Você está na página 1de 9

nadruk verboden

Erasmus Universiteit Rotterdam


Faculteit der Rechtsgeleerdheid

Examennummer:

…………………………………………………………………………..

Naam (in blokletters):

……….…………………………………………………………………..

GOEDEREN- EN FAILLISSEMENTSRECHT (RG03)


7 ECTS (5 STUDIEPUNTEN)
DINSDAG 31 JULI 2007 – 9.30-12.30 UUR

LEES DIT EERST

1. Lees het examen eerst rustig door. U wordt geadviseerd de vragen te beantwoorden in de
volgorde die u het beste uitkomt. De duur van dit tentamen is 3 uur. De toets bestaat uit
drie onderdelen, op 9 genummerde pagina’s, voor ieder onderdeel is een aantal punten te
halen, 100 punten is een 10.

2. De vragen dienen bondig doch gemotiveerd te worden beantwoord onder verwijzing naar
relevante wetsartikelen, jurisprudentie en literatuur. Schrijf duidelijk!

3. Dit is een gesloten boek tentamen. U mag alleen een onbeschreven wettekst-editie
gebruiken en de arrestenlijst die u achter dit tentamen aantreft. Ander materiaal is niet
toegestaan.

4. De uitslag van het tentamen zal worden bekendgemaakt op het channel van het vak
Goederen- en faillissementsrecht.

5. Succes!

Datum, tijd en locatie voor de collectieve nabespreking zal worden bekendgemaakt op de


channel van dit vak. U dient zich voor deze nabespreking in te schrijven.
ONDERDEEL A
(30 punten, 10 punten per vraag; richttijd: 45 minuten)

Bij dit onderdeel kiest u het juiste antwoord en beargumenteert u slechts waarom dat
antwoord juist is. U kunt niet volstaan met de mededeling dat de andere antwoorden
onjuist zijn.

1. Welke stelling ten aanzien van openbare cessie van een vordering op naam is juist?

a. Een vordering op naam dient door partijen schriftelijk te worden vastgelegd,


aangezien voor levering een akte en mededeling aan de debitor cessus
vereist is.

b. Voor levering van een vordering op naam is onder meer een akte met
handtekening van cedent en cessionaris vereist.

c. Bij overdracht van een vordering op naam moet in de op te maken akte ook de titel Comment [w1]: Pitlo nr. 255,
cessie = levering, niet overdracht,
van de overdracht worden vermeld. problem bij alternatief c?

d. Mededeling van de cessie aan de debiteur kan rechtsgeldig door de


cessionaris worden gedaan.

Ad a:

Onjuist: het gaat om een vordering, die niet contractueel (bijv. geldlening) hoeft te zijn.
Een vordering ‘op naam’ is elke vordering die niet aan toonder of order is gesteld.

Ad b:

Onjuist: slechts de handtekening van de cedent is vereist.

Ad c:

Onjuist: vereist is slechts een onderhandse akte (geschrift bestemd om tot bewijs te
dienen), ondertekend door de cedent. Zie verder art. 3:94 lid 3.

Ad d:

Juist

2. Andrea heeft een schuld uit geldlening ten bedrage van € 100.000,- aan Belinda. Tot
zekerheid van de betaling van deze schuld verpandt Andrea haar vordering op Chantal
uit hoofde van koop ten bedrage van € 80.000,- openbaar aan Belinda. Als Andrea
haar vordering op Chantal overdraagt aan Deborah en als Belinda haar vordering op
Andrea overdraagt aan Edith,

a. gaat het pandrecht van Belinda in beginsel mee over op Edith op grond

2
van het "droit de suite" (zaaksgevolg).

b. gaat het pandrecht van Belinda in beginsel mee over op Edith, omdat dit
een afhankelijk recht is.

c. verkrijgt Deborah in beginsel de vordering op Chantal, waarop het


pandrecht niet langer rust ingevolge art. 3:86 lid 2 BW.

d. verkrijgt Deborah in beginsel de vordering op Chantal, waarop het


pandrecht is blijven rusten, omdat dit een afhankelijk recht is.

Algemeen
Het pandrecht van B is een zekerheidsrecht op de vordering op naam tot zekerheid voor de
voldoening van een schuld. Het pandrecht is dus afhankelijk (art. 7:3 / 7:82) van de schuld die A
aan B heeft, maar rust op de vordering van A op C. Het zaaksgevolg, ‘droit de suite’, betreft dus de
vordering van A op C. Pand als nevenrecht noemen? 6:142 BW. Pitlo nr. 274. Voor afhankelijk
recht zie Pitlo nr. 27, 99, 599. Voor zaaksgevolg zie Pitlo nr. 584.

Ad a:

De stelling is onjuist.
Zaaksgevolg geldt voor de vordering waarop het pandrecht rust, de vordering A - C. Deze
vordering wordt overgedragen aan Deborah. Edith staat hier buiten.

Ad b:

De stelling is juist.

Ad c:

De stelling is onjuist.
Het pandrecht rust wel degelijk op de vordering. Een andere vraag is of de derde-verkrijger
beschermd wordt. Voor vorderingen op naam geldt art. 3:88.

Ad d:

De stelling is onjuist.

3
3. Er is sprake van goederenrechtelijke werking zonder terugwerkende kracht bij:

a. ontbinding van de aan een overdracht ten grondslag liggende overeenkomst

b. vernietiging van de aan een overdracht ten grondslag liggende overeenkomst

c. inroeping van het eigendomsvoorbehoud

d. het in vervulling gaan van een ontbindende voorwaarde in de verbintenis ter


uitvoering waarvan geleverd is.

a. onjuist

b. onjuist

c. onjuist

d. juist Pitlo nr. 122

4
ONDERDEEL B
(40 punten, richttijd: 1 uur en 15 minuten)

Van der Gelden BV start in januari 2006 met een onderneming in koeriersdiensten. Om
financiering te verkrijgen voor de onderneming, sluit zij op 1-3-2006 een
kredietovereenkomst met ABN Amro NV die inhoudt dat Van der Gelden BV een doorlopend
krediet met kredietlimiet van € 500.000 krijgt, en natuurlijk dat alle inkomsten en uitgaven
van Van der Gelden BV via bankrekeningen bij ABN Amro NV verlopen. Onderdeel van de
op 1-3-2006 tussen partijen ondertekende akte zijn onder meer de volgende clausules:

9. Van der Gelden BV (hierna: de cliënt) verklaart bij dezen aan ABN Amro NV
(hierna: de bank) te verpanden, tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de
bank blijkens haar administratie uit welken hoofde ook van de in de
desbetreffende akte van verpanding genoemde debiteur(en) en/of van de cliënt te
vorderen heeft of zal hebben, alle ten tijde van ondertekening van de pandlijst
bestaande rechten/vorderingen van de cliënt en alle rechten/vorderingen van de
cliënt en alle rechten/vorderingen die worden verkregen uit ten tijde van de
ondertekening van de pandlijst bestaande rechtsverhoudingen tussen de cliënt en
derden, zoals deze onder meer blijken uit de administratie, correspondentie of
andere gegevens van de cliënt.
11. De bank is als gevolmachtigde van de cliënt gerechtigd alle vorderingen die de
cliënt uit welken hoofde ook op de bank heeft of krijgt aan zichzelf te verpanden
tot zekerheid voor al hetgeen de bank uit welken hoofde ook van de cliënt te
vorderen heeft of zal hebben.
14. Cliënt is verplicht desgevraagd voldoende zekerheid te stellen voor de nakoming
van zijn bestaande verplichtingen jegens de bank. Is een gestelde zekerheid
onvoldoende geworden, dan is cliënt verplicht desgevraagd die zekerheid aan te
vullen of te vervangen.

Deze akte wordt geregistreerd op 3-3-2006. Als aanhangsel bij het contract wordt een
verpandingakte als bedoeld in artikel 11 opgenomen, op grond waarvan de bank de huidige en
toekomstige rekening-courantsaldi van cliënt reeds nu verpandt aan haarzelf tot zekerheid van
terugbetaling van het doorlopend krediet. Deze verpandingsakte is ook opgemaakt op 1-3-
2006.

Van der Gelden BV is helaas geen lang leven beschoren. Op 19-9-2006 vraagt de BV haar
eigen faillissement aan en op 26-9-2006 wordt het faillissement uitgesproken. Op datum van
faillietverklaring staat op de bankrekening van Van der Gelden BV bij ABN Amro NV een
negatief saldo en heeft de bank een flinke vordering op Van der Gelden BV uit het krediet.

Vraag 1 (20 punten)


Op 1-10-2006 wordt op de bankrekening een bedrag bijgeschreven van € 15.000 door PGP
NV, een opdrachtgever die in januari 2006 een meerjarig contract met van Van der Gelden
BV had gesloten, die nog twee facturen verschuldigd was aan Van der Gelden BV. De
facturen dateerden van 21-2-2006 en 21-7-2006.

5
Mag ABN Amro NV de betalingen die PGP NV heeft gedaan, verrekenen met de debetstand
van de bankrekening?

Verrekening van een debetstand met betalingen die na faillissement op de rekening worden
bijgeschreven is in beginsel niet toegestaan, zo volgt uit art. 53 Fw. In het hier voorliggende
geval is dat anders.
Op 3-3-2006 wordt pandrecht gevestigd (akte plus registratie, art. 3:237 BW) op de
vorderingen van Van der Gelden BV op derden. Hoewel de pandakte nogal algemeen is
opgesteld, is toch sprake van rechtsgeldige verpanding. Dit volgt uit HR 2002 (Mulder
qq/Rabobank = Vlees- en Kipcentrum Steekterweg), r.o.v. 3.6. Achteraf kan immers zonodig
aan de hand van administratie worden vastgesteld welke vorderingen bedoeld werden.
De factuur van 21-2-06 betreft per definitie een schuld die al bestond ten tijde van de stille
verpanding. De vordering waarvoor een factuur werd opgemaakt op 21-7-06 was ten tijde van
de vestiging op 3-3-06 wellicht nog niet bestaand. Of de vestiging geldig is, hangt dan af van
de vraag of er op 3-3-06 al een rechtsverhouding bestond waar de vordering rechtstreeks uit
zou voortvloeien. Dat lijkt het geval te zijn, nu PGP een meerjarig contract (‘reeds bestaande
rechtsverhouding’) met Van der Gelden BV had.
Als beide vorderingen rechtsgeldig stil zijn verpand is de vraag wat de betaling op de
rekening van de gefailleerde teweegbrengt. Op grond van HR Connection kan worden gezegd
dat door de betaling de vorderingen en dus ook het pandrecht daarop teniet gaan. Er komt
geen pandrecht op het geïnde te rusten, en hij heeft dus ook geen recht op afdracht. Niettemin
behoudt de pandhouder wel zijn voorrang conform de rang van pand en mag de pandhouder-
bank ook tot verrekening overgaan. Dit laatste besliste de HR in genoemd arrest onder r.ov.
3.5.2 met als argument (1) dat dit overeenkomt met de voorrangspositie en (2) met het
verrekeningsrecht zoals dat onder oud recht bij de fiduciaire cessie bestond.

Vraag 2 (13 punten)


Het blijkt dat de bank op 12-9-2006 clausule 14 heeft ingeroepen vanwege de teruglopende
opbrengsten van de onderneming en de vrees bij de bank dat de onderneming failliet zou
kunnen gaan. Op grond van het inroepen van de clausule heeft Van der Gelden BV op 16-9-
2006 een stil pandrecht gevestigd ten behoeve van de bank op de nieuwe bedrijfswagen.
De curator wil deze verpandingshandeling vernietigen. Hij doet daarom een beroep op de
Faillissementspauliana aan de hand van de volgende twee argumenten:

1. De verpandingshandeling is primair aantastbaar met een beroep op art. 42 Fw.


2. Subsidiair is art. 47 Fw. van toepassing omdat de bank ten tijde van de verpanding
wist dat het faillissement spoedig zou worden aangevraagd.

Zijn dit valide argumenten?

1.

1. Dit betoog zal niet slagen nu ten tijde van het verpanden weliswaar mogelijk wetenschap
van benadeling bestond, maar de verpandingshandeling op dat moment niet onverplicht was.
Die verplichting was namelijk al in het leven geroepen met clausule 14 en alleen als toen al
bij beide partijen wetenschap van benadeling aanwezig was (de casus geeft geen aanleiding
dat te veronderstellen) kan art. 42 Fw tot vernietiging leiden.

6
2.

2. Dit betoog zal niet slagen omdat voor toepasselijkheid van art. 47 Fw niet wetenschap van
op handen zijnde aanvraag volstaat , maar alleen wetenschap van werkelijke aanvraag. Zie
HR NJ 2000/578 (Van Dooren qq/ABN Amro I). Een beroep op art. 47 Fw is overigens ook
weinig kansrijk, omdat daarvoor meer is vereist dan kwade trouw.

Vraag 3 (7 punten)
Op 29-9-2006 wordt op de bankrekening van Van der Gelden BV bij de ABN Amro NV per
abuis een bedrag bijgeschreven. Dat bedrag is afkomstig van Sallant BV, die bij de
overboeking per ongeluk een verkeerd bankrekeningnummer heeft ingevoerd. Sallant BV
vordert het bedrag terug van de curator. Deze is daartoe bereid, maar alleen onder aftrek van
een bijdrage in de faillissementskosten. Sallant BV verzet zich daartegen. Wie heeft gelijk?

Sallant heeft gelijk omdat het hier een uitzonderlijke boedelschuld betreft. De Hoge Raad
heeft beslist in HR NJ 98/437 Ontvanger/Hamm qq, r.ov. 3.4, dat als de curator een bedrag
ontvangt wegens een onmiskenbare vergissing van een derde op hem de betamelijkheidplicht
rust om het bedrag waarmee de boedel ongerechtvaardigd is verrijkt zonder meer terug te
geven. Daarbij moet de curator voorbij gaan aan de aanspraken van andere boedelcrediteuren
en moet hij de betaler direct betalen zonder een omslag in de algemene faillissementskosten te
vragen. Wel mag hij vergoeding van kort gezegd de redelijke kosten van ongedaanmaking
vragen.

7
ONDERDEEL C
(30 punten, 10 punten per vraag; richttijd 45 minuten)

Geef voor de onderstaande stellingen gemotiveerd aan of deze juist of onjuist zijn.

1. De verkoper die een grondstof onder eigendomsvoorbehoud verkoopt doet er


verstandig aan een stil pandrecht te vestigen op het eindproduct.

Juist, het eigendomsvoorbehoud vervalt door natrekking, vermenging of zaaksvorming. De


fabrikant van het eindproduct verkrijgt (orginaire) eigendom. Een zogenaamd verlengd
eigendomsvoorbehoud, waarbij de verkoper zich tevens de eigendom voorbehoudt van het
eindproduct is niet mogelijk. Dit zou een vorm van eigendomsverkrijging betekenen die de
wet niet kent. Om niet iedere vorm van zekerheid te verliezen doet de verkoper er
verstandig aan om een stil pandrecht te vestigen op het eindproduct. Dit stille pandrecht
geeft echter minder zekerheid dan het eigendomsvoorbehoud, omdat het mogelijk is dat het
geproduceerde al eerder verpand is aan bijvoorbeeld de bank.
Pitlo nr. 967

2. Door de faillietverklaring wordt het vermogen van de gefailleerde gefixeerd en kan de


eigendom van de aan hem ná faillietverklaring geleverde zaken dus niet meer in zijn
vermogen terecht komen.

Deze stelling is onjuist omdat het faillissement niet alleen het vermogen omvat ten tijde van
faillietverklaring maar ook hetgeen na datum faillissement nog aanwast. Art. 20 Fw. Een
bezitsverschaffing na datum faillissement leidt dus gewoon tot eigendomsverkrijging.

3. In een sale and financial lease back-constructie blijft de economische eigendom bij de
lessee berusten, daarom is de overdracht aan de lessor in strijd met art. 3:84 lid 3 BW.

Onjuist, De Hoge Raad heeft in het Sogelease-arrest bepaald dat partijen met een
dergelijke sale and lease back constructie, waarbij de zaak door de lessee aan de lessor in
eigendom wordt overgedragen en dat de lessee (tegen betaling) een gebruiksrecht op de
zaak verkrijgt, een werkelijke overdracht kunnen hebben beoogd. Van strijd met art. 3:84
lid 3 (fiduciaverbod) is daarom geen sprake.

(wellicht wat (te) kort door de bocht?)

8
Arrestenlijst Goederen- en faillissementsrecht 2006-2007

HR 15 november 1991 Dépex / curatoren Bergel c.s. AAe 5


HR 18 februari 1994 K.N. Ten Cate NV / Wilderink qq AAe 7
HR 17 juni 1994 Gielkens / Gielkens AAe 10
HR 14 oktober 1994 Spaarbank Rivierenland / Gispen qq AAe 11
HR 17 februari 1995 Connection (Mulder qq / CLBN) AAe 12
HR 24 maart 1995 Hollander’s Kuikenbroederij AAe 14
HR 24 maart 1995 Gispen qq / IFN AAe 13
HR 19 mei 1995 Sogelease AAe 15
HR 31 oktober 1997 Portacabin AAe 20
HR 5 september 1997 Ontvanger / Hamm AAe 19
HR 6 februari 1998 Winters / Kantoor van de Toekomst AAe 22
HR 26 juni 1998 Aerts qq / ABN AMRO AAe 24
HR 16 oktober 1998 Van der Hel qq / Edon AAe 25
HR 4 december 1998 Potharst / Serrée AAe 27
HR 23 april 1999 Van Gorp qq / Rabobank Breda AAe 29
HR 16 juni 2000 Van Dooren qq / ABN AMRO AAe 31
HR 13 april 2001 Gastels bedrijfspand AAe 34
HR 7 juni 2002 Komdeur qq / Nationale Nederlanden AAe 36
HR 20 september 2002 Mulder qq / Rabobank AAe 40
HR 18 oktober 2002 Buter en Tiethoff qq / Besix AAe 42
HR 15 november 2002 De Kroon c.s. / Notaris Peters AAe 43
HR 17 januari 2003 Oryx / Van Eesteren AAe 44
HR 6 juni 2003 X BV / Staatssecretaris van Financiën AAe 46
HR 13 juni 2003 Beatrix / ProCall AAe 47
HR 29 oktober 2004 V.d. Bergh / V.d. Walle NJ 2006, 203
HR 23 september 2005 Lisman van Raay / St. Willibrordus NJ 2006, 100
HR 18 november 2005 Van Donselaar / Sterenborg NJ 2006, 150
HR 2 december 2005 Mohammed Kassi NJ 2006, 152
HR 3 november 2006 Nebula (Van den Bos qq / Mulders en Welleman) NJ 2007, 155

Você também pode gostar