
Figuur 6.2: Afgesloten stuksgewijze glad oppervlak 0 0 met naar buiten gerichte
oppervlaktenormaal.
Bewijs. Om de divergentiestelling toe te kunnen passen vormen we een afgesloten stuksgewijze
glad oppervlak dat bestaat uit 0 , en 0 , de mantel van de kegel der stralen uit de oorsprong
die treffen; we kiezen de parametervoorstellingen zo, dat de normaalvector overal naar
buiten wijst. Door de divergentiestelling is dan
1rad
1rad
1rad
d
+
d
+
d = 0.
2
2
2
krk
krk
krk
0
0
De oppervlakte-integraal door 0 is nul, want de oppervlaktenormaal staat in elk punt van
1rad
0 loodrecht op het veld krk
2 , dat radiaal gericht is. Bijgevolg
1rad
d =
krk2
1rad
d.
krk2
1rad
1
d
=
) dudv,
2
2
R
u
v
0 krk
K
na uitwerking van het inproduct (de radiale vector 1rad ((u, v)) en de oppervlaktenormaal
1
1
= 2
k
k dudv = 2 opp(0 ).
R
u
v
R
K
2
bijzonder geval Gauss 1813, algemeen geval Ostrogradski 1826. Ook genoemd Stelling van Green in de
ruimte. Anderen daarentegen noemen de stelling van Green Stelling van Gauss in het vlak.
87
6.2.9 Opmerking. Is een afgesloten stervormig oppervlak dat O omsluit, dan is 0 de hele
sfeer en er is geen kegelmantel 0 . Na opsplitsing in twee gladde oppervlakken en optelling
van de resultaten vindt men 4 voor de oppervlakte-integraal.
6.2.10 Definitie. Het getal opp(0 )/R2 noemt men de ruimtehoek3 van het stervormig
oppervlak .
De ruimtehoek is een aangewezen maat voor de grootte waaronder een waarnemer in de
oorsprong het gegeven oppervlak ziet.
6.3
Een drievoudige integraal kan soms eenvoudiger gemaakt worden door een geschikte transformatie, gesuggereerd door de bijzondere gedaante van het integratiegebied en/of het integrandum. De algemeenste transformatieformule voor integralen wordt in Topologie en Metrische Ruimten bewezen. Die stelling is in het bijzonder van toepassing op de belangrijkste
gestandaardiseerde transformaties voor een drievoudige integraal, nl. de overgang naar cilindercoordinaten en naar bolco
ordinaten. De eerste wordt gegeven door
x = r cos ,
y = r sin ,
z=z
f (x, y, z) dxdydz =
f (r cos , r sin , z) r ddrdz,
K
c(K)
f (x, y, z) dxdydz =
c(K)
d
1
g2 ()
h2 (,r)
r dr
g1 ()
Voor de praktijk is het niet nodig het gebied K in de rz-ruimte echt te construeren. De
grenzen voor (dat zijn de absolute grenzen 1 en 2 waartussen varieert), de grenzen voor
r (dat zijn de relatieve grenzen g1 () en g2 () waartussen r varieert bij vaste [1 , 2 ]) en
de grenzen voor z (dat zijn de relatieve grenzen h1 (, r) en h2 (, r) waartussen z varieert bij
vaste (, r) [1 , 2 ] [g1 (), g2 ()]) kunnen gemakkelijk uit c(K) zelf afgeleid worden.
De tweede belangrijke gestandaardiseerde transformatie voor een drievoudige integraal is
de overgang naar bolco
ordinaten
x = r sin cos ,
y = r sin sin ,
z = r cos ,
f (x, y, z) dxdydz =
f (r sin cos , r sin sin , r cos ) r2 sin dddr,
b(K)
88
z=h2(q,r)
z=h1(q,r)
r =g 1 ( q )
r =g 2 ( q )
Figuur 6.3: Typisch gebied c(K) geschikt voor cilindercoordinaten, ingeklemd tussen de vlakken = 1 en = 2 .
f (x, y, z) dxdydz =
b(K)
d
1
g2 ()
h2 (,)
sin d
g1 ()
h1 (,)
Voor de praktijk is het niet nodig het gebied K in de r-ruimte echt te construeren. De
grenzen voor (dat zijn de absolute grenzen 1 en 2 waartussen varieert), de grenzen voor
(dat zijn de relatieve grenzen g1 () en g2 () waartussen varieert bij vaste [1 , 2 ])
en de grenzen voor r (dat zijn de relatieve grenzen h1 (, ) en h2 (, ) waartussen r varieert
bij vaste (, ) [1 , 2 ] [g1 (), g2 ()]) kunnen gemakkelijk uit b(K) zelf afgeleid worden.
6.3.1 Opmerking. De algemene transformatie van een drievoudige integraal, beschreven
door
x = 1 (u, v, w), y = 2 (u, v, w), z = 3 (u, v, w),
leidt tot de symbolische formule
(1 , 2 , 3 )
dudvdw,
dxdydz =
(u, v, w)
89
r=h2(j,q)
q=g1(j)
q=g2(j)
r=h1(j,q)
Figuur 6.4: Typisch gebied b(K) geschikt voor bolcoordinaten, ingeklemd tussen de vlakken
= 1 en = 2 . In de praktijk zijn de functies g1 en g2 bijna altijd constant.
met de Jacobiaanse determinant nu gegeven door
1
1
u (u, v, w)
v (u, v, w)
(1 , 2 , 3 ) 2
2
= u (u, v, w)
v (u, v, w)
(u, v, w)
3 (u, v, w) 3 (u, v, w)
u
v
1
w (u, v, w)
2
.
w (u, v, w)
3
w (u, v, w)
vol(K) =
dxdydz.
K
vol(K) =
y dxdy.
D
Bewijs. Het gebied K wordt het efficientst beschreven door coordinaten (u, v, w), waarin (u, v)
de coordinaten van het ongewentelde punt Q D zijn, en w de hoek van wenteling is. Voor
4
< 2 omdat injectiviteit vereist is bij transformaties van integralen, zie Topologie en Metrische Ruimten.
Na opsplitsing en optelling zijn de resultaten ook geldig voor = 2.
90
y
Q
Q(u,v)
v
P(x,y,z)
w
P
x
v cos w
v sin w
z
y = v cos w,
((u, v, w) D [0, ])
z = v sin w
dxdydz =
v dudvdw =
dw
v dudv =
v dudv.
vol(K) =
D[0,]
6.3.4 Gevolg (Tweede Stelling van Guldin5 ). Het volume van een omwentelingslichaam
is het product van de oppervlakte van het wentelend gebied met de afstand afgelegd door het
wentelend zwaartepunt.
Bewijs.
y dxdy
D
dxdy = (yc ) opp(D),
vol(K) =
D
D dxdy
vol(K) =
y dxdy =
D
dx
a
f (x)
y dy =
2
f 2 (x) dx.
a
1640. Komt al voor in het voorwoord van De Verzameling, Boek VII Over de schatkamer der Analyse,
van Pappus van Alexandrie (omstreeks 300), en wordt daarom soms juister Stelling van Pappus(-Guldin)
genoemd.
91
b
6.3.5 Opmerking. Voor = 2 geeft de laatste formule a f 2 (x) dx als omwentelingsvolume, in overeenstemming met een naeve opsplitsing van het ruimtelichaam in cilinders met
hoogte dx en straal f (x). Ter vergelijking: diezelfde naeve opsplitsing zou leiden
q tot een omb
b
wentelingsoppervlakte van 2 a f (x) dx, terwijl de correcte formule 2 a f (x) 1 + f 0 2 (x) dx
is, zie (5.1).
6.4
Oefeningen
(a) a dx a2 x2 dy 2 2
f (x, y, z) dz (a > 0).
x +y
x+y
1x
1
dy 0 f (x, y, z) dz.
(b) 0 dx 0
3. Bereken in cilinderco
ordinaten.
p
(a)
x2 + y 2 + z 2 dxdydz, met K begrensd door z = 3 en de kegel x2 + y 2 = z 2
K
(z > 0).
a/2
a2 y2 p
x2 y2
(b) 0
dy y
x2 + y 2 dx 0 a dz (a > 0).
2
2xx2 p
a
(c) 0 dx 0
x2 + y 2 dy 0 z dz (a > 0).
(d) Het volume begrepen tussen de parabolode z = x2 + y 2 en het vlak z = y.
4. Bereken in bolco
ordinaten.
1
1x2
1
(a) 1 dx 1x2 dy x2 +y2 dz.
p
(b)
x2 + y 2 + z 2 dxdydz, met K begrensd door z = 3 en de kegel x2 + y 2 = z 2 .
K
(c) Het volume van de twee delen waarin een rechte omwentelingskegel verdeeld wordt
door een vlak dat het middelpunt van het grondvlak bevat en evenwijdig is met
een beschrijvende.
5. Bereken in de meest aangewezen coordinaten.
92
(a)
(b) Het volume van de halve bol x2 + y 2 + z 2 6 3 (z > 0) dat binnen het omwentelingsoppervlak 4(x2 + y 2 ) = z 4 ligt.
(c) Het volume van de vloeistof in een cilindervormige beker over een hoek < /2
gekanteld, waardoor het natte deel van de bodem verandert van een schijf in een
deel van die schijf, begrensd door een koorde en een cirkelboog. (Noem de middelpuntshoek van die boog 2.)
(d) Het volume van het deel van {(x, y, z) | x2 + y 2 > a|x|} (a > 0) dat begrensd wordt
door de sfeer x2 + y 2 + z 2 = a2 .
6. Bereken van de piramide met hoekpunten O(0, 0, 0), A(0, 0, 1), B(1, 0, 1) en C(1, 1, 1)
het volume in (i) cartesiaanse (ii) cilinder- (iii) bolcoordinaten.
Hoofdstuk 7
Oneigenlijke integralen
7.1
7.1.1 Definitie. Zij a R, en zij de R-R functie f continu over [a, +[. (Die onderstelling
+ strenger dan nodig wordt verderop niet meer expliciet herhaald.) Het symbool
f (x) dx noemt men de oneigenlijke integraal van f , van a tot +. Men zegt dat
a
deze oneigenlijke integraal bestaat of convergeert als
M
lim
f (x) dx
M + a
bestaat (als reeel getal, niet als ), en dit reeel getal definieert men als de waarde van de
integraal.
7.1.2 Opmerkingen.
1. Deze oneigenlijke integralen
M zijn analoog met reeksen; de rol van de partieelsom sn
wordt overgenomen door a f (x) dx. Maar terwijl er afzonderlijke notaties zijn voor een
+
P
P
f (x) dx zowel de oneigenlijke
reeks
xn en de eventuele reekssom +
n=0 xn , kan a
integraal (convergent of niet) als haar eventuele waarde (een getal) voorstellen.
P
2. Wat convergentie (niet de reekssom) betreft kan men evengoed n>N an onderzoeken
+
P
als n>1 an . Zo ook voor oneigenlijke integralen: convergentie van a f (x) dx of van
+
f (x) dx met a < b R is hetzelfde.
b
Als een oneigenlijke integraal niet convergeert,
kan zij in het bijzonder divergent zijn
M
naar + of , hetgeen betekent dat a f (x) dx + resp. als M +. Voor
een oneigenlijke integraal met een nietnegatief integrandum zijn er maar twee mogelijkheden:
ofwel convergent, ofwel divergent naar +.
a
7.1.3 Definitie. De waarde van f (x) dx (met f continu over ], a]) wordt op analoge
wijze ingevoerd, als
lim
M M
f (x) dx =
lim
M + M
f (x) dx.
Men kan dit type integraal zelfs gewoon laten opgaan in het eerste type. Een eenvoudige
substitutie x0 = x leert dat
a
+
f (x) dx =
f (x) dx.
(7.1)
94
+
0
7.1.4 Definitie. Als 0 f (x) dx en f (x) dx beide convergeren, dan zegt men dat de
+
oneigenlijke integraal f (x) dx convergeert, en men definieert
f (x) dx
f (x) dx +
f (x) dx =
lim
M1 + M1
f (x) dx +
M2
lim
M2 + 0
f (x) dx.
(7.2)
Deze definitie houdt dus twee limieten in, en mag niet verward worden met de nu volgende
zwakkere definitie, waarin maar een enkele limiet voorkomt.
7.1.5 Definitie. De (Cauchy-)hoofdwaarde1 van de oneigenlijke integraal van f ,
van naar + wordt gedefinieerd als
+
M
f (x) dx = lim
f (x) dx,
(7.3)
M + M
lim
M + 0
f+
d.i.
lim
M + M
+
f=
lim
M + M
+
f =
f.
Het omgekeerde geldt niet: in vele gevallen bestaat de Cauchyhoofdwaarde en niet de echte
oneigenlijke integraal. Voor een even f is er geen verschil tussen de oneigenlijke integraal en
de hoofdwaarde, zoals we nu vaststellen.
7.1.7 Stelling. Voor even f is
+
+
f (x) dx =
f (x) dx = 2
f (x) dx.
(7.4)
95
0
+
0
f=
f+
f =2
0
f.
0
Anderzijds is ook
+
f=
lim
M + M
f=
f = lim
lim 2
f =2
M +
f.
0
M + M
f=
lim 0 = 0,
M +
+
+
maar het is niet zeker dat de oneigenlijke integraal f convergeert! Maar, als f
convergeert, dan kan haar waarde niets anders zijn dan
+
+
f =
f = 0.
Voor oneigenlijke integralen kan een hele convergentietheorie opgesteld worden, analoog
met
+ de convergentietheorie voor reeksen. Wegens (7.1) moeten we daarbij enkel het type
f (x) dx bekijken. We
met de oneigenlijke integraal die overeenkomt met de
a
P beginnen
1
hyperharmonische reeks
np .
7.1.9 Definitie. Voor elke p R en a > 0 is de p-integraal van de eerste soort
+
dx
.
xp
a
7.1.10 Stelling. De p-integraal van de eerste soort convergeert als p > 1 en divergeert naar
+ als p 6 1.
Bewijs.
x=M
xp+1
=
p + 1
M 1p a1p
1p
dx
x=a
=
xp
[ln x]x=M
x=a = ln M ln a
als p 6= 1
als p = 1.
Omdat
(
0 als 1 p < 0
lim M
=
M +
+ als 1 p > 0
+
en limM + ln M = + besluiten we dat a dx
xp dan en slechts dan convergeert, als p >
1.
1p
Hier de voornaamste vergelijkende convergentieregels voor oneigenlijke integralen met nietnegatief integrandum. De bewijzen zijn analoog aan die voor de reeksen, en laten we daarom
weg.
96
Als
+
a
0 6 f (x) 6 Kg(x)
f (x) dx convergeert
g(x) dx convergeert.
g(x) dx convergeert =
a
f (x) dx convergeert.
a
97
7.2
Om integreerbaar te zijn over [a, b] moet f zeker begrensd zijn over ]a, b[. We zullen nu
het integraalbegrip op zon manier uitbreiden, dat ook sommige onbegrensde functies in een
oneigenlijke betekenis integreerbaar zijn.
7.2.1 Definitie. Zij de R-R functie f gedefinieerd over het compact interval [a, b]. Onderstel
verder2 dat f continu is over elk interval van de vorm [c, b] (a < c 6 b), maar dat f in elke
omgeving van a onbegrensd
b is. Dan noemt men a een singulier punt of een singulariteit
van f , en het symbool a f (x) dx noemt men de oneigenlijke integraal van f , van a tot
b. Men zegt dat deze oneigenlijke integraal bestaat of convergeert als
b
lim
f (x) dx
0+ a+
bestaat, en dit reeel getal definieert men als de waarde van de oneigenlijke integraal.
7.2.2 Opmerking. Aan de notatie alleen kan men niet zien of de integraal eigenlijk
1 is of
oneigenlijk, noch, als zij oneigenlijk is, of zij convergeert of niet. Voorbeelden: 0 sinx x dx
is een eigenlijke integraal
(het integrandum is continu over ]0, 1[ met eenzijdige limieten in
1 dx
1
x0
x0 1
= lim
f (x) dx + lim
1 0+ a
2 0+ x +
0
2
f (x) dx.
Deze definitie houdt dus twee limieten in, en mag niet verward worden met de zwakkere
definitie van de (Cauchy-)hoofdwaarde
x0
b
b
f (x) dx = lim
f (x) dx +
f (x) dx
a
0+
x0 +
98
De convergentietheorie voor oneigenlijke integralen van de tweede soort is analoog met die
voor de eerste soort, en laten we om die reden achterwege. Belangrijke oneigenlijke integralen
van de tweede soort zijn de p-integralen van de tweede soort
dx
(x a)p
en
a
dx
(b x)p
met p en a < b reele getallen. Beide soorten hebben een nietnegatief integrandum. Voor
p 6 0 zijn deze integralen niet oneigenlijk. Van een gewone (eigenlijke) integraal zegt men
soms ook dat ze convergent is, omdat dit de bespreking vergemakkelijkt. Voor p > 0 heeft de
eerste integraal een singulier punt in de ondergrens a, de tweede in de bovengrens b.
Let op het verschil in de ongelijkheden in de nu volgende bespreking en in de analoge
bespreking, in 7.1.10, voor de p-integraal van de eerste soort.
7.2.3 Stelling. De p-integraal van de tweede soort convergeert als p < 1 en divergeert naar
+ als p > 1.
Bewijs. Voor > 0 hebben we
h
ix=b
1p
1p
(xa)p+1
= (ba) 1p
b
p+1
x=a+
dx
=
p
a+ (x a)
[ln(x a)]x=b
x=a+ = ln(b a) ln
Omdat
lim
1p
0+
als p 6= 1
als p = 1
(
+ als 1 p < 0
=
0 als 1 p > 0
dx
(x a)p
dan en slechts dan convergeert, als p < 1. Analoog voor het tweede type.
De nu volgende regels geven we enkel (zonder bewijs, wegens analoog aan de eerste soort
of aan reeksen) voor oneigenlijke integralen met a als singulariteit. Gelijkaardige regels zijn
beschikbaar voor een singulariteit in b of in een inwendig punt.
7.2.4 Stelling (Majorantenregel). Onderstel dat f en g twee reele functies zijn, waarvoor
er een constante K > 0 bestaat met de eigenschap
0 6 f (x) 6 Kg(x)
Als
b
a
b
a
f (x) dx.
99
f (x) dx convergeert
g(x) dx convergeert.
g(x) dx convergeert =
a
f (x) dx convergeert.
a
7.3
De Eulerse integralen
We bekijken in dit onderdeel oneigenlijke integralen waarvan het integrandum een parameter
x R bevat, zodat, in geval van convergentie, een functie van x gedefinieerd wordt.
7.3.1 Stelling. De oneigenlijke integraal met nietnegatief integrandum3
+
tx1 et dt
0
(i) Voor x > 0 zijn I1 (x) en I2 (x) convergent. Voor x > 1 is I1 (x) een eigenlijke integraal,
waarvan het integrandum continu is over [0, 1]. Als 0 < x < 1, dan is I1 (x) een oneigenlijke
integraal van de tweede soort, met singulariteit in het beginpunt 0. Wegens
lim t1x tx1 et = 1
t0+
3
zeker van de eerste soort en voor x < 1 ook van de tweede soort, met singulariteit in het beginpunt 0
100
t+
t0+
en p = 1 x > 1.
Het gestelde volgt uit (i) en (ii).
7.3.2 Opmerking. Er zijn ook andere keuzen mogelijk dan onze p = 1 x.
7.3.3 Definitie. Men definieert de Gammafunctie d.m.v.
+
(x) :=
tx1 et dt (x > 0).
0
Een nuttige variant van de definitie verkrijgen we als volgt. Voor > 0 en M > 0 hebben
we
x1 z
t= z
dz = 2
t2x1 et dt.
dt =
lim
tx et dt
M +,0+
0
M
x t t=M
=
lim
t e t= +
et xtx1 dt
(partiele integratie)
M +,0+
M
x M
x
x1 t
=
lim
M e
+ e +x
t e dt
(x + 1) =
x t
t e
M +,0+
= x(x).
101
(1) =
dt =
lim
M + 0
et dt =
lim
M +
1 eM = 1.
m.a.w.
x! =
tx et dt
(x > 0).
7.3.7 Definitie. De Gammafunctie wordt achtereenvolgens over ]1, 0[, ]2, 1[, ]3, 2[
enz. uitgebreid m.b.v. de definitie
(x) =
(x + 1)
.
x
-2
-4
-6
-8
-10
-3
-2
-1
convergeert als x > 0 en y > 0, en divergeert voor andere waarden van x en y naar +.
102
Bewijs. We onderzoeken afzonderlijk de twee integralen die ontstaan door het integratiegebied
op te splitsen:
J1 (x, y) :=
1
2
(i) Voor x > 0, y > 0 zijn J1 (x, y) en J2 (x, y) convergent. Voor J1 zien we dit als volgt
in. De waarde van y is voor de convergentie onbelangrijk, want de eventuele singulariteit in
t = 1 valt buiten het integratiegebied [0, 1/2]. Enkel x moet dus bekeken worden, en dan nog
niet voor x > 1, want dan is 0 geen singulier punt. Blijft dus 0 < x < 1. Hiervoor volgt de
convergentie van J1 (x, y) (die een singulariteit heeft in het beginpunt 0) uit
lim t1x tx1 (1 t)y1 = 1
t0+
t0+
Een nuttige variant van de definitie verkrijgt men door de transformatie t = sin2 . Er
komt
/2
B(x, y) = 2
sin2x1 cos2y1 d.
0
x
B(x, y).
x+y
103
2000
1
1000
6 x, y 6
1
100 .
Bewijs. We hebben
(x + y)B(x + 1, y) = xB(x + 1, y) + yB(x + 1, y)
1
1
x
y1
=x
t (1 t)
dt + y
tx (1 t)y1 dt.
0
1
x
y1
y
t (1 t)
dt =
0
y 0
t ((1 t) ) dt = [t (1
|
{z
=0
x
y1
x
t (1 t)
dt +
0
x1
(1 t) dt = x
t)y ]10 +
}
xy
B(x, y).
(x + y)(x + y + 1)
104
(u)(v)
.
(u + v)
IM :=
2u1 x2
dx,
JM :=
y 2v1 ey dy,
2u1 x2
dx
2v1 y 2
dy
2 +y 2 )
dxdy
VM
2
2
2u1 2v1 (x2 +y 2 )
. . . dxdy 6
x2u1 y 2v1 e(x +y ) dxdy .
x
y
e
dxdy 6
VM
{z
}
| K2
{z
}
| K1
:=A
:=B
Na overgang op poolco
ordinaten komt er
/2
cos2u1 sin2v1 d
A=
0
/2
cos2u1 sin2v1 d
B=
0
r2u+2v1 er dr
M 2
r2u+2v1 er dr.
(u+v)
Bij limietovergang M + convergeren A en B naar B(u,v)
, zodat
2
2
2
2
(u)(v) = 4 lim
x2u1 y 2v1 e(x +y ) dxdy = B(u, v)(u + v).
M +
Euler, 1729
1
2
VM
105
(u0 )(v 0 )
,
(u0 + v 0 )
(u + 1)(v + 1)
.
(u + v + 2)
t2
dt =
(7.5)
/2
sin cos d =
0
1
( + )
+1
2
+1
2
+
2
2
/2
(21 )
Bewijs. 1. Uit B( 12 , 21 ) = (1)
en B( 12 , 21 ) = 2 0 d = volgt ( 12 ) = , en uit (x) =
+
+
2
2
2 0 t2x1 et dt volgt ( 12 ) = 2 0 et dt.
2. Stel 0 =
+1
2
/2
> 0 en 0 =
0
+1
2
sin2 1 cos2 1 d =
B(0 , 0 )
(0 )( 0 )
=
2
2 (0 + 0 )
( +1
)( +1
)
2
2
2 1 + +
2
+1
2
.
=
+
2 +
2
2
+1
2
x! 2x
,
e
meer bepaald:
lim
x+
ex x!
x
x+ 12
2.
(7.6)
106
Bewijs. Wij bewijzen de opgave in twee stappen.5 Met bedoelen we de limiet voor
x + is. Uit het bewijs zelf blijkt dat we een functie (x) > 0 nodig hebben, gedefinieerd
voor x > 0, met de eigenschappen
(x)
+ en
x1/2
(Bijvoorbeeld: (x) = x met
1
2
(x)
0.
x2/3
(7.7)
< < 23 .)
x+(x)
x!
tx et dt,
x(x)
meer bepaald:
x+(x)
x(x)
tx et dt
(x + 1)
1.
(7.8)
Bij de integraal merken we op dat x (x) > 0 als x groot genoeg is, want uit de tweede
(x)
formule in (7.7) volgt dat (x)
x 0, zodat x < 1 (= ) als x groot genoeg is. Delen we
+
x(x)
x+(x)
x t
x t
tx et dt
(7.9)
t e dt +
t e dt +
(x + 1) =
x+(x)
x(x)
x(x)
x(x)
tx et dt
=
(x + 1)
tx et dt +
x t dt
x+(x) t e
(x + 1)
(7.10)
We moeten dus aantonen dat de laatste breuk naar nul nadert. In beide integralen is |t x| >
2
(x), dus 1 6 (tx)
. Bijgevolg is
2 (x)
x(x)
06
tx et dt +
6
0
tx et dt
x+(x)
x(x)
x)2
(t
tx et dt +
2 (x)
x+(x)
(t x)2 x t
t e dt
2 (x)
x)2
(t
tx et dt
2 (x)
+
tx+2 et dt 2x
+
+
1
x+1 t
2
x t
t
e
dt
+
x
t
e
dt
2 (x)
0
0
0
(x + 3) 2x(x + 2) + x2 (x + 1)
=
2 (x)
(x + 2)(x + 1)(x + 1) 2x(x + 1)(x + 1) + x2 (x + 1)
=
2 (x)
(x + 2)(x + 1)
=
.
2 (x)
107
Zo blijkt dat
x(x)
06
met
x+2
2 (x)
tx et dt +
x t dt
x+(x) t e
(x + 1)
x+2
,
2 (x)
x+(x)
tx et dt
2x
x x
e
x(x)
meer bepaald:
ex
lim
x+(x)
x(x)
tx et dt
2.
x
x
(x)/ x
x+
x+ 12
(7.11)
(7.12)
We zullen het integrandum vergroten en verkleinen door schattingen voor de functie ln(1 + )
te gebruiken. Uit de Taylorontwikkeling
ln(1 + v) = v
volgt voor |v| 6
2
3
v2 v3 v4
+
+ ...
2
3
4
(|v| < 1)
dat
| ln(1 + v) v +
|v|3 |v|4
|v|3
|v|3
v2
= |v|3
|6
+
+ =
6
2
3
3
3(1 |v|)
3(1 32 )
en dus
v2
v2
2
|v|3 6 ln(1 + v) 6 v
+ |v|3
(|v| 6 ).
(7.13)
2
3
2
(x)
2
en dus u 6
In het integrandum van (7.12) is |u| 6 (x)
x 6 3 voor x groot genoeg, want
x
x
v
(x)
x
0. Voor de logaritme van het integrandum volgt dan wegens (7.13) dat
u2 |u|3
u
u2 |u|3
6 x ln 1 +
u x6 +
2
2
x
x
x
u2 3 (x)
u
u2 3 (x)
6
x
ln
1
+
u
x
6
+
.
2
x2
2
x2
x
Het integrandum verkleinend resp. vergrotend krijgen we voor de integraal (7.12)
(x)/x
(x)/x
2
3 (x)/x2
u2 /2
3 (x)/x2
e
du 6 . . . 6 2 e
eu /2 du.
2e
0
Wegens de tweede
3
3
2
3
2
formule in (7.7) hebben we x(x)
0 (en dus e (x)/x 1 en e (x)/x
2
(x)/ x u2 /2
+
2
eerste formule in (7.7): 2 0
e
du 2 0 eu /2 du = 2.
1), en wegens de
Bijgevolg convergeert ook de ingesloten integraal (7.12) naar
2.
108
n! 2n
.
e
We vinden deze formule in het artikel Approximatio ad Summam Terminorum Binomii (a+b)n
in Seriem expansi van Abraham de Moivre, heel precies gedateerd op 12 november 1733. De
Moivre had de formule een paar jaar eerder ontdekt in de gedaante
n n
n! C n
e
1
1
1
1
+ 360
1260
+ 1680
....
met een constante C waarvan hij berekend had dat ln C = 1 12
Hij schrijft zelf dat Stirling had gevonden dat C = 2, hiermee een buitengewone elegantie
verlenend aan het resultaat zonder evenwel iets essentieels bij te voegen.
7.4
Oefeningen
(1)n 2n
135(2n1)
(n N)
(2)
1
0
ln x1
n
dx = n!.
Hoofdstuk 8
De Fourierintegraal
In Analyse I hebben we gezien hoe een periodieke functie kan geschreven worden als een
reeks van sinussen en cosinussen. Merkwaardig genoeg kan ook een niet-periodieke functie
ontbonden worden in sinussen en cosinussen, weliswaar niet als reeks (dit zou een periodiek
resultaat opleveren), maar als integraal van sinussen en cosinussen. Deze theorie van de z.g.
Fourierintegraal is volkomen parallel met de theorie van de Fourierreeks. Een voortdurende
vergelijking met Hoofdstuk 11 van Analyse I is dan ook uiterst nuttig. Er is een verschil:
Fourierreeksen zijn gemaakt voor hoekige periodieke functies, terwijl de Fourierintegraal
werkt met functies die over heel R continu (en zelfs meer dan gewoon continu) zijn.
We beginnen dit hoofdstuk met een aanvulling op oneigenlijke integralen.
8.1
In
de volgende hulpstelling
tonen we aan dat in absoluut convergente oneigenlijke integralen
+
+
altijd
klein is, zelfs als het integrandum nog een begrensde extra factor
de
staart
L
a
met een parameter bevat.
+
8.1.1 Hulpstelling. Onderstel1 f continu over [a, +[ met a |f (t)| dt convergent. Zij
verder |g(, t)| 6 C voor alle A en t > a. Dan bestaat er bij elke > 0 een L > a met
de eigenschap dat voor elke A en M > L
+
f (t)g(, t) dt < .
M
Bewijs. Wegens
|f | :=
a
|f | =
M
M + a
|f |
a
|f |
|f | <
a
f (t)g(, t) dt 6 C
M
lim
|f (t)| dt < C = 0 .
110
In het vervolg wordt de hulpstelling gebruikt met als factor g een sinus, een cosinus of
producten daarvan. Behalve voor (8.5) volstaat een enkele L en hebben we geen behoefte aan
M > L.
Nu geven we twee veralgemeende versies van de Hulpstelling van Riemann uit Analyse I.
8.1.2 Hulpstelling
+ (Oneigenlijke hulpstelling van Riemann). Onderstel f continu over
[a, +[ met a |f (t)| dt convergent. Dan geldt dat
+
f (t) sin t dt = 0.
lim
+ a
Bewijs. Zij willekeurig > 0. Gebruik 8.1.1 om een L > a te vinden met voor alle R
+
f (t) sin t dt < .
L
dus
f (t) sin t dt <
f (t) sin t dt < 2 = 0 .
1
2
en
= 1.
Bewijs. 1. Onmiddellijk.
+
2. Een eenvoudige substitutie x0 = x toont dat 0 =
+
0
sin x
x
dx, terwijl
sin x
dx =
x
2
Die waarde kan men afleiden uit de singuliere integraal van Dirichlet uit Analyse I, maar
zullen wij veel gemakkelijker berekenen in Complexe Analyse.
111
-1
-6
-4
-2
Figuur 8.1: Oneigenlijke kernfunctie van Dirichlet 5,5 , afwisselend rakend aan de hyperbolen
1
1
y = x
en y = x
. Vergelijk de beeldlijn met die van D5 uit Analyse I, Hoofdstuk 11.
De oneigenlijke kernfunctie van Dirichlet verschilt van de (eigenlijke) kernfunctie van Dirichlet
1 sin(k + 12 )x
Dk (x) :=
2
sin x2
uit Analyse I doordat ze niet periodiek is, en voor alle > 0 (en niet enkel voor k N)
gedefinieerd. We tonen nu een zeefeigenschap aan. Vooraf een
8.1.5 Definitie. Een afbeelding f : R R is Lipschitzcontinu (over R) als er een constante
C > 0 bestaat met de eigenschap dat
|f (x) f (x0 )| 6 C|x x0 |
(x, x0 R).
(8.1)
Deze voorwaarde drukt uit dat de richtingscoefficienten van alle lijnstukken met uiteinden
op de beeldlijn naar boven en naar beneden begrensd zijn:
C 6
f (x) f (x0 )
6 C.
x x0
lim
f = f (0)
112
f (t)
lim
dt = f (0)
+ 0
t
2
of nog
lim
+ 0
sin x
dx
x
0
sin x
= f (0) lim
dx
+ 0
x
1
sin t
x=t
dt,
= f (0) lim
+ 0
t
sin t
dt = f (0)
f (t)
t
na herschikking
1
lim
+ 0
f (t) f (0)
t
sin t dt = 0.
Dit zal uit de (gewone) Hulpstelling van Riemann volgen als de functie
f (t) f (0)
t
integreerbaar is over [0, 1]. Dit is het geval, want q is over ]0, 1[ continu (wegens f continu
over R) en begrensd:
|f (t) f (0)|
|q(t)| =
6C
|t 0|
wegens f Lipschitzcontinu over R.
q(t) :=
lim
+ 1
f (t)
sin t
dt = 0.
t
Dit volgt uit de oneigenlijke hulpstelling van Riemann. Het integrandum f (t)/t is immers
+ f (t)
continu over [1, +[ (want f is continu over R) en de oneigenlijke integraal 1 t dt
convergeert: in [1, +[ hebben we de majoratie
f (t)
t 6 |f (t)|,
+
+
en de majorante 1 |f (t)| dt convergeert. Er is immers gegeven dat |f (t)| dt con +
0
+
vergeert, en dat houdt in dat 0 |f (t)| dt en |f (t)| dt convergeren. Als 0 |f (t)| dt
+
convergeert, dan ook 1 |f (t)| dt.
113
8.2
De Fourierintegraal
1 +
a() :=
f (u) cos u du
1 +
b() :=
f (u) sin u du
convergent, en de functies 7 a() en 7 b() zijn continu over R+ .
+
Bewijs. (i) Voor elke > 0 is de oneigenlijke integraal 0 f (u) cos u du convergent. Ze is
+
+
zelfs absoluut convergent, want 0 |f (u) cos u| du wordt gemajoreerd door 0 |f (u)| du en
0
die is bij onderstelde convergent. Analoog voor de drie overige integralen f (u) cos u du,
0
+
f (u) sin u du en f (u) sin u du.
0
+
(ii) De functie 7 0 f (u) cos u du is continu in elk punt 0 > 0. Neem een > 0.
Gebruik 8.1.1 om een L > 0 te vinden met voor alle > 0
+
f (u) cos u du < .
L
Dan is
+
0
f (u) cos u du
f (u) cos 0 u du =
0
L
f (u)(cos u cos 0 u) du +
0
f (u) cos u du
en dus
+
f (u) cos u du
0
f (u) cos 0 u du
L
f (u) cos 0 u du 6
In de compacte rechthoek2 [0, L][0, 0 +1] is de functie (u, ) 7 cos u continu, dus (wegens
Heine) gelijkmatig continu. Er bestaat dus een 0 < < 1 met de eigenschap dat
| cos u cos 0 u0 | <
als
0 6 u, u0 6 L,
0 6 , 0 6 0 + 1,
( 0 )2 + (u u0 )2 < .
In het bijzonder is
| cos u cos 0 u| <
als
0 6 u 6 L,
2
0 6 6 0 + 1,
| 0 | < .
als we de rechthoek [0, L] [0, 0 ] zouden nemen kon enkel van de linkerkant naar 0 naderen
114
+
0
f (u) sin u du en
8.2.2 Opmerkingen.
+
1. Onderstel dat de even functie f : R R Lipschitzcontinu is en dat 0 |f | convergeert.
+
+
Dan convergeert automatisch ook |f | = 2 0 |f |, zodat wegens de stelling de
oneigenlijke integralen voor a() en b() convergeren. Door 7.1.7 en 7.1.8 hebben we
dan
2 +
f (u) cos u du en b() = 0.
a() =
0
+
2. Onderstel dat de oneven functie f : R R Lipschitzcontinu is en dat 0 |f | conver +
+
geert. Dan convergeert automatisch ook |f | = 2 0 |f |, zodat wegens de stelling
de oneigenlijke integralen voor a() en b() convergeren. Door 7.1.7 en 7.1.8 hebben
we dan
2 +
a() = 0 en b() =
f (u) sin u du.
0
8.2.3 Stelling
+ (Convergentie van de Fourierintegraal). Als f : R R Lipschitzcontinu
is en als |f (t)| dt convergeert, dan is voor elke x R
f (x) =
(Merk hierbij op dat de functie 7 a() cos x + b() sin x over R+ continu en dus over
[0, ] integreerbaar is.) Door de definitie van a() en b() is
+
+
1
1
s (x) =
cos x d
f (u) cos u du +
sin x d
f (u) sin u du
0
0
0
1
1
cos x d
f (u) cos u du +
cos x d
f (u) cos u du (8.3)
=
0
0
0
0
1
1
+
sin x d
f (u) sin u du +
sin x d
f (u) sin u du.
(8.4)
0
0
0
In (8.3) en (8.4) kan op vier plaatsen de integratievolgorde omgekeerd worden. We tonen dat
aan voor de eerste van de vier, nl. dat
+
+
f (u) du
cos x cos u d =
cos x d
f (u) cos u du.
0
115
M
lim
cos x cos u d =
f (u) du
M + 0
f (u) cos u du
0
cos x d
(8.5)
Neem een > 0. Gebruik 8.1.1 om een L > 0 te vinden met voor alle > 0 en M > L
+
f (u) cos x cos u du < .
M
cos
x
d
f
(u)
cos
u
du
0
0
0
0
+
+
=
d
f (u) cos x cos u du 6
d
f (u) cos x cos u du < = 0 .
0
Dit is niets anders dan (8.5). Op dezelfde manier gaat men tewerk voor de overige termen
in (8.3) en (8.4). Als alle integratievolgorden omgewisseld zijn komt er
1 +
1 +
s (x) =
f (u) du
cos x cos u d +
f (u) du
sin x sin u d
0
0
1 +
f (u) du
cos (u x) d
=
0
1 +
sin (u x)
sin (u x)
=
f (u)
du (met
:= voor u = x)
ux
ux
+
sin t
t=ux 1
=
f (x + t)
dt.
(8.6)
t
(ii) Limiet van s (x). We vinden
lim
(a() cos x + b() sin x) d = lim
+ 0
+
+
= lim
f (x + t) (t) dt
fx (t) (t) dt,
116
8.2.4 Voorbeeld. Zij f (x) = ex voor x > 0, en breid f op even wijze uit tot een afbeelding
over R. Ga na dat f aan de voorwaarden van de stelling voldoet. (Voor x, x0 R+0 leidt
de middelwaardestelling tot |f (x) f (x0 )| 6 |x x0 |. Hieruit |f (x) f (x0 )| 6 2|x x0 | voor
x, x0 R.) Men vindt a() = 2/((1 + 2 )) en b() = 0. Bijgevolg
2 + cos x
x
e =
d (x > 0).
0
1 + 2
8.3
De Fouriergetransformeerde
De integraalformule
f (x) =
(8.7)
is natuurlijk de tegenhanger van de formule voor de Fourierreeks, die voor een continue f
oplevert dat
+
a0 X
f (x) =
+
(an cos nx + bn sin nx).
2
n=1
Doorgaans echter verkiest men voor (8.7) de gedaante die we nu opstellen. Vervangt men
in (8.7) a() en b() door hun definitie als oneigenlijke integraal, dan komt er
+
1 +
f (x) =
d
f (u) cos(u x) du.
(8.8)
0
+
Noteren we c() := cos(u x) f (u) du, dan is c() een even functie van , met
+
c() d convergent, zoals (8.8) aantoont. Wegens 7.1.7 is dan
0
+
+
+
c() d =
c() d = 2
c() d.
+
1 +
f (x) =
d
f (u) cos(u x) du.
(8.9)
2
+
(Het dwarsstreepje is niet noodzakelijk.) Noteren we s() := sin(u x) f (u) du, dan
is s() een oneven functie van , continu over R+ want s() = b() cos x a() sin x.
Bijgevolg is
waaruit
s() d =
lim
M + M
s() d = 0,
+
i +
0=
d
f (u) sin(u x) du
2
(8.10)
+
(Niets garandeert dat s() d convergeert; het dwarsstreepje is dus noodzakelijk.) Tellen
we (8.9) en (8.10) op, dan krijgen we, wegens eix = cos x + i sin x voor x R, dat
+
1 +
f (x) =
d
ei(ux) f (u) du,
2
117
d.i.
1 + ix
eiu f (u) du
e
d
f (x) =
(8.11)
Na de
8.3.1 Definitie. De Fouriergetransformeerde f() van f (x) wordt gegeven door
f() :=
eiu f (u) du ( R)
1 + ix
f (x) =
e
f () d
2
(x R)
(8.12)
Deze formule laat toe de oorspronkelijke functie te reconstrueren uit haar Fouriergetransformeerde.
8.3.2 Opmerkingen.
1. De formule (8.9) is ook correct zonder het dwarsstreepje door het integraalteken. Om
hetzelfde te kunnen zeggen van (8.10) zijn bijkomende voorwaarden op f nodig. Onder
die bijkomende voorwaarden kan men in (8.11) en (8.12) het dwarsstreepje weglaten.
2. De Fouriergetransformeerde wordt soms gedefinieerd met een voorfactor die in de noe
mer of bevat. De inverse formule verandert natuurlijk navenant.
3. De Fouriergetransformeerde wordt soms gedefinieerd met een exponentiele eiu . De
inverse formule bevat dan eix .
Inhoud
1 Differentiaalrekening met verschillende veranderlijken
1.1 De euclidische ruimte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1.2 Rijen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1.3 Limieten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1.4 Continuteit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1.5 Afleidbaarheid in twee veranderlijken . . . . . . . . . . .
1.6 Afleidbaarheid in n > 2 veranderlijken . . . . . . . . . .
1.7 Elementaire vectoranalyse . . . . . . . . . . . . . . . . .
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
3
3
6
9
10
11
15
20
2 Impliciete functies
2.1 Afgeleiden als lineaire afbeeldingen
2.2 Impliciete functies . . . . . . . . .
2.3 Stelling van de inverse functies . .
2.4 Aanvullingen . . . . . . . . . . . .
2.5 Oefeningen . . . . . . . . . . . . .
3 Lijnintegralen
3.1 Aanvulling . . . . . .
3.2 Gladde krommen . .
3.3 Lijnintegraal van een
3.4 Lijnintegraal van een
3.5 Oefeningen . . . . .
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
26
26
28
32
33
34
. . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . .
continu scalairenveld
continu vectorveld .
. . . . . . . . . . . .
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
35
35
36
38
40
45
integralen
. . . . . .
. . . . . .
. . . . . .
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
47
47
60
63
67
.
.
.
.
68
68
71
73
80
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
4 Dubbelintegralen
4.1 Opbouw en herleiding tot enkelvoudige
4.2 Dubbelintegralen in poolcoordinaten .
4.3 Stelling van Green . . . . . . . . . . .
4.4 Oefeningen . . . . . . . . . . . . . . .
5 Oppervlakte-integralen
5.1 Gladde oppervlakken . . . . .
5.2 Oppervlakte-integraal van een
5.3 Oppervlakte-integraal van een
5.4 Oefeningen . . . . . . . . . .
.
.
.
.
.
. . . . . . . . . . . . .
continu scalairenveld .
continu vectorveld . .
. . . . . . . . . . . . .
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
INHOUD
6 Drievoudige integralen
6.1 Opbouw en herleiding . . . . . . . .
6.2 Divergentiestelling . . . . . . . . . .
6.3 Drievoudige integralen in cilinder- en
6.4 Oefeningen . . . . . . . . . . . . . .
119
. . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . .
in bolcoordinaten
. . . . . . . . . . .
7 Oneigenlijke integralen
7.1 Oneigenlijke integraal van de eerste soort
7.2 Oneigenlijke integraal van de tweede soort
7.3 De Eulerse integralen . . . . . . . . . . . .
7.4 Oefeningen . . . . . . . . . . . . . . . . .
8 De
8.1
8.2
8.3
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
83
83
84
87
91
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
93
93
97
99
108
Fourierintegraal
109
De oneigenlijke singuliere integraal van Dirichlet . . . . . . . . . . . . . . . . 109
De Fourierintegraal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 113
De Fouriergetransformeerde . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 116
Trefwoorden
n-dimensionale euclidische ruimte, 3
p-integraal
van de eerste soort, 95
van de tweede soort, 98
x-projecteerbaar gebied, 58
xy-projecteerbaar gebied, 83
xz-projecteerbaar gebied, 83
y-projecteerbaar gebied, 59
yz-projecteerbaar gebied, 83
aaneensluitende orientaties, 80
adherent punt, 4
afgesloten oppervlak, 78
afleidbaar, 12
afstand, 3, 7
azimuthoek, 25
beginpunt, 10, 42
begrensd, 4
Betafunctie, 102
bijna overal continu, 54
bolcoordinaten, 25
boloppervlak, 69
Bolzano, 10
Bolzano-Weierstrass, 6
booglengte, 40
bovenintegraal, 47
bovensom, 47
Cantor, 8
Cauchy-Schwarz, 35
Cauchyhoofdwaarde, 94
C 1 , 14
cilindercoordinaten, 24
C n , 15
compact, 4
continu, 10
convergente oneigenlijke integraal, 93, 97
diameter, 4
diffeomorfisme, 32
divergentiestelling, 85
doorprikte omgeving, 4
dubbelintegraal, 47
eenvoudig gebied, 63, 84
eindpunt, 10, 42
Eulerse integralen, 104
extremumstelling, 11
Fouriergetransformeerde, 117
Fourierintegraal, 114
Gammafunctie, 100
Gauss, 85
gesoleerd punt, 4
gebied, 10
gebroken lijn, 10
gelijk georienteerd, 74
gesloten, 4
gesloten bal, 4
gesloten oppervlak, 78
glad, 14
glad oppervlak, 68
gladde kromme, 36
gradient, 20
Green, 63, 85
grens, 4
grenspunt, 4
Guldin, 73, 90
Heine, 11
Heine-Borel, 8
hoofdwaarde, 94
inproduct, 3
integreerbaar, 47
INHOUD
inwendig punt, 3
inwendige, 3
Jacobiaan(se determinant), 26, 62
Jacobiaanse matrix, 26
Kelvin, 75
kenmerk van Cauchy, 7
kenmerk van Darboux, 48
kettingregel, 16, 27
kringintegraal, 63
Laplaciaan, 20
lengte, 3
lijnintegraal
van scalairenveld, 39
van vectorveld, 41
lijnstuk, 10
limiet, 9
Lipschitzcontinu, 111
Mobiusband, 78
majorantenregel, 96
middelwaardestelling, 19
voor dubbelintegralen, 50
normaalvector, 68
nulverzameling, 53
omgeving, 3
onderintegraal, 47
ondersom, 47
oneigenlijke hulpstelling van Riemann, 110
oneigenlijke kernfunctie van Dirichlet, 110
oneigenlijke singuliere integraal van
Dirichlet, 111
open, 4
open bal, 3
open gebied, 10
ophopingspunt, 4
oppervlakte, 57, 72
oppervlakte-integraal
van scalairenveld, 71
van vectorveld, 73
oppervlaktenormaal, 68
Ostrogradski, 85
overgang tussen parametervoorstellingen,
38, 71
121
Pappus, 90
parametervoorstelling, 36, 68
partiele afgeleide, 13
partitie, 47
projectie, 16
punt, 3
quotientregel, 96
raakvector, 36
radiale eenheidsvector, 85
rand, 4
randkromme, 79
randpunt, 4
Riemann, 110
Riemannintegreerbaar, 47
rij, 6
rotor, 20
ruimtehoek, 87
scalair(en)veld, 20
sfeer, 69
singulariteit, 97
singulier punt, 97
sluiting, 4
stervormig oppervlak, 85
Stirling, 105
Stokes, 74
stuksgewijze glad oppervlak, 78
stuksgewijze gladde kromme, 42
Taylorformule, 52
tegengesteld georienteerd, 74
torusoppervlak, 69
totale afgeleide, 26
vector, 3
vector(en)veld, 20
vectorwaardige functie, 16
vernestelde compacta, 8
volume, 89
Weierstrass, 11
wervelvrij, 43
zenitsafstand, 25