Escolar Documentos
Profissional Documentos
Cultura Documentos
HFST 7: Rastertechnieken
Principe
Scannen
• Het halftoonbeeld wordt bij het scannen opgedeeld in pixels. De ingelezen
RGB-waarden, worden omgezet naar CMYK-waarden of K-waarden (kleur of
zw/w). ( rastertoonwaarden!)
• De RIP (raster image processor) zet deze waarden om naar een bitmap.
• Elke scanpixel komt overeen met een segment van het belichtingsrooster.
Zo’n segment of macropixel bevat een welbepaald aantal micropunten.
• Bij een AM-raster maken de macropixels meestal deel uit van een grotere
rastercel.
H a lfto o n o r ig in e e l A M - g e r a s te r d b e e ld
( g r ijs w a a r d e n b e e ld , 0 < = g < = 2 5 5 )
0 1 1 1 1 1 0 0 0 1 1 1
0 0 1 1 1 1 0 0 0 0 1 1
82 81 94 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 1
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 1 0 0 0
47 50 82 96 0 0 0 1 1 0 0 0 0 0 1 1 1 1 0 0
0 0 1 1 1 1 0 0 0 0 1 1 1 1 1 0
0 0 1 1 1 1 0 0 0 0 1 1 1 1 0 0 0 1 1 1
0 0 0 1 1 0 0 0 0 0 0 1 1 1 0 0 0 0 1 1
45 48 50 80 95 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0 0 0 0 1
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
B it m a p m e t r a s t e r t o o n w a a r d e n B in a ir b e e ld ( b it m a p )
(0 < = ϕ < = 2 5 5 )
1 0 0 0 0 1 1 1 1 0 0 0
0 0 0 0 0 1 1 1 1 0 0 0
82 81 94 0 0 0 0 0 1 1 1 1 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 1 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 1 1
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1
47 50 82 96 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 1 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 1 1 1 1 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 1 1 1 1 0 0 0 0 0 1 1 1 0 0 0 0 0
45 48 50 80 95 0 0 0 0 1 1 0 0 0 0 0 1 1 1 1 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 1 1 1 1 0 0 0 0 1
B it m a p m e t r a s t e r t o o n w a a r d e n B in a i r b e e ld ( b it m a p )
(0 < = ϕ < = 2 5 5 )
Scanresolutie en lineatuur
• Het menselijke oog kan tot 50l/cm onderscheiden. Een scanresolutie van
250ppi volstaat om dit te bereiken! ( 100p/cm)
• Als het te scannen beeld op 100% grootte zal gebruikt worden mag je niet
hoger gaan dan 400ppi. Groter heeft een onnodig grootte bestandgrootte.
• Bij vergroting, rekening houden met vergrotingsfactor!
o Wil men het beeld met 300ppi scannen en op 200% grootte gebruiken
dan moet je scannen met 600ppi!
Origineel beeldfragment
wordt als 1 rasterpunt
vertaald
(1 scanpixel -> 1
rasterpunt)
Origineel beeldfragment
wordt opgedeeld in 4
scanpixels. Elke scanpixel
definieert 1 quadrant van
het rasterpunt
(4 scanpixels -> 1
rasterpunt)
Voorbeelden
• Voorbeeld: scanresolutie gelijk aan de lineatuur
• Een verhouding hoger dan 2 zorgt maar voor een beperkte detailverbetering.
Andere nadelen: zware bestanden en de rasterpunten worden fragmentarisch,
met een moeilijker te compenseren punttoename.
Voorbeeld: scanresolutie is 4 x de lineatuur
Drukinkten
• Autotypische kleurenmenging = combinatie van additieve en subtractieve
kleurenmenging, dit wordt gebruikt bij de kleurennabootsing in rasterdruk.
• Soms worden supplementaire kleurinkten (blauw, rood, grijs,…) aan CMYK
toegevoegd om kleurenruimte uit te breiden. steunkleuren, merkkleuren,
goud, zilver,…
• Beste is CMYK + RGB, maar is zeer duur!
• Inktreeksen:
o Warme inktreeksen (C iets groener, M iets roder, en Y iets roder) zijn
geschikt voor rood en groen.
o Koude inktreeksen (C iets blauwer, M iets blauwer en Y iets groener)
zijn geschikt voor zuivere blauwe en violette kleuren.
Kleurendensitometrie
• Densiteit reflectiefactor en transmissiegraad
• Om de densiteit van kleuren te meten wordt het visueel spectrum opgedeeld
in 3 delen (zoals rood, groen en blauw bij menselijk oog) dmv filters.
GATF-driehoek
= visuele voorstelling van de parasitaire componenten binnen een processinkt.
Additiviteitsregel en additiviteitsfout
= regel die zegt dat wanneer je inktlagen over elkaar drukt, de densiteit van de
samengestelde laag gelijk is aan som van de densiteit van de afzonderlijke lagen.
Bvb: CMY door blauwfilter Db[C+M+Y] = Db[C] + Db[M] + Db[Y]
Bunt + skeletzwart
• Meest toegepast
• CMY + K
• Lichtgrijs in CMY, vanaf ongeveer ¼-grijstoon tot zwart in CMYK
• Verzadiging van een kleur wordt hoofdzakelijk geregeld door een hoeveelheid
complementaire kleur (bvb C voor rood). Als de complementaire kleur meer
dan 50% bedraagt, vangt K aan.
Complementair = aanvullend
• Bij deze methode bedraagt de som van de rasterpercentage (A) 355%.
(C+M+Y+K) voor de weergave zwart.
Bunt + UCR
• De som (A) van rasterpercentages van 355% is veel te groot voor
sneldraaiende rotatiepersen en voor druk op krantenpapier. A wordt
vermindert door UCR
• UCR = under colour removal, de grijze tonen worden met een groter
percentage K weergegeven en minder CMY dan bij de blunt-skeletmethode.
• Enkel in lichtgrijze tonen wordt nog CMY gebruikt zonder K
• Men kan zien waar UCR actief wordt door een knik in de curven bij een
bepaalde toonwaarde.
• In vergelijking met de Bunt – skeletzwart reproductie wordt K hier praktisch
uitsluitend bij neutraal donker en middentonen gebruikt??????????? P9.9
GCR
= Gray Component Removal
• Voor grijze tonen:
o Bij 100% GCR-productie worden grijze tonen alleen door zwartdruk
weergegeven.
o Voor grijze tonen geldt: UCR = GCR
• Voor gekleurde tonen:
o UCR niet actief, maar GCR wel!
o De laagste kleur wordt vervangen door een bepaald percentage K
o bij GCR wordt elke kleur voorgesteld als twee kleurinkten en zwart
o wordt weinig gebruikt omdat de drukdensiteit laag is met K = 100%
bekom je niet dezelfde densiteit als een combinatie CMYK
o GCR zorgt wel voor een lage som van de rasterpercentages en wordt
veel gebruikt daardoor bij kranten.
GCR + UCA
• UCA = under colour addition, het toevoegen van kleur
• GCR + UCA werkt hetzelfde als GCR, maar in de donkere tonen wordt de
zwartdruk ondersteunt door een menggrijs van de drie kleuren CMY
drukdensiteit verhoogt terug
Besluiten
• UCR en GCR vooral gebruikt voor kleurenbeelden op sneldraaiende
rotatiepersen, andere gevallen voorkeur aan klassieke kleurenreproductie.
• Richtwaarden van A voor de weergave donkerste tonen zijn:
o Tweekleurenpersen vellenoffset: 300-340%
o Vierkleurenpersen vellenoffset: 300-320%
o Rollenoffsetpersen (heatset): 280 tot 300%
o Idem maar krantenpapier: 220-240%
Samenvatting kleurenleer PART 2
Hfst 1: het waarnemen van kleuren
Inleiding
• Colorimetrie = objectieve benadering van kleuren, de meting van kleuren in
het oog en hersenen is bij elke persoon anders dus subjectief
• Kleurstimulus = de grootheid voor objectieve benadering van kleuren, ook
kleurprikkel
• Voorwerpskleuren = Kleurstimulus die afkomstig zijn van voorwerpen
Lichtbronnen en lichtsoorten
Lichtbronnen
• = voorwerp of toestel energie omzet in licht- of stralingsenergie
• licht is een vorm van elektromagnetische energie de golflengte van licht ligt
tussen 380nm en 780nm
• spectrale emissie of stralingsverdeling P(λ) = geeft straling (P) van de bron
weer in functie van de golflengte (λ)
Lichtsoorten
• P(λ) stelt een bepaalde samenstelling van het spectrum van een lichtbron
voor.
• Illuminant of lichtsoort = lichtbronnen die in de praktijk niet of nauwelijks
kunnen gerealiseerd worden
• Normlichtsoorten of standaarden = enkele van de illuminanten worden als
standaard gebruikt, de belangrijkste:
o Lichtsoort A: gloeilamp, kleurtemperatuur = 2586K
o Lichtsoort B: gemiddeld zonlicht op de middag, kleurtemp (= 4874K)
gloeilamp combineren met filters
o Lichtsoort C: gemiddeld daglicht van bewolkte hemel (6774K)
kwartslamp met filters
o Lichtsoort D50: bootst neutraalwit daglicht na (5000K)
o Lichtsoort D65: gemiddeld daglicht met UV van 300 tot 380nm (6500K)
xenonlamp OF combinatie van gloeilamp met UV-lamp
o Lichtsoort E: lichtsoort met volkomen vlak spectrum = evenveel
energie per golflengte (5270K)
• D50 is wereldwijd de standaardlichtsoort voor de grafische sector
Kleurtemperatuur
• Een zwart lichaam zal bij verschillende temperaturen andere kleuren stralen!
• Kleurtemperatuur
o = de temperatuur die een zwarte straler moet hebben om dezelfde
kleur te geven als de betreffende lichtbron
o het geeft een idee welke kleur de het licht heeft
o hoe LAGER de kleurtemperatuur, hoe roder de lichtindruk!!!
o Sommige lichtbronnen hebben een kleur die nooit dezelfde indruk kan
geven als die van de straling van een zwart lichaam. Het kan slechts
met benadering gegeven worden = gecorreleerde kleurtemperatuur
Voorwerp
2 soorten:
• Doorzicht:
o De spectrale transmissiegraad touw(λ) is hier van belang
o Bvb: gekleurde oplossingen, kleurendia’s, kleurenfilters,…
o Filters kunnen ingedeeld worden:
Op basis van samenstelling (gelatine, glas, vloeistof,…)
Op basis van doelstelling (contrast, UV, selectie, IR, grijs,
warmte, luminantie,...)
• Opzicht:
o De reflectie factor β is hier van belang.
o Luminantie is helderheid (aka reflectie!)
o β = L / Lo
Het oog
• optisch signaal opgevangen door het oog wordt omgezet in elektrische
signalen
• Het netvlies bevat 2 soorten lichtgevoelige receptoren staafjes (lichtgevoelig)
en kegeltjes (geringe lichtgevoeligheid, wel kleurgevoelig).
• Er zijn ongeveer 20 keer zoveel staafjes dan kegels.
• Gele vlek = bevat kegeltjes die rechtstreeks met de oogzenuwvezel
verbonden zijn. Hierrond bevinden zich vooral staafjes.
• Grootste aantal staafjes op 20° van het centrum van het netvlies
• Grootste gezichtsscherpte in centrum van netvlies = foveola
• FORMULES
a. Bij goede lichtomstandigheden oog werkt vooral met de kegeltjes =
fotopisch zien of dagzien
zie P1.8 voor de formule + gegevens KENNEN ???
b. Bij slechte verlichtingsomstandigheden oog werkt vooral met
staafjes = scotopisch zien of nachtzien
• Mesopisch zien = bij schemerlicht, voor luminanties tussen 0,1 en 30 cd/m²
• Bij nachtzien de waargenomen lichtstroom bevat alleen de helderheid of
luminantie van een voorwerp geen kleur
Verschijnselen
• Helderheidsadaptatie
o = oog kan zich goed aanpassen aan de luminantie. De totale
luminantieomvang bedraagt verschillende machten van 10. Het aantal
helderheidsniveau’s is wel beperkt.
• Kleuradaptatie
o = oa het verschijnsel wanneer men de hoogste helderheid als wit gaat
beschouwen
o bvb: gloeilampen verlichte kamer TL-buis licht ziet blauw
o bvb: omgekeerd gloeilamplicht ziet rose
o de kegeltjes geraken vermoeid en daarmee minder gevoelig voor een
bepaalde kleur.
• successief contrast
o = vorming van nabeelden of succesief kleurcontrast
o bepaalde delen van het netvlies waarop een stimulus gestaan heeft
geven bij het wegvallen van de stimulus een negatief beeld gevolg:
de complementaire kleur wordt waargenomen
o ook hier omdat de receptoren vermoeit geraken voor een deel van het
spectrum
o bvb: zien van rood vlak rode kegeltjes herstellen zich langzaam
de andere kegeltjes responderen terwijl normaal op een wit vlak er
ontstaat een zweem van cyaan (complementaire kleur van rood)
• simultaan contrast
o kleur van een oppervlak wordt beïnvloed door kleur van de omgeving
o bvb: groen vlak donkerder bij achtergrond lichtgroen lichter bij
achtergrond donkergroen
• metamerie
o = 2 verschillende velden kunnen gelijk of ongelijk ervaren worden bij
verschillende lichtbronnen.
o Metamere kleuren = als ze gelijk ervaren worden bij slechts een
bepaalde lichtbron
o Bvb: 2 voorwerpen met verschillende reflectiecurve bij bepaalde
lichtbron beide dezelfde kleurindruk verandering lichtbron andere
kleur
Kleurenblindheid
• Ongeveer 8% van de mannen en 1% van de vrouwen
• Verschillende kleurenblindheden
o Anomale trichromaten
Hebben 3 receptoren, maar ze genereren ofwel teveel rood, groen of
blauw.
o Dichromaten
kunnen alle kleuren nabootsen door menging van twee vaste
kleursoorten
o Monochromaten of achromaten
totaal kleurenblind ofwel door kegeltjes die blind zijn, ofwel door
kegeltjes die kleurenblind zijn
Kleurenmenging
Additieve kleurenmenging
• Gekleurde lichtbundels worden met elkaar vermengd
• 3 verschillende mogelijkheden
o gekleurde lichtbundels boven elkaar projecteren op wit scherm
o ronde schijf met verschillende gekleurde sectoren snel ronddraaien
o licht afkomstig van verschillende gekleurde stipjes die op een grote
afstand niet afzonderlijk waarneembaar zijn
• De signalen worden opgeteld totale energieverdeling = de spectrale
energieverdeling van de deelsignalen
PM(λ) = P1(λ) + P2(λ) + P3(λ) + …
• Primaire kleuren zijn RGB!
o R+G=Y
o G+B=C
o R+B=M
o R+G+B=W
• Complementaire kleuren = 2 kleuren die door additieve kleurenmenging wit
geven.
Subtractieve kleurenmenging
• Kleur absorbeert bepaalde delen van het spectrum! Door menging van de
kleuren kan men zo de absorptie zelf bepalen.
• 2 manieren:
a. kleurinkten mengen (gekleurde oplossingen mengen)
b. achter elkaar plaatsen van filters (dia’s, foto’s,…)
• totale spectrale tranmissiegraad voor de filters is de vermenigvuldiging van de
verschillende tranmissiegraden! (Zie P2.3)
• DM(λ) = D1(λ) + D2(λ) + D3(λ)+ …
• Primaire kleuren zijn CMY
a. RxG = Z
b. RxB = Z
c. GxB = Z
d. WxC = C
e. WxM= M
f. WxY = Y
h. YxM = R
i. CxM = B
j. YxMxC = Z
Autotypische kleurenmenging
Additieve en subtractieve kleurenmenging tesamen gebruikt! Voor gebruikt in
meerkleurendruk.
Kwalitatieve benadering
Alle wetten zijn gebaseerd op de additieve kleurenmenging!
• WET 1: Door keuzen van 3 grondkleuren op primaire kleuren kan met
additieve menging alle kleuren nagebootst worden. Dit door een bepaalde
hoeveelheid van de kleuren te gebruiken.
o FORMULE: Q = A.A + B.B + C.C
Q = kleur ; A,B,C = gekozen grondkleuren ; A,B,C hun hoeveelheden of
tristimuluswaarden
o Strenger gezien is dit niet altijd mogelijk en moet er bij de kleur Q nog
een grondkleur gemengd worden !
Q + A.A = B.B + C.C
(in zeer uitzonderlijke gevallen moet er zelfs een tweede basiskleur
toegevoegd worden bij Q)
• WET 2: Als twee kleuren dezelfde kleurindruk geven, moet dat ook zo zijn als
de intensiteit van beide met dezelfde factor verandert.
o FORMULE: Q1 = Q2 2xQ1 = 2xQ2
Q = A.A + B.B + C.C 5Q = 5A.A + 5B.B + 5C.C
• WET 3: als twee verschillende kleuren dezelfde kleurindruk geven, dan blijft
dat zo als ze gemengd worden met bepaalde kleuren.
o FORMULE: Q1 = Q2 Q + Q1 = Q + Q2
Vectoriële benadering
Men kan alles uittekenen met vectors !
Als Q, A, B, C niet alle vier gelijk zijn aan nul dan geldt:
Q.Q + A.A + B.B + C.C = 0
Men kan dus met de drie tristimuluswaarden een kleur gaan voorstellen.
Hfst 3 : Kleursystemen
= Enkele standaarden bij het kiezen van de primaire kleuren. De belangrijkste
zijn van het CIE.
CIE = commision internationale de l’Eclairage
CIE-RGB
• Bronkleuren zijn 3 spectraalkleuren namelijk :
o R, rode spectraalkleur met golflengte 700nm
o G, met golflengte 546,1nm
o B, met golflengte 435,8nm
• Er kan nagegaan worden hoeveel van de bronkleuren nodig is om een
spectraal kleur na te bootsen. Dit als men vooropstelt dat alle
spectraalbronnen dezelfde energie hebben!
o FORMULE: 1(λ) = r (λ) x R + g (λ) x G + b (λ) x B
o NOG DE STREEPJES BOVEN DE KLEINE LETTERS ZETTEN!!! Die r(λ),…
staan voor de relatieve grootheden of de spectrale tristimuluswaarden.
• Indirecte nabootsing
o Kleur dat niet nagebootst kan worden op beeldscherm
o Dit vanaf dat er negatieve tristimuluswaarden zijn
o Van 400 tot 630nm
Kleurcoördinaten
Het is vaak handiger om alles in tweedimensionale omgeving te zetten (ipv de
vectoren). In dat geval wordt alleen nog met relatieve hoeveelheden van de
bronkleuren gewerkt
• FORMULE: Q = R.R + G.G + B.B
relatieve hoeveelheden zijn dan :
r = R/R+G+B g = G/R+G+B b = B/R+G+B
• Aangezien r+g+b=1 volstaan 2 kleurcoördinaten! uitzetten in
chromaciteitsdiagram! ZIE P3.3!
Kleurcoördinaten
x=X/X+Y+Z y=Y/X+Y+Z z=Z/X+Y+Z
(diagram p3.6 zeker checken!!!) je ziet dat hier wel alle kleuren binnen de
driehoek liggen! Gevormd door de bronkleuren X,Y,Z.
De lus heet de spectraallus en de verbindingslijn die de eindpunten van de
spectraallus verbindt heet de purperlijn!
Uniforme chromaticiteitssystemen
Kenmerken
• 3-dimensionaal (gebasseerd op Munsell-kleurrangschikkings-systeem). De
coördinaten zijn helderheid, kleurtoon en verzadiging
• in relatie met CIE-XYZ-systeem
• optimale equidistantie wordt nagestreefd kleurverschil wordt dus herleid tot
een afstandsberekening in die ruimte.
Kleurverschillen
Kleurverschil = kleurafstand ∆E in een driedimensionale ruimte.
Voor willekeurige ruimte is de formule:
∆E = √∆A² + ∆B² + ∆C²
Het Munsell-systeem
= een kleurenordeningssysteem geordend naar kleurtoon (Hue), helderheid en
chroma. De basiskleuren zijn rood, geel, groen, blauw en purper. De verbeterde
versie van het systeem bevat 100 kleurtonen.
• Het systeem dient als basis voor alle uniforme systemen! Dit omdat de
kleurverschillen gelijke kleurafstanden hebben!
• Munsell-coördinaten:
o Hue (H) of kleurtoon = weergegeven langs de cirkelomtrek, de
kleurtonen worden weergegeven met een getal gevolgd door een
lettercode bvb. 7,5 YR
o Chroma (C) = weergegeven langs de straal van de cirkel (er zijn 16
verzadigingsstappen). Wit, zwart en alle grijze tinten hebben een
chroma gelijk aan 0, de kleuren aan de omtrek hebben de maximum
chroma.
o Value V = helderheid, verticaal weergegeven van 0 (zwart) tot 10 (wit)
• Zie p4.4 visuele voorstelling!!!
Het Lab-systeem
• Hunter stelde het Lab-systeem samen op grond van de tegenkleurtheorie van
Hering.
• De Lab-coördinaten:
o L = helderheid of lightness
o a = de hoeveelheid rood indien positief, de hoeveelheid groen indien
negatief
o b = de hoeveelheid geel indien positief, de hoeveelheid blauw indien
negatief
• MAAR het Hunter-Lab-systeem discrimineert verzadigde kleuren beter dan
lichte kleuren CIELAB drukt de kleurverschillen zeer equidistant uit.
• Het Lab-systeem is een wiskundige transformatie van het XYZ-systeem
• Kleurverschil tussen een monster m en standaard s:
o FORMULE: ∆E*ab = √(∆L*)² + (∆a*)² + (∆b*)²
Het CIELCh-systeem
• Via omzetting naar cilindrische coördinaten bekomen we met het CIELAB-
systeem een goede overeenkomst met de visuele waarneming voor
helderheid, chroma en kleurtoon.
• Chroma C*ab is hetzelfde als de afstand tot de helderheidsas en de kleurtoon
wordt bepaald door de hoek h°ab vanaf de positieve a*-as.
• FORMULE: C*ab= √(a*)² + (b*²)
FORMULE: h°ab = bgtg b*/a* (boogtangens of –ATAN)
• Zie een grafiek op p4.6
Het LUV-systeem
• negatieve punten van het CIELAB-systeem:
o heeft te maken met de uitsplitsing van ∆E*ab, zo wordt algemeen
vastgesteld dat ∆C*ab overgewaardeerd wordt ten nadele van ∆L*
o bij additieve menging van twee kleuren ligt de mengkleur niet op de
verbindingslijn
• Daarom CIELUV-systeem! Is gebaseerd op het U’V’W’-systeem
• De transformatievergelijkingen en de weergave zijn helemaal hetzelfde als het
LAB-systeem alleen is de equidistantie nog beter!
• Kleurtoonhoek:
h°uv = bgtg v*/u* = bgtg v’-v’0 / u’-u’0
• Kleurtoonafstand:
∆H*uv = √(∆E*uv)² - (∆L*)² - (∆C*uv)²
Inleiding
• Voor instrumentele kleurmeting wordt altijd gewerkt met het CIE-XYZ-
systeem! Dit omdat alle kleurcoördinaten dan positief zijn!
• Bij kleur Q met tristimulusfunctie φ(λ) zijn deze formules geldig:
P5.1
o Men kiest k zodanig dat Y = 100 voor het absoluut wit licht!
• Witpunt of neutraal punt:
o Witreferentie wordt geassocieerd met de genormaliseerde
tristimuluswaarden van de gebruikte lichtsoort. E is absoluut wit of
neutraal punt
o Bij toesten op basis van driefiltersysteem gebruikte lichtsoort als
neutraal punt hier gelden voor die lichtsoort de gecentraliseerde
trisimuluswaarden:
Tristimulusmeting
• Tristimuluscolorimeter = gebaseerd op trichromatisch model het bezit drie
types receptoren met verschillende spectrale gevoeligheid. Dit zijn de
spectrale tristimuluswaarden:
Monitoren
• weergave van beeld op beeldscherm de fosfors vertalen de RGB-waarden in
visuele kleuren (volgens de fosfor spectrale karakteristieken)
• Gamma:
o Omzetting van tristimuluswaarden naar kleur is bij CRT-beeldbuis niet
zo nauwkeurig! (meestal zijn de kleuren donkerder dan de originele
kleuren).
o er is een niet-lineair verband tussen de spanning u van het
elektronenkanon en de luminantie Y (een fout dus)
FORMULE: p6.3
FORMULE:
o bij goede omgevingsverlichting zou globale gamma gelijk zijn aan 1,
maar in realiteit is hij iets groter dan 1 zodat hij hoger is dan het
omgevingslicht beter beeld
o BIJ WINDOWS:
Gamma-correctie meteen in besturingssysteem, de compensatie-
gamma is 2,2 (fomularium)
FORMULE (kennen):
o BIJ APPLE:
Gamma-correctie in besturingssysteem van 1,8 (er is nog een
correctie in de grafische kaart van 1,22)
De facto-standaarden
= aantal toestelafhankelijke kleurenruimtes
• NTSC = national television systems commitee 3 standaard CRT-fosfors
(niet gebruikt in grafische wereld, wel in videowereld)
• Apple RGB
• Adobe RGB
• sRGB = ontwikkelt voor de uitwisseling van kleurinformatie tussen
besturingssysteem en internet
Het is ook standaard voor kleurenbeelden die aangeleverd worden zonder
kleurinformatie.
Hfst 7: CMYK-kleurenruimtes
CMY- en CMYK-systemen
• grote toestel- en procesafhankelijkheid!!! Heel wat parameters waar rekening
mee gehouden moet worden:
o inkten
o drukdrager
o drukparameters
o drukomstandigheden
o perskarakteristieken
o prepress-karakteristieken
o zwartberekening (UCR, GCR)
• CMY zou moeten alle kleuren kunnen weergeven, maar bij donkere tonen is er
een te beperkte zwarting! Daarom CMYK.
• Voorstelling CMYK-ruimte op twee manieren
o Rasterpercentages
o Kleurdensiteiten uitzetten in kleurenkubus
Inktkleurordeningssystemen
CMYK-kleurenatlas
• = bevat alle combinaties van CMYK, als kleurvakjes gedrukt, zo kan een
ontwerper de CMYK-samenstelling ingeven voor een gewenste kleur
• rasterpercentages nemen toe kotje per kotje in stappen van 10%, voor
pasteltinten is dat per 5%.
• Combinaties mogelijk:
o C,M,Y en K afzonderlijk
o Twee kleuren uit de vier tezamen
o Drie kleuren uit de vier tezamen
o Vier kleuren tezamen
PMS-kleuren
• = pantone matching system, er zijn 9 inkten die vermeng worden! Alle
kleuren zijn genummerd en voorzien van hun mengingswaarden.
• PMS bevat ook:
o Metaalinkten
o Fluorescerende inkten
o Pasteltinten
o Druk op zowel gestreken als ongestreken
FOCOLTONE
• = four color tone, CMYK-representatie van de PMS-kleuren, niet alle kleuren
van het PMS-systeem kunnen omgezet worden.
HiFI
• hoog gepigmenteerde proceskleuren
• high-end: kleuruitbreiding + 4 proces kleuren
• vergroting CMYK-kleurruimte
• meestal in combinatie met FM-rastering