Você está na página 1de 33

Houtskoolschets Windstreek 2011

De Friese visie op windenergie:


Mear enerzjy mei minder wynmûnen

Behandeld door GS op 7 december 2010


2
Inhoudsopgave:

1. Inleiding 5

1.1 Uitdaging 5
1.2 Houtskoolschets als voorzet vanuit de provincie 5
1.3 Kaders voor nieuw beleid 5
1.4 Op weg naar nieuw beleid 6
1.5 Leeswijzer 6

Hoofdstuk:

2. De Friese visie op windenergie: Mear enerzjy mei minder wynmûnen 7

3. Kaart 11

4. Windenergie ten opzichte van andere vormen van duurzame energie 13

4.1 Energiemix 13
4.2 Doelstelling windenergie 2020 14
4.3 Wind op zee 14
4.3.1 Verkenning deelname in wind op zee 15

5. Locaties voor windenergie in Fryslân 17

5.1 De gebieden uitgaande van de landschapstypen 17


5.1.1 Opstellingen binnen IJsselmeer 17
5.1.2 Opstellingen binnen het Kleigebied 18
5.1.3 Uitzondering klaverblad Heerenveen 18
5.2 Gebieden met planologische beperkingen 19
5.2.1 Waddenzee 19
5.2.2 Defensie belangen 19
5.2.3 Nationale landschappen 19
5.2.4 Natura 2000 gebieden 19
5.2.5 Ecologische Hoofdstructuur 19
5.2.6 Stiltegebieden 20
5.3 Saneren van bestaande molens 20
5.4 Uitvoering 20

6. Relatie met omwonenden 21

6.1 Relatie windturbine en omwonenden 21


6.1.1 Visuele aspecten 21
6.1.2.Geluid 21
6.1.3 Veiligheid 22

7. Saneren en participeren 23

7.1 Expertmeeting saneren windmolens 23


7.1.1 Sanering zonder de koppeling aan projecten 23
7.1.2 Sanering met koppeling aan projecten 23
7.2 Organisatie van de sanering 24
7.3 Saneringspotentieel 24
7.4 Participatie door omwonenden 25
7.4.1 Participatie in planning 25

3
7.4.2 Financiële participatie 25

8. Bestaande initiatieven 27

8.1 Bestaande initiatieven in relatie tot nieuw beleid 27


8.2 Duidelijkheid voor lopende initiatieven voor windclusters 27

Bijlagen:

1. Kaders Provinciale Staten


2. Managementsamenvatting rapport KNN

4
Hoofdstuk 1. Inleiding

In de wereld van windenergie is veel veranderd sinds de vaststelling van het huidige ruimte-
lijke beleid voor windmolens in Fryslân ‘Windstreek 2000’. De urgentie om energie duurzaam
op te wekken is toegenomen en de provinciale doelen om duurzaam te handelen zijn daar op
afgestemd. De techniek van de windmolens is verder ontwikkeld. De molens leveren meer
energie, maar zijn ook hoger geworden. Daarnaast is de aandacht voor de kwaliteit van de
leefomgeving in Fryslân toegenomen.

In 2008 hebben Provinciale Staten bij de bespreking van de evaluatie van Windstreek 2000
gevraagd om nieuw beleid voor windenergie.

1.1 Uitdaging
De provinciale ambities voor het opwekken en toepassen van duurzame energie in even-
wicht brengen met de kwaliteit van het Friese landschap. Dat is de uitdaging bij het opstellen
van nieuw beleid voor windenergie. In deze houtskoolschets hebben wij onze visie hierop
beschreven. De keuze voor windenergie staat voor ons niet ter discussie. We zien windener-
gie als één van de meest haalbare en zekere vormen van duurzame energie van dit moment.
Wat wel ter discussie staat is waar we windmolens willen toestaan, hoeveel en onder welke
voorwaarden.

1.2 Houtskoolschets als voorzet vanuit de provincie


Om de discussie over dit nieuwe windbeleid goed te kunnen voeren, is deze houtskoolschets
opgesteld. In de houtskoolschets hebben wij onze visie op windenergie ruimtelijk vertaald.
Wij bespreken onze visie met gemeenten en belangengroepen. Vervolgens werken we deze
visie uit in een structuurvisie tot een nieuw beleid.
De houtskoolschets is bedoeld als voorzet vanuit de provincie om dit gesprek aan te gaan.

1.3 Kaders voor nieuw beleid


In 2007 is Windstreek 2000 geëvalueerd. Bij de behandeling van deze evaluatie in 2008
hebben Provinciale Staten twee moties aangenomen. Deze vormen kaders voor het nieuwe
windenergiebeleid.

PS heeft Gedeputeerde Staten verzocht de aanbevelingen uit het evaluatierapport van


Grontmij als bouwstenen uit te werken en te gebruiken bij het ontwikkelen van nieuw beleid.
Een van de aanbevelingen was nader te onderzoeken op welke wijze de beoordeling van
windmolens vanuit ruimtelijke kwaliteit kan plaatsvinden. Hieraan hebben wij uitvoering ge-
geven door Atelier Fryslân in 2008 om een advies te vragen over de plaatsing van windmo-
lens (vanaf 80 meter) in Fryslân vanuit het oogpunt van ruimtelijke kwaliteit.

PS heeft ons college daarnaast gevraagd nieuw beleid uit te werken dat uitgaat van meer
ambitie en verdere opschaling en regionalisering. Verder is gevraagd om criteria voor de
plaatsing van windmolens uit te werken en eisen ten aanzien van het uiterlijk van windmo-
lens te beschrijven.

Als vervolg daarop is in september 2009 de startnotitie Windstreek 2011 in de Statencom-


missie Lân, Loft en Wetter besproken. Daarbij werd duidelijk dat Provinciale Staten de be-
sluitvorming voor nieuw beleid willen baseren op een realistische uitwerking uitgaande van
de volgende principes:
• zoveel mogelijk vermogen met zo weinig mogelijk molens;
• opschaling in combinatie met sanering.

5
De startnotitie is vervolgens ingetrokken en we zijn gestart met de uitwerking van de visie
voor het nieuwe windbeleid. De resultaten uit de bespreking van de startnotitie in de com-
missie Lân, Loft en Wetter, hebben wij gehanteerd als kaderstellend en meegenomen bij de
ontwikkeling van onze visie in deze houtskoolschets. In bijlage 1 vindt u een overzicht van de
kaders.

Het evaluatierapport van Grontmij, de moties van Provinciale Staten en het advies van het
Atelier Fryslân zijn gebruikt voor het opstellen van deze visie.

1.4 Op weg naar nieuw beleid


Deze houtskoolschets bespreken wij met gemeenten en belangenorganisaties.
Tegelijkertijd is deze visie aan Provinciale Staten gezonden met de vraag of Provinciale Sta-
ten de uitgangspunten van deze visie kunnen onderschrijven.
De resultaten van de discussie met gemeenten en belangenorganisaties worden zodra deze
beschikbaar zijn aan Provinciale Staten toegezonden.

Op basis van de uitkomsten van deze discussies stellen wij een ontwerp structuurvisie (in-
clusief een milieueffectenrapportage) op. Deze structuurvisie wordt ter vaststelling aan Pro-
vinciale Staten voorgelegd.

1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2: Onze visie op de toekomst van windenergie in Fryslân.
Hoofdstuk 3: De visie op de kaart.

Vanaf hoofdstuk 3 lichten wij deze visie toe vanuit verschillende invalshoeken.
De toelichting is als volgt opgezet:
Hoofdstuk 4: Windenergie op land wordt vergeleken met andere vormen van duurzame
energie. De doelstelling voor windenergie en de mogelijkheden voor wind op
zee komen aan de orde.
Hoofdstuk 5: Hier wordt ingegaan op de gebieden die in aanmerking komen voor plaatsing
van windmolens uit oogpunt van ruimtelijke kwaliteit en aangegeven welke
gebieden als vrijwaringszone moeten worden aangewezen.
Hoofdstuk 6: De impact van het realiseren van windclusters op omwonenden komt hier aan
de orde.
Hoofdstuk 7: Gaat in op de aspecten saneren en participeren.
Hoofdstuk 8: Dit hoofdstuk geeft inzicht in bestaande initiatieven en welke pijplijnprojecten
nog onder Windstreek 2000 vallen.

6
Hoofdstuk 2. De Friese visie op windenergie: Mear enerzjy mei minder wynmûnen

Onze visie op windenergie is gebaseerd op de volgende uitgangspunten:

1. Windenergie is hard nodig

Fryslân heeft hoge ambities voor het opwekken en gebruiken van duurzame vormen van
energie. Om op termijn energieneutraal te worden, zijn de opbrengsten uit windenergie nu
nog hard nodig. ‘Fan de wyn allinnich kin min net libje’, dat is al langer het gezegde. Toch
wordt op dit moment ongeveer 56% van de huidige duurzame energieproductie in Fryslân
opgewekt door windmolens.

Nieuwe, innovatieve vormen van duurzame energie, zoals energie uit zoet en zout water
(blue-energy) en zon leveren naar verwachting pas na 2020 een wezenlijke bijdrage aan de
energiebehoefte van Fryslân. Tot die tijd hebben we de opbrengst van de windmolens hard
nodig om onze ambities te realiseren. Energie uit wind is daarom de komende twintig jaar
zeker nog nodig om op een verantwoorde manier stroom te maken voor Friese bedrijven en
huishoudens.

2. Duurzame energie en ruimtelijke kwaliteit

We hebben de opbrengst van windmolens hard nodig om energieneutraal te worden. Tege-


lijkertijd is de ruimtelijke kwaliteit van Fryslân een belangrijk speerpunt voor ons. Wij zijn ons
er van bewust dat er een spanningsveld bestaat tussen het realiseren van zoveel mogelijk
duurzame energie enerzijds en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit anderzijds. De uit-
daging is provinciale ambities voor het opwekken en toepassen van duurzame energie in
evenwicht brengen met de kwaliteit van het Friese landschap
Ons streven is het opwekken van zoveel mogelijk windenergie zonder afbreuk te doen aan
de ruimtelijke kwaliteit van Fryslân. Dit betekent dat wij niet overal in Fryslân nieuwe windmo-
lens willen toestaan. Dit kan gevolgen hebben voor de realisatie van de duurzaamheidsdoe-
len van gemeenten, bijvoorbeeld voor gemeenten die zelfvoorzienend willen worden zoals
een aantal Waddeneilanden. Wij willen er aan bijdragen dat die gemeenten op andere ma-
nieren hun doelstellingen kunnen halen.

3. Meer energie met minder molens

Meer energie met minder windmolens is het uitgangspunt. Dit draagt bij aan onze doelen
voor duurzame energie en onze doelen voor ruimtelijke kwaliteit.
Moderne windmolens zijn groter dan hun voorgangers en leveren in verhouding veel meer
stroom op. Zodra nieuwe molens worden gebouwd, moeten oude windmolens worden afge-
broken en opgeruimd. We gaan vooralsnog uit van een verhouding van 3 megawatt (MW)
bouwen en 1 MW afbreken. We zoeken naar mogelijkheden om het opschalen en saneren
van windmolens te begeleiden.
Per saldo willen wij met minder molens meer energie opwekken. Hiervoor hebben wij de
medewerking van huidige windmolen-eigenaren nodig. De Vereniging van Windturbine Eige-
naren heeft samen met Noordenwind en de Feriening Fryske Doarpsmûnen het Platform
Duurzame Energie Fryslân (PDF) opgericht. Gezamenlijk hebben zij een aanbod gedaan
voor de opschaling en sanering van bestaande windmolens. Deze initiatieven juichen wij toe.

4. Investeren in wind op zee onderzoeken

In discussies over locaties voor windmolens komt vaak het argument aan de orde: zet de
molens maar op zee. Het participeren in wind op zee kan een belangrijke bijdrage leveren
aan onze duurzaamheidsdoelstelling en kan werkgelegenheid opleveren.

7
Wij zien wind op zee echter niet als vervanging van wind op land. Gezien onze ambities voor
duurzame energie en de positie die windenergie daarbinnen vooralsnog inneemt, kunnen we
er mee niet volstaan de verdere ontwikkeling van windenergie eenvoudigweg naar zee te
verwijzen. We kiezen ervoor om windenergie op een verantwoorde wijze ook op het vaste-
land een plek geven. Wij willen daarom ruimte blijven bieden voor windmolens op het vaste-
land.
Wij willen faciliteren dat inwoners van Fryslân en gemeenten kunnen investeren in wind op
zee. Hoe wij hier aan kunnen bijdragen werken we verder uit.

5. Delen van Fryslân vrij van windmolens

Wij geven ruimte aan het opwekken van duurzame energie met windmolens, maar niet in de
hele provincie. Windenergie is van groot belang voor het behalen van de duurzaamheids-
doelstelling en heeft tevens een economische betekenis. Tegelijkertijd moeten we rekening
houden met ruimtelijke kwaliteit en de impact die windmolens hebben op omwonenden.
Daarnaast moeten we bepaalde gebieden in Fryslân vrijhouden van windmolens omdat er
bijvoorbeeld planologische beperkingen aanwezig zijn.

Landschapstypen uitgangspunt voor zoekgebieden


Uit het oogpunt van ruimtelijke kwaliteit willen wij bepaalde gebieden uitsluiten voor windmo-
lens. Nieuwe generatie windmolens zijn niet meer inpasbaar in het landschap. De windmo-
lens vormen een extra laag in het landschap. Dit is niet erg in gebieden die grootschalig ge-
noeg zijn. De molens kunnen daar worden geplaatst zonder dat dit ten koste gaat van de
karakteristieke kenmerken van het gebied. De vraag is welke gebieden genoeg draagkracht
hebben voor een nieuwe laag. De landschapstypen zoals uitgewerkt in de Verordening
Ruimte gebruiken we hiervoor als uitgangspunt.

Het kleigebied vinden wij in principe geschikt voor windmolens. Dit gebied is windrijk, open
en grootschalig en daarmee geschikt voor grote molens met een ashoogte van 100 meter.
Binnen het kleigebied maken wij een nuancering. Delen van de oude Middelzee en het Lau-
wersmeergebied vinden wij vanwege de aanwezige landschapskenmerken niet geschikt voor
molens.
Verder zien wij mogelijkheden voor een markant cluster met grote windmolens in het IJssel-
meer. De entree van Fryslân, in de omgeving van de Afsluitdijk, leent zich hier goed voor.
Daar zetten wij dan ook op in.
Buiten de zoekgebieden willen wij meewerken aan een windcluster bij het klaverblad in He-
erenveen. De bedrijventerreinen ten oosten van dit klaverblad hebben op termijn een forse
schaal waardoor een functionele relatie aanwezig kan zijn tussen de industriële functies en
een windcluster.

Wij willen selectief zijn met de gebieden waar windmolens geplaatst kunnen worden. Door
een groot deel van Fryslân vrij te maken dan wel te houden van windmolens willen we een
kwaliteitsslag maken.

Gebieden met planologische beperkingen


Op basis van de huidige wet- en regelgeving is het plaatsen van windmolens op en nabij het
vasteland niet overal mogelijk. Windmolens zijn uitgesloten in een zone rond de vliegbasis
Leeuwarden en binnen laagvliegroute in het oosten van Fryslân. Rond de vliegbasis en rond
de defensieradar bij Wier gelden daarbij nog (hoogte)beperkingen.
De 3e Planologische Kernbeslissing (PKB) Waddenzee sluit de plaatsing van windmolens in
de Waddenzee uit. We gaan daarom niet uit van plaatsing van windmolens in de Wadden-
zee.

Er zijn gebieden op en nabij het vasteland waar de plaatsing van windmolens misschien wel
mogelijk is, maar waarvan wij dat niet wenselijk vinden. Het gaat dan om Natura 2000 gebie-

8
den, met uitzondering van het IJsselmeer. De plaatsing in of nabij de stiltegebieden stellen
we afhankelijk van onderzoek naar het geluid dat windmolens maken.

Hinder omwonenden
Het realiseren van grote clusters van windmolens is niet overal mogelijk vanwege de aanwe-
zigheid van woningen van burgers. Ook daar waar wel voldoende afstand aanwezig is tus-
sen windmolens en burgerwoningen kan er sprake zijn van hinder voor omwonenden.
Tegelijkertijd weten wij dat we niet kunnen voorkomen dat mensen hinder ervaren.
Wij hanteren de wettelijke eisen waaraan windmolens moeten voldoen. Wel vinden wij dat
bewoners die hinder kunnen ondervinden van een windmolenproject, in een vroeg stadium
betrokken moeten worden bij de plannen.

6. Deelnemen in windprojecten

We zetten er op in de opbrengsten uit windenergie zoveel mogelijk ten goede te laten komen
aan de lokale economie. Dit doen we onder meer door het stimuleren van financiële partici-
patie door derden (particulieren, dorpsvereniging e.d.). Dit wil zeggen dat omwonenden of
investeerders met een sociaal oogmerk in principe de ruimte moeten krijgen om (financieel)
mee te doen in projecten. Wij willen onderzoeken of we participatie van lokale partijen als
voorwaarde bij een project kunnen stellen.
Door de revenuen te laten terugstromen naar de lokale bevolking willen we ten eerste het
draagvlak voor windclusters vergroten. Daarnaast kan het ook kansen bieden om inkomsten
te genereren voor de gebieden waar de windmolens geplaatst worden. Mogelijk kan dit bij-
dragen aan het in stand houden van voorzieningen.

7. Projecten in de pijplijn

We weten dat er in verschillende gemeenten initiatieven voor nieuwe windmolenparken zijn.


Het gaat om opschalingsclusters en om projecten voor uitbreiding van bestaande clusters.
We willen voorkomen dat het voor deze projecten onduidelijk is onder welk beleid ze beoor-
deeld worden. Daarom willen we zo snel mogelijk een uitspraak doen over deze projecten.
Wij vragen de Friese gemeenten aan te geven aan welke projecten zij zich bestuurlijk ver-
bonden hebben.
Als deze projecten concreet genoeg zijn, dat wil zeggen dat de locatie, het aantal windmo-
lens, de masthoogte en de te saneren molens bekend zijn, kunnen wij deze projecten beoor-
delen op grond van Windstreek 2000. De projecten waar wij op basis van Windstreek mee in
kunnen stemmen nemen we op als pijplijnproject in het nieuwe beleid.

8. Ambitie

Op basis van bovengenoemde uitgangspunten hebben wij als ambitie geformuleerd: 400
MW aan windmolens in 2020.
Dit is circa 5,5% van de energiebehoefte in 2020. Volgens onze berekeningen is het mogelijk
400 MW aan duurzame windenergie op te wekken zonder dat dit ten koste gaat van de ruim-
telijke kwaliteit in Fryslân.

Deze visie is ingetekend in de kaart in het volgende hoofdstuk. De uitgangspunten van


deze visie worden vervolgens vanaf hoofdstuk 4 nader toegelicht.

9
10
Hoofdstuk 3. Kaart

11
12
Hoofdstuk 4. Windenergie ten opzichte van andere vormen van duurzame energie

Fryslân heeft grote ambities voor het opwekken en het gebruiken van duurzame energie. Op
de lange termijn willen we zelfs helemaal energieneutraal worden. Onze ambities worden
weergegeven in “Friesland geeft energie”, het programmaplan van het programma Duurza-
me energie.
Voor het opwekken van duurzame energie zetten we in op verschillende vormen van duur-
zame energie. Windenergie maakt daar deel van uit.
Op dit moment is windenergie de belangrijke bron voor duurzame energie in Fryslân. Veruit
de meeste duurzame energie in Fryslân wordt opgewekt door windenergie (ongeveer 56 %).
We verwachten dat nieuwe, innovatieve vormen van duurzame energie zoals Blue Energie,
pas na 2020 een wezenlijke bijdrage aan de energievoorziening in Fryslân kunnen leveren.
Tot die tijd hebben we windenergie dan ook hard nodig om onze ambities te halen.

Met windenergie wordt geld verdiend door eigenaren van molens, veelal agrariërs, en door
onderhoudsbedrijven. De economische kant van windenergie is dan ook van belang voor
Fryslân. Hoewel exacte cijfers hierover ontbreken, willen wij deze economische opbrengsten
van windenergie benutten. We streven ernaar de revenuen van windenergie zoveel mogelijk
ten goede te laten komen aan de lokale economie.

4.1 Energiemix
Onderzoeks- en adviesbureau KNN uit Groningen heeft voor ons onderzocht hoeveel ener-
gie er in 2010 duurzaam wordt opgewekt en wat de verwachting is voor 2015. Voor de ver-
wachting van 2015 wordt uitgegaan van de al gerealiseerde projecten voor het opwekken
van duurzame energie en de projecten die nu in de pijplijn zitten.
Om de verschillende vormen van duurzame energie te kunnen vergelijken, zijn de hoeveel-
heden voor 2010, de verwachting voor 2015 en de gestelde doelen voor 2015, omgerekend
naar dezelfde eenheid, Peta Joule (PJ). Joule is de eenheid voor energie, Peta staat voor
een biljard, dat is een 1 met 15 nullen.
De bevindingen van KNN worden weergegeven in de onderstaande tabel.

in Peta Joule (PJ) 2010 verwachting 2015 doel 2015


Groengas 1 1,8 4,2
Windenergie 1,4 1,5 1,5
Zonne-energie 0,004 0,01 0,14
Duurzame warmte 0,1 2 1
Bio warmtekracht - 0,6 -
Totaal 2,5 5,9 6,8
Tabel 1: bevindingen KNN

Verruit de meeste duurzame energie in Fryslân wordt op dit moment opgewekt met wind
(ongeveer 56%). Windenergie is op dit moment dan ook de belangrijkste bron van duurzame
energie in Fryslân. De opbrengst van windenergie in 2015 voldoet aan het gestelde minimum
doel uit “Fryslân geeft energie”. De doelstelling van 1,5 tot 2 PJ windenergie komt overeen
met opgesteld vermogen van circa 157- 210 MW. Op dit moment staat er 156 MW in de pro-
vincie opgesteld (1 juni 2010). De verwachting is dat dit de komende jaren nog licht zal stij-
gen. De verwachting is dat in 2015 duurzame warmte en windenergie samen het leeuwen-
deel van de duurzame energie in Fryslân opwekken.
De totale opbrengst voor duurzame energie wordt in 2015 geschat op circa 5,9 PJ. Om het
gestelde doel van 6,8 PJ te halen, is een extra inspanning nodig. KNN constateert dat op de
middellange termijn (tot 2020) nieuwe, innovatieve vormen van duurzame energie, zoals
Blue Energie en biobrandstof uit algen, nog geen wezenlijke bijdrage aan de energievoorzie-
ning leveren. Een extra inspanning moet komen uit de nu succesvolle duurzame energie-
bronnen. Windenergie is daarbij nodig. Om die reden zetten wij voor de komende jaren nog
in op windenergie en zien wij windenergie als een onmisbare overgangstechnologie.

13
4.2 Ambitie windenergie 2020
We maken onderscheid tussen onze ambitie voor duurzame energie en onze ambitie voor
windenergie tot 2020. Onze ambitie voor duurzame energie is om op termijn energie neutraal
te worden. Windenergie moet daar in elk geval de komende jaren een bijdrage aan leveren.
We stellen ons ten doel om meer energie op te wekken met minder windmolens.
Over een concrete doelstelling in MW’s voor 2020 bestaan verschillende ideeën:
• de Nederlandse Windenergie Associatie (NWEA) ziet mogelijkheden voor 1000 MW.
• Het Platform Duurzame energie Fryslân (PDF) denkt aan 600 MW
• Atelier Fryslân stelt 440 MW voor.

Gelet op de zoekgebieden binnen Fryslân (zie hoofdstuk 5) en onze ambities gaan we voor-
lopig uit van een opgesteld vermogen van 400 MW in 2020. Een groot windcluster bij de Af-
sluitdijk is van groot belang om deze ambitie waar te kunnen maken.

Deze ambitie brengen wij in in het overleg met het rijk over de verdeling van de taakstelling
voor windenergie over de provincies.
Het Kabinet Balkenende IV had voor windenergie de volgende landelijke doelen gesteld:
• 4000 MW in 2011
• 6000 MW in 2020 op land
• 6000 MW op zee

De landelijke doelstelling is dat 20% van de energiebehoefte in 2020 duurzaam wordt opge-
wekt, is in het regeerakkoord verlaagd naar 14%. Onbekend is nog wat voor gevolgen dit
heeft voor de concrete doelstelling voor windenergie en, daarvan afgeleid, voor de verdeling
over de provincies.

4.3 Wind op zee


Wij zien wind op zee niet als vervanging van wind op land. Gezien onze ambities voor duur-
zame energie en de positie die windenergie daarbinnen vooralsnog inneemt, kunnen we er
niet mee volstaan de verdere ontwikkeling van windenergie eenvoudigweg naar zee te ver-
wijzen. We kunnen windenergie op een verantwoorde wijze op het vasteland een plek geven.
Daarom willen wij ruimte blijven bieden voor windmolens op het vasteland.

Het Rijk vraagt ons ook om ruimte te bieden voor windenergie op het land. Het Rijk heeft
duidelijk gescheiden doelstellingen voor wind op zee en wind op land en houdt daar voor-
alsnog aan vast. Ook vanuit de optiek van het Rijk kan de Friese deelname in wind op zee
geen vervanging zijn van de ontwikkeling van windenergie op land.

Overigens kunnen wij voor de Noordzee geen ruimtelijke plannen vaststellen.


Zelf investeren in wind op zee of faciliteren dat inwoners van Fryslân en Friese gemeenten
investeren in wind op zee, is wel mogelijk.

Deelname in het eigen vermogen van een individueel project vinden wij te risicovol. Daarbij
vinden wij de provincie niet de aangewezen partij om direct deel te nemen in een specifiek
project als risicodragend kapitaal verstrekker.
Investeringen in vreemd vermogen van een project of het investeren in een financierings-
fonds biedt in onze ogen wel mogelijkheden. De mogelijkheden en de risico’s die dit met zich
meebrengt willen wij verder onderzoeken.
Investeren in wind op zee kan bijvoorbeeld interessant zijn voor gemeenten die geen wind-
molen kunnen plaatsen en daardoor hun doelen voor duurzame energie niet kunnen realise-
ren. Bekend is bijvoorbeeld dat een aantal Waddeneilanden zelfvoorzienend wil worden. Wij
bieden echter geen ruimte voor windmolens op de Waddeneilanden. Deelname aan wind-
parken op zee kan voor deze eilanden een optie zijn.

14
Met een eigen investering in wind op zee en/of door particulieren en gemeenten te faciliteren
dit te doen, wordt bijgedragen aan de provinciale doelstellingen voor duurzame energie.

4.3.1 Verkenning deelname in wind op zee


Adviesbureau Sequoia heeft een verkenning uitgevoerd naar de mogelijkheden en risico’s
van eventuele participatie in ‘wind op zee’. Sequoia schetst drie scenario’s:
1. rechtstreeks investeren in het eigen vermogen van de BV die het park exploiteert (parti-
cipatie);
2. investeren in vreemd vermogen van de BV die het park exploiteert (projectfinanciering);
3. investeren in een financieringsfonds die meerdere parken meefinanciert en daarmee risi-
co’s spreidt.

Voor deelname in het eigen vermogen van een project is doorgaans een grote investering
nodig. Met deze constructie kan een hoger rendement (9-12%) worden behaald vergeleken
met de andere scenario’s (6-7%). Daar staat tegenover dat de financiële risico’s groter zijn.

Vanwege de financiële risico’s adviseert Sequoia niet meteen te opteren voor een deelne-
ming in het eigen vermogen van een individueel project. Sequoia wijst er op dat een over-
heidsinstantie in beginsel ook niet de aangewezen partij is om direct deel te nemen in een
specifiek project als risicodragend kapitaal verstrekker. Sequoia ziet wel goede mogelijkhe-
den voor investering in vreemd vermogen of het investeren in een financieringsfonds.

Voor het bereiken van de duurzame energiedoelen biedt wind op zee echter wel mogelijk-
heid. De (financiële) drempel om deel te nemen aan de ontwikkeling van windparken op zee
voor individuele particulieren is weliswaar erg hoog maar wanneer individuele wensen ge-
koppeld worden ontstaan er mogelijkheden om deel te nemen. Vanuit de doelen voor duur-
zame energie kan dit proces worden ondersteund.

Een positief neveneffect van het participeren in wind op zee kan zijn dat er extra werkgele-
genheid wordt gecreëerd in de haven van Harlingen. Ook kan de ontwikkeling van wind op
zee wellicht mogelijkheden bieden om meer molens op het land te saneren. Dit zou dan als
aanvulling gezien kunnen worden op de saneringsmogelijkheden op het land, zie hoofdstuk
7.

15
16
Hoofdstuk 5. Locaties voor windenergie in Fryslân

Windmolens krijgen in Fryslân ruimte om energie op te wekken, maar niet in de hele provin-
cie. Het zijn nieuwe elementen die aan de omgeving worden toegevoegd. Dat moet zorgvul-
dig gebeuren.

In Windstreek 2000 werd nog uitgegaan van molens met een maximale maat van 60 meter
masthoogte. Bij deze maat is inpassing op lokaal niveau en de koppeling aan elementen in
het landschap nog mogelijk. Voor het opstellen van nieuw beleid wordt uitgegaan van mo-
derne molens van 80 meter (masthoogte) en hoger. Grote moderne windmolens zijn niet in
het landschap in te passen. Hierdoor kan niet meer worden gesproken over inpassing maar
van toevoeging van een nieuwe laag aan het landschap, die losstaat van de bestaande land-
schapsstructuren.

Grootschalige en open gebieden hebben genoeg draagkracht voor een nieuwe laag. De
kernkwaliteiten van de Friese landschapstypen zoals uitgewerkt in de Verordening Ruimte,
zijn als uitgangspunt gebruikt om te bepalen waar windmolens geplaatst kunnen worden. De
mogelijke opstellingen binnen de geschikte landschapstypen worden beschreven.

5.1 De zoekgebieden uitgaande van de landschapstypen


Zowel in het evaluatierapport van Grontmij als in het advies van het Atelier Fryslân vormen
de landschapstypen de basis voor het onderscheid tussen gebieden die zich wel en niet le-
nen voor het plaatsen van windmolens.

Grontmij is van mening dat het kleigebied zich vanwege haar grootschalige openheid relatief
goed leent voor de plaatsing van windmolens. De plaatsing van windmolens in of nabij de
Waddenzee en het IJsselmeer kan aantasting van de kernkwaliteiten van deze gebieden
betekenen, tenzij de molens worden gekoppeld aan markante oriëntatiepunten langs de kust,
bijvoorbeeld bij Harlingen, de IJsselmeerhavens of de Afsluitdijk.

Atelier Fryslân ziet vanwege de ruimte, de openheid, de windrijkdom, de landschappelijke


opbouw en de entreesituatie ook mogelijkheden in het kleigebied (het kwelderwallen gebied:
Oostergo, Het Bildt, Westergo, en de Greidhoeke) en bij de Afsluitdijk.
Zij adviseren de overige delen van de provincie vrij te houden van windmolens. Het Wad-
dengebied, de Friese Meren en het Gaasterland zijn volgens het Atelier beeldbepalend voor
Fryslân en moeten om die reden vrij gehouden worden van windmolens. Ook de Noordelijke
en Zuidelijke Wouden moeten vanwege landschappelijke redenen vrij gehouden worden van
windmolens.

Wij vinden dat alleen grootschalige en open gebieden genoeg draagkracht hebben voor een
nieuwe laag met windmolens. Uitgaande van de Friese landschapstypen zoals uitgewerkt in
de Verordening Ruimte, komen daarom delen van het kleigebied en het IJsselmeer in aan-
merking voor plaatsing van grote moderne windmolens. De overige landschapstypen zijn niet
geschikt voor windmolens.

Op basis van de landschappelijke maat en schaal (openheid en grootschaligheid) in Fryslân


komen we tot een voorstel voor de volgende gebieden:
1. IJsselmeer, omgeving Afsluitdijk;
2. delen van het kleigebied: Oostergo en Westergo, Middelzee en Marne;

5.1.1 Opstellingen binnen IJsselmeer


Het IJsselmeer kenmerkt zich door openheid en grootschaligheid. Het IJsselmeer leent zich
daarom goed voor een grootschalige opstelling van hoge windmolens (masthoogte vanaf
100 meter). Vooral de entree van Fryslân, in de omgeving van de Afsluitdijk, leent zich hier
goed voor. Daar zetten wij dan ook op in.

17
5.1.2 Opstellingen binnen het Kleigebied
Het kleigebied kenmerkt zich met name door de openheid en grootschaligheid. Het kleige-
bied bestaat uit een aantal deelgebieden met elk weer andere specifieke kernkwaliteiten.
Per deelgebied moet worden bekeken welke opstelling van windmolens wordt gekozen.

Het kleigebied is onderverdeeld in:

a) De Middelzee & Marne:


De Middelzee & Marne bestaat uit jonge zeepolders en oude Zeepolders. De jonge zeepol-
ders zijn open en zeer grootschalig en zijn daarmee geschikt voor grote opstellingen. De
oude Zeepolders zijn open en grootschalig maar hebben tevens een rijke historie. Het oudste
deel van de Middelzee loopt ver landinwaarts en eindigt tussen Sneek en Bolsward. Met na-
me het noordelijke deel van dit gebied onderscheid zich door de relatief lage ligging, de zeer
schaarse bebouwing en een regelmatige blokverkaveling. Dit maakt het gebied minder ge-
schikt voor grote opstellingen.

b) Westergo en Oostergo:
Oostergo en Westergo zijn opgebouwd uit kwelders met kweldervlaktes en kwelderwallen,
oude zeepolders, zomerpolders, kleiterpenlandschap en klei op veen gebieden. Aansluitend
aan de Waddenzee liggen de zomerpolders en de kwelders. Deze gebieden zijn zeer groot-
schalig en open. De kweldervlaktes, oude zeepolders en klei-op-veen gebieden zijn open en
grootschalig. Deze gebieden zijn potentieel geschikt voor grote opstellingen.
De kwelderwallen en het kleiterpenlandschap bestaan uit middenschalig tot grootschalig
open landschap. De kwelderwallen en het kleiterpenlandschap bestaan uit middenschalig tot
grootschalig open landschap. Bij het zoeken naar opstellingen moet in deze deelgebieden
meer rekening worden gehouden met de schaalgrootte. Kenmerkend voor het kleiterpen-
landschap zijn de verspreid liggende terpdorpen. Deze structuur is een kernkwaliteit van dit
gebied. Uit cultuurhistorisch oogpunt maakt dit het kleiterpenlandschap minder geschikt voor
grote opstellingen.

c) het Lauwersmeergebied:
Het Lauwersmeergebied is niet geschikt voor clusters van windmolens omdat het hier gaat
om een gebied dat vooral bestaat uit een combinatie van kleinschalig en grootschalig land-
schap. Het plaatsen van een opstelling kan het contrast tussen de twee sublandschapstypen
verstoren.

In het kleigebied zetten we in op clusteropstellingen met molens met een ashoogte van
maximaal 100 meter. De grootte van een cluster is sterk afhankelijk van de ruimte die ge-
vonden kan worden. De verspreide bebouwing in het gebied kan de realisatie van windpar-
ken beperken.
De onderlinge afstand tussen de clusters moet zodanig zijn dat er geen verstoring ontstaat.
Als indicatie gaan we uit van 7 à 8 kilometer.

5.1.3 Uitzondering Klaverblad Heerenveen


Buiten de landschapstypering om hebben wij overwogen of het plaatsen van windmolens op
bedrijventerreinen mogelijk is.
Het Atelier Fryslân is van mening dat de bedrijventerreinen in Fryslân, anders dan bijvoor-
beeld in Groningen en Zeeland, relatief kleinschalig zijn. Het toestaan van grote windmolens
op alle bedrijventerreinen in Fryslân betekent dat er overal in de provincie verspreid windmo-
lens komen te staan die af kunnen doen aan de ruimtelijke kwaliteit. Wij zijn met het Atelier
van mening dat dit ongewenst is. Een forse schaal van een bedrijventerrein is dus essenti-
eel. Het Atelier Fryslân ziet wel mogelijkheden voor windmolens bij het IBF.
Het is ons bekend dat de gemeenten in de A7 zone al enige tijd de mogelijkheid voor een
gezamenlijk windcluster onderzoeken.

18
Wij zijn van mening dat binnen de A7 zone met name de bedrijventerreinen ten oosten van
het klaverblad bij Heerenveen geschikt zijn voor de plaatsing van windmolens. Deze bedrij-
venterreinen hebben op termijn een forse schaal waardoor een functionele relatie aanwezig
kan zijn tussen de industriële functies en een windcluster.

Als uitzondering op de zoekgebieden voor windmolens willen wij windmolens bij het klaver-
blad bij Heerenveen als gezamenlijk initiatief van de gemeenten in de A7 zone toestaan. Wij
gaan hierbij uit van een maximale masthoogte van 100 meter.

5.2 Gebieden met planologische beperkingen


Er zijn gebieden in Fryslân waar het plaatsen van windmolens onmogelijk is vanwege regel-
geving van het Rijk of zwaarwegende technische voorwaarden. Daarnaast zijn er gebieden
die vanwege belangrijke natuur- en landschapskwaliteiten een nadere afweging vragen.

5.2.1 Waddenzee
Door regelgeving op rijksniveau is het plaatsen van windmolens in de Waddenzee op dit
moment niet mogelijk. De 3e PKB Waddenzee staat dit niet toe. Het plaatsen van windmo-
lens in de nabijheid van de Waddenzee moet van geval tot geval worden beoordeeld. Dat
wordt getoetst door toepassing van de criteria zoals opgenomen in het nationaal ruimtelijk
beleid en het afwegingskader in de PKB. De aantasting van de kenmerkende open horizon
en de effecten op de Natura 2000 gebieden zijn met name relevant.

5.2.2 Defensie belangen


Op luchthavens en binnen laagvliegroutes is het plaatsen van windmolens niet mogelijk.
In het noorden van Fryslân bevindt zich een radarpost van Defensie. Deze legt beperkingen
op aan het plaatsen van windmolens.

5.2.3 Nationale landschappen


Het Rijk vindt de plaatsing van (hoge) windmolens in Nationale Landschappen onwenselijk.
In het Streekplan Fryslân 2007 is echter de keuze gemaakt geen onderscheid te maken tus-
sen de Nationale Landschappen en de overige gebieden in Fryslân. Uitgangspunt is dat
nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in Fryslân gecombineerd worden met behoud en verster-
king van de aanwezige bijzondere landschappelijke kwaliteiten. VROM heeft ingestemd met
deze werkwijze in het Streekplan. Dit wil zeggen dat wij het plaatsen van windclusters in de
Nationale Landschappen niet op voorhand willen uitsluiten.

5.2.4 Natura 2000 gebieden


Het Rijk wil alle Natura 2000 gebieden op het land, vanwege intrinsieke natuur- en land-
schapskwaliteiten op nationaal niveau, vrijwaren van windmolens.
Het Rijk heeft een andere mening over Natura 2000 gebieden voor zover deze zijn gelegen
in grote open wateren. Het Rijk is van mening dat deze gebieden als geheel vanwege de
maat en schaal voldoende ontwikkelruimte hebben voor landschappelijke en/of natuurlijke
waarden (systeemrobuustheid). Deze beleidskeuze heeft tot gevolg dat het IJsselmeer niet
uitgesloten is voor windmolens.
De toelaatbaarheid van windclusters in de nabijheid van Natura 2000 gebieden kan van ge-
val tot geval worden beoordeeld. Een windcluster mag geen nadelige effecten hebben op de
instandhoudingsdoelstellingen van het betreffende gebied. Het aanhouden van een vaste
zone voor externe werking is niet noodzakelijk.
De uitsluiting van Natura 2000 gebieden heeft o.a. gevolgen voor de mogelijkheden van de
plaatsing van windmolens op de Waddeneilanden. De Waddeneilanden zijn voor het over-
grote deel aangewezen als Natura 2000 gebied. De plaatsing van windmolens op de Wad-
deneilanden is hierdoor nagenoeg niet mogelijk.

5.2.5 Ecologische Hoofdstructuur

19
In het Streekplan Fryslân wordt ingezet op de realisering, bescherming en ontwikkeling van
een duurzame ecologische hoofdstructuur (EHS). Een windcluster heeft doorgaans een ne-
gatief effect op de beleving van het gebied als natuurgebied. De EHS gebieden willen wij
daarom uitsluiten van windmolens. Ook hier met uitzondering van het IJsselmeergebied. Het
negatieve effect op de beleving is hier minder aanwezig door de omvang van het gebied.

5.2.6 Stiltegebieden
De stiltegebieden in Fryslân zijn aangewezen in het Provinciaal Milieubeleidsplan. Dat beleid
is er op gericht te voorkomen dat er in stiltegebieden nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden die
(veel) lawaai met zich meebrengen. Windclusters kunnen alleen in een stiltegebied gereali-
seerd worden als wordt voldaan aan de geluidsnormen in de provinciale milieuverordening.

5.3 Saneren van bestaande molens


Op plekken waar de ruimtelijke kwaliteit van landschaptypen nu al in het gedrang is, kan sa-
nering van bestaande molens een oplossing bieden. Sanering kan verrommeling verminde-
ren en ruimte maken voor nieuwe toekomstbestendige opstellingen in het landschap, die
andere opstellingen en functies in hetzelfde landschap niet hinderen.
Verrommeling ontstaat door verschillende opstellingsvormen (lijnen, grid, solitair) die te dicht
bij elkaar staan, door te veel molens op een klein oppervlak, door verschillende soorten mo-
lens op een klein oppervlak, door molens met verschillende hoogtes in elkaars nabijheid en
door te grote molens nabij boerderijen of dorpen en bijvoorbeeld ook door alleenstaande
‘verdwaalde’ molens, die geen functionele relatie met het landschap aangaan en daardoor
niet op hun plaats staan.

5.4 Uitvoering
Voor de realisatie van onze duurzaamheidsambities zoeken wij zoveel mogelijk aansluiting
bij lokale initiatieven. Gezien de ervaringen met Windstreek 2000 en onze betrokkenheid bij
de ruimtelijke kwaliteit van Fryslân zijn wij echter van mening dat voor windenergie een pro-
vinciale structuurvisie van belang is.
De zoekgebieden voor windmolens worden dan ook opgenomen in een structuurvisie.
Na vaststelling van deze structuurvisie gaan we in eerste instantie samen met gemeenten in
het zoekgebied de mogelijkheden inventariseren. Grondeigenaren en turbine-eigenaren wor-
den daar ook bij betrokken. Wij willen daarnaast de contacten met het Rijk leggen in verband
met de PKB Waddenzee en de beperkingen van de defensieradar.

Waar mogelijk willen wij bij de ontwikkeling van regionale clusters samenwerken met lokale
partijen, zodat de opbrengsten van windenergie zoveel mogelijk ten goede komen aan de
lokale economie. Het proces van saneren en opschalen willen wij daarbij faciliteren.
Wij willen zorgdragen voor de vereiste planvorming (inpassingsplan). De kosten hiervan
kunnen worden verhaald op het project.

20
Hoofdstuk 6. Relatie met omwonenden

De aanwezigheid van windmolens heeft impact op bewoners in de directe omgeving. Bewo-


ners kunnen hinder van windmolens ondervinden. Denk daarbij aan hinder in het uitzicht,
door geluid, slagschaduw en een gevoel van onveiligheid. De normen voor hinderaspecten
zijn verwerkt in wet en regelgeving. Wij hanteren deze wettelijke normen.
We weten dat we niet kunnen voorkomen dat mensen hinder ervaren van windmolens in hun
directe leefomgeving. Daarom is het van belang dat omwonenden in een vroeg stadium wor-
den geïnformeerd over de plannen en betrokken worden bij plannen voor nieuwe molens.

6.1 Relatie windturbine en omwonenden


Plannen tot het oprichten van windmolens leiden vaak tot hevige discussies en bezwaren
van omwonenden. De invloed van windmolens op de omwonenden is in drie aspecten te
onderscheiden:
• visuele aspecten;
• geluid;
• veiligheid.

6.1.1 Visuele aspecten


Op het platteland voegen draaiende wieken, die op grote afstand zichtbaar zijn, een element
van onrust toe aan het landschap. Daar staat tegenover dat de windmolens tegenwoordig,
driebladig zijn en rustiger ogen. Tevens worden strengere eisen gesteld aan de landschap-
pelijke inpassing van windmolens.
Een ander visueel aspect is ‘slagschaduw’. Bekend is dat dit onder omstandigheden ge-
zondheidsklachten kan veroorzaken. De hinder door slagschaduw wordt inmiddels onder-
vangen door het tijdelijk stopzetten van de turbine. Ook de hinderlijke effecten van lichtschit-
tering als gevolg van reflectie van zonnestralen op de rotorbladen zijn nagenoeg verdwenen
door de anti-reflectielaag die standaard op de rotorbladen moet worden aangebracht.

6.1.2.Geluid
De geluidhinder is gekoppeld aan het visuele aspect. Mensen die de invloed van windmolens
negatief vinden en mensen die windmolens kunnen zien vanuit hun woning, ervaren meer
hinder dan mensen die een positieve houding hebben tegenover windmolens of ze niet kun-
nen zien. Mensen die economisch belang hebben bij een windturbine ervaren doorgaans in
het geheel geen hinder.
De universiteit van Gronignen heeft onderzoek verricht naar de gezondheidsrisico’s als ge-
volg van geluidhinder van windmolens. Uit dit onderzoek blijkt dat er met name sprake kan
zijn van de verstoring van de slaap. Alhoewel andere gezondheidsrisico’s niet zijn bewezen
heeft het ministerie van VROM naar aanleiding van het onderzoek besloten de geluidsnor-
men te verscherpen. Dit omdat wel is gebleken dat de molens onder omstandigheden meer
overlast geven dan eerder verondersteld. De nieuwe regelgeving zorgt ervoor dat beter re-
kening gehouden wordt met de extra harde wind op grotere hoogte .

De windturbine moet op voldoende afstand van burgerwoningen staan om geluidsoverlast te


voorkomen. De vuistregel is dat ongeveer 4 x de masthoogte moet worden aangehouden, de
exacte afstand wordt pas duidelijk nadat onderzoek heeft plaatsgevonden volgens de nieuwe
norm. Een en ander betekent dat bij een turbine van 100 meter een afstand van 400 meter
aangehouden moet worden. Bij een turbine van 120 meter is dit al 480 meter.

Het Nationaal Kritisch Platform Windenergie verwijst op haar website overigens naar een
onderzoek van de Amerikaanse arts Nina Pierpont die tot de conclusie komt dat er windtur-
bine syndroom kan ontstaan wanneer mensen in de buurt van een windturbine wonen. Pier-
pont is van mening dat molens op minimaal 2 km afstand van woningen geplaatst moeten
worden. Het onderzoek van Pierpont is nog erg omstreden.

21
Op dit moment is er nog geen aanleiding om een afstand van 2 km afstand aan te houden.
Een dergelijke afstand zou overigens ook betekenen dat er in Fryslân, met uitzondering wel-
licht van het IJsselmeer, geen nieuwe windclusters gerealiseerd kunnen worden.

We zijn ons ervan bewust dat een wettelijke norm iets anders is dan de ervaring van hinder
door omwonenden. Wij vinden het daarom van belang dat omwonenden in een vroeg stadi-
um worden geïnformeerd over de plannen en betrokken worden bij plannen voor nieuwe mo-
lens.

6.1.3 Veiligheid
Windmolens moeten voldoen aan een aantal veiligheidseisen. Bij de plaatsing van windmo-
lens moet hier op grond van het Activiteitenbesluit rekening mee worden gehouden.

22
Hoofdstuk 7. Saneren en participeren

Om de ontstane verrommeling door met name de losse windmolens in het landschap, de


zogenaamde solitaire windmolens, af te bouwen is sanering van bestaande molens gewenst.
Provinciale Staten hebben ook aangeven de sanering van bestaande molens voor het nieu-
we beleid van belang te vinden. De gedachte is om meer windenergie op te wekken met
minder molens.

De koppeling tussen opschalingsclusters en de sanering van solitaire molens is onder Wind-


streek 2000 geen eenvoudige opgave gebleken. Om sanering echt van de grond te krijgen
moet dit in het nieuwe windbeleid beter gefaciliteerd en georganiseerd worden. Het gaat dan
om het begeleiden van het proces en het vinden van saneringsmolens bij projecten. We wil-
len dit in samenwerking met de turbine-eigenaren verder onderzoeken.

Om sanering te bekostigen koppelen we de mogelijkheden voor nieuw te bouwen windmo-


lens aan de sanering van bestaande windmolens.
Omdat het rendement per windproject kan verschillen is het moeilijk uit te gaan van een vas-
te verhouding tussen saneren en opschalen. Toch willen we een indicatie geven van de ge-
wenste sanering. Wij streven ernaar dat minimaal 1/3 van het te plaatsen vermogen wordt
gesaneerd (3 MW plaatsen is 1 MW saneren). Vanuit de markt wordt deze verhouding realis-
tisch geacht.

Participatie, ofwel deelname aan windenergieprojecten, kan een effectieve methode zijn om
het draagvlak voor de realisering van windenergieprojecten te versterken. Daarnaast is het
goed mogelijk dat participatie noodzakelijk is voor de uiteindelijke uitvoerbaarheid van het
project. Van elk windproject verwachten wij dan ook dat er een realistisch aanbod aan de
directe omgeving voor participatie wordt gedaan.

7.1 Expertmeeting saneren windmolens


Rondom het thema saneren is in februari 2010 een expertmeeting gehouden. In de bijeen-
komst is onderscheid gemaakt in sanering zonder en met een koppeling aan projecten.

7.1.1 Sanering zonder de koppeling aan projecten


Windmolens vertegenwoordigen een economische waarde. De sanering van windmolens
kost daarom geld. De schattingen van de kosten van het saneren van een turbine in de ex-
pert meeting liepen uiteen van €10.000 tot € 100.000 per turbine.
Sanering van molens zonder een koppeling aan een project kan gestimuleerd worden door
een sloopregeling in te stellen. Deze mogelijkheid werd door de deelnemers aan de expert-
meeting om financiële redenen als niet haalbaar gezien.

7.1.2 Sanering met koppeling aan projecten


De koppeling van sanering aan een nieuw project werd in de expertmeeting als realistischer
gezien. Wanneer er in een nieuw windproject voldoende rendement is kan de sanering van
molens daar uit bekostigd worden.
In Windstreek 2000 is de sanering van solitaire molens gekoppeld aan de vorming van op-
schalingsclusters. Er wordt daarbij uitgegaan van een vaste verhouding tussen het aantal te
plaatsen en te saneren molens. Voor een opschalingscluster van 10 windmolens moeten 5
solitaire molens gesaneerd worden. Hierdoor kan onder Windstreek 2000 het aantal windmo-
lens per saldo toenemen. Om in het nieuwe windbeleid meer windenergie op te wekken met
minder molens komt die verhouding anders komen te liggen.
Vanwege de koppeling met het rendement van projecten wordt er vanuit de markt niet uitge-
gaan van een verhouding tussen het aantal te plaatsen en te saneren molens maar van een
verhouding tussen het te plaatsen en te saneren vermogen. Als vuistregel wordt er vanuit
gegaan dat het rendabel is om 1 MW te saneren als er 3 MW geplaatst wordt.

23
Omdat het rendement per windproject kan verschillen is in de expertmeeting geadviseerd om
niet uit te gaan van een vaste verhouding tussen saneren en opschalen maar dit meer indi-
catief te maken.

7.2 Organisatie van de sanering


De koppeling tussen opschalingsclusters en de sanering van solitaire molens is onder Wind-
streek 2000 geen eenvoudige opgave gebleken. Om sanering echt van de grond te krijgen
moet dit in het nieuwe windbeleid beter gefaciliteerd en georganiseerd worden. Het gaat dan
om het begeleiden van het proces en het vinden van saneringsmolens bij projecten.

Voor de koppeling van een te saneren turbine aan een project is een afspraak nodig tussen
de turbine-eigenaar en het project. Afgesproken moet worden dat de bestaande turbine ten
behoeve van het project gesaneerd wordt en onder welke voorwaarden (deelname in nieuw
project, tijd etc). Vervolgens moeten de planologische rechten van de te saneren molens uit
het bestemmingsplan worden geschrapt.

Een groot deel van de windturbine-eigenaren in Fryslân is aangesloten bij de vereniging


windturbine-eigenaren Fryslân (VWF). Mogelijk kan deze vereniging een rol spelen bij de
organisatie van de sanering. Dit kan ook een rol zijn voor de provincie. Een derde optie is dat
de VWF en provincie gezamenlijk de sanering gaan organiseren.

De Vereniging Windturbine-eigenaren Friesland heeft samen met Noordenwind en de Ferie-


ning Fryske Doarpsmûnen het Platform Duurzame energie Fryslân (PDF) opgericht. Dit Plat-
form heeft in juni 2010 het initiatief Aanbod 600 gepresenteerd. Onderdeel van dit aanbod is
het opzetten van een uitvoeringsorganisatie. De sanering van bestaande molens is daar on-
derdeel van. PDF wil de mogelijkheden voor een uitvoeringsorganisatie samen met overhe-
den en andere partijen verkennen.
Om het proces van opschalen en saneren te ondersteunen denkt PDF aan het oprichten van
een zogenaamde windbank. Turbine-eigenaren kunnen de hun windrechten inbrengen in de
windbank en vervolgens meedoen in opschalingsprojecten. Mogelijk kan een windbank on-
derdeel worden van het provinciale beleid.
Wij staan positief ten opzichte van dit aanbod en gaan de mogelijkheden hiervan samen met
PDF verkennen.

Voor de ontwikkeling van grote windmolens in het kleigebied gaan we in eerste instantie sa-
men met de gemeenten in het kleigebied de mogelijkheden onderzoeken. Grondeigenaren
en turbine-eigenaren zullen daar ook bij betrokken worden.
Daarnaast gaan we contact met het Rijk leggen in verband met mogelijke beperkingen vanuit
de PKB Waddenzee en de beperkingen van de defensieradar.
Wij willen ook samenwerken met lokale partijen, zodat de revenuen van windenergie zoveel
mogelijk ten goede komen aan de locale economie.
Wij willen eventueel zorgen voor de ruimtelijke procedure, middels een provinciaal inpas-
singplan. De kosten hiervan worden verhaald op het project.

Wij gaan de mogelijkheden voor een grootschalige cluster aan de Afsluitdijk samen met het
rijk en gemeenten nader bekijken. Afstemming met andere provincies met plannen in het
IJsselmeer is daarbij van belang. Wanneer er een locatie gevonden wordt, is het rijk welis-
waar verantwoordelijk voor de procedure, wij willen daar een rol bij spelen.
Sanering van bestaande molens vinden wij ook bij nationale clusters van belang.

7.3 Saneringspotentieel
In 2021 (het eind van de looptijd van de nieuwe structuurvisie) zijn 288 van de huidige 317
molens 15 jaar of ouder (peildatum 1-1-2010). Deze molens hebben samen een opgesteld
vermogen van 122 MW.

24
Uitgaande van de saneringsverhouding van het plaatsen van 3 MW om 1 MW te saneren,
kunnen met 366 MW aan nieuw vermogen al deze molens betrokken worden bij de opscha-
ling en sanering.

7.4 Participatie door omwonenden


Onder participatie verstaan we de deelname van omwonenden en belangenpartijen in een
windenergieproject. Deelname van omwonenden bij nieuwe windparken kan in bepaalde
gevallen noodzakelijk zijn. Door participatie van direct omwonenden worden de betreffende
woningen niet meer gezien als burgerwoningen van derden. De aan te houden afstand tot de
woning wordt hierdoor kleiner. Hierdoor ontstaat beleidsmatig ruimte voor windparken.
Daarnaast is participatie van belang in verband met draagvlak voor windparken. Daar waar
het draagvlak voor windparken vergroot kan worden door participatie moet een project hier-
voor de mogelijkheden bieden.
Wij stellen aan elk windproject de voorwaarde dat er een realistisch aanbod aan de directe
omgeving voor participatie wordt gedaan.

Er zijn hiervoor verschillende vormen van deelname in windprojecten denkbaar. SenterNo-


vem heeft in 2009 onderzoek verricht naar participatie in windenergie projecten. De centrale
vraag was hoe participatie bijdraagt aan de ontwikkeling van draagvlak. Daarbij zijn twee
vormen van participatie onder de loep genomen, namelijk de participatie in planning en fi-
nanciële participatie.

7.4.1 Participatie in planning


Participatie in planning kan door middel van informatievoorziening, inspraak en medezeg-
genschap. Het belangrijkste doel van deze vorm van participatie is het verkrijgen van steun
of draagvlak en het voorkomen of verkorten van bezwaarprocedures. Dit is te bereiken door
tijdig vooroverleg met belangenpartijen en omwonenden, waarbij er nog verschillende opties
(locatie, windturbinetype, as-hoogte, en eventueel compensatie van omwonenen) uitgewerkt
kunnen worden. In een aantal gemeenten (Zeewolde, Haarlemmermeer, Wieringermeer) zijn
al goede resultaten bereikt met deze wijze van participatie. De organisatie van participatie
werd in deze gevallen overigens door de gemeente verplicht gesteld.

Op 18 februari 2010 is ter voorbereiding van het nieuw op te stellen windbeleid een expert-
meeting georganiseerd over participatie. Deelnemers waren initiatiefnemers van windprojec-
ten, gemeenten, Agentschap NL en provincie. In de expertmeeting werd kritiek gegeven op
participatie bij de planvorming. Het in een vroegtijdig stadium voeren van vooroverleg leidt er
volgens initiatiefnemers vaak toe dat het plan moet worden aangepast. Dit heeft echter niet
automatisch tot gevolg dat er meer draagvlak voor het windproject ontstaat. Ook heeft de
ervaring geleerd dat problemen met draagvlak pas ontstaan in een later stadium, als de de-
tails van een plan bekend zijn.

Door alle betrokken partijen en alle bewoners in de omgeving direct te betrekken bij het ini-
tiatief kunnen wel problemen verderop in de procedure worden voorkomen door tijdig wijzi-
gingen aan te brengen in het project. Dit zal misschien niet altijd tot gevolg hebben dat er
ineens een groot draagvlak voor het project ontstaat maar kan er wel voor zorgen dat proce-
dures uiteindelijk vlotter verlopen.
Vanuit dit oogpunt kan participatie bij planvorming van groot belang kan zijn.

7.4.2 Financiële participatie


Onder financiële participatie wordt hier de deelname van omwonenden in het windproject
verstaan. Er bestaan echter ook vormen waarbij vanuit de exploitatie van het windpark ande-
re activiteiten gesteund worden. Het doel van financiële participatie is doorgaans het vergro-
ten van draagvlak.

25
Het vergroten van draagvlak voor een windproject door middel van het verstrekken van fi-
nanciële middelen kan plaatsvinden op verschillende manieren en met verschillende doelen.
Voorbeelden hiervan zijn:

• Het laten participeren van direct omwonenden die feitelijk overlast ondervinden van
de windmolens omdat de molens bijvoorbeeld vanuit de woning zichtbaar of hoorbaar
zijn. Bekend is dat omwonenden die financieel participeren in een windproject vaak
geen hinder ondervinden van de aanwezige windmolens.

• Participatie van de dorpsvereniging. De hele omgeving heeft dan indirect baat bij de
windmolens. Er komt dan geld beschikbaar voor plaatselijke voorzieningen zoals een
speelplaats e.d. Participatie van de dorpsvereniging in een windcluster is een goed
alternatief voor de dorpsmolen.

• Het verstrekken van een geldelijke bijdrage aan natuurorganisaties. Het draagvlak
voor windclusters kan worden vergroot als natuurorganisaties middelen ter beschik-
king krijgen om natuurlijke waarden in de omgeving te realiseren.

• De ondersteuning van andere projecten op het gebied van duurzame energie. Hoe-
wel veel mensen voorstanders zijn van duurzame energie is een windcluster in de di-
recte nabijheid voor sommige mensen een stap te ver. De provincie kan in de omge-
ving van windclusters projecten op het gebied van duurzame energie ondersteunen
en stimuleren.

Financiële participatie is onontkoombaar als niet aan de milieunormen kan worden voldaan
en het opkopen van burgerwoningen niet aan de orde is. Door de woningdichtheid van Frys-
lân is slechts heel beperkt ruimte beschikbaar voor het realiseren van windclusters. Door
participatie van direct omwonenden worden de betreffende woningen niet meer gezien als
burgerwoningen van derden. Dit wil zeggen dat deze woningen niet aan de milieu-eisen hoe-
ven te voldoen omdat de bewoner mede initiatiefnemer is. Vergelijkbaar is de situatie waarin
een windturbine op een agrarisch bouwperceel wordt gebouwd. Ook hier hoeft niet aan de
eisen te worden voldaan omdat de agrariër initiatiefnemer is.

26
Hoofdstuk 8. Bestaande initiatieven

Windstreek 2000 is nu nog steeds het geldende beleidskader. We weten dat er in verschil-
lende gemeente initiatieven voor windparken op basis van Windstreek 2000 zijn. Het gaat
om opschalingsclusters en om projecten voor uitbreiding van bestaande clusters.
We willen voorkomen dat het voor deze projecten onduidelijk onder wel beleid ze beoordeeld
worden. Daarom willen we zo spoedig mogelijk een uitspraak doen over deze projecten.
Van belang daarbij vinden wij dat de Friese gemeenten aangeven aan welke projecten zij
zich bestuurlijk verbonden achten met toezeggingen of gewekte verwachtingen.
Als deze projecten concreet genoeg zijn, dat wil zeggen dat de locatie, het aantal turbines,
de masthoogte en de te saneren molens bekend zijn kunnen wij deze projecten beoordelen
op grond van Windstreek 2000. De projecten waar wij op basis van Windstreek mee in kun-
nen stemmen nemen we op als pijplijnproject in het nieuwe beleid.

8.1 Bestaande initiatieven in relatie tot nieuw beleid


In Windstreek 2000 zijn de vasteland gemeenten gevraagd om een locatie aan te wijzen voor
een opschalingscluster. Maximaal kunnen er onder Windstreek 27 opschalingsclusters gere-
aliseerd worden. In de praktijk zijn er nu twee opschalingsclusters gerealiseerd, een in de
gemeente Wûnseradiel en een in de gemeente Harlingen. In theorie kunnen er dus nog in 25
gemeenten opschalingsclusters gerealiseerd worden.
De bestaande initiatieven zijn in 2009 al eens geïnventariseerd. Sindsdien zijn er projecten
afgevallen maar ook weer nieuwe bijgekomen. Voor zover bij de provincie bekend zijn er in
12 gemeenten initiatieven voor een opschalingscluster zoals bedoeld in Windstreek 2000.
Daarnaast zijn er nog andere initiatieven, zoals de uitbreiding van bestaande parken. In to-
taal zijn er in 17 gemeenten initiatieven bekend. Onbekend is voor welke van deze projecten
bestuurlijk draagvlak is.
Wij vinden dat de gemeenten als eerste aan zet zijn om aan te geven aan welke van de initi-
atieven zij zich bestuurlijk verbonden achten. Wij gaan dit met gemeenten bespreken.

8.2 Duidelijkheid voor lopende initiatieven voor windclusters


Het ontwikkelen van een opschalingscluster is een complex en ingewikkeld proces dat veel
tijd kost. Aan een aantal initiatieven wordt al jaren gewerkt en er is in sommige gevallen veel
geld geïnvesteerd in onderzoek. Provinciale Staten hebben daarom bij de evaluatie van
Windstreek in 2008 aandacht gevraagd voor de lopende projecten. De commissie Lân, Loft
en Wetter heeft dat in september 2009 nog eens gedaan.
We willen voorkomen dat het voor deze projecten onduidelijk onder wel beleid ze beoordeeld
worden. Voor projecten waar bij gemeenten bestuurlijk draagvlak is, we willen daarom zo
spoedig mogelijk een uitspraak doen over de wenselijkheid ervan.
Voorwaarde is wel dat de projecten concreet genoeg zijn. Dat wil zeggen dat de locatie, het
aantal turbines, de masthoogte en de te saneren molens bekend zijn. Wanneer voor de
masthoogte afgeweken moet worden van de maximale hoogte uit Windstreek, moet ook be-
kend zijn waarom dat in dat geval nodig is (er moet sprake zijn van een bijzonder geval) en
moet deze afwijking gemotiveerd worden op grond van de gebruiks- en belevingsfuncties.
De projecten waar wij op basis van Windstreek mee in kunnen stemmen nemen we op als
pijplijnproject in het nieuwe beleid. Deze projecten kunnen dan uitgevoerd worden.

Bestaande initiatieven hoeven niet op gespannen voet te staan met het te ontwikkelen nieu-
we beleid. Het is zelfs denkbaar dat een deel van de ruimte die het nieuwe beleid biedt inge-
vuld wordt met bestaande initiatieven.

27
28
Bijlagen

29
30
Bijlgage 1. Overzicht kaderstelling PS

kader
Motie 1 PS verzoeken het college de aanbevelingen in het rapport van de Grontmij
(febr 2008) als bouwstenen uit te werken en mee te nemen bij het ontwikkelen van de
nieuwe nota Windstreek.
Aanbevelingen evaluatierapport Grontmij:
• Tabel met indicatieve criteria voor de plaatsing van windturbines (hst 2)
• Differentiatie in beleid naar landschapstypen:
nader te onderzoeken op welke wijze de beoordeling van ruimtelijke
kwaliteit kan plaatsvinden (hst 3.2)
• Verhouding te saneren en te plaatsen turbines:
• Streef bij opschalingsclusters zo veel mogelijk naar sanering van tur-
bines in de nabijheid van dat cluster.
• Overweging om op zoek te gaan naar ruimte voor een regionaal clus-
ter voor meer dan 10 turbines. Regionale clustering kan een moge-
lijkheid zijn om te komen tot betere ruimtelijke kwaliteit. (hst 3.3)

• Sta per dorp, en ruimtelijk gerelateerd aan het dorp, een solitaire op-
schalingsturbine toe. (hst 3.4)
• Onderzoek de provinciale ambities op het gebied van windenergie (20 tot
30 jaar) in relatie tot de gewenste landschappelijke kwaliteiten. (hst
3.5.1)
• Vervul als provincie een meer regisserende rol bij de bepaling van loca-
ties. (hst 3.5.2)
• Globale indicaties voor aan te houden afstanden tussen turbines en be-
bouwing (hst 3.5.3)
• Verruim de maximale masthoogte, waar dat vanuit ruimtelijke kwaliteit
kan (alleen in landschapstypen die daarvoor vanuit oogpunt van ruimte-
lijke kwaliteit het meest geschikt voor zijn). (hst 5.5)
• Grontmij concludeert dat er juridische geen uitzondering gemaakt kan
worden voor het opschalen van de solitaire dorpsmolens. (7.5)
• Grontmij heeft met Defensie nader overlegd gevoerd over de mogelijk-
heid om tot indicatieve masthoogten in relatie tot de afstand tot radarpos-
ten te komen. Dit heeft echter niets opgeleverd. (hst 8.5)
• Versnelling vergunningverlening:
1. Zorg voor:
a. afstemming vooraf over de goede ruimtelijke onderbouwing,
b. voldoende expertise,
c. afstemming op beslismomenten
2. Zorg voor een adquaat gemeentelijk beleidskader
3. een format voor de ruimtelijke onderbouwing te ontwikkelen.
4. Stem tijdig met de gemeente af op welke wijze de planologische ze-
kerstelling van te saneren turbines geregeld moet worden en stel
hiervoor een instructie op. (10.5)
Motie 2 PS verzoeken het college van GS in nieuw beleid voor windenergie meer
(febr 2008) ambitie, verdere opschaling en regionalisering als uitgangspunt te nemen en
daarnaast indicatieve criteria voor de plaatsing van windturbines uit te wer-
ken, alsmede eisen ten aanzien van het uiterlijk van windturbines.
• Meer ambitie
• Verdere opschaling
• regionalisering

31
• Uitwerking indicatieve criteria voor de plaatsing van windturbines en ei-
sen ten aanzien van het uiterlijk van windturbines.

Cie LLW Opmerkingen gemaakt bij de behandeling van de startnotitie Windstreek


(sept 09) 2011
• de positie van windenergie ten opzichte van andere duurzame energie
(energie mix)
• de organisatie van participatie
• de gevolgen voor volksgezondheid
• de rol van de provincie
• de mogelijkheden voor wind op zee
• meer windenergie opwekken met minder masten
• hoe omgaan met bestaande initiatieven

32
Bijlage 2. Management samenvatting rapport KNN

33

Você também pode gostar