Escolar Documentos
Profissional Documentos
Cultura Documentos
NOTEN:
1) Waarom koning David geen volkstelling mocht houden
2) De nieuwjaarsdagen die onderwerp van rabbijnse discussie zijn
3) De invoering van de maan-zonne cyclus
4) Toen Alexander naar Jeruzalem trok
5) a. Een nieuwe Babylonische chronologie
b. De Pekah problematiek
6) Sennacheribs leger had verschillende troepen in n grote campagne
7) De catastrofe die de loop van de geschiedenis wijzigde
8) Een sterke nationale identiteit en xenofilie zijn niet tegenstrijdig
9) Was de schatbewaarder van Handelingen 8:26-33 een castraat?
-2-
Het Zonnewonder
Het wonder van de Achaz Zonnewijzer tijdens het veertiende jaar van
koning Hizkia en de verschrikkelijke afschuwelijke dagen tijdens het
achttiende jaar van koning Josia.
Typerend is dat de nieuwjaarsdag op 1 Tishrei ook de Dag des Oordeels wordt genoemd.
De eerste en tiende van de maand Tishrei ontwikkelden zich tot officile dagen van inkeer en
werden in de synagoge in de loop der tijd als de Yamim Noraim aangeduid, de angstwek-
kende verschrikkelijke dagen, met daar tussenin een intermezzo van vrede. Zo valt te lezen in
de Joodse Encyclopaedia Judaica (1972-92). Waarom die dagen zo angstwekkend zijn, is
ongewis. Wellicht dat na lezing van dit artikel hier voor u meer duidelijkheid over bestaat. Ik
beweer niet het laatste woord te hebben gezegd in deze problematiek. Het zou mij reeds wel-
kom zijn als ik de discussie hierover een aanzet heb mogen geven.
De meeste theologen beseffen niet wat er met Israls feestkalender is gebeurd na haar
terugkeer uit de Babylonische ballingschap. De reden is simpel. Men weet de liturgische
veranderingen in de post-exilische periode geen plaats te geven. Als iets niet in een schema
past, dan wordt er overheen gelezen. Om een voorbeeld te noemen: Wat was Davids grootste
zonde, die van zijn overspel met Batseba niet meegeteld? Het is maar zelden dat ik een juist
antwoord krijg. Het juiste antwoord: dat hij een volkstelling hield. Een denkertje! (1) Dat
was de grootste blunder tijdens zijn bewind. Na die actie, die hij zeer tegen de zin van zijn
ministers liet uitvoeren, werd het land door de doodsengel buitengewoon zwaar gestraft,
zoals in 2 Samul 24 verhaald.
Welnu, tijdens een kritieke fase in de geschiedenis van Isral werd koning Hizkia op ster-
vens na ziek. Toen de profeet Jesaja hem aankondigde dat hij binnen drie dagen zou zijn
genezen, vroeg de koning om een teken dat dit inderdaad gebeuren zou. Luister maar naar
wat de Bijbel hierover zegt:
-3-
In die dagen werd Hizkia op stervens na ziek en de profeet Jesaja, de zoon van
Amos, bezocht hem en sprak tot hem: Zo zegt de Heer: draag het koningschap over
want u zult sterven. Uw leven is afgelopen. Toen keerde hij zijn gezicht naar de muur
en bad tot God: Och Heer, wees indachtig dat ik voor uw aangezicht in waarheid en
met een toegewijd hart heb gewandeld en heb gedaan wat goed was in uw ogen. En
Hizkia huilde erbarmelijk. Het gebeurde nu dat toen Jesaja nog niet uit het middenhof
was vertrokken dat het woord van God tot hem kwam: Keer terug en zeg aan Hizkia,
de aanvoerder van mijn volk: Zo zegt de Heer, de God van uw vader David: Ik heb uw
gebed gehoord, Ik heb uw tranen gezien: zie, Ik zal u gezond maken; op de derde dag
zult u zich naar het Huis van God begeven; en Ik zal vijftien jaren aan uw dagen toe-
voegen, en Ik zal u uit de hand van de koning van Assyri redden, en deze stad zal
worden bevrijd en Ik zal haar om mijnentwil beschermen en omwille van David, mijn
knecht. Daarna zei Jesaja: Neem een klomp vijgen. Zo deden ze en legden die op
de zweer, en hij werd genezen. Hizkia, nu had tegen Jesaja gezegd: Wat is het teken
dat God mij gezond maakt en dat ik op de derde dag naar het Huis van God zal
gaan? Jesaja antwoordde: Dit zal voor u het teken van de Heer zijn, dat Hij zijn
woord gestand doet: Zal de schaduw tien treden vooruit gaan of tien treden achter-
uit? Waarop Hizkia zei: De schaduw kan gemakkelijk tien treden zakken; nee, de
schaduw moet tien treden terug. En de profeet Jesaja riep God aan. En Hij deed de
schaduw tien treden terugkeren, terugkomend op zijn eerder gang, op de treden van de
Achaz Zonnewijzer. (2 Kon. 20:1-11)
de tweede dag van Pesach wordt het pas geoogste gerst geofferd. Verschillende oogsten
blijven het gehele seizoen plaatsvinden met aan het eind de wijnoogst tijdens het Sukkoth
festival (tabernakelfeest), dat van de 15e tot 22e duurt en in de zevende maand Tishrei valt,
de sabbatsmaand van het jaar. Daarmee is de oogstcyclus beindigd en volgen een aantal
oogstloze maanden voordat de nieuwe cyclus begint.
Een aanvaardbare interpretatie van deze inrichting is dat de oogstcyclus op de oude wereld
wijst met zijn zweet en tranen en zwakheid van het vlees. Dat is de olam assia of wereld
van het maken, waarin toch verlossing mogelijk is. Zie mijn artikel: Olam Assia. De
andere cyclus, die onze aandacht trekt, begint met Rosh Ha-shana, de Nieuwjaarsdag op 1
Tishrei wat de schepping van de (nieuwe) wereld viert die nog in wording is. Het is van
belang - althans vanuit profetisch perspectief - dat de maand Tishrei een overlapping toont
van de zevende maand van de oude wereld met de eerste maand van de nieuwe wereld.
Er is dus een intermezzo, een soort interregnum, dat volmaakter is dan de voorliggende pe-
rioden. Deze wordt gewoonlijk aangeduid als het Duizendjarige Vrederijk, met reeds zon
grote volmaaktheid dat dit n ons voorstellingsvermogen te boven gaat. Deze overlapping
verklaart waarom de jaarlijkse leescyclus van de boekrollen direct na Sukkoth begint - op
23 Tishrei - en nit op Rosh Ha-shana (1 Tishrei), zoals men zou kunnen verwachten. Deze
speciale dag, de Simkhat Torah, wordt tot de vrolijkste van de Joodse kalender gerekend.
Het is niet toevallig dat Sukkoth/Loofhut, waar de naam zelf zijn tijdelijkheid aangeeft, een
bijkomend attribuut kent - naast het feit dat het een oogstfeest is: dat van de herdenking van
de uittocht uit Egypte, wat ook centraal staat met Pesach, dat k op een vijftiende van een
maand begint. Wij kijken reikhalzend uit naar deze grote dag, wanneer op deze exodus
vanuit het allegorische Egypte het voor de gehele mensheid een exodus zal zijn geworden!
De jongste dag zal aanvangen op de Simkhat Torah, een nieuwe lezing van de boekrollen
die bij het scheppings- of herscheppingsverhaal begint. Op deze uitzonderlijk blijde dag zal
de mensheid definitief zijn vrijgemaakt, k innerlijk. De jaarlijkse leescyclus begint, zoals
te verwachten, met Breisheet of Genesis, maar de jongste dag zal met een andere rol be-
ginnen die nog moet worden opgetekend, maar reeds in Gods Gedachte bestaat.
De Mishna geeft vijf nieuwjaarsdagen aan. De eerste twee zijn door iedereen aanvaard,
maar de andere zijn onderwerp van rabbijnse discussie. (2) De eerste van de maand Nissan
is het Rosh Ha-shana of nieuwe jaar voor koningen, wat het begin aangeeft van het dynas-
tieke jaar en de telling binnen het oogstseizoen. Daarnaast is er ook een Rosh Ha-shana op
de eerste van Tishrei, die voor de berekening van de kalenderjaren dient, sabbatsjaren, ju-
beljaren en kwesties van landbouwkundige aard (ploegen, planten en zaaien). In de pre-exi-
lische tijd bevond deze dag zich op de equinox van 10 Tishrei, als dag en nacht even lang
zijn. Er heeft echter een achterwaartse aanpassing plaatsgevonden met daar tussenin een
hiaat van acht dagen. Dat tekent het interregnum, gelegen tussen de Yamim Noraim, die
verschrikkelijke afschuwelijke dagen, die zijn gelegen op de 1ste en 10e van de maand.
4 Werelden in botsing
De achterwaardse correctie van de equinox van 10 naar 1 Tishrei sluit aan bij de optie die
globale catastrofale gebeurtenissen niet uitsluit. Een plotselinge verschuiving van de
equinox vindt niet zomaar plaats. Bijna-botsingen met hemellichamen kunnen de aardrota-
tie of -as verstoord hebben (Jes. 13:9-13, boek van Jol), die een aanpassing van de jaar-
kalender zou hebben vereist. Een dergelijke catastrofale gebeurtenis kan aan het begin van
de zesde eeuw vr Christus hebben plaatsgevonden (in Josias 18e jaar?), wat toen een
periode van wereldwijde politieke beroering was, maar waarover slechts weinig is vastge-
legd. In deze wanordelijke periode vond een onverwachte en onbegrepen verwoesting van
het Assyrische rijk plaats. Ineens was daar de opkomst van de vitale Neo-Babylonirs.
Onze chronologie volgt die van Ivan Panin, een Amerikaan van Russische oorsprong (zie
artikel: De Panin Bijbel Statistiek), en deze dateert het bewind van koning Josia van 611
-5-
tot 581 en dat van Nebuchadnesar II van 577 tot 533, wat bijna dertig jaar later is dan alge-
meen wordt aanvaard. In de daaropvolgende eeuwen, n terugkeer van Gods volk uit de
zeventig jaar ballingschap, evolueerde 10 Tishrei tot de instelling van Yom Kippurim. Dit
was een nieuw soort plechtigheid die gebaseerd was op een herziening van de oude rite van
Azazel, de zondebok vernoemd in Leviticus 16:8-10.
[Voor bovenstaande discussie, zie de vijf artikels van Julian Morgenstern (totaal 617 pagi-
nas) over de Kalender van het oude Isral, die in periode van 1924-1953 zijn verschenen in
de Hebrew Union College Annual (HUCA) - Cincinnati, U.S.A. Zie ook: Two Ancient Isra-
elite Agricultural Festivals in Jewish Quarterly Review (new series) 8 (1917) pp. 31-54.]
schuiving van de seizoenen. Voor al deze veranderingen moeten belangrijke redenen zijn
geweest. Een zinvolle benadering van deze problematiek bestaat uit de interpretatie van het
zogenaamde Achaz Zonnewonder en de catastrofale gebeurtenissen die negentig jaren na-
dien plaatsvonden. Maar voordat ik daarop inga, wil ik eerst iets vertellen over de ontwik-
kelingen na de Babylonische ballingschap onder Ezra de schriftgeleerde en de Mannen van
de Grote Synagoge die toen de dienst uitmaakten en dus verantwoordelijk waren voor een
aantal wijzigingen in de heilige tekst.
den aanvaard en daarom slechts kon voortkomen vanuit een geleidelijke en stapsgewijze
ontwikkeling. Terwille van de eenvoud en om de argumentatie kracht bij te zetten werden
alle veranderingen aan Ezra de schriftgeleerde toegeschreven, terwijl men er vanuit mag
gaan dat in de praktijk zijn opvolgers daar ook bij waren betrokken. Dit wordt gellustreerd
door een aantal specifieke aanpassingen in de heilige tekst die uit eerbetoon soms worden
toegeschreven aan Ezra, alhoewel die kunnen worden teruggevoerd tot de Hellenistische
periode. Wat in detail is gebeurd is onmogelijk aan te geven omdat in het algemeen de ge-
beurtenissen in Judea onder de Perzische heerschappij in duisternis zijn gehuld. De rol van
de Grote Synagoge voorloper van het Sanhedrin die soms wel meer dan honderd leden
telde, werd niet tot de eerste paar generaties beperkt na de terugkeer uit de galut (verban-
ning), maar het was ook geen permanent lichaam met regelmatige sessies. De Grote Syna-
goge zette zichzelf voort tot aan het begin van het Hellenisme dat in gang werd gezet door
de bezetting van Judea in 332 BC door Alexander de Grote. Het was waarschijnlijk een
vergadering die bij elkaar werd geroepen als de gelegenheid zich daartoe aanbood, of het
had een andere manier van communicatie ten aanzien van belangrijke godsdienstige kwes-
ties om zodoende een modus van overeenstemming te bereiken voor belangrijke takkanot
zoals de definitie van de Canon van de Bijbel en de daarbij behorende kwesties; ook be-
hoorde daartoe het formaliseren van de gebeden die tot dan toe spontaan waren geweest.
Op die manier werd de eenwording van het volk bespoedigd evenals hun bewustzijn van
een nationale identiteit, want de Joden hadden ten tijde van de Perzische heerschappij geen
politiek bestaansrecht; zij hadden slechts een nationale godsdienst en in de instandhouding
daarvan lag hun zelfbehoud, hetgeen vanaf het eerste begin duidelijk werd begrepen door
zijn religieuze en wereldlijke leiders, eerst de hogepriester Jeshua (of Jezus) onder prins
Zerubbabel, en in een later stadium door het tweetal van de hogepriester Eliashib met Ezra
de schriftgeleerde, later vallend onder Nehemias bestuur. Ezra diende waarschijnlijk in
een belangrijke adviserende rol omdat het hogepriesterschap in handen was van Jeshua en
zijn nakomelingen, in volgorde: Joakim, Eliashib, Ojada, Johanian (of Jonathan) en ten-
slotte Juddua. Deze lijst loopt door zes hogepriesterschappen over een tijdsverloop van 155
jaar, in plaats van de 200 plus die men tegenwoordig aanneemt. (Panins Bijbel chronologie
brengt de beginperiode vanaf Zerubbabel tot aan het begin van Nehemia terug van 80 naar
zon 40 jaar, wat heel wat redelijker lijkt.)
In de loop der tijd waren de leiders van de Grote Synagoge de gezaghebbende toezichthou-
ders van de Torah (Pentateuch) geworden voor de belangrijkste stroming binnen het Jo-
dendom zoals het zich in Jeruzalem had geconcentreerd, de enige plaats die prat kon gaan
op een tempel van grote pracht en praal. Terwijl het begin van de reorganisatie van de
feestcyclus te danken was aan Ezra de schriftgeleerde, was het nochtans slechts het begin
en dat op een verhoudingsgewijs bescheiden eerste schaal. De systematische organisatie
van de nieuwe liturgische kalender, welke sindsdien altijd van kracht is gebleven tot aan
ons huidige tijdperk, kwam zoals ik aanneem enige tijd na Ezra met de komst van Johanan
tot het hogepriesterlijke ambt en het werd waarschijnlijk voltooid onder Juddua, de laatste
eminentie van de priesterlijke kaste onder het Perzische regime. De vierde school van
Hillel brieven geeft een prachtig relaas betreffende Gods voorzienigheid aan de Joden, dat
lijkt op een verhaal uit de Talmud: (4)
Het is bekend dat toen de machtige krijgsheer en staatsman Jeruzalem naderde,
Juddua, die in die tijd onze hogepriester was, in plechtige optocht naar buiten kwam
om hem tegemoet te treden, en dat Alexander zo getroffen was door zijn verschijning
dat hij niet alleen de stad spaarde maar ook aan ons Joden veel gunsten verleende
welke hij niet aan anderen toestond, met als reden dat hij diezelfde persoon in een
droom had gezien voordat hij Macedoni verliet die hem toen de verovering van het
Perzische rijk verzekerde.
Tijdens het Perzische regime ontstond de situatie dat de godsdienstige leiders, daarin ge-
steund door de gemeenschap van de Grote Synagoge, aan de Torah konden bijschaven of
-8-
toevoegen indien de vereisten van de nieuwe kalender dat noodzaakte, want alhoewel het
principe was geformuleerd dat de Torah kompleet was en dat daar niets aan mocht worden
toegevoegd of van weggelaten, vereiste de bijzondere situatie, welke door de nieuwe astro-
nomische realiteiten was veroorzaakt, uitzonderlijke maatregelen. Dat wil niet zeggen dat
dit zonder tegenstand plaatsvond. De Sichemieten bijvoorbeeld, die zichzelf de Shamerim
noemden, duldden geen enkele verandering.
Ik citeer nu uit het boek van George Foot Moore, Judaism (hfst. 1) voor het eerst in 1927
gepubliceerd:
De gedachte om de Berg Moria door de Berg Gerizim te vervangen was op de Wet
zelf gebaseerd. Daarin vonden zij dat Mozes het volk had bevolen om, zodra zij in het
Beloofde Land waren gearriveerd, de zegening op de Berg Gerizim te leggen en de
vloek op de Berg Ebal. (Deut. 11:29, Joz. 8:33) In Deuteronomium 27:4 staat in de
Joodse tekst Berg Ebal, terwijl de gehele strekking van het verhaal op Gerizim duidt,
zoals het Samaritaanse Hebreeuws aangeeft; dezelfde verandering is in de Joodse tekst
van Jozua 8:30 gemaakt. Gerizim was de plaats waar Abraham zijn eerste altaar in
Kanan bouwde. (Gen. 12:6-7) Te Sichem ook, maakte Jozua aan het einde van de
verovering van Kanan, het laatste verbond met het volk, en zette daar een gedenk-
teken op bij het heiligdom van de Heer. Sichem-Gerizim was daarom heel duidelijk de
plaats, waarover zo vaak gesproken wordt in Deuteronomium, waar God zijn Naam
zou vestigen.
Over deze kwestie heb ik enkele jaren geleden een brief geschreven aan de opperrabbijn
van de Samaritaanse Synagoge in Nabloes die ik anderhalf jaar schijnbaar ongeopend te-
rugkreeg. Toen ik weer een jaar later een boek, The Northern Hegaz, wilde bestellen bij
een antiquarische boekhandel in Jeruzalem werden uitgezonderd mijn eerste Email, alle
Emails van beide kanten verhinderd. Telefonisch contact lukte wel. Blijkbaar stond ik op
een of andere zwarte lijst. Om begrijpelijke redenen is deze problematiek nog steeds een
hot issue en ik zou de laatste zijn om te beweren dat de Tempel in Jeruzalem niet op zijn
door God gewilde plaats stond. Tenslotte is het God zelf geweest die David en Salomon
heeft opgedragen de Tempel in Jeruzalem neer te zetten. Daar bestaat geen twijfel over. De
reden van deze bespreking is om inzicht te krijgen in het werk van de Mannen van de Grote
Synagoge, waaronder een nieuwe inrichting van de feestcyclus viel. Dat er mensen waren
die zich hevig tegen de takkanot verzetten, versterkt de argumenten van mijn betoog. In het
verzet tegen de takkanot zijn de Samaritanen zich tegen alles en nog wat gaan verzetten,
wat een typische menselijke reactie is. In dat licht bezien is het logisch dat ze niets wilden
weten van de Tempel van Jeruzalem, waar toen het religieuze gezag was gevestigd. Maar
- 10 -
hun verzet daartegen was in feite ondergeschikt en niet het uitgangspunt, zoals sommige
historici ons willen doen geloven.
Professor Alan Crown heeft wel een heel interessant artikel gepubliceerd in de oktober
1991 uitgave van de Bible Review: De Abisharol 3.000 jaar Oud?, ondertiteld: Heeft
de Samaritaanse gemeenschap in Nablus een torahrol die door Aarons achterkleinzoon is
geschreven? Hij schrijft dat het de Sefardische Jood Federico Prez Castro in de 1950-er
jaren is gelukt om die rol in zijn totaal te fotograferen. Na moeizame onderhandelingen
door Castro samen met de Spaanse consul in Jeruzalem heeft Castro de hoogst uitzon-
derlijke toestemming gekregen om de boekrol te fotograferen. Na een tamelijk grondig
tekstonderzoek besloot hij om alleen het oudere gedeelte van de boekrol te publiceren, dat
wil zeggen vanaf Numeri 35 tot aan het eind van Deuteronomium. Alhoewel hij zich reali-
seerde dat zelfs dit deel een vermenging was met een aantal nog oudere fragmenten, kwam
duidelijk naar voren dat het eerste gedeelte, van Genesis tot Numeri 35, slechts minieme
segmenten bevatte die oud waren. De rest was van zeer recente datum en niet geschikt voor
publicatie. De oudere delen werden in zijn Sefer Abisha gepubliceerd. In een crypto-
gram, die in de tekst verborgen ligt, staat geschreven: Ik ben Abisha, de zoon van Pinchas,
zoon van Eleazar, zoon van Aron de priester; dat de Heer en zijn glorie hen goedgezind
moge zijn ik schreef dit heilige boek in de ingang van de tent van samenkomst op de Berg
Gerizim in het 13e jaar van de overheersing van het volledige land van Canan door de
kinderen van Isral. De Heer zij geprezen. Alan D. Crown schrijft: Op het eerste gezicht
indien we het feit accepteren dat een dergelijk cryptogram niet kan worden vervalst is
deze boekrol ongeveer 3.300 jaar oud, waarmee het de oudste Torahrol ter wereld is!
In 2013 verscheen de publicatie van The Israelite Samaritan version of the Torah, onder-
titeld: Eerste Engelse vertaling afgezet tegenover de Masoretische versie, bewerkt door
Benyamim Tsedaka and Sharon Sullivan. Dit is een paralelle versie van de Torah met dub-
bele kolommen op iedere pagina. De linker kolom is de Samaritaanse, de rechter de Maso-
retische. De verschillen zijn eenvoudig vast te stellen omdat ze naast elkaar staan. Boven-
dien hebben de makers open plaatsen in de Masoretische tekst gelaten die aangeven waar
informatie werd weggelaten in de Masoretische of juist toegevoegd in de Samaritaanse. In
het lezerscommentaar van smund Knutson Auklandon van 14 augustus 2014 staat:
Waarom was er een scheuring tussen de Samaritanen en de Joden? Het antwoord
staat in dit boek. Het verbazingwekkende is dat deze Samaritaanse versie van de Torah
misschien wel ouder en exacter is dan wat onze Bijbels presenteren. Ik had de eer
Benyamim Tsedaka in 1985 te nogen ontmoeten toen hij mij bij hun Loofhuttenfeest
introduceerde op de Har Gerizim. Ik kan dit boek aan iedere serieuze bijbelvorser
aanraden. Ik bewonder de Samaritanen voor hun getrouwheid doorheen duizenden
jaren geschiedenis. Het is geen sekte maar ze zijn ware oorspronkelijke Isralieten
en geven aan ieder van ons een getuigenis.
10 De Assyrische perikelen
Na deze inleidende bespreking volgt hier het eigenlijke artikel waarbij de betekenis van
het wonder van de Achaz Zonnewijzer wordt bekeken vanuit Gods ontfermende optre-
den, van een God die als een kloek op haar nakomelingschap past. (Mt. 23:37) In het ver-
haal komt een interessante bespreking aan bod van het boek Catastrophe van David
Keys, journalist van The Independent; zie noot 6: De catastrofe die de loop van de ge-
schiedenis wijzigde. De astronomische overwegingen van een aardasverschuiving dat 90
jaar na het zonnewijzerwonder zou kunnen hebben plaatsgevonden, werden reeds in het
artikel Sukkoth en de Equinox besproken.
Hizkia werd in 722 v. Chr. geboren toen zijn vader Achaz slechts elf jaar oud was, een
Bijbels gegeven dat wij niet zomaar van de hand mogen wijzen omdat in die tijden de Oos-
- 11 -
terse condities van pubertijd en huwelijk sterk kunnen hebben afgeweken van de onze. Hij
werd in een roerige tijd geboren die als een van de meest tragische in Israls geschiedenis
kan worden gekenmerkt. Alhoewel de natie Gods uitverkoren volk was, waren zij toch af-
vallig en verdienden een forse afstraffing. Verschillende machtige vijanden waren met on-
regelmatige tussenpozen op hun vernietiging uit geweest, maar dat was tot nog toe niet
gelukt. Dit keer waren het de Assyrirs die tegen Isral optrokken en dit zou worden ge-
volgd door wegvoeringen van de zogenaamde tien stammen uit het Noordelijke deel, n in
het jaar 711 (2 Kon. 15:29-30) en een andere in 692. Die laatste vond plaats in het zesde
jaar na Hizkias troonsbestijging. (2 Kon. 17:1-6 en 18:9-10)
Een derde minder belangrijk wegvoering van de Noordelijken moet omtrent 650 hebben
plaatsgevonden, spoedig na de Babylonische campagne van Assurbanipal, toen Hizkias
zoon, de jonge koning Manasse voor enige tijd naar Babylon werd weggevoerd. 2 Kronie-
ken 33:12-13 leest: Toen vernederde Manasse zich diep voor de God van zijn vaderen, en
God bracht hem naar Jeruzalem terug en herstelde hem in zijn koningschap. Zo ondervond
Manasse dat Yahweh de ware God is. Voor dit gedeelte van de geschiedenis van het Mid-
den Oosten bekken verschilt de algemeen aanvaarde chronologie luttele jaren met de mijne
die op Panin chronologie is gebaseerd. Zie mijn artikel: De Panin Bijbel Statistiek.
Wij weten uit de Bijbel dat Sennacherib in hetzelfde jaar stierf dat hij vol schaamte van
zijn expeditie uit Juda terugkeerde, wat in die dagen was vijftien jaar voordat Hizkia
stierf. (2 Kon. 19:35-20:6) Daarom geschiedde dit in het jaar 684. De gebruikelijke Ba-
bylonische chronologie wijkt drie jaar af en suggereert 681 voor Sennacheribs dood. Na
een correctie van drie jaren zou dit de val van het opstandige Babylon in 651 situeren en de
vernietiging van Susa, iets verder op Elamitisch terrein, in 649, met in de tussenliggende
periode het meest waarschijnlijke moment van Manasses gevangenneming. Onder normale
omstandigheden zou Manasse naar Niniv zijn gevoerd, maar in dit geval was dat Babylon,
wat met oog op een grote militaire campagne in dat gebied een logisch alternatief was. (5)
gezien. Staat niet in 2 Koningen 18:3 dat hij zoon van David is, de gebruikelijke term voor
de messias? En Christus is, zoals bekend, ook op de derde dag herrezen.
Ten teken van deze profetie, voor wat zijn gezondheid betreft, bracht de Heer de slagscha-
duw van de zon op de Achaz Zonnewijzer negen stappen terug (exclusief de beginstap),
wat mogelijkerwijs werd veroorzaakt doordat de aarde van zijn plaats schoof, een evene-
ment dat als een voorspel kan worden beschouwd van hetgeen, precies 90 jaar later, in
Josias 18e jaar zou gaan gebeuren. Waarom gaf God zon spectaculair teken om te beves-
tigen dat Hizkia na drie dagen genezen zou worden? Waarom? Het teken is meestal van
minder kaliber dan wat het aangeeft, maar hier geldt juist het omgekeerde. Het zonnewij-
zer-wonder is n van de grootste wonderen in Israls geschiedenis, zodat de draagwijdte
veel verder reikt dan slechts teken voor Hizkia.
Ik zal mijn geest uitgieten over al wat leeft. Jullie zonen en dochters zullen profete-
ren, oude mensen zullen dromen dromen, en jongeren zullen visioenen zien; zelfs
over slaven en slavinnen zal ik in die tijd mijn geest uitgieten. Dan zal ik tekenen
geven aan de hemel en op aarde: bloed en vuur en zuilen van rook, de zon verandert
in duisternis en de maan in bloed. Dan komt de dag van de Heer, groot en ontzag-
wekkend.
Joel 3:1-4
Het hoeft niet te verbazen dat onder de landen in deze wereld Juda geen uitzondering vormt
om eventueel door een oordeel te worden getroffen. De profeet Jesaja weeklaagt:
De Heer der hemelse machten heeft de bescherming van Juda weggenomen.
Koning Hizkia, zijn magistraten en legeroversten observeerden de talrijke bressen in
Davids stad en zij sloegen het water van de benedenvijver op. Men inventariseerde
Jeruzalems huizen waarvan sommige werden afgebroken ter versteviging van de
stadswallen. (2 Kon. 20:20 en 2 Kron. 32:5) Tussen de beide muren werd een
reservoir gebouwd voor het water van de oude vijver, maar op Hem die dit alles
bewerkt was hun blik niet gericht en zij hadden geen achting voor Hem die dit alles
reeds lang van te voren had beschikt. Op die dag riep de Heere God der machten op
- 13 -
Evenzo profeteerde Micha van Moreset in de dagen van koning Hizkia, en sprekend tot het
verzamelde volk van Juda liet hij weten: Aldus spreekt de Heer der hemelse machten: Als
akkerland zal Zion worden omgeploegd en Jeruzalem zal tot een puinhoop worden en de
tempelberg een hoogte vol hakhout. (Micha 3:12, Jer. 26:18) Deze twee profetien moe-
ten zijn uitgesproken kort voordat Rabsakeh zijn bedreigende en godslasterlijke boodschap
bracht. (2 Kon. 18) Rabsakehs woorden brachten angst en beven teweeg. En nu reageerde
Hizkia eindelijk, niet alleen in de sfeer van lege godsdienstige formaliteit, maar met op-
rechte verbrokenheid van hart, en rouwde hij zoals de duif en de pelikaan:
Hij scheurde zijn kleding, deed een zak om en begaf zich naar Gods tempel. De
hofmaarschalk Eljakim, de schrijver Sebna en de oversten der priesters zond hij in
zakken gehuld naar de profeet Jesaja zoon van Amos. Ze zeiden tot hem: Aldus
spreekt Hizkia: Dit is een dag van benauwenis, een dag van bestraffing en schande
want het kind ontsluit de baarmoeder maar er is geen kracht om te baren. Misschien
zal de Heere uw God de woorden van Rabsakeh horen, die door zijn heer de koning
van Assyri werd gestuurd om de levende God te honen. Moge God, die deze woorden
hoort, hem daarvoor straffen. Hef dan een gebed op voor de achtergebleven rest.
Deze keer antwoordde Jesaja anders: Laat u geen angst aanjagen door wat u
vernomen hebt, door de woorden waarmee de dienaren van de koning van Assyri mij
hebben gelasterd. Ik zal voorzeker een woedende zucht over hem heen blazen, en bij
het horen van een gerucht zal hij rechtsomkeert maken, richting eigen land, en aldaar
zal Ik hem door het zwaard vellen. (Jes. 38:14, Ps. 102:6, 2 Kon. 19:1-7)
In dit verband moet het zonnewijzer-wonder niet alleen worden opgevat als een aankon-
diging van de rampen op die Grote Dag des Oordeels, maar ook als een aanzet tot bekering,
want conform Nehemia 9:17: Is de Heer een vergevingsgezinde God, die zachtmoedig is
en vol medeleven, die niet gauw woedend wordt en de goedheid zelve is. Indien God met
rampspoed teistert, komt dat omdat wij God hebben verzaakt, niet omdat Hij ns verzaakt.
Door onze dwalingen hebben wij God gedwongen om corrigerend op te treden, en dit is
precies wat in de nasleep van het zonnewijzer-wonder is gebeurd, ruim een eeuw later, toen
de inwoners van Juda in de Babylonische ballingschap werden weggevoerd.
- 14 -
Toen eindelijk, in het 18e jaar, kwam die innerlijke bekering waarom gevraagd was en Josia
herstelde de ware offerdienst; dat was dus in het jaar 594:
Geen der koningen van Isral had het Pasen gevierd zoals Josia dat deed, samen
met de priesters en levieten en alle aanwezigen van Juda en Isral, samen ook met de
inwoners van Jeruzalem. Bovendien heeft Josia de geestbezweerders en duivelskunste-
naars weggedaan, en de terafim (huisgoden) en drekbeelden opgeruimd, ja alle
afschuwelijkheden die in Juda en in Jeruzalem te vinden waren. Zo deed hij weer de
bepalingen van de wet herleven, die in het boek beschreven stonden dat de priester
Hilkia (vader van Jeremia) in het Huis van de Heer had ontdekt. Vr hem is er geen
koning geweest die zich zo met heel zijn hart, met geheel zijn ziel en met al zijn
krachten, volgens de hele Wet van Mozes tot de Heer heeft bekeerd en ook na hem is
niemand opgestaan die op hem leek. (2 Kron. 35:18-19, 2 Kon. 23:24-25)
Dit was vijf jaar nadat Jeremia zijn boodschap bracht dat Josias zuiveringsoperatie in zijn
12e regeringsjaar niet voldeed. Waarom treuzelde hij zo lang? Iets dramatisch moet hebben
- 15 -
plaatsgevonden om Josia tot actie te bewegen. Het was niet een kwestie van alleen maar de
koning, maar al het volk was erbij betrokken: de priesters, de levieten, geheel Juda en Isral
en de inwoners van Jeruzalem waren vergaderd. Er moet dus iets uitzonderlijk zijn ge-
beurd. Josia zegt kort voor deze gelegenheid (2 Kron. 34:21): Groot is de grimmigheid
van God die over ons is uitgestort, maar helaas treedt hij niet in details. Daarna gaat hij te
rade bij Hulda de profetes die hem ondermeer vertelt dat hij in vrede in zijn graf zou
worden bijgezet. (2 Kron. 34:19-28) Na dit beraad herstelt hij de ware eredienst beginnend
met de bijzondere paasviering. Julian Morgenstern bespreekt de tweede Isralische kalen-
der, waarin de Kananitische namen voor de maanden door nummers werden vervangen in
een purgering van alle heidense invloeden. Kalender I heet ook wel de Kananitische ka-
lender. Kalender II kwam volgens hem in zwang in de periode tussen 608 en 586. Dat komt
mooi overeen met de datum van Josias bijzondere paasviering. Kalender III is de kalender
die gaandeweg ontstond na de Babylonische ballingschap waarbij heel veel later weer
namen werden gentroduceerd voor de verschillende maanden, dit keer Babylonische, en
het is deze kalender waar wij ons mee bezighouden.
Mijn Bijbel refereert hier aan Klaagliederen 4:20: De adem van onze neuzen, de Heere
Messias, is in hun groeven gevangen. Wat de rouwklacht bij Megiddo betreft, wijst dit op
de bekende profetie van Zacharia 12:10-14 en het wijst ook op de verzamelplaats, in het
Hebreeuws Har-Magedadon geheten, wat weer in een godsspraak terugkomt in Openbaring
16:14-16 die vlak voor de laatste akte van Gods oordeel is gesitueerd wat over dat grote en
zondige Babylon gaat dat op het punt staat om de grimmigheid van Gods toorn te ontvan-
- 16 -
gen. Dit kleine verhaal bevat daarom verschillende heenwijzingen naar onze Heer, de
gezalfde, in het Hebreeuws de Yeshua Mashiach genoemd. Hij is degeen die wordt geoor-
deeld en degeen die aan het eind der tijden zelf zal oordelen. Deze vertelling is opnieuw
een van die kleine spiegels die naar voren schijnt. Dit is uitstekend verwoord door Melker,
priester van de synagoge van Bethlehem, die in de tijd dat Jezus werd geboren, schreef:
Ieder lijden van David of jammerklacht van Job, of glorie van Salomon ja,
iedere snik van menselijk verdriet, iedere kwellende droefenis van mensen, iedere
stervenszucht, iedere bittere traan die wordt geplengd is een tupos, een voorzegging
van de komende Koning der Joden en redder der wereld. Isral staat als een gemeen-
schappelijke faktor in elk tijdperk van de geschiedenis (ArchkoVerzameling)
Voor onze huidige discussie wil ik iets anders beklemtonen. De Bijbel vertelt dat koning
Hizkia na zijn volledige bekering en wonderbare genezing in al zijn ondernemingen slaag-
de. Toen stelde God zijn dienaar op de proef om zijn diepste gezindheid te kennen. (2 Kron.
32:31) Mijns inziens speelt eenzelfde soort tafereel zich ook bij Josia af. Josia zei: Groot
is de grimmigheid van God die over ons is uitgestort. Dat verklaart ongetwijfeld waarom
hij zich met heel zijn hart, met geheel zijn ziel en met al zijn krachten tot de Heer wendde,
en ook waarom niemand na hem is opgestaan die op hem leek. Maar hij was niet de enige
die door de wereldwijde catastrofale gebeurtenissen werd bewogen. Klaarblijkelijk had
Farao Necho zich ook tot God bekeerd en God sprak tot hem zoals indertijd bij de noma-
dische Midjaniet Jetro die belangrijke adviezen aan Mozes gaf die in dat geval besloot om
naar zijn stem te luisteren. (Ex. 18:13-26)
Deze houding ten aanzien van de heidenen verklaart veel waarom Isral, zoals de onreine
Mirjam, buiten het kamp is gesloten totdat zij weer, opnieuw gereinigd, kan worden toege-
- 17 -
laten. (Num. 12:14) Melker de priester waarschuwde hier al voor in zijn rapport aan de
Hoge Sanhedrin ter gelegenheid van de buitengewone omstandigheden van Jezus geboorte:
En dit, vrees ik, zal problemen geven voor onze natie. Ons volk zal naar de
gezondene (Shiloh) uitzien als een tijdelijke bevrijder, en zij zullen trachten om hem
alleen voor de Joden te houden; en wanneer zijn daden naar alle inwoners van de
wereld beginnen uit te waaieren in liefde en medemenselijkheid, wat overduidelijk
in Jeremia 9 wordt aangetoond (v. 24-25), dan vrees ik dat de Joden hem zullen
afwijzen waarvoor wij al in hoofdstuk 3 van het woord van de heilige profeet worden
gewaarschuwd. Om dit te vermijden moet Isral worden geleerd dat Jesajas profetie
niet stopt bij de Babylonische gevangenschap en terugkeer naar het Koninkrijk der
Hemelen, en dat Ezechils wielen (van hfst. 1 en 10) niet politiek of geestelijk in de
hemel wentelen, maar hier op aarde, en betrekking hebben op aardse revoluties of
veranderingen, en de grote gebeurtenissen helpen aankondigen waarvan deze in
Bethlehem de allergrootste. () Wij, als Joden, zijn het enige volk aan wie God
deze grote kwesties heeft toevertrouwd en natuurlijk zal de wereld naar ons opzien
in de verwachting dat wij deze zullen verduidelijken. Omdat deze aan ons zijn
toevertrouwd, zal God ons verantwoordelijk houden indien wij het ware licht niet
op dit onderwerp laten schijnen.
De kern van hoofdstuk 3 van Jeremia is reeds uitgelegd, waar het gaat over de terechtwij-
zing van Josia. Jeremia 9:24-25 leest: Ik ben de God die weldadigheid uitoefent op aarde,
oordeel velt en gerechtigheid doet, want daarin verheug Ik Mij. Ziet, de dagen komen, zo
spreekt de Heer, dat Ik alle besnedenen tuchtig met de onbesnedenen, en dit is inderdaad
gebeurd. Maar de apostel Paulus geeft een straal van hoop in zijn brief aan de Romeinen:
Zo zeg ik dan, zijn zij gestruikeld opdat zij vallen zouden? Absoluut niet! Maar
door hun val is het heil naar de Heidenen gegaan om hen tot jaloersheid te wekken.
Indien hun val de rijkdom is van de wereld en hun vermindering de rijkdom van de
Heidenen, hoeveel te meer hun volheid! Want ik spreek tot u Heidenen en, voor zover
ik een apostel voor de Heidenen ben, steek ik de loftrompet op voor mijn bediening in
de hoop mijn volk tot jaloersheid te wekken en er althans enkelen van te redden. Als
dan hun verwerping de verzoening is van de wereld, wat kan hun aanneming anders
zijn dan leven uit de dood? (Rom. 11:11-13)
Waarlijk, het ligt niet aan God dat Isral is gevallen en het ligt niet aan God dat Josia door
Farao Necho werd geveld!
Het verhaal gaat dat Josia niet luisterde naar de woorden van Necho uit Gods mond.
Josia handelde halfslachtig door zichzelf tijdens de strijd te vermommen. Indien hij de
woorden van Necho echt had gerespecteerd zou hij besloten hebben om Hulda de profetes
te raadplegen of zijn neef Sefanja of een van de andere profeten uit zijn tijd, die in deze
onrustige periode zeker de noodzaak zouden hebben onderstreept van extra zendingsijver.
God voldeed aan zijn deel in de transactie door het sturen van acht profeten en misschien
nog enkelen wiens namen niet bewaard zijn gebleven in de annalen van de geschiedenis.
Josia had Necho moeten uitnodigen om zich bij hem te vervoegen na de overwinning te
Karchemis om de ware God in de Tempel van Jeruzalem te aanbidden, hetwelk recent weer
in goede staat van gebruik was gebracht. De zaak zou dan een andere wending hebben ge-
kregen en deze vrome koning van Juda zou dan op rijpe leeftijd in vrede gestorven zijn.
18 De laatste akte
De rest van de geschiedenis van de koningen van Juda tot aan de val van het land en zijn
volk, dat door de Babylonirs werd weggevoerd, is nogal simpel. Jechonjachim regeerde
11 jaar en deed wat kwaad was in Gods ogen. Na hem regeerde Zedekia, de laatste koning,
voor een gelijke periode van 11 jaar. Hij deed ook wat kwaad was in Gods ogen. Boven-
- 18 -
dien bezondigden de hogepriesters en het volk zich steeds meer volgens de gruwelen van
de naties, en zij onteerden het Huis van God dat Hij in Jeruzalem had ingezegend. Zedekia
vernederde zich niet voor Jeremia de profeet, die uit Gods mond sprak (Jer. 38:17): Indien
u zich geheel overgeeft aan de oversten van de koning van Babylon, dan zal uw ziel blijven
leven en wordt de stad niet in as gelegd en blijft u, samen met uw huis, in leven. Zelfs in
dit vergevorderd stadium van geloofsafval en rampspoed toonde de barmhartige God als
met een zorgzame liefhebbende moeder een uitweg uit deze teloorgang. Juda had toen al
zwaar geleden onder de invasies van 578 en 570 waarbij tijdens die laatste een buitenge-
woon belangrijke deportatie van de inwoners van Jeruzalem plaatsvond. Niettegenstaande
weigerde Zedekia zich te vernederen zoals Manasse eens had gedaan. Door hun overtre-
dingen werd Gods woede tegen Jeruzalem en Juda ontstoken, en zo geschiedde het dat zij
vanuit zijn tegenwoordigheid werden weggeworpen, en wel in het jaar 559, 19 jaar na de
eerste invasie. Tegen die tijd werd de laatste kleine rest weggeplukt, wat als het begin van
de zeventig jaren ballingschap telt. Zedekia ging een somber lot tegemoet. Hij moest toe-
zien hoe zijn zonen werden gedood, waarna men zijn ogen uitstak en hem in bronzen
ketens naar Babylon voerde. (2 Kon. 23:35-25:21, 2 Kron. 36)
Hubert Luns
Noten
Waarom koning David geen volkstelling mocht houden
(1) De ideale maatschappij bestaat volgens Plato uit 5.040 onderdanen, want dat is door
alle getallen tot 12 deelbaar behalve 11. Dit is bijzonder handig voor statistische manipu-
latie. Stelt U zich eens voor hoe fantastisch het moet zijn om koning van zon maatschappij
te zijn en haar regels met mathematische precisie vast te leggen! Maar tel uw passen, want
wie niet in de ideale vorm past zal met geweld worden gereduceerd of verminderd tot een
punt op een figuur, tot een object. God heeft de mens gelijk gemaakt, dat wil zeggen, met
gepaste eerbied voor ieders unieke mogelijkheden. Zoals de Mishna Sanhedrin 4:5 op-
merkt:
Adam werd geschapen ten behoeve van vrede onder de mensen zodat niemand
tegen zijn naaste kan zeggen: Mijn vader was belangrijker dan die van jou () Ook
werd de mens (als n wezen geschapen) om de grootheid van de Heilige te tonen, Zijn
Naam zij geprezen, want indien iemand veel munten uit n stempel weet te slaan, dan
lijken ze alle op elkaar, maar de Koning der Koningen, de Heilige, Zijn Naam zij
geprezen, maakte ieder mens naar Adams beeld en toch lijkt niet n ervan op zijn
naaste.
Dus elk individu heeft zijn eigen en onmisbare inbreng voor het geheel van onze bonte
samenleving, maar de wiskundige benadering is juist de ontkenning daarvan. Uit dat oog-
punt bestaat een groep voorwerpen (figuurpunten op een schaal) uit vervangbare en uitwis-
selbare eenheden. Daarom is de antimacht niet alleen maar het getal, maar het getal van
herleiding tot eenheid en eenvormigheid in de monsterachtige betekenis van het woord. Nu
wordt duidelijk waarom de door koning David gehouden volkstelling de grootste blunder
was van zijn bewind. (2 Sam. 24) Na die telling werd het land door de doodsengel buiten-
gewoon zwaar gestraft. Een volkstelling is immers de eerste belangrijke stap in het vermin-
deringsproces dat tot massamanipulatie leidt. Zie ook mijn artikel: Opgang van Mens &
Wetenschap - hfst. 6, in de discussie die gaat over het cartesiaanse denksysteem.
in Juda gevestigd en hadden hun eigen koning. Omri ( 894 BC), de zesde koning, stichtte
Samaria, wat toen het politieke centrum werd van het afgescheiden koninkrijk en ook een
zekere faam in het buitenland genoot.
Als oplossing voor de tegenstrijdigheden ten aanzien van de voorgangers van Senna-
cherib opper ik het volgende. De Bijbelse gegevens tonen aan dat Samaria in 692 door Sal-
manassar V werd ingenomen. (2 Kon. 17:5-6) Het is dus onmogelijk dat Sargon de troon op
Salmanassar veroverde. Ik veronderstel dat Sargon II altijd onder zijn vader Tiglath-Pilzer
III als een vorstelijk heer heeft gehandeld met de Assyrische titel van koning. Toen hij tij-
dens de oorlog in 708 werd gedood was zijn vader nog steeds in functie maar zal, zo lijkt
het, spoedig na 701 gestorven zijn het jaar dat Hosea de troon besteeg wat dus na een
koningschap van meer dan 45 jaar zou zijn. Dat zou een lange functieuitoefening zijn ge-
weest, maar niet onredelijk in aanmerking nemend dat Uzzia, die in datzelfde tijdperk leef-
de, 52 jaar lang regeerde, en Manasse 55 jaar. Wij mogen aannemen dat Tiglath-Pilzer na
zijn dood door zijn zoon Salmanassar werd opgevolgd, die reeds een aantal jaren uit naam
van zijn vader optrad, net als zijn broer Sargon die tien jaar eerder was gestorven. Deze Sal-
manassar zal ergens tussen 692 en 684 tijdens een paleisrevolutie door zijn generaal Sen-
nacherib zijn vermoord, die erop toezag, volgens de beruchte Assyrische traditie om feiten
de verdraaien, dat alle geschriften vernietigd werden die op Salmanassar betrekking had-
den [waarvan een gedeelte in de annalen van Tiglath-Pilzer III voorkwam], terwijl de
roemruchte militaire prestaties van Sennacherib werden opgepoetst. Deze truc zou aan la-
tere generaties bewijzen dat hij de rechtmatige troonopvolger was, wat feitelijk niet klopte.
Een berucht voorbeeld van dit soort geschiedvervalsing wordt aangetroffen bij de
boekverbranding die door de eerste keizer van het verenigde China werd georganiseerd, de
bastaard Zheng, die in het jaar 208 v. Chr. alles verbrandde behalve de geschriften die zijn
regime aanprezen en in dienst der wetenschap stonden. Om er zeker van te zijn dat zijn
maatregelen effect sorteerden, liet hij honderden scribenten levend begraven. Reeds in het
begin van zijn bewind, dertig jaar eerder, had hij al diegenen vermoord die het gerucht had-
den durven verspreiden dat hij een bastaard was, wat waarschijnlijk waar was, want de
waarheid doet meer pijn dan de leugen.
De Pekah problematiek
(5b) Het zij opgemerkt dat koning Pekah twintig jaar koning in Samaria was, gerekend
vanaf het 52e jaar van Azaria koning van Juda, ook wel Uzzia geheten. (2 Kon. 15:27) Pekah
20, wat in het jaar 711 valt, is uitgekozen als het meest waarschijnlijke jaar van de eerste
deportatie door Tiglath-Pilzer, het jaar ook dat Pekah uit het residentile paleis van Sama-
ria wegvluchtte en daarmee, tot aan het tijdstip dat hij door Hosea zijn opvolger werd
gedood, een koning zonder troon werd. Pekah regeerde niet 20 jaar, zoals thans algemeen
aanvaard, maar veel langer: in 2 Koningen 18:1 staat immers nadrukkelijk dat Hizkia, ko-
ning van Juda, in Hosea jaar 3 de troon besteeg, c.q. het jaar 698, wat Hosea 1 naar het
jaar 700 brengt en Hoseas troonsbestijging naar het jaar 701.
Deze interpretatie is geoorloofd omdat de passage van 2 Koningen 15:30 als volgt kan
worden gelezen: Hosea beraamde een samenzwering tegen Pekah en versloeg hem (en
doodde hem en werd in zijn plaats koning), wat in het twintigste jaar van Jotham, koning
van Juda, gebeurde. Hij beraamde dus de samenzwering in het jaar 711, maar bij een
andere gelegenheid doodde hij hem en verving hij hem als koning. Jotham 20 levert hier
een probleem op in verband met 2 Koningen 15:32-33 en 2 Kronieken 27:1, 8, wat kan wor-
den opgelost door te veronderstellen dat de Jotham 20 opmerking van 2 Koningen 15:30
naar Jotham verwijst, die eerst n gezamenlijk regeringsjaar uitoefende nadat zijn vader
Uzzia door melaatsheid werd getroffen (2 Kron. 26:16-23), vervolgens 16 jaar alleen re-
geerde en nadat hij troonsafstand had gedaan kennelijk nog drie jaar leefde. Daarom staat
Jotham 20 (Juda) gelijk aan Pekah 20 (het Isral van de 10 stammen of noorderrijk) en
wijst het dus op het jaar 711.
Een laatste moeilijkheid verschijnt in de passage van 2 Koningen 17:1: In het 12e jaar
van Achaz koning van Juda (jaar 702) begon Hosea in Samaria over Isral te regeren
voor een duur van 9 jaar. Dit zijn dezelfde 9 jaar waarvan sprake is in vers 18:10, wat
onloochenbaar op Hoseas troonsbestijging in 701 wijst, zoals reeds geconcludeerd. Achaz
12 is echter zeker het jaar 702 en niet 701. Normaal gesproken wijst begon te regeren naar
- 22 -
goed Bijbels gebruik op het jaar volgend op de kroning of aanvaarding van het regentschap,
tenzij anders bedoeld, zoals bij het begin van Hizkias regering in vers 18:1 en dat van Achaz
in 16:1 waar het jaar van de kroning wordt bedoeld en niet het daaropvolgende. Dit is weer
zon geval, wat betekent dat Hoseas troonsbestijging in de twee jaren 702 en 701 plaats-
vond, een zeer bijzondere curiositeit wat mogelijk wordt indien zijn voorganger Pekah aan
het eind van een dynastiek jaar gedood werd (bij het naderend Paasfeest). Wij mogen rede-
lijkerwijs veronderstellen dat Hosea onmiddellijk met de uitoefening van zijn autoriteit
begon nadat Pekah in 702 werd gedood, maar dat hij pas enkele dagen later officieel werd
ingehuldigd, dus in het nieuwe dynastieke jaar 701. Wat Pekah betreft, moeten wij vast-
stellen dat door de chaos na de eerste deportatie in 711 en de oproer van Hosea, hij een ko-
ning zonder troon werd, de troon van Samaria, maar dat hij blijkbaar nog altijd op een aan-
hang kon rekenen in een gereduceerd gebied. Daarna leefde Pekah negen jaar lang min of
meer als vluchteling of, zo u wilt, verzetsstrijder totdat hij in 702 door Hosea werd ver-
moord, na waarschijnlijk in een valstrik te zijn gelokt. Waarom valstrik? Omdat het wel erg
toevallig is dat zijn dood samenviel met het naderend Paasfeest. Toen pas, na Pekahs dood,
raakte Hosea zijn status van opstandeling kwijt en werd hij de officile leider van Isral, zij
het met de nodige beperkingen: doordat Tiglath-Pilzer met zijn gewapende macht hem
daartoe dwong, werd Hosea zijn vazal. In de annalen van Assyri pocht de monarch: Zij
wierpen koning Pekah omver en ik plaatste Hosea als koning over hen (uit: Ancient Near
Eastern Texts - J.B. Pritchard, p. 284). Hosea, de usurpator, was de laatste koning over het
Isral der tien stammen of noorderrijk. Een weigering om de jaarlijkse schatting te voldoen
en zijn poging om bijstand van Egypte te zoeken, leidde tot zijn ondergang. Salmanassar
zette hem eerst gevangen en organiseerde toen de belegering van Samaria dat tenslotte na
een drie jaar lang durend beleg in het jaar 692 werd ingenomen. (2 Kon. 17:1-6)
zekere nacht dat de engel van God uitvoer en in het kamp van de Assyrirs 185.000 man
doodde
>4) De belofte van de bevrijding van de koning van Assyri (2 Koningen 20:6) werd ge-
maakt nadat Sennacherib al naar zijn eigen land was vertrokken (19:36). Hizkia is niet
bijzonder genteresseerd in dit gedeelte van Jesajas profetie. Het probleem van het beleg
was klaarblijkelijk reeds opgelost. Hij stelt Jesaja alleen maar de vraag: Vertel mij, wat is
het teken dat ik genezen zal worden? (20:8) Wij moeten aannemen dat hoofdstuk 20
chronologisch op hoofdstuk 19 volgt. De belofte van bevrijding betekent: Ik zal U en deze
stad voortaan vanuit de hand van de koning van Assyri verlossen. De profetie ten
aanzien van de vernietiging van Sennacheribs leger en de moord op de koning na zijn te-
rugkomst, wordt in de reeds geciteerde profetie van 19:7 besloten: Ik zal een woedende
zucht over Sennacherib heen blazen, en bij het horen van een gerucht zal hij rechtsomkeert
maken, richting eigen land, en aldaar zal Ik hem door het zwaard laten vellen. Dit woord
zucht is hetzelfde als in Exodus 15:8: U hebt Uw brandende toorn gestuurd. Het heeft hen
verteerd als stoppels. En door de zucht uit Uw neusgaten zijn de wateren opgehoopt.
Deze belofte is drieledig: (1) de engel zou 185.000 soldaten uit het kamp van de Assyrirs
doden (de woedende zucht), (2) de koning zou een gerucht horen over de Egyptische Farao
Tirhaka of Taharqa die een oorlog tegen hem voorbereidde en (3) Sennacheribs twee zonen
zouden hem met het zwaard doorsteken nadat hij was thuisgekomen. Samen zouden deze
drie elementen die indrukwekkende militaire macht van de Assyrirs weten in te tomen,
van hen die de grootste militaire operatie in de geschiedenis hadden georganiseerd. (De
zwarte Farao Taharqa van de Napatische/Cusietische Dynastie XXV, die zijn macht over
een verenigd Opper- en Beneden-Egypte uitoefende, wordt verondersteld te hebben gere-
geerd in de periode van 690 tot 664, wat perfect past bij onze chronologie.)
genomen water als regen op de grond zijn gevallen. Maar de koelere weersomstandigheden
betekenden ook dat er minder verdamping vanuit de oceanen en het land ontstond, met als
gevolg dat de regenvoorraad aan het firmament slonk en zich grote droogtes wereldwijd in-
zetten. In een omslagfenomeen, dat nu nog slecht begrepen wordt, eindigden de lange
droogtes vaak in grote stormen en zware overstromingen.
De onmiddellijke effekten van de uitbarsting uit 535, en een mogelijk tweede van een
andere vulkaan rond het jaar 540, hielden zon vijf tot zeven jaren aan in het Noordelijk
Halfrond en zelfs nog langer in het Zuidelijk. Edoch, slecht begrepen klimatologische terug-
koppelingen waren bijna zeker de oorzaak van een aanhoudend klimatologische oneven-
wichtigheid (de daaropvolgende droogtes inbegrepen), in een periode tot aan ongeveer het
jaar 560 in het Noordelijk Halfrond en tot aan de tachtiger jaren in het Zuidelijk Halfrond.
De uitbarsting(en) wijzigden, rechtstreeks en/of door terugkoppeling, het wereldklimaat
voor tientallen jaren en in sommige regios voor een tijdsverloop van wel een halve eeuw.
De klimaatsverandering ontwrichtte onder de mensen het wereldpolitieke toneel en
tastte de beschaving aan, hetzij direkt of via het medium van ecologische benvloeding en
ziektes. En omdat het gebeuren via de klimatologische effekten over de gehele wereld zijn
invloed deed gelden, resulteerde dit in een tijdsmatige hereiking van de wereldgeschiede-
nis. Voor de mensen die toen leefden was het een ramp zonder weerga. De Byzantijnse ge-
schiedkundige Procopius schreef op een later tijdstip in zijn bespreking over de verduis-
terde zon, dat vanaf het moment dat dit alles plaatsvond de mensen noch gevrijwaard
waren van oorlog en pestilentie, noch van andere perikelen die tot de dood leidden.
Het blijft een open vraag in hoeverre een hemellichaam dat binnen de invloedssfeer
van onze aarde kwam, vermoedelijk in het jaar 594 v. Chr., een wereldwijde vulka-
nische aktiviteit heeft ontlokt, maar zelfs indien het gewicht van dit voorval veel ge-
ringer was dan wat 1.500 jaar geleden vanaf nu plaatsvond now (de uitbarsting van
de Krakatoa), kan de ingreep tot op zekere hoogte vergelijkbaar zijn geweest. Veel
meer onderzoek is geboden om hierop een betrouwbaar antwoord te geven. Nu wij
weten waar naar moet worden gezocht, behoort het tot de mogelijkheden om de stel-
ling te toetsen. Ik nodig anderen uit om dit onderwerp verder uit te diepen, wat van-
uit een aantal verschillende invalshoeken kan worden benaderd.
Hun vreemdelingenhaat betekende niet en betekent niet dat de Joden geen proselieten
aannemen. Dit kon echter alleen maar plaatsvinden indien de oude identiteit volledig werd
verzaakt, een misvatting die tot op zekere hoogte ook heeft geheerst bij onze Christelijke
zendelingen en missionarissen. Een goed voorbeeld van een Joodse proseliet is Onkelos,
wiens ouders aan afgoderij deden. Hij was een leerling van Gamalil en werd lid van het
Sanhedrin. Hij maakte een beroemd geworden vertaling van de Pentateuch in het Aramees.
Om zijn waarde te bewijzen toonde Onkelos een extreme ijver in het volgen van de gebo-
den. De Talmud registreert dat hij het geld van zijn ouders erfenis in de Dode Zee smeet
omdat het als onrein moest worden beschouwd. Bekeringszin was wijdverbreid in de Twee-
- 25 -
de tempelperiode. Volgens Josephus zetten de Joodse inwoners van Griekse en andere bui-
tenlandse steden zich sterk in voor de verspreiding van het Jodendom. Eenmaal bekeerd,
kreeg de proseliet een nieuwe naam en werd volledig van zijn familie afgesneden. Nadat de
Christelijke Kerk zich formeel tegen Joodse wervingsakties had uitgesproken (in een tijd
dat ze reeds machtig waren geworden), nam het aantal bekeerlingen af. In onze moderne
tijd is toetreding tot het Jodendom weer sterk in populariteit gestegen en dat vooral in de
progressieve beweging.
Men kan tegenwerpen dat het de Mozasche wetten zelf zijn die minachting voor
vreemdelingen in stand houden door het accent te leggen op afscheiding. Echter, het na-
streven van een nationale identiteit en het betonen van liefde voor vreemdelingen hoeft niet
tegenstrijdig te zijn. Dit is de tweede school van Hillel brieven aangaande Gods voor-
zienigheid aan de Joden, wat kort na de verwoesting van de Tempel, in 70 na Christus, op
schrift werd gesteld:
Om deze ene grote fundamentele doelstelling te waarborgen dat wil zeggen
de eredienst aan de Ene levende en ware God werd de gehele Mozasche economie
ingericht. Voor dit doel werd ons verboden met vreemdelingen te trouwen; voor
dit doel moesten al onze offers op n plaats worden geofferd en door n familie van
priesters, opdat wij niet van de weg af zouden wijken en verdorven raken door ons met
afgodendienaars in te laten. Voor dit doel werd ons verboden bepaald soort voedsel te
nuttigen, zoals aangewend bij de offerande voor heidense godheden. Wij mochten niet
aanwezig zijn bij afgodische feesten, noch mochten wij gewend raken aan al die morele
gruwelijkheden waarmee de heidense eredienst onveranderlijk gepaard ging.
-
- 26 -