Você está na página 1de 10

1.

Zie filmpje elektronische pH meter


2. Zodra zoutzuur bij gootsteenontstopper wordt gedaan zal de pH waarde
dalen.

Afspoelen met demi-water wordt gedaan omdat restanten van vloeistoffen


van de vorige meting de nieuwe meting kunnen benvloeden.

3. Geconcentreerd zoutzuur en geconcentreerd zwavelzuur


4. Na+(aq) + OH- (aq) (basische natriumhydroxide oplossing)
5. 2 Na+ (aq) + CO3 2-(aq)
6. pH schaal
7. zeven
8. basische
9. zure
10.de hoeveelheid zuur of base in de oplossing en natuurlijke welk zuur of
base.
11.Dat doet de waterleidingmaatschappij omdat als leidingwater te zuur
wordt, de metalen leidingen gaan oplossen
12.Met behulp van een pH meter of met indicatorpapier
13.Van 3-2 = 10 keer zuurder
Van 4-2=100 keer zuurder
Van 5-2 = 1000 keer zuurder
Van 6-2 = 10000 keer zuurder

14.Dan gaat het papiertje verkleuren.


15.A. De pH van chloorbleekloog = 10
B. De pH van azijnzuur =3
C. De pH van afwasmiddel =8

16.Nee met universeel indicatorpapier kun je vrij nauwkeurig de pH waarde


bepalen van een gebied van 1 tot 14. Met lakmoes kun je aantonen of een
stof onder een pH waarde van 4,5 zit. Of dat de stof basisch is met een pH
waarde groter dan 8. Of dat het tussen beide waarden inzit.
17.Indicatoren
18.Een pH waarde groter dan 8
19.X
20.Blijft rood.
21.Wordt rood
22.Rood lakmoespapier blijft rood in gedestilleerd water.
23.Blauw lakmoespapier blijft blauw
24.Dan wordt broomthymolblauw blauw
25.Zeven
26.Zwavelzuuroplossing kleurt lakmoes rood
27.Rode koolsap wordt rood omdat appeltjes zuur bevatten
28.Rode koolsap kleurt groen / geel als je er een sterke base bij doet.
29.Azijnzuur en citroenzuur
30.Het omslagtraject is het gebied waarin een indicator van kleur veranderd.
31.Het omslagtraject van BTB ligt tussen 6,0 en 7,6 in
32.A. de pH waarde is 1
B. een zure oplossing want de pH waarde is kleiner dan 7
33.Volgens figuur 6 ligt het omslagtraject van lakmoes tussen 5,5 en 8,0
34.Tussen 6 en 7,6
35.Een basische stof, groen zit in het basisch gebied van rode koolsap
36.X
37.Tussen 4,8 en 6,0
38.Tussen 7 en 14 (vaak wordt ook tussen 8 en 14 genoemd)
39.Tussen 0 en 7 (vaak wordt ook tussen o en 6 genoemd)
40.A. Een pH waarde van 7
B. Een neutrale oplossing
41. lakmoespapier en FFT
42. indicatoren
45. van 0 tot en met pH 14
46. neutrale oplossing
47. zure
48. basische
49. universeel/ universele
50. tussen 4,0 en 4,8
51. Al 3+ en K+
52 A. Met wit kopersulfaat
B. Met een reagens kun je specifiek een andere stof aantonen
Een indicator werkt voor een range van stoffen. Met universeel
indicatorpapier kun je van een groot aantal zuren aantonen dat ze zure
stoffen zijn. Met een indicator kun je een hoeveelheid (H+) aantonen.

53 A. C18H36O2 + 26 O2 (g) 18 CO2 (g) + 18 H2O (l)


B. Met helder kalkwater
54. Jodium of beter jood kun je aantonen met zetmeel/Zetmeel kun je
aantonen met de indicator jood.
55. Hoeveelheid
56. Het witte kopersulfaat verkleurt niet met alcohol
57. Koolstofdioxide
58 A. Slechts 1 beginstof
B. Water met wit kopersulfaat
Koolstofdioxide met helder kalkwater
C. 2 H2O2 (l) -> 2H2O (l) + O2 (g)

59. Zuren en basen


60. Suiker wordt door micro-organismen in je mond omgezet in zuren. Zuren
reageren met kalk in je gebit.
61. Koffie
62. Deze stof kan verslavend werken
63. HCO3-
64. Na+ / K+ / NH4+
65. Zouten zijn vast bij kamertemperatuur denk maar aan keukenzout
66. Slipperig/glibberig (denk aan zeep)
67. Emulgatoren
68. Voor emulsies. Mengsels van olie en water. Olie en water zijn twee
vloeistoffen die niet in elkaar oplossen.

69. Hieronder zie je een oliedruppel met hierin staarten van emulgatordeeltjes.
De kopjes zijn hydrofiel en bevinden zich in het water.
70.
Methaan = CH4
Ethanol =C2H6
Glucose = C6H12O6
Ethaan = C2H6
NH3(g) = ammoniak
CO (g) = koolstofmono-oxide
Etheen = C2H4
Ozon = O3
H2SO4 = zwavelzuur
H2O = water
C6H12O6 = glucose
H2O2 =diwaterstofperoxide
C6H12O6 = glucose
H2O2 = diwaterstofdioxide (waterstofperoxide)
HCl (g) = waterstofchloride
Zwaveldioxide = SO2
Fosforzuur = H3PO4
Salpeterzuur= HNO3
Ammonia = NH3 (aq)
Azijnzuur = HAc (l)
Zwavelzuur = H2SO4
Ammoniak = NH3(g)

71. -5C zit tussen het smeltpunt en kookpunt in . Dus in de vloeibare fase.

72. gevarensymbool = giftig.


73 A. Water en azijnzuur
B. H2O en HAc

74.van zeep en ammonia (ammonia is een mengsel van water en ammoniak)


75. Geconcentreerde zuren beschadigen je huid.

76 A. Zwavelzuur = H2SO4
B. Fosforzuur = H3PO4
C. Koolzuur = H2CO3
D. Salpeterzuur = HNO3
E. Azijnzuur = HAc

77. C atoom is zwart in het atoommodel


H atoom is wit in het atoommodel
O atoom is rood in het atoommodel

A. CH4O (l)
B. Methanol is vloeibaar bij 20C
C. Omdat O-H groepen hydrofiel zijn en goed oplossen in water
D. CH4O (l) -> CH4O (aq)

Methanol is een moleculaire stof want het bestaat uit elementen


van niet-metalen.
Het is geen zuur dus zet je achter de formule simpelweg (aq) als
het opgelost is in water.

78. Glucose is ook een moleculaire stof. Het valt uit elkaar in de losse
moleculen tijdens oplossen. Dus splitst NIET in andere stoffen of ionen.

C6H12O6 (s) -> C6H12O6 (aq)

79. Aluminiumnitraat is een zout. Want aluminium is een metaal element en


nitraat een samengesteld negatief ion. Dat betekent dat aluminiumnitraat
tijdens oplossen splitst in ionen.
3+
Al(NO3)3 (s) -> Al (aq) + 3 NO3- (aq)

80. H2SO4 (l) -> 2 H+ (aq) + SO4 2-


(aq)

81. Au, Pt, Ag

82. H2O2 (l) -> 2H2 (g) + O2 (g)

83. H2SO4 (l) -> 2 H+ (aq) + SO4 2-


(aq)

84. HNO3 (l) -> H+ (aq) + NO3- (aq)

85. NaCl (s) -> Na + (aq) + Cl- (aq)

86. HAc (l) -> H+ (aq) + Ac- (aq)

87. H+ (aq) + Cl- (aq)


88. H+(aq) + NO3- (aq)

89. H2SO4 (l)

90. HNO3 (l)

91. SO42- (aq)

92. HAc (l)

93. Ac- (aq)

94. CO32- (aq)

95. CO2 (g) + H2O(l) -> H2CO3 (aq)

96. Waterstof ionen

97. H+ (aq) + Cl- (aq)

98. HAc (l) H+ (aq) + Ac- (aq)

99. Ac- (aq)

100 A. H2SO4(l)
B. H3PO4 (s)
C. HCl (g)

101. CO2 (g) + H2O (l) -> H2CO3 (l)

102. H2CO3 (l) -> 2 H+ (aq) + CO3 2-


(aq)

103. H2CO3 (l) -> CO2 (g) + H 2O (l)

104. H2CO3 (l) -> CO2 (g) + H 2O (l)

105. goud, platina, zilver

106. H+ ion kan opnemen

107. slipperig , glibberig

108. zeepachtig

109. groter dan 7

110. oplossing

111. natriumhydroxide oplossing (zie table 42 Binas)

112. bariumhydroxide oplossing


113. Kalkwater
2+
114. Ba (aq) + 2 OH- (aq)

115. NH3 (g) -> NH3 (aq)

116. KOH (s) -> K+ (aq) + OH- (aq)

117. Natriumhydroxide

118. Ammoniak en water

119. NH3 (aq)

120. Ammonia

121. Omdat O2- een negatief ion is kan het een H+ ion opnemen.

122. Na2CO3 (zie tabel 42 binas) het is een base

Want CO32- kan waterstof ionen opnemen.

123. loodcarbonaat is PbCO3 (s) volgens Binask lost dit slecht opin water
2-
CO 3

Pb2+ s

2-
124. Omdat carbonaat CO3 ionen negatief geladen zijn en reageren met de H +
ionen.

125. Nee ijzer is een metaal en is niet negatief geladen. Het is geen base

126. Ja ze reageren met H+ deeltjes tot water

127. OH- ion , O 2-


ion en CO3 2- ion ; het basisch molecuul is NH3

10.5 Juist/Onjuist vragen

Vraag 46 bladzijde 42

1. Juist

2. juist schoonmaak azijn is een mengsel

3. Onjuist

4. Onjuist zuren reageren eerst met kalk vervolgens lossen de calcium ionen
op

Oplossen is geen chemische reactie


5. Onjuist het bestaat uit elementen van niet-metalen en is dus een
moleculaire stof

6. juist er zitten H+ ionen in een zoutzuur oplossing

7. het is een verbinding want meerdere atoomsoorten

8. Juist zwavelzuur is een moleculaire stof

9. juist

10. Juist basen reageren met zuren

11. Basen lossen juist wel vettige stoffen op. Zeep is een base

12. juist

13. Onjuist. Ammonia is inderdaad ontvettend maar het is een base en geen
zuur.

14. Juist

15. ammoniak is een basische stof

Vraag 47 Bladzijde 43

1. Juist
2. Juist de H vooraan in de formule is een kenmerk voor zuren
3. Juist
4. Onjuist
5. Juist
6. Juist
7. Onjuist is een verbinding -> twee atoomsoorten
8. Onjuist
9. Onjuist
10.Juist want er zijn bewegende geladen deeltjes dus kunnen ze stroom
geleiden
11.Juist
12.Onjuist
13.Juist de negatieve pool trekt de waterstof ionen aan, waarna zich waterstof
gas vormt
14.Juist
15.Juist H+ (aq) + OH- (aq) H2O (l)

BLZ 46 TITREREN

OPGAVE 1

Bekende Titratie: Verbruik 39,00 mL OH- dit bevat 8% azijnzuur

Onbekend Titratie Verbruik 23,20 mL OH- dit bevat ? % azijnzuur

Je maakt een verhoudingstabel

mL OH- 39,00 1 23,20


% azijnzuur 8 ?
1 ml = 0,21 % azijnzuur
23,20 mL = 23,20 x 0,21 = 4,9 % azijnzuur = 5% azijnzuur

Opgave 2 BLZ 47

Bekende Titratie: 39,00 mL


Onbekende Titratie: 1,70 mL

Verdunningsfactor = 39,00 /1,70 = 23 keer verdund

Opgave 3 BLZ 48

De TOA neemt 25 mL met de pipet uit een oplossing met daarin 20 mg HCl
Dus in de pipet komt 5 mg HCl en dit zit in 25 ml oplossing

Titratie 1: Verbruik = 12,00 1,12 = 10,88 mL


Titratie 2: Verbruik = 16,20 mL OH- nodig om 25 mL zwembadwater te
neutraliseren

mL 10,88 1 16,20
OH-
mg 5
HCl

1 ml OH- = 0,46 mg HCl


16,20 ml OH- = 7,45 mg HCl zit in 25 ml oplossing (in de pipet)

Het zwembad is 14000 liter water hoeveel mL is dat?


= 14000 000 mL water is de inhoud van het zwembad

ml zwembadwater 25 (pipet) 14000000(zwemba


d)
mg HCl 7,45 ?

? = 4172000 mg HCl in 14000 liter zwembadwater


DUS: 4172 gram HCl

Você também pode gostar