Você está na página 1de 6

I sraël en het Vreemdelingschap

Het Israëlische volk wordt na de val van Lachish gedeporteerd

Het vreemdelingschap heeft twee aspecten: degeen die in den vreemde verblijft en
degeen die de vreemdeling ontvangt. Het volk van Israël, en thans de Joden (die een
uitlezing zijn van het grotere volk), is daar in zijn lange geschiedenis voortdurend mee
geconfronteerd geweest. We gaan hier in vogelvlucht overheen want het beslaat een
enorm gebied. Vreemdelingschap wijst op assimilatie: wie zal degeen zijn die zich
aanpast? Zijn niet alle mensen vreemdeling voor God en zijn we niet allen geroepen
om te assimileren, om Zijn huisgenoot te worden? Is dat ook niet de diepere betekenis
van Daniëls droom van de kleine steen die tenslotte de gehele aarde vult? In het Boek
Daniël is er een woordspel met de begrippen ‘steen’ (e-ben), ‘de Zoon’ (ben), die in
Daniël 7:13-14 een onvergankelijk koninkrijk krijgt - en tenslotte bouwen (ben-ah).
Die begrippen wijzen op het Rijk Gods, wat een aards rijk zal zijn waarin eenieder
huisgenoot van God zal zijn geworden. Vreemdelingschap of niet-vreemdelingschap:
that’s the question!

1 – Abram werd een Vreemdeling


Als God Abram roept om via zijn nageslacht voor de gehele wereld een zegen te zijn,
gaat dat samen met de moeilijk te dragen opdracht om zijn land en volk te verlaten en
van het Ur der Chaldeeën te vertrekken en te gaan ‘verblijven’ in het land van Kanaän,
wat nu Israël heet. Zelfs na 55 jaar Kanäan was hij nog steeds niet geassimileerd, nog
steeds te gast, wat uit het beschermingspact blijkt dat hij met de Filistijn Abimelech
tekent. (Gen. 21:22-34) Na bezegeling daarvan staat er dat Abraham in het land van de
Filistijnen “verbleef”. In het Hebreeuws is dit soort verblijven afgeleid van het woord
voor ‘buitenlander’ of ‘vreemdeling’, en inderdaad werd Abrahams familie door de
Filistijnen onderdrukt – niet echter door de Hethieten. (Gen. 23:6) Dit vreemdelingschap
bleef aanhouden totdat 160 jaar later de Egyptische ballingschap aanving. Maar ook daar
-2-

was geen sprake van assimilatie. Gaat dat ook niet op voor ons Christenen: we verblijven
wel ‘in’ de wereld maar mogen niet ‘van’ de wereld zijn. (1 Petr. 2:11, Filip. 3:20)

Rabbijn Chaim Navon van de Kehilat Shimshoni (Modi’in, Israël) formuleert het tref-
fend in zijn artikel in het Christelijk tijdschrift Profetisch Perspectief (zomer 2019): “Het
land Israël is niet het natuurlijk thuisland van Gods volk maar is eerder hun missie en
bestemming.” Derhalve begint hij zijn artikel als volgt:
«« De eerste keer dat de regio, [nu gekend als] Israël, verbonden wordt met wat
later een volk zal zijn ontsproten aan Abraham, is als God tegen hem zegt: “Gaat
uit uw land, uit uw familiekring en uit het huis van uw vader, naar het land dat
Ik u wijzen zal.” (Gen. 12:1) Eretz Yisraël wordt hier niet voorgesteld als Israëls
thuisland. Integendeel, Eretz Yisraël wordt hier getoond als het land waarvoor
iemand zijn huis en vaderland verlaat, als het tegenbeeld van een thuisland,
als Abrahams ‘ballingschap’, als een plaats waarvan de naam zelfs niet wordt
genoemd. Eretz Yisraël is niet het natuurlijke thuisland van het Joodse volk, maar
eerder het land dat God hun gegeven heeft om Hem daar te kunnen dienen. »»

Rabbijn Navon illustreert dat met het verhaal uit Numeri 13 en 14, waarin de verspieders
na terugkeer van hun verkenningstocht over de onmogelijkheid spreken om het mooie
land, overvloeiende van melk en honing, op de ontzagwekkende Kanaänieten te vero-
veren. Het volk dit aanhorende werd totaal gedesillusioneerd en kwam toen tegen God
en Mozes in opstand. Door deze akte van wanhoop en gebrek aan vertrouwen ontstak
Gods toorn waarop Hij liet weten dat hun trektocht veertig jaar zou duren en dat niemand
van de volwassenen het Beloofde Land zou aanschouwen, uitgezonderd zijn dienaar
Kaleb, een Judahiet, die als enige van de verspieders een gunstig rapport had uitgebracht.
Navon schrijft:
«« Nadat het volk de straf had gehoord voor hun aandeel in de zonde van
wankelmoedigheid van de verspieders, willen ze hun fout corrigeren en op eigen
initiatief en kracht het Beloofde Land binnentrekken. Maar Mozes waarschuwt:
“Ga niet op weg, want de Heer zal niet in uw midden zijn. U zal zekerlijk door uw
vijanden worden verslagen.” Maar de overmoedigen negeerden de waarschuwing.
Ze begrijpen niet wat de ware les is van de zonde der verspieders en begrijpen
ook niet dat als God gebiedt om ‘niet’ naar het land te gaan het zonde is dat wél
te doen. De waarde van het land mag niet verabsoluteerd worden en tot overmoed
leiden [het nationalisme mag geen hoogtij vieren], want ze zijn slechts vreemdeling
en bijwoners van het land – het land dat onder alle landen ter wereld op een zeer
bijzondere wijze God toebehoort. »»

Op het individuele vlak stelt het Beloofde Land een leven voor van enorme beloftes in
weerwil van allerlei vormen van tegenstand. Zoals Romeinen 4:5 zegt: “Maar niemand
verdient Gods gerechtigheid. Het kan alleen maar worden overgeboekt indien we niet
langer op eigen werken vertrouwen, maar in Hem geloven die stellig verklaart dat de
goddeloze in Zijn ogen rechtvaardig is. Door het geloof wordt Gods gerechtigheid op
onze rekening bijgeboekt.” (cf. Passion Translation) Alleen dan kunnen we de onzeker-
heden van het bestaan overwinnen, zegevierend en sterk worden en dingen doen die
anders onmogelijk waren geweest. Gods gerechtigheid brengt het onmogelijke binnen de
sfeer van het mogelijke, waarmee we Gods plan met ons leven ten uitvoer brengen.
-3-

2 – Verschillende Soorten Vreemdelingschap


In een radioprogramma tijdens Kerst 1986 heeft de bekende Israëlische diplomaat Pin-
chas Lapide († 1997), die een belangrijke rol speelde in de Joods-Christelijke dialoog in
Nederland en Duitsland, enkele treffende gedachten geformuleerd over het vreemde-
lingenschap: 1)
«« De mens is een vat vol tegenstrijdigheden, een wandelende contradictie. Hij
stoot de medemens af, en trekt hem tegelijkertijd aan. Hij is bang voor de een en
heeft de ander nodig om zijn eigen ik te vinden. Tussen deze polen van afstoting
enerzijds en anderzijds een bijna magische aantrekking die de vreemdeling op hem
uitoefent, beweegt zich de liefde tot de vreemdeling die ons wordt geboden, én die
merkwaardige vreemdelingenhaat. 1)
Froemede, het oude middelhoogduitse woord, waarvan het woord ‘vreemd’
is afgeleid, betekent: de ander, die ver weg is van mij, de vér-verwijderde. De
Romeinen noemden hem ‘hostis’, waarbij de vreemdeling dan bijna automatisch
tot vijand wordt [in het Engels spreken we van ‘hostility’, is vijandschap]. Hostis
is het woord, dat vreemdeling en vijand in zich verenigt. De [oude] Grieken
waren op dit punt nog erger: voor hen was de vreemde de ‘barbaar’, wat slechts
minachtende spot inhoudt en die tenslotte het doelwit wordt van regelrechte haat.
In de Bijbel, echter, ligt dat anders. Daar begint de hele geschiedenis van de
mensheid met het vreemdeling zijn, vooral van zijn Schepper en vervolgens van
zijn complete omgeving. “Waar ben je, Adam?” – met deze vraag van God begint
de geschiedenis van de mensheid. En Adam kruipt, als elke vluchteling en
vreemdeling, achter struikgewas om zich te verbergen.
Het is álles wat de medemens tot een anderssoortige, tot de ander maakt. De
taal, de zeden, het uiterlijk, later ook de religie. Met andere woorden: Hij is anders
dan ik, en dan is het slechts een kleine psychologische stap naar de consequentie:
Hij is gehéél anders, dat wil zeggen hij is de ander, die ik niet ben en ook niet
wil zijn. Dan komt het natuurlijk van de horizontale verschillen in taal, religie en
zeden direct tot verticale waardeoordelen. Ik ben goed, en degene die anders is,
is derhalve slechter. Natuurlijk, dat anders zijn is door God gewild. Er zijn geen
twee mensen onder de zon identiek, want elk individu is de onnavolgbare drager
van Gods beeld.
Het is onze taak, om de vervreemding te overwinnen, om nader tot elkaar te
komen. En de Talmoed trekt de conclusie: Er zijn geen vreemdelingen, er zijn
slechts mensen die elkaar nog niet werkelijk hebben ontmoet. Dat betekent dat
elke vreemdeling een potentiële vriend is, mits ik de moed heb me voor hem open
te stellen. Openstellen in de mooiste, psychologische zin, om hem in zijn van God
gewilde anders-zijn te accepteren. Dan houdt hij op vreemdeling te zijn.
Daarom onderscheidt de Joodse traditie drie categorieën van vreemdelingen.
De eerste is neutraal (ger), staat boven het gewoel, leeft echter in een Joods
milieu en neemt de Joodse wetten in acht. Dan is er de vreemdeling (nochri), die
prikkelend, stimulerend, inspirerend aanwezig is. Hij is de creatieve vreemdeling,
wiens verschijnen een middel tegen geestelijke verslapping is en die nieuwe
spankracht verleent. De derde is de vijandige vreemdeling (sar). Hij verbreidt
angst, weigert om ook maar iets van zichzelf prijs te geven en komt alleen maar
om te nemen, niet om te ontvangen. Alle drie komen ze in de Bijbel voor, meestal

1) “Het bezit van de waarheid: het einde van de dialoog – Gedachten over wet en
liefde in de Hebreeuwse Bijbel ‘de vreemdeling in uw poorten’ – Messiasverwachtingen
bij Joden en Christenen” door Pinchas Lapide – Ten Have, Baarn #1989 (pp. 46-51).
Oorspronkelijke uitgave: “Können wir die Fremden lieben?”
-4-

met de stilzwijgende uitdaging aan het oude Israël hen te ontvreemden en tot
vrienden te maken. »»

Vervolgens gaat Lapide in op het vreemdelingschap van Abraham en van het Joodse volk
als geheel, dat telkens vreemdeling was in een voor hen vreemd land. Voordien een straf
wegens zondig handelen - denk aan Kaïn - is het nu Bijbelse pedagogie geworden. Zegt
hij: “Steeds wordt ons daarom in de Bijbel gezegd: ‘De Heer onze God (…) heeft de
vreemdeling lief (…) daarom zult ook gij de vreemdeling liefhebben, want zelf zijt ge
immers ook vreemdeling geweest in Egypte!’” (Deut. 10:17-19)

2 – De Dolenden van de Exodus


Aan het eind van de 240-jarige Egyptische ballingschap waarin Gods volk onder een
zwaar juk door moet, begint een nieuwe episode in hun bestaan, een bestaan van nergens
toe behoren, behalve aan God. De exodus (uittocht) leidt veertig jaar in de woestijn,
symbool ook voor de ‘woestijn der volkeren’ waarin het Joodse volk niet veertig jaar
heeft gezworven maar nu al tweeduizend jaar. De Exodus vangt aan bij de Berg van
Openbaring, waar het volk de Tien Geboden ontvangt. Vervolgens trekt het volk verder.
Kibroth Hattaävah geeft volgens Numeri 33:16 het eerste langduriger kampement aan.
Deze plaats ligt vlak naast de Serabit el-Khadem berg aan de Golf van Suez gelegen,
waar toen het wonder van de kwakkels plaatsvond nadat het “gemengde volk onder hen”
vlees opeiste, wat niet verwonderlijk is na zo’n afmattende twaalfdaagse uitputtende
voettocht (er staat niet zoals soms vertaald: ‘de mensen in het midden van de karavaan’).
We moeten weten dat dit uitschot niet uit Israëlieten bestond, wat na een zorgvuldige
lezing van Exodus 12:38 naar voren komt. Dat er vreemdelingen waren blijkt ook uit het
verslag bij de intrede van het Beloofde Land, want daar staat: “Er was geen woord van
al hetgeen Mozes geboden had dat Jozua niet voorlas aan de gehele gemeente van Israël
alsook de vrouwen, de kinderen …en de vreemdelingen, die met hen meegegaan waren.”
(Joz. 8:35) Het is logisch dat zij, vreemdeling zijnde, minder ontbering wilden lijden. Nu
dan, nadat ze in Kibroth Hattaävah zijn gearriveerd, gaan ze op hoge toon vlees eisen.
-5-

Wat een lef! De Joodse Philo van Alexandrië, een tijdgenoot van Christus, beschrijft het
gemengde volk in “De Vita Mosis” (1:147), en zegt dat ze met de Israëlieten optrokken
en uit een gevarieerde groep mensen bestond als bij een allochtone groep die zich onder
de ware burgers bevindt; voorts waren er degenen die uit een verbintenis tussen een
Hebreeuwse vader en een Egyptische vrouw waren voortgekomen en als leden van hun
vaders ras waren aanvaard; en ook die de fatsoenlijke vroomheid van deze mensen
bewonderden en zich daarom bij hen hadden aangesloten; tenslotte waren er overlopers
die tot erkentenis van de rechte weg waren gekomen op grond van de zwaarte en veelheid
van de voortdurende straffen die hun landgenoten hadden getroffen.

3 – De Tien Verloren Stammen van Israël


Een heel bijzondere ballingschap, die we nu voor het voetlicht brengen is de ballingschap
van de zogenaamd tien verloren stammen van Israël. Lees ‘verloren’ of ‘uit het zicht’
maar niet ‘een onomkeerbare verdwijning’. Eens zullen ze herontdekt worden. Het is
maar goed ook dat ze nog niet ontdekt zijn want dat zou reden zijn voor een nieuw soort
van vervangingstheorie, zo van: “Nu de tien stammen gevonden zijn, hebben we die
anderen, de Joden, niet meer nodig.”

Het boek van de profeet Hosea, die in het noorderlijke stamdeel predikte, handelt speciaal
over het koninkrijk van de tien. Het is alsof deze preken meer doorspekt zijn met leven-
dige beelden. Als Hosea Israëls afgodendienst veroordeelt, spreekt hij in krachtige beeld-
taal. Het wekt verbazing als God Hosea beveelt om een hoer, Gomer geheten, te trouwen.
Hij moet in zijn persoonlijk leven het profetische beeld van Israël uitbeelden. Israël van
de tien stammen zal wegens haar trouweloosheid van het toneel verdwijnen. In hetzelfde
beeld moet Hosea deze Gomer wegens overspel wegzenden. Bij de overgang naar de
zevende eeuw voor Christus worden de tien stammen geknecht en door het Assyrische
rijk verbannen. Zij zullen elders blijven voortbestaan maar men zal hen niet kennen bij
hun oorspronkelijke naam en zij zullen hun identiteit vergeten zijn. Gomer betekent
verdwijnen of opnieuw verdwijnen.2) Toch bleven de belangrijkste beloftes van Gods
verbond met zijn volk nog altijd van kracht. Zij mogen het vergeten zijn maar God
vergeet niet. Aandachtige bestudering leert dat God voorwaardelijke en onvoorwaarde-
lijke beloftes gaf aan Abraham en het volk Israël. De verbanning van de verloren stam-
men viel onder een van de voorwaardelijke beloftes of dreigementen en hun terugkeer
zal vallen onder een van de onvoorwaardelijke beloftes.

Hosea beeldt de verloren stammen uit als geplaatst in een vrouw in barensnood, als een
zwerver in Hades, de Hel. Daar zwerven zij rond, dat wil zeggen, in de sfeer van de Hel,
en zijn gevoelig voor wat zich daar afspeelt. Afgeweken van God staan ze nu onder het
bewind van afgoden, waarvan een belangrijke de met een drietand zwaaiende Poseidon.

2) Mijn woordenboek zegt dat de afstammelingen van Gomer bekend staan als de
Cimmeria, Khumry of Kimbers, maar dat is onjuist. Khumry is een der namen die men
aan de tien in hun verdwijning geeft. Khumry, met een gutturale ‘kh’ uitgesproken, is
mogelijk afgeleid van Omri (Ha-Umry), stichter van het Omridische dynastie. Koning
Omri (†894 BC), de zesde koning van het Israël van de tien of noorderstammen, stichtte
Samaria, wat nadien het politieke centrum werd van dat deel van Israël. Nadat de tien
de naam Khumry kregen zou in een volgend stadium de naam Gomer daarvan kunnen
zijn afgeleid en niet andersom, zoals te berde gebracht door de oude historicus Flavius
Josephus. De naam Gomer komt ook in de volkerenlijst voor van Genesis 10 en 11, maar
dat is een andere Gomer.
-6-

Daar in het land van “eretz acharetz” (land van Arsereth) 3) zullen de tien stammen
wonen en gevonden worden. Acher indiceert een teruggaan of terugvallen, een wegvallen
van God, en dat impliceert een overstappen naar het kamp van de vijand. En diens uit-
valsbasis is zoals we weten de Hades (een ander woord voor de Hel).

Het beeldverhaal van de afgodendienst past bij het idee dat hun omzwervingen begrepen
kunnen worden vanuit de taal die bij het primitieve heidendom past. Wij vernemen dat
ze de Egyptische afgodendienst aanhingen, want er wordt verteld dat hun geboortebloed
aan hen bleef kleven. Natuurlijk vond hun geboorte - als een volk - in Egypte plaats.
(Hos. 13:4, 12:13-14, 7:11) Het is evident dat Satan regisseur van de verdwijning is. Te
veel is reeds op zijn altaar geofferd. De verdwijning betekent dat ze gezien zullen worden
als heidenen en dat is ook gebeurd. Het heet: “Voortaan zullen zij onrein eten [niet
kosher].” “Zij zullen ‘gaan’ leven onder de heidenen” is in de betekenis van verdwijnen
(in het Hebreeuws ndad). Hosea voorspelt dat zij naar Assur gaan. In dit vers is ‘gaan’
een vertaling van ‘halak’ wat eigenlijk een continu verdwijnen inhoudt en aangeeft dat
er een buitengewoon lange verdwijning zal zijn, wat vanzelfsprekend een vreemdeling-
schap is, vervreemd van eigen volk en vervreemd van God.

Het Neo-Assyrische keizerrijk paste een politiek van deportatie van bevolkingsgroepen
toe in de door hen veroverde regio’s. Wat we nu in Europa zien, met de enorme toevloed
van immigranten, volgt hetzelfde principe zij het anders ingekleed. De meeste herplaat-
singen werden door de Assyische overwinnaars zorgvuldig gepland ter versterking van
hun heerschappij. Het kon nuttig zijn om landbouwkundige technieken te verspreiden of
om nieuwe landen te ontginnen. Het diende ook als alternatief voor afslachting. Bustenay
Oded schat dat tussen de 3,5 en 5,3 miljoen mensen over een periode van 250 jaar werden
verhuisd.4) Het bleek een zeer effectieve manier om de culturele identiteit van de ver-
overde volken uit te wissen en ze te onderdrukken. Weet wel dat er toen geen boeken
waren of goede communicatiemiddelen om een cultuur in stand te houden. Volgens het
geloof uit die tijd waren goden lokaal. Indien iemand uit zijn lokaliteit trok betekende
dat dat je je eigen goden en hun macht in de steek liet. Dit betekende natuurlijk ook dat
je andere goden moest aanbidden als je je in een vreemd land ging vestigen. Dat hield
een verwisseling van identiteit in. Omdat de tien stammen zich reeds aan afgodendienst
hadden overgeleverd geldt deze gedachte ook voor hen.

3) De ‘eretz Arsereth’ uitleg verwijst naar de niet-canonieke openbaring van III en IV


Ezra, geschriften die tegenwoordig nauwelijks bekend zijn omdat zij niet in de moderne
bijbeluitgaven voorkomen. De oudere edities van de Vulgaat, na de 12e eeuw, voegden
die meestal toe. In de bekende Genèvebijbel van 1560, met notities van Calvinistische
signatuur, staan ze bekend als de apocriefe 2 Esdras.
4) “Mass deportations and deportees in the Neo-Assyrian empire” van Bustenay Oded -
Dr. Ludwig Reichert Verlag, Wiesbaden # 1979.

Você também pode gostar