Escolar Documentos
Profissional Documentos
Cultura Documentos
BUURTWINKELCENTRA
BUURTWINKELCENTRA
D. Vrielink
OSPA,
Onderzoeksinstituut voor Stedebouw, Planologie en Architectuur
Technische Universiteit Delft - Faculteit Bouwkunde
Gepubliceerd door:
Publikatieburo
Faculteit der Bouwkunde
Technische Universiteit Delft
Berlageweg 1, 2628 CR Delft
Telefoon: (015) 784737
Uitgevoerd door:
Onderzoeksinstituut voor Stedebouw, Planologie en Architectuur (OSPA)
Faculteit der Bouwkunde
Technische Universiteit Delft
Berlageweg 1, 2628 CR Delft
Telefoon (015) 781088
OSPA-werkstuk nr. 28
november 1 993
Copyright © 1993 by
Research Institute of Urban Planning and Architecture (OSPA).
All rights reserved . No part of this book may be reproduced in any form, by
print photoprint, microfilm or any other means without written permission
from the Delft University of Technology, Department of Architecture, Urban
Design, Planning and Housing.
INHOUD
SAMENVATTING
SUMMARY
1. INLE IDING . . . . . . . .. . . . . . . . . . . . . . .. .. .. . . .. . . . . . . 1
1 . 1 Probleemsignalering .... .. . . .. .. . . . . . . . . ........ 1
1.2 Doelstelling . . . . . . . . . . . .. . .. .. . . . .. . . .. . . . .. . . 2
1.3 Kwaliteitsbepaling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 3
1.4 Randvoorwaarden voor het meten en waarderen . . . . . . . .. 4
2. ASPECTEN EN DEELASPECTEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. 5
2 . 1 Algemeen .... .. ... . ... ... . . ... .. . .. .. . . . .... 5
2.2 Meten en waarderen van aspecten ... . ... . . . . . . . . . . . 7
2.3 De aspecten nader onderzocht ... .. ... . .. .... . .. ... 8
2.4 Waardering en weging van de aspecten . . . . . . . . . . . . . . 33
Probleemsignalering
De waarde en de levensvatbaarheid van buurtwinkelcentra staat gedurende
de laatste jaren regelmatig ter discussie. Niet altijd is even duidelijk of de
kwaliteit van bestaande buurtwinkelcentra zodanig is achtergebleven bij de
nieuwe maatschappelijke en economische behoeften, dat sluiting de meest
voor de hand liggende oplossing is. Dat in sommige steden het netwerk van
winkelcentra te fijnmazig is (gewordenl mag niet de oorzaak zijn van het
elders ontstaan van een te grofmazig netwerk van voorzieningen dat onvol-
doende inspeelt op de lokale situatie. Een herijking van de structuur van
(winkellvoorzieningen is nodig. In bestaande situaties bestaat de noodzaak
tot het herzien van de feitelijke structuur, waarbij voor sommige centra een
herbestemming overwogen moet worden, terwijl voor andere centra hand-
having of versterking meer voor de hand ligt.
Daardoor ontstaat de behoefte aan de ontwikkeling van een instrument om
de kwaliteit, de waarde van buurtwinkelcentra nu en de potentiële waarde
in de toekomst te kunnen bepalen.
Een dergelijk instrument geeft de lokale overheden, woningbouwverenigin-
gen en eigenaren/ exploitanten de mogelijkheid het te voeren beleid terzake
van planning en aanpassing van de structuur van winkelvoorzieningen mede
vorm te geven .
Doelstelling
In deze studie wordt primair Ingegaan op de aspecten die een rol moeten
spelen bij de besluitvorming over planning en aanpassing van buurtwinkel-
centra . Twijfel aan de deugdelijkheid van de onderbouwing van besluitvor-
ming en planontwikkeling bij de herstructurering van deze voorzieningen in
verschillende grote steden vormt aanleiding tot verdieping in dit onderwerp.
Daarom richt zich dit onderzoek op het ontwikkelen van een instrument
waarmee de kwaliteit van bestaande en geplande winkelvoorzieningen kan
worden bepaald.
Indien dit instrument voor de kwaliteitsbepaling eveneens een bijdrage zou
kunnen leveren in de discussie over de herijking van het concept voor de
structuur van winkelvoorzieningen in woongebieden is dat meegenomen,
hoewel dat geen primair doel van deze studie was.
----------- -~- - --
Kwaliteitsbepaling
Om de kwaliteit van een winkelvoorziening te kunnen bepalen is het nodig
duidelijk te maken op welke wijze die kwaliteit is te meten, te wegen en te
waarderen.
Om de kwaliteitsbepaling van buurtwinkelcentra zo goed mogelijk vorm te
kunnen geven is een aantal hoofdaspecten onderscheiden die elk weer zijn
onderverdeeld in een aantal deelaspecten .
Als hoofdaspecten zijn onderscheiden:
Stedebouwkundige aspecten
Functioneel-economische aspecten
Vorm- en belevingsaspecten .
De praktische betekenis van deze kwaliteitsbepaling is gelegen in de
mogelijkheid tot een systematische evaluatie van de verschillende, van
belang geachte aspecten. Bij het berekenen van de score van een bepaald
winkelcentrum gaat het niet om het bepalen van de absolute score, maar is
deze aanpak vooral bedoeld om de score van verschillende centra onderling
te kunnen vergelijken. Om daarna in de besluitvorming zo verantwoord
mogelijk keuzes te kunnen maken betreffende sluiting, handhaving of verbe-
tering van buurtwinkelcentra, op basis van een wenselijk geachte structuur
(netwerk) van de winkelvoorzieningen.
De ontwikkelde methodiek van kwaliteitsbepaling is primair bedoeld als
middel tot aanpassing van bestaande structuren. Uiteraard is deze ook te
gebruiken bij het toetsen van plannen of ontwerpen in nieuwe situaties .
I
'I
SUMMARY
In most residential areas built after the Second World War the structure of
shopping facilities is based on the Christaller concept, the so-called func-
tional hierarchy. During the last two decades considerable demographic
changes have taken pi ace in these residential areas. One of the con-
sequences of these changes is doubt on the validity of the model of func-
tional hierarchy and especially on the value of neighbourhood shopping
centres.
As a result of this doubt in some Dutch cities a number of neighbourhood
shopping centres is being closed down and in other cities equal measure-
ments are taken into consideration.
Although we subscribe the need for reverification of the structure of shop-
ping facilities we fear that a rigorous skipping of the neighbourhood level
would have unacceptable negative consequences for the living conditions in
these residential are as.
To be able to check the quality of shopping centres a large number of
aspects has to be taken into consideration.
The distinguished aspects are grouped into the following three categories:
urban planning aspects, like the urban structure, the location of the
shopping centre and its accessibility;
functional-economic aspects, such as the market area of a centre and
its size;
design and perception aspects, like the design and the comfort of the
communal shopping area in the centre.
The main purpose of this study is to develop an instrument to distinguish,
measure and weigh these aspects. With this instrument neighbourhood
shopping centres can be evaluated to take decisions on the restructuring of
the shopping centres. This model can al50 contribute to a reverification of
the structure of shopping facilities.
1.
INLEIDING
1.1 Probleemsignalering
, .2 Doelstelling
In deze notitie wordt primair getracht te achterhalen welke aspecten een rol
moeten spelen bij de besluitvorming over planning en aanpassing van buurt-
winkelcentra.
2
Een zorgvuldige verdieping van dit onderwerp is met name relevant omdat
vergelijkbare problemen zich ook elders aftekenen en recent uitgevoerde
aanpassingen - hoe dan ook - een voorbeeldwerking zullen hebben op ont-
wikkelingen elders.
In onderzoek van het OSPA is gerede twijfel gerezen over de deugdelijkheid
van de onderbouwing van besluitvorming en planontwikkeling bij de her-
structurering van deze voorzieningen in verschillende grote steden (Van der
Knaap e.a., 1990).
De sterke indruk bestaat dat tot nu toe vooral kwantitatief, economische
criteria gehanteerd zijn voor het bepalen van de balans tussen vraag en
aanbod van winkelvoorzieningen, terwijl andere, meer kwalitatieve aspecten
nauwelijks in de beschouwingen worden betrokken.
De afstemming van het gemeentelijk beleid betreffende winkelvoorzieningen
vraagt om een zorgvuldige afweging van de belangen van zowel de bewo-
ners als het particulier initiatief in de stedelijke gebieden. Bij het opnieuw
vaststellen van bestemmingsplannen en het uitwerken van aanpassingsplan-
nen is inzicht in de betekenis van de winkelcentra nodig.
Deze verkenning richt zich op het ontwikkelen van een instrument waarmee
de kwaliteit van bestaande en geplande winkelvoorzieningen is te bepalen.
1.3 Kwaliteitsbepaling
3
-----_. -- ~ -
doende aanleiding vormen voor het nemen van maatregelen ter verbetering
van het produkt op zwakke onderdelen of het biedt de mogelijkheid tot een
rangordening van produkten per aspect. Wil men kunnen besluiten tot een
rangordening van produkten in z'n geheel dan is een weging, hoe subjectief
of discutabel ook, noodzakelijk .
Hierbij is de kanttekening op z'n plaats dat, indien men besluit geen expli-
ciete weging van het relatieve belang van elk der aspecten of deelaspecten
uit te voeren, men daarmee impliciet toch tot een weging besluit, n.1. om
elk der aspecten even zwaar mee te laten tellen in het eindoordeel.
a. Eenduidigheid
De maatstaven dienen zo eenduidig mogelijk te zijn. Kwantificering is daar-
bij een zeer bruikbaar middel. Soms is meting slechts mogelijk door subjec-
tieve uitspraken te doen of te laten doen en soms vallen meting en waarde-
ring samen doordat een aspect slechts is te omschrijven in puur subjectieve
termen als: goed/matig/slecht .
b. Uniformiteit
Gestreefd moet worden de te meten aspecten, eigenschappen en waarde-
ringen zo uniform mogelijk te houden, ongeacht plaatselijke omstandighe-
den.
c. Eenvoud
De voorkeur gaat uit naar gemakkelijk en snel te meten eigenschappen,
zonder ingewikkelde of tijdrovende bewerkingen.
d. Duurzaamheid
De te noteren kenmerken en waarderingen dienen over een langere periode
constant te zijn, waarbij de invloed van toevallige omstandigheden zo veel
mogelijk is uitgeschakeld. (Geen resultaten van een bijzondere kerstweek in
het ene centrum vergelijken met een stille werkdag half januari in het ande-
re centrum).
e. Betrouwbaarheid
De meting en beoordeling dient zo veel mogelijk onafhankelijk van de on-
derzoeker plaats te vinden, om manipulatie van de resultaten te voorkomen.
Bij het bepalen van de mate waarin aan gestelde eisen is voldaan zal zoveel
mogelijk met bovengenoemde voorwaarden rekening worden gehouden.
4
2.
ASPECTEN EN DEELASPECTEN
2.1 Algeme en
5
Hier is gekozen voor een zo vanzelfsprekend mogelijke indeling, dus voor
een zeker pragmatisme . Het streven is erop gericht de meting en waarde-
ring toch per deelaspect uit te voeren, waarbij de bijdrage van elk deelas-
pect aan de kwaliteitsbepaling van het totaal, zo verantwoord mogelijk tot
stand komt. Voor het totaal-oordeel maakt het geen groot verschil waartoe
een bepaald deelaspect gerekend wordt, mits steeds dezelfde criteria wor-
den gehanteerd.
Een diepgaande verantwoording of analyse van elk aspect is daarvoor niet
noodzakelijk . Evenmin wordt gesteld dat hiermee alle aspecten definitief en
uitputtend zijn behandeld.
Deze benadering is vooral als een eerste aanzet te beschouwen, die op z'n
praktische bruikbaarheid getoetst en zonodig bijgesteld zal moeten worden.
Voor alle duidelijkheid: de beoordeling van het buurtwinkelcentrum beperkt
zich tot het winkelcentrum als geheel. De verschillende winkelpanden wor-
den hier niet afzonderlijk in beschouwing genomen. Uiteraard is dat zeer
wel mogelijk. Daarbij zouden per winkelpand een aantal van de aspecten en
deelaspecten nader onderzocht kunnen worden . Bij de voorbereiding van
een concrete aanpassing van een winkelcentrum is een dergelijke analyse
per pand zeker nodig om meer gedetailleerde plannen te kunnen maken.
Ook een aantal financieel-economische aspecten als omzet, vloer-produkti-
viteit en kosten blijven buiten beschouwing, hoewel we ons realiseren dat
veel van het huidige onderzoek waarop besluitvorming ten aanzien van het
al dan niet handhaven van winkelcentra bij uitstek daarop is gebaseerd.
Studies op dat terrein zijn er voorlopig voldoende, hoewel ook daar regelma-
tig discussies gevoerd worden over de te gemakkelijke generalisering van
cijfers en het ontbreken van de nodige nuancering bij de hantering van
gemiddelde richtcijfers (zoals: vloerproductiviteit, bestedingen per inwoner,
koopkrachtbinding en minimaal benodigde omzet) in concrete situaties.
A. Stedebouwkundige aspecten
1. Stedebouwkundige structuur (hoofdopzet stad/ wijk/ buurten).
2. Structuur van de winkelvoorzieningen (t.o.v. de stedebouwkundige
structuur)
3. Ligging van het buurtwinkelcentrum binnen de betreffende buurt
4. Bereikbaarheid (afstand en barrières)
a. voor consumenten
- te voet of per fiets
- per bus/tram
- per auto
b. voor leveranciers
- per vrachtauto
5. Parkeervoorzieningen (situering, omvang en aard)
a. voor fietsen/ bromfietsen
b . voor auto's
6
B. Functioneel- economische aspecten
1. Draagvlak (omvang, ontwikkelingen, samenstelling bevolking)
a - potentieel
b - feitelijk (koopgedrag/binding)
2 . Omvang van het centrum (oppervlakte, aantal winkels)
a - aantal m 2 B.V.O .
b - leegstand (als indicatie van te grote omvang)
3. Samenstelling winkelpakket( breedte en diepte branchering)
a - met name de aanwezigheid van het "basispakket food".
b - de aanwezigheid van een "trekker"
4. Kwaliteit artikelen
5 . Prijspeil/prijsimago
6 . Service
7 . Promotie
8 . Eigendom en beheer van gebouwen en directe omgeving
9. Gemeentelijk beleid (grondprijs/parkeervoorzieningen)
10. Sociaal-economische en maatschappelijke ontwikkelingen.
c. Vorm- en belevingsaspecten
1. Hoofdopzet (vorm-typologie / bundeling of spreiding / routing)
2. Bouwwijze (constructie en materiaaltoepassing/ veranderbaarheid)
3. Vormgeving gemeenschappelijk gebied (trottoir / plein / passage)
4 . Integratie met andere functies binnen het centrum (wonen / kantoren
e.d.)
5. Comfort (klimaat, karakter, verblijfs-/ ontmoetingsfunctie)
6. Beheer / uitstraling / herkenbaarheid
7. Sociale veiligheid.
7
-----------------------------------------
In principe wordt het wenselijk geacht een zo fijn mogelijke meting uit te
voeren, waarbij een vijfpuntsschaal voorlopig als voldoende fijn wordt ge-
zien .
Voor sommige aspecten lijkt voor de meting en waardering een vijfpunts-
schaal te verantwoorden, terwijl voor andere aspecten met een driepunts-
schaal volstaan moet worden.
Om te voorkomen dat, door verschillen in de schaal bij de meting en dus de
waardering, impliciet reeds een weging ontstaat, is voor beide schalen (5-
en 3-punts) het maximum van 4 en het minimum van 0 aangehouden .
(5-punts: 4 I 3 I 2 I 1 I 0 en 3-punts 4 I 2 I 0.)
Over de onderlinge weging van elk der aspecten en deelaspecten worden
hier slechts voorlopige uitspraken gedaan. In het onderzoek onder gebrui-
kers van winkelcentra zal de vraag naar de belangrijkheid van bepaalde
deelaspecten een bruikbare indicatie opleveren voor het relatieve belang van
elk aspect.
Recent uitgevoerde onderzoeken (de Graaf, 1991; v.d. Akker 1991) geven
daarvoor reeds een indicatie. Daarnaast zal voor een aantal aspecten de
weging van het relatieve belang vooral bepaald worden door de doelstelling
van waaruit men een beoordeling wil uitvoeren. Het belang van bereikbaar-
heid per auto zal b.v. heel anders gewogen worden vanuit de doelstelling
"versterking economie" dan vanuit de doelstelling "verlaging energiege-
bruik" of "versterking milieubewustzijn".
Van elk van de drie hoofdaspecten wordt hierna aangegeven welke rol ze
spelen en welke aspecten en deelaspecten er te onderkennen zijn en hoe
elk der aspecten is te meten en te waarderen.
A. Stedebouwkundige aspecten
A 1. Stedebouwkundige structuur
Hierbij gaat het om het aangeven of het buurtwinkelcentrum aansluiting
vindt bij de stedebouwkundige structuur van dat deel van de stad. Het
buurtwinkelcentrum kan daarbij al dan niet gesitueerd zijn in een duidelijk
als buurt herkenbare stedebouwkundige eenheid, waarbij mede door stede-
bouwkundige middelen als de wegenstructuur, groengebieden en eventueel
ook nog andere voorzieningen voor de betreffende buurt een rol kunnen
spelen. Taatgen (1 991) onderscheidt drie typen verzorgingsgebieden : open
(aan geen enkele zijde barrières), semi-open (aan twee zijden barrières) en
een gesloten verzorgingsgebied (aan drie of vier zijden een barrière) zoals in
fig . 2.1 aangegeven.
8
Figuur 2.1: Typen verzorgingsgebieden
9
-------------------------------- -- - --
In feite is er een duidelijk verschil van dit aspect met het aspect 81 a "het
potentiële draagvlak". Daar gaat het primair om een economisch te
waarderen aspect, waarbij een grotere afstand in theorie een groter aantal
inwoners en dus een groter draagvlak kan betekenen.
De waardering van dit aspect moet men evenmin verwarren met de waar-
dering van de maximale loopafstand als zodanig. Dat aspect komt in het
volgende punt ter sprake .
Hieruit blijkt dat twee aspecten tegen elkaar in kunnen werken. Een winkel-
centrum dat goed scoort omdat het naburige winkelcentrum op grote af-
stand ligt (zie A2), kan slecht scoren op aspect A3 omdat de maximale
10
loopafstand tot woningen binnen het verzorgingsgebied groot is. De achter-
liggende gedachte hierbij is, dat als de afstand te groot wordt om te gaan
lopen, de kans bestaat dat een groter deel van de bewoners met een auto
gaat winkelen en dan, toch al in de auto zittend, naar een winkelcentrum
van hogere orde gaat, ook al is dat wat verder weg gelegen.
a. voor consumenten
a 1. te voet of per fiets
Omdat we ervan uit gaan dat het buurtwinkelcentrum primair te voet en per
fiets bereikbaar moet zijn, gezien de beperkte afstand, is het de vraag in
welke mate de werkelijke afstand verschilt van de in A3 besproken afstand
hemelsbreed. De vraag dus of er geen barrières als waterlopen, grote ge-
bouwen, moeilijke niveauverschillen (denk aan kinderwagens en rolstoelen)
of verkeerswegen aanwezig zijn die de feitelijk af te leggen afstand of de
benodigde tijd vergroten. De aanwezigheid van speciale voet- of fietspaden
kan de bereikbaarheid sterk vergroten zeker in vergelijking met de afstand
per auto.
De maatstaf voor de bereikbaarheid te voet of per fiets is dan ook de wer-
kelijke afstand of benodigde tijd, waarbij die voor de voetganger het meest
bepalend zal zijn.
Deze kan variëren van:
max . 400 m / 600 m / > 750 m of gemiddelde afstand: 300 m / 400 m / > 500 m
of in tijd uitgedrukt:
5 min. /8 min. / >10 min.
11
- halte bus/tram bij het eigen winkelcentrum (> 3 x per uur): goed (4)
- geen enkel nabijgelegen winkelcentrum per bus/tram goed bereikbaar:
matig (2)
- volgende, concurrerende centrum is wel per bus/tram bereikbaar: slecht
(0).
Het relatieve belang dat aan dit deelaspect wordt gehecht komt tot uiting in
de weging van de verschillende aspecten en deelaspecten.
b. voor leveranciers
De bereikbaarheid van het buurtwinkelcentrum per vrachtauto is voor de
leveranciers van de winkels van belang. Indien de bereikbaarheid voor mid-
delgrote vrachtwagens onvoldoende is, ongeacht waar deze kunnen komen,
wordt dit aspect "slecht" beoordeeld. Is het centrum wel bereikbaar, maar
is er verschil tussen voor en achter dan dient dat in de beoordeling tot uit-
drukking te komen. Zowel voor de winkeliers als voor de consumenten
maakt het wel verschil of de leveranties aan de "voorkant" moeten plaats
vinden of dat aan- en afvoer van goederen aan de "achterkant" mogelijk is.
Dat wordt dan ook aangehouden als maatstaf voor de bereikbaarheid voor
leveranciers:
achterkant / wisselend achter en voor / alleen voorkant
12
(Dit deelaspect zou eventueel ook als één van de functionele aspecten aan
te merken zijn, maar vanwege de samenhang met de bereikbaarheid voor
consumenten is de voorkeur gegeven aan bespreking van dit aspect op
deze plaats.)
a. voor fietsen
Hoewel fietsen bijna altijd wel ergens neergezet kunnen worden, tegen een
muur, gevel of boom is de aanwezigheid van speciale voorzieningen als
klemmen of rekken zeker wenselijk. In sommige publikaties wordt een
"norm" van 10 plaatsen per 100 m 2 winkeloppervlak genoemd, waarbij een
loopafstand van niet meer dan 25m tot het winkelcentrum is aan te houden.
Dit leidt tot de maatstaf:
> 10 pI. / 10 tot 5 pI. / < 5 pI. per 100 m 2 winkeloppervlak
b. voor auto's
Hoewel het betrekkelijke belang van de bereikbaarheid per auto voor de
dagelijkse boodschappen hiervoor reeds is aangegeven, dient men zich te
realiseren dat met name voor de mensen die slechts één keer per week hun
boodschappen halen ook voor buurtwinkelcentra de aanwezigheid van par-
keerplaatsen van belang is . Bij het opnemen van het beschikbare aantal par-
keerplaatsen dient men rekening te houden met de mogelijkheid van dubbel-
gebruik van parkeerplaatsen. Vooral het parkeren voor kantoren en winkels
is goed te combineren, omdat koopavond en zaterdag voor de winkels de
drukste momenten zijn en er voor kantoren dan weinig parkeerbehoefte is.
De afstand van de parkeerplaats tot het winkelcentrum speelt wel degelijk
een rol. Daarom wordt hier uitgegaan van een afstand van maximaal 100 m
vanaf het winkelcentrum. Het is in de huidige praktijk duidelijk dat wel of
niet betaald parkeren een rol speelt bij zowel de keuze van het winkelcen-
trum als het vervoermiddel. Het gemeentelijk beleid ter plaatse kan, net als
de gezamenlijke winkeliers, invloed uitoefenen op het gedrag van de consu-
menten. In deze checklist is het aspect al dan niet betaald parkeren niet
meegenomen in de vergelijking tussen verschillende winkelcentra. We heb-
ben ons hier beperkt tot de ruimtelijke voorwaarden. De vorm van de par-
keerplaatsen, overdekt of niet, is hier buiten beschouwing gebleven. Indien
daarvoor aanleiding is kan hierop nog nader gescoord worden bij het aspect
sociale veiligheid onder C 7.
13
In de literatuur blijkt de "norm" voor het aantal parkeerplaatsen zeer sterk te
variëren. Voor een buurtwinkelcentrum lijkt een aantal van 2 tot 4 plaatsen
per 100 m 2 winkeloppervlak verantwoord.
Dit leidt tot de maatstaf:
> 3 pI. I 3 tot 2 pI. I < 2 pI. per 100 m 2 winkeloppervlak
a. potentieel draagvlak
Bij het potentiële draagvlak wordt het aantal inwoners berekend dat woont
binnen de buurt zoals die als stedebouwkundige eenheid is aan te merken.
(zie ook wat daarover hiervoor bij A 1 is aangegeven)
Bij het berekenen van het potentieel aantal inwoners dient niet alleen naar
de huidige, maar ook naar de toekomstige situatie gekeken te worden,
zowel rekening houdend met te verwachten demografische ontwikkelingen
als met feitelijk geplande veranderingen in het woningbestand, zoals wo-
ningverbetering, verdichtingsplannen en/of uitbreidingen.
In de literatuur (o.a. CIMK, 1985) worden verschillende getallen genoemd
als minimale basis voor het economisch functioneren van een buurtwinkel -
centrum . De getallen variëren van ten minste 4000 tot ten minste 8000
inwoners . Anderen noemen minimale omzetten (Taatgen, 1991: omzet ten
minste f 4 mln.) als randvoorwaarde voor de levensvatbaarheid. Daarbij
wordt uitgegaan van een gemiddelde besteding aan dagelijkse artikelen . De
daarbij gehanteerde bedragen variëren van b.v. f 3.266,- tot f 3 .853 ,- per
inwoner in 1990. Deze verschillen zijn zo groot dat dergelijke getallen
slechts indicatief te gebruiken zijn .
Bestedingscijfers voor dagelijkse artikelen verschillen naar aard van de be-
volking. Verschillen in samenstelling (zoals het percentage ouderen en de
sociaal-economische klasse) kunnen daarbij betrokken worden , maar het is
sterk de vraag of er dan niet met schijnzekerheden wordt gewerkt.
Hoewel niet valt te ontkennen dat de sociaal-economische klasse van de
buurt van invloed is op het besteedbaar bedrag, moet gezegd worden dat er
daarnaast nog andere factoren zijn die te maken hebben met deze sociaal-e-
conomische klasse en die het koopgedrag beïnvloeden, wellicht juist in de
andere richting .
In onderzoek naar de economische levensvatbaarheid van winkelvoorzie-
ningen worden soms berekeningen met vrij grote zekerheid gepresenteerd,
14
in samenhang met kengetallen voor vloerproductiviteit, voor noodzakelijke
omzetten en gemiddelde toonbankbestedingen .
De cijfers zijn echter onvoldoende onderbouwd en te zeer discutabel om
daarop harde "normen" voor het noodzakelijk te achten draagvlak te base-
ren.
Het is duidelijk dat in de daarbij gehanteerde minima is verdisconteerd dat
er sprake is van een aanzienlijke koopkracht-afvloeiing. Koopkrachtbindings-
percentages, ook voor dagelijkse goederen van 35 - 55% worden daarbij
gehanteerd. Optimalisering van de kwaliteit van het buurtwinkelcentrum kan
bij een lager potentieel draagvlak reeds levensvatbaarheid betekenen. Zo
geeft Bak (1987) aan dat de koopkrachtdrainage voor voedings- en genot-
middelen bij een uitgekiend aanbod niet groter behoeft te zijn dan 15%.
Ook de praktijk (met name in plattelands-situaties) laat zien dat de aantallen
mensen waarop een centrum kan functioneren nogal verschillen. Het blijkt
dat het koopgedrag in aanzienlijk grotere mate van invloed is op de werkelij-
ke omzet, dan heel gedetailleerde schattingen van de bestedingen per hoofd
van de bevolking.
15
In dat licht is de door de samenstelling van de bevolking ontstaande marge
te verwaarlozen. Daarom wordt de samenstelling van de bevolking en het
potentiële bestedingsbedrag hier buiten beschouwing gelaten, mede in
verband met het feit dat deze aspecten slechts met veel moeite enigszins
betrouwbaar zijn vast te stellen en jaarlijks bijgesteld zouden moeten wor-
den in verband met verschuivingen in de samenstelling van de buurt en
economische ontwikkelingen.
Volstaan wordt met het aantal inwoners als indicator voor de potentiële
omzet te hanteren.
Dit alles leidt tot de volgende maatstaven voor de kwaliteit van het poten-
tieel draagvlak van tenminste:
6.000 / 5.000 / 4.000 / 3.000/2.000 inwoners
16
Voor het achterh alen van de omvan g de feitelijk e omzet
is in princip e de
informa tie aanwez ig bij de afzond erlijke bedrijv en. De ervarin
g leert dat het
verzam elen van deze informa tie nogal eens problem en opleve
rt omdat men
(om versch illende redenen) niet bereid is gegeve ns beschik
baar te stellen.
Voorwa arden als strikte anonim iteit zijn zeker nodig. De
bereke ning van de
koopkr achtbin ding is daarna mogeli jk door de totale omzet
te delen door het
aantal inwone rs en het aldus bereke nde getal te delen door
het theoret ische
bested ingsbe drag per inwone r(ca f 3.500, -).
Onderz oek naar de koopkr achtbin ding via een enquêt e onder
de bewon ers
van het betreff ende woong ebied is een meer gebruik te method
e, die overi-
gens evenee ns slechts beperk t betrouw baarhe id is.
Als maat voor de waarde ring van de bereke nde percen tages
is te hantere n:
zeer goed (4) / goed (3) / matig (2) / vrij slecht (1) / slecht
(0)
17
Als indicatoren voor de kwaliteit van een buurtwinkelcentrum, voorzover
bepaald door de totale omvang, onderscheiden we hier een drietal cate-
gorieën, samenhangend met het vloeroppervlak. De tussen haakjes ge-
plaatste getallen geven het bruto-vloeroppervlak voor dagelijkse artikelen
aan:
> 1500 (1000) m 2 / 1500 - 750 (1000 - 500) m 2 / < 750 (500) m 2
Daarbij dient het oppervlak van leegstaande winkels niet meegeteld te wor-
den, omdat dat zeker geen indicatie van levensvatbaarheid kan zijn . Op de
leegstand als zodanig komen we hierna nog terug.
Uitgaande van de veronderstelling dat een groter oppervlak meer winkels,
meer differentiatie in het aanbod en daardoor meer aantrekkingskracht bete-
kent, levert dat de volgende waardering op:
goed (41 / matig (21 / slecht (Ol
Bij het bepalen van de score dient ook de besproken invloed van de groei of
krimp verwerkt te worden . Naast de omvang, uitgedrukt in het vloeropper-
vlak, is ook het aantal winkels van belang . Er bestaat een duidelijke behoef-
te aan keuzemogelijkheden. Een supermarkt met een tal van specifieke win-
kels of een centrum met meerdere supermarkten scoort hoger dan een soli-
taire supermarkt.
Voor een winkelcentrum waar het gehele oppervlak aan dagelijkse artikelen
in één winkel is ondergebracht en dus elke keuzemogelijkheid of concurren-
tie ontbreekt, dient de bovengenoemde score met 1 punt verlaagd te wor-
den .
b. leegstand
Hoewel leegstand weliswaar kan worden opgevat als een indicatie voor een
te grote omvang - en dat verschijnsel op zich een negatieve invloed kan
hebben op de beeldvorming van een centrum - maakt het wel degelijk veel
uit of er van leegstand sprake is in een groot, dan wel in een klein centrum .
Daarom is het in elk geval beter van relatieve leegstand te spreken.
Daarnaast maakt het verschil of de leegstand is ontstaan in het basispak-
ket-food of in de non-food sector. Dit laatste kan beter in het volgende
deelaspect besproken worden, bij de waardering van de samenstelling van
het winkelpakket.
Als maatstaf voor de leegstand wordt voorgesteld dit uit te drukken in een
percentage van het totaal, waarbij het totaal is aan te geven in: aantal win-
kels, aantal m 2 b .v .o . of v.v.o. of in strekkende meters gevel. Het aantal
winkels is geen goede maatstaf omdat in een centrum met een winkel van
900 m 2 en een leegstaande winkel van 100 m 2 het percentage leegstand
niet echt 50% genoemd mag worden. Weliswaar spreekt het aantal m'
leegstand-gevel de klanten het meest aan, maar het aantal m 2 b.v.o . is
beter als maat voor de levensvatbaarheid te nemen .
Dat leidt tot het volgende:
geen leegstand / 5 - 10% leegstand / > 10% leegstand
18
met als waarde ring:
goed (4) / matig (2) / slecht (0)
19
- - -- -----------
Daarom is de mate waarin tenminste één der winkels als zo ' n trekker fun-
geert een maatstaf voor de kwaliteit. Daarbij wordt een super met een
oppervlak van minder dan 400 m 2 als een kleine super beschouwd en met
een oppervlak van meer dan 500 m 2 als een goede.
Dat levert de volgende maatstaf op:
één super (of twee kleine supers) als trekker / kleine supermarkt / geen trekker
B4. Kwaliteit
Uiteraard speelt de kwaliteit van het aanbod een rol. Maar het is sterk de
vraag of verschil in kwaliteit van de aangeboden artikelen in verschillende
winkelcentra, op betrekkelijk eenvoudige wijze objectief te meten is . Moge-
lijk is de uitgebreidheid van het assortiment een maatstaf, maar van veel
verpakte produkten is de kwaliteit niet afhankelijk van de winkel waarin ze
verkocht worden. Daarnaast is het duidelijk dat, voorzover de kwaliteit het
koopgedrag beïnvloedt, dat vooral is gebaseerd op het subjectieve oordeel
van de consumenten.
Daarom is, voor de bepaling van de kwaliteit, primair een onderzoek naar
het oordeel van consumenten uit het betreffende verzorgingsgebied nodig,
waarbij meting en waardering samenvallen.
Waardering:
zeer goed (4) / goed (3) / voldoende (2) / matig (1) / slecht (0)
B5. Prijsniveau
Uit onderzoek blijkt dat het prijsimago ten opzichte van concurrerende cen-
tra zeker een belangrijke rol speelt bij de keuze van winkels . Het imago is
belangrijker dan het feitelijke prijsniveau, zodat ook hiervoor een vergelij-
kend onderzoek onder consumenten uit het verzorgingsgebied nodig is, om
hierover uitspraken te kunnen doen. Het is aan te bevelen bij het onderzoe-
ken van dit aspect te zorgen voor een vergelijkende uitspraak ten opzichte
van een concurrerend centrum.
Het is uiteraard zeer wel denkbaar een standaard-pakket samen te stellen
voor een meer objectieve vergelijking, maar de betekenis daarvan, als maat-
staf, is aanzienlijk geringer dan het oordeel van de bewoners van het ver-
zorgingsgebied. Dus ook hier meting en waardering in één keer.
Waardering:
zeer goed (4) / goed (3) / voldoende (2) / matig (1) / slecht (0)
B6. Service
De geboden service is eveneens slechts ten dele af te meten aan concrete
kenmerken, zoals bijvoorbeeld of er gebruik gemaakt kan worden van een
bezorgdienst, of de mogelijkheid van teleshopping aanwezig is en wat de
20
openingstijden zijn. Ook hierbij geldt weer dat het oordeel van de consu-
menten het zwaarst moet wegen, zodat een gericht en representatief te
achten onderzoek onder kopers en niet-kopers binnen het verzorgingsgebied
nodig is.
De waardering van de bewoners voor dit aspect is uit te drukken in:
Waardering:
zeer goed (4) I goed (3) I voldoende (2) I matig (1) I slecht (0)
87. Promotie
De kracht van een winkelcentrum zit voor een deel in de mate waarin men
erin slaagt via een gezamenlijke promotie extra aantrekkingskracht te ont-
wikkelen. Dit is af te meten aan het bestaan van een actieve ondernemers-
vereniging, het produceren van gezamenlijke activiteiten en/of folders.
Dit levert de mogelijkheid voor een beoordeling in de categorieën sterk,
matig of zwak.
Waardering:
sterk (4) I matig (2) I zwak (0)
21
Een te sterke splitsing van het eigendom en het beheer van gebouwen en
directe omgeving over meerdere partijen of instellingen lijkt zeker niet gun-
stig, omdat dan het tijdig nemen van noodzakelijke maatregelen veel moei-
zamer tot stand komt.
Dit leidt tot de volgende, te onderscheiden categorieën voor eigendom en
beheer:
gemeente I woningbouwvereniging of individuele eigenaren I belegger
22
Zonder daarvoor hier heel duidelijke maatstaven te formuleren zal het moge-
lijk zijn de houding van de gemeente in het algemeen en meer in het bijzon-
der ten opzichte van elk der onderzochte winkelcentra, te karakteriseren
als:
stimulerend / afwachtend / belemmerend
met als waardering:
goed (4) / matig (2) / slecht (0)
C. Vorm- en belevingsaspecten
Het meten van de compactheid kan plaats vinden door het begrip als volgt
te definiëren: het aantal strekkende meters gevellengte gedeeld door de
maximale afstand tussen twee winkels binnen een centrum.
Bij een éénzijdige winkelstrip is het aantal m' gevel gelijk aan de maximale
afstand (compactheid = 1).
Bij een winkelstrip met winkels aan weerszijden is de compactheid twee
keer zo groot (compactheid = 2).
23
Bij een winkelcentrum met winkels gesitueerd rondom een pleintje is de
compactheid zelfs groter dan 2.
De maat voor de compactheid varieert daarbij van:
> 2 / 2 tot 1 / < 1
C3. Bouwwijze
Het blijkt in de praktijk dat winkels relatief vaak worden verbouwd. Niet
alleen als het pand van eigenaar of branche verandert, maar ook bij dezelfde
eigenaar of huurder. Verschillende auteurs noemen frequenties van min of
meer ingrijpende verbouwingen variërend van één keer per drie tot zeven
jaren. Hoe gemakkelijker dergelijke wijzigingen te realiseren zijn des te posi-
tiever dient dat beoordeeld te worden. De toekomstwaarde van de winkel-
panden komt mede daarin tot uiting.
Het is met name de bouwwijze die bepaalt in welke mate er veranderingen
mogelijk zijn in de vorm, het materiaalgebruik en de afmetingen van de
winkels. Daarom dient gezocht te worden naar een mogelijkheid om de
veranderbaarheid te hanteren als maat voor de kwaliteit van de bouwwijze.
Een wetenschappelijk verantwoord systeem voor het meten van de veran-
derbaarheid is nog niet beschikbaar. Dat vraagt een zeer gericht nader on-
24
derzoe k. Daarom wordt hier volstaa n met het benoem en
van een viertal
kenme rken in de bouww ijze waarva n een positie ve invloed
op de verand er-
baarhe id verwac ht mag worden :
1 - de hoofdd raagco nstruct ie
De keuze van de hoofdd raagco nstruct ie bepaal t in belang
rijke mate de
verand erbaarh eid.
Zware, dragen de wande n zijn minder gunstig dan een constru
ctie met
dragen de kolomm en en niet-dra gende wande n.
2 - verand erbaarh eid voorge vel
De aard van de gevelp ui kan een rol spelen bij de functie wijzigin
g binnen
het betreff ende pand. Een dragen de, gemets elde gevel
is aanzien lijk
moeilijk er te wijzige n dan een niet-dra gende pui, waarva
n de indelin g
relatief gemak kelijk is te wijzige n.
3 - functie wijzigin g
Een winkelp and tussen twee woning en gelege n is zeer
beperk t veran-
derbaa r, terwijl een aantal naast elkaar gelege n winkels de
mogeli jkheid
biedt om winkels in samen hang met de naastg elegen winkel
uit te brei-
den of te verklei nen.
4 - uitbreid ingsmo gelijkh eden
Uitbrei dingsm ogelijkh eden ter plaatse anders dan ten koste
van naast-
gelege n panden zijn een derde omstan digheid die de verand
erbaarh eid
bevord eren. Als de winkels uitgebr eid kunnen worden door
de achter- of
voorge vel aanzien lijk te verplaa tsen kan dat een uitstek ende
oplossi ng
bieden .
In het kader van deze studie lijkt het verantw oord met deze
vier indicat oren
te volstaa n, waarbi j de aanwez igheid van het aantal van
deze indicat oren
bepale nd is voor de score:
- drie van de vier positief te duiden omstand igheden '"goed'" (4)
- twee van de vier gunstige omstand igheden '"matig'" (2)
- één of geen der vier genoemd e omstand igheden
'"slecht'" (0)
25
------------- - _.-
De toegepaste materialen en kleuren spelen uiteraard een rol bij het beoor-
delen van de vormgeving van het gemeenschappelijke winkelgebied, maar
op deze plaats wordt volstaan met bovengenoemd aspect. In de aspecten
uitstraling en veiligheidsbeleving komt de invloed van de vormgeving op de
beleving nog nader aan de orde.
Ging het tot nu toe bij de voorgaande vier deelaspect nog vooral om de
afmetingen van het gemeenschappelijke gebied, in het volgende komen ook
andere, meer kwalitatieve aspecten aan de orde .
C5. Comfort
De mate waarin het meer of minder aangenaam verblijven is in het gemeen-
schappelijke gebied voor de winkels , wordt bepaald door een groot aantal
deelaspecten . Sommige daarvan zijn goed te benoemen, terwijl andere
slechts globaal zijn aan te geven.
Het verblijfsklimaat wordt vooral bepaald door de afhankelijkheid die er
bestaat ten opzichte van regen en wind en in positieve zin van de bezon-
ning. Andere aspecten zoals: geluidshinder en stankoverlast blijken nauwe-
lijks een rol van betekenis te spelen bij winkelcentra op het buurtn iveau.
Ook het sociaal-psychologische klimaat kan mede bepalen of mensen het
verblijven als aangenaam ervaren.
Het relatieve belang van elk der deelaspecten is uitermate moeilijk precies
aan te geven.
In enige verkennende onderzoeken (Van den Akker, 1991 en De Graaf,
1991) is getracht het belang, dat door de consumenten aan elk der deelas-
pecten gehecht wordt , te achterhalen .
Dat heeft geleid tot het nader in de overwegingen betrekken van de volgen-
de deelaspecten:
a - de beschutting tegen regen
b - de beschutting tegen wind
c - de situering t.O. v. de zon
d - het verblijfskarakter/de ontmoetingsfunctie (het sociaal-psychologische
klimaat).
26
ad b beschutting tegen wind
De mate waarin er sprake is van windhi nder is [zie ook v.d.
Voorde n, 19821
af te leiden uit de aanwez igheid van windhin dervero orzake
nde omstan dighe-
den, zoals:
- een hoog gebouw in de directe omgev ing, dat voor meer
dan de helft van
zijn hoogte en meer dan 15 meter boven de omgev ing uitstee
kt;
- onderd oorgan gen bij hoge gebouw en (1 5 meter of hoger);
- een lange rechte rij hoge gebouw en langs een relatief smalle
straat;
- een nauwe openin g tussen twee hoge gebouw en;
- een langge rekt hoog gebouw (dremp elvorm );
- een onguns tige oriënta tie ten opzich te van de heerse nde
windric hting.
Aangen omen wordt dat de maatre gelen die beschu tting bieden
tegen regen,
bij windhi nder een vergeli jkbaar effect zullen hebben .
In hoever re het al dan niet aanwez ig zijn van beschu tting
tegen wind van
belang is wordt bepaald door de omstan dighed en ter
plaatse . Indien er
sprake is van één of meer van hiervoo r beschr even omstan
dighed en dan
vormt dat aanleid ing de waarde ring van het betreff ende
centrum overee n-
komsti g a over te nemen bij dit deelas pect.
Als er geen sprake is van bijzond ere windhi nder dan is beoord
eling van dit
aspect "neutra al" (2) te houden .
27
Door de gemiddelde score van een centrum overeenkomstig te berekenen is
een maat voor de bezonning te bepalen, waarbij de waardering voor de
score als volgt kan worden vastgesteld:
60 tot 100% "goed" (4)
40 tot 60% " matig" (2)
lager dan 40% "slecht" (0)
28
C6 Beheer ! uitstral ing! herken baarhe id
De uitstral ing van een winkelc entrum wordt door versch
illende factore n
beïnvlo ed. Met name te noeme n zijn :
a. de staat van onderh oud van de gebouw en
b . de staat van onderh oud van de omgev ing (gemee nschap
pelijk gebied )
c. het relatiev e opperv lak etalage s
d. de herken baarhe id als winkelc entrum .
29
-,
ad d De herkenbaarheid als winkelcentrum
Op verschillende manieren kan een winkelcentrum alszodanig herkend wor-
den:
- door de stedebouwkundige situering;
- door een opvallende vormgeving van de gebouwen;
- door de materiaalkeuze en de toegepaste kleurstelling in de gevels;
- door gebruik te maken van bijzondere middelen als vlaggen , luifels, zuilen,
naamborden, logo's e.d.
30
c. zichtba arheid
d. betrokk enheid /verant woorde lijkheid
e. attract iviteit van de omgev ing
f. toegan kelijkhe id en vluchtw egen;
g. aantrek kelijkhe id van een potenti eel doelwi t
h. fysieke kwetsb aarheid van het doelwi t.
c - zichtba arheid
Een slechte verlich ting (daglic ht en /of kunstli cht), waardo
or er donker e
plekken in of bij het centrum voorko men, leidt tot een negatie
ve score.
Score : 0 of ( +) of (-)
31
~ ~-~~ -----~------
f - toegankelijkheid en vluchtwegen
Aangezien de aanwezigheid van vluchtwegen zowel voor daders als voor
potentiële slachtoffers van belang is zullen winkelcentra op dit aspect zeI-
den sterk verschillend scoren. De deugdelijkheid van hang- en sluitwerk zal
per winkel kunnen verschillen en zal zelden meegenomen worden bij de
onderlinge afweging van winkelcentra. Daarom wordt voorgesteld op dit
aspect niet te scoren, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die tot een
andere conclusie leiden.
Score: 0 of ( +) of H
32
2.4 Waardering en weging van de aspecten
A: Stedebouwkundige aspecten
waardering weging score
max.
1. Stedebouwkundige struktuur 4 3 2 0 .10 .40
2. Struktuur van de winkelvoorzieningen 4 2 0 .20 .80
3. Ligging van het buurtwinkelcentrum 4 2 0 .15 .60
4. Bereikbaarheid
a. voor consumenten
- te voet of per fiets 4 2 0 .15 .60
- per bus/tram 4 2 0 .05 .20
- per auto 4 2 0 .05 .20
b. voor leveranciers
- per vrachtauto 4 2 0 .10 .40
5. Parkeervoorzieningen
a. voor fietsen 4 2 0 .15 .60
b. voor auto's 4 2 0 .05 .20
Subtotaal 1.0 max
4.00
33
B: Functioneel- economische aspecten
waardering weging score
max.
1. Draagvlak
a - potentieel 4 3 2 0 .20 .80
b - feitenlijk (koopgedrag/binding) 4 3 2 0 .10 .40
2. Omvang van het centrum
a - aantal m 2 b.v.o.
b - leegstand (als indikatie ven te 4 2 0 .05 .20
grote omvang 4 2 0 .05 .20
3. Samenstelling winkelpakket
a - de aanwezigheid van het "basis- 4 3 2 0 . 15 .60
pakket food"
b - de aanwezigheid van een "trek- 4 2 0 . 10 .40
ker"
4. Kwaliteit artikelen 4 3 2 0 .10 .40
5. Prijspeil/prijsimago 4 3 2 0 . 10 .40
6. Service 4 3 2 0 .05 .20
7. Promotie 4 2 0 .05 .20
8. Eigendom en beheer p.m. p.m. p.m.
9. Gemeentelijk beleid 4 2 0 .05 .20
Subtotaal 1.0 max
4.00
34
C: Vorm- en belevin gsaspe cten
4 2 0 .05 .20
4 2 0 .05 .20
7. Sociale veilighe id 4 2 0 .10 .40
Subtot aal
1.0 max
4.00
35
winkelcentrum de functioneel-economische aspecten het zwaarst moeten
wegen.
*) Om bij optelling van de aldus berekende scores maximaal een score van
10.00 (overeenkomend met het rapportcijfer 10) te kunnen verkrijgen is de
score met een factor 2,5 vermenigvuldigd .
Bij het bepalen van die wegingsfactoren is geen poging gedaan om er een
wetenschappelijke onderbouwing voor te leveren. Het bepalen van de we-
gingen is per definitie subjectief en wordt vooral beïnvloed door de be-
leids-doelstellingen die men kiest .
Volstaan is met een vrij subjectieve schatting van het relatieve belang van
elk aspect te maken .
Indien in bepaalde situaties discussie ontstaat over deze weging is een
alternatieve weging gemakkelijk uit te voeren en kan snel blijken of een
andere weging hier tot een zodanig andere waardering leidt dat wezenlijk
andere conclusies te trekken zijn .
36
3.
TOEPASSING METING, WEGING EN WAARDE-
RING WINKELCENTRA
37
Als er nog zoveel ruimte in de vloerproductiviteit blijkt te zitten, mag wor-
den aangenomen dat met een omzetgroei van 10% van f 10.000./ m 2 , dus
ca f 1000.- /m 2 verkoopvloeroppervlak is gemoeid.
Bij een bruto winstmarge van 25% betekent dat een extra winst van bruto
f 250.-/m 2 , zodat gekapitaliseerd een investering tot f 1500.-/m 2 nog ren-
dabel kan zijn . Een investeringsbedrag dat zonder meer zeer ruim genoemd
kan worden, omdat het de kosten van nieuwbouw nadert.
In enkele recent verrichte onderzoeken (De Graaf, 1991 en Van den Akker,
1 991) zijn delen van de hier ontwikkelde checklist reeds in de praktijk ge-
toetst, wat tot aanpassing van de concept-checklist heeft geleid. Met de
hiervoor beschreven checklist zullen opnieuw een aantal buurtwinkelcentra
getoetst worden en kan de bruikbaarheid ervan in de praktijk blijken.
Bij de selectie van deze centra zal met name zorgvuldig gezocht worden
naar situaties waarin de positie van buurtwinkelcentra t.o. v. de wijkwin-
kelcentra wat kansrijker is dan in de situaties waar genoemde onderzoeken
plaats vonden.
Immers zowel in Den Haag Zuidwest (zie: Kok, 1988; Van der Knaap,
1990) als in Rotterdam Zuid (Van der Knaap, 1990) zijn de buurtwinkel-
centra zo dicht bij wijkwinkelcentra gesitueerd dat voor veel bewoners er
nauwelijks verschil in afstand is tussen hun woning en het buurtwinkelcen-
trum of het wijkwinkelcentrum. Soms zijn het wijkwinkelcentrum en het
buurtwinkelcentrum nagenoeg naast elkaar gesitueerd .
Een vergelijkbaar bezwaar geldt bij het onderzoek van Buursink (1977). Ook
daar varieert de afstand van de buurtwinkelcentra tot de centra van hogere
orde van 150 m tot 600 m. Daardoor zijn de resultaten van het onderzoek
sterk vertekend; met name ten aanzien van de koopkrachtbindingspercenta-
ges van de buurtwinkelcentra en zijn conclusies betreffende het belang van
geringe afstanden voor het kopen van de dagelijkse boodschappen moeilijk
te generaliseren.
38
Daarna ast levert deze werkwi jze naar verwac hting interes
sant materia al op
voor de herove rwegin g van de meest gewen ste structu ur
van winkelv oor-
ziening en in nog te planne n woong ebiede n .
Een noodza kelijke herijkin g van de veelal gehant eerde hiërarc
hische struc-
tuur van deze voorzie ningen is mede op dit materia al te basere
n.
39
--------------
40
4.
LITERATUUR
Akker, P.C.W. van den (1991) "Op zoek naar verbetering", Stageverslag
NHTV Tilburg, OSPA, Delft.
Gantvoort, J.TH. en P. Guyt ( 1987) "De start van een nieuw winkelcen-
trum", TU - Delft.
Knaap, M.A.M. van der, e.a. "Aanpassing van het aanbod van wijkvoor-
zieningen aan bevolkings-veranderingen", OSPA, Delft, 1989
41
Kaufman, W. "Het andere gezicht van Hoog Catharijne, Randgroepen vor-
men een bedreiging", Bouw no. 9 1986.
Voordt, D.J.M. van der en H.B.R. van Wegen ( 1990) "Sociaal veilig ont-
werpen". Publikatieburo Bouwkunde, T.U.- Delft.
42
Eerder verschenen publikaties op het terrein van
J. den Draak
IMPLICATIES VAN DEMOGRAFISCHE ONTWIKKELINGEN OP
MIDDELL6.NGE
TERMIJN VOOR STEDELIJKE EN REGIONALE HERINRICHTIN
G. OSPA-rapport nr.
17, Delftse Universitaire Pers, 1988.
J.Th . Gantvoort
FUNKTIONELE HIERARCHIE ONDER DRUK. Een vergelijkend
onderzoek naar het
koopgedrag in een aantal woonwijken in het zgn . RoCa-gebied .
OSPA-rapport nr.
29, Publikatieburo Bouwkunde, 1991 .
P. Guyt
FUNCTIEMENGING; MOGELIJKHEDEN EN BEPERKINGEN BIJ
TOEPASSING IN
STEDELIJKE WOONWIJKEN . OSPA-werkstuk nr. 22, TU Delft,
1991.
--
i
-~----------
I
------------- - --