Você está na página 1de 13

Uitwerkingen opgaven hfdst 8: zuren en basen

8.2 Zure, neutrale en basische oplossingen 8.3 Hoofdkenmerken van zuren 8.4 Sterkte van zuren 8.5 Geconjugeerde zuur-base paren 8.6 Reacties tussen zuren en basen 8.7 Kwantitatieve bepalingen

Formules die je dit hoofdstuk moet kennen:


pH = -log[H3O+] pOH = -log[OH-] [H3O+] = 10-pH [OH-] = 10-pOH

pH + pOH = pKw = 14 onder standaard omstandigheden [OH-]*[H3O+] = Kw = 10-14 onder standaard omstandigheden

8.2 Zure, neutrale en basische oplossingen


A2a Het (kleur)omslagtraject van een indicator is het pH-gebied waarbij de Gebruikte indicator langzaam van kleur veranderd van de zure naar de basische kleur of andersom. In dit gebied heeft de indicator dus een soort mengkleur. Voor de indicator broomthymolblauw zal de kleur in het pH-gebied tussen 6,0 en 7,6 de mengkleur zijn die tussen geel en blauw inzit en is dan dus groen. Nee, het is in beide gevallen dezelfde indicator maar in 2 verschillende pHgebieden. Het rode lakmoespapier wordt gemaakt door papier te kleuren met een licht zure lakmoesoplossing terwijl het blauwe lakmoespapier met een licht basische oplossing behandeld is. In een neutrale oplossing zit het dus tussen rood en blauw in en zal dus paars gekleurd moeten zijn. pH = -log[H3O+] [H3O+] = 10-pH [H3O+] = 10-1,4 = 4 * 10-2 mol*L-1. pH = -log[H3O+] [H3O+] = 10-pH [H3O+] = 10-4,42 [H3O+] = 3,8 * 10-5 mol*L-1. pH = -log[H3O+] [H3O+] = 10-pH [H3O+] = 101,1 [H3O+] = 1,1 * 101 mol*L-1 . pH = -log[H3O+] = -log(1,0*10-4) pH = 4,00 pH = -log[H3O+] = -log(5,0*10-4) pH = 3,30 pH = -log[H3O+] = -log(1,0*10-3) pH = 3,00 Broomthymolblauw is geel pH < 6,0 Congorood is oranjerood pH > 5,0 Als je deze 2 gegevens combineert zal de pH dus moeten liggen tussen 5,0 en 6,0.

A3a b c

A4a b c B5

B6a

c+d

Aangezien bij verdunning de [H3O+] steeds kleiner wordt zal de pH zal steeds hoger worden gezien de relatie pH = -log[H3O+]. Omdat je er water bij doet zal het gaan naderen tot de pH die de vloeistof heeft die je er bij doet. De [OH-] wordt steeds kleiner. Er is altijd een vaste relatie tussen [OH-] en [H3O+], als de [OH-] daalt gaat de [H3O+] omhoog uit de relatie pH = log[H3O+] blijkt dat de pH steeds lager zal worden als de [H3O+] omhoog gaat. Als er verder verdund wordt komt er steeds meer water met pH = 7 bij en uiteindelijk zal de pH dus naderen tot die van zuiver water pH = 7. Of je nu dus een zure of basische oplossing hebt maakt niet uit, bij verdunning gaat de waarde altijd naar de waarde van de oplossing waarmee je aan het verdunnen bent.
aq

B7 Ba(OH)2 8H2O(s) Ba2+(aq) + 2 OH-(aq) + 8H2O(l) b Er lost maximaal 0,273 mol Ba(OH)2 8H2O in 1 kg water (we nemen aan dat 1,0 kg water = 1,0 L water) in 1 L water is dus 0,546 mol OH- aanwezig. c [OH-] = 0,546 mol L-1 pOH = -log[OH-] = -log(0,546) = 0,263. Uit de vaste relatie tussen pH en pOH volgt: pH= 14,00 - pOH = 14,00 - 0,263 = 13,74.

8.3 Hoofdkenmerken van zuren


Algemeen: De pH van een oplossing wordt verlaagd als er een zuur molecuul in opgelost wordt dat een H+ afstaat aan het water dit moet dus een carbonzuur of een zuur zijn dat je terug kan vinden in Binas T49. Oplossing 1: HF is een zuur (zie Binas T49) met Kz= 6,3*10-4 en verlaagt dus de pH als het in water wordt opgelost via de volgende reactievergelijking:. HF(aq) + H2O(l) H3O+(aq) + F-(aq) Oplossing 2: Deze stof bevat volgerns Binas T49 geen zuur- of base-groep. Dat betekent dus dat hij niet als zuur of als base zal kunenn reageren en het oplossen van deze stof in water dus geen effect heeft op de pH. Oplossing 3: Benzeencarbonzuur bevat een zuurgroep (COOH) en verlaagt dus uiteraard de pH. Het is een zwak zuur en reageert dus volgens de volgende reactievergelijking: C6H5COOH(aq) + H2O(l) H3O+(aq) + C6H5COO-(aq) Oplossing 4: Als je in Binas kijkt zal je zien dat C2H5OH wel vermeld staat als een zeer zwak zuur met Kz = << 10-14. Het is dus zo zwak dat het geen effect zal hebben op de pH van de oplossing. Oplossing 5: Methaanamine bevat een NH2groep en zoals je in Binas tabel 49 ziet is dit een sterke base, methaanamine zal dus basisch reageren volgens de volgende reactievergelijking: CH3NH2(aq) + H2O(l) CH3NH3+(aq) + OH-(aq) Er ontstaan dus OH--ionen en de pH zal dus verhoogd worden als we methaanamine oplossen in water. Oplossing 6: CO2(aq) + H2O(l) H2CO3(aq). Dit is samen met SO2 een speciaal geval, zoals je in Binas T49 ziet staat het tussen haakjes, dit betekent

dat het een instabiel zuur is dat weer makkeljik uit elkaar valt volgens de volgende reactie: H2CO3(aq) + H2O(l) H3O+(aq) + HCO3-(aq) Bij deze reactie wordt dus H3O+(aq) gemaakt waardoor de oplossing dus in pH zal gaan dalen. Oplossing 7: Volgens Binas T49 zal het chloride-ion niet als zuur (staat niet bij de zuren) en niet als base in water reageren omdat de Kz << 10-14. Dit is dus zo zwak dat het niet zal kunnen erageren en de pH vernadert dus niet als Cl- ionen erin opgelost worden. Oplossing 8: Calciumoxide is een zout dat bestaat uit een Ca2+ en een O2-ion. Volgens Binas T49 reageert in dit zout het een O2-ion als een zeer sterke base als het in water wordt opgelost. Er ontstaan nml. OHionen volgens de volgende reactievergelijking: CaO(s) + H2O(l) Ca2+(aq) + 2OH-(aq) A8-9 a) SO2 + H2O H2SO3 Zwaveligzuur b) SO3 + H2O H2SO4 zwavelzuur c) CO2 + H2O H2CO3 koolzuur d) P2 O5 + H2O H3PO4 fosforzuur A10
H2 C O
OH

H 3C

H2 C

O
O
C

a)

OH

OH

OH

OH

H3C
b)

NH2 H3C

H N

CH3 H N 2

H2 C

C H2

H2 C

C H2

H2 C

C H2

NH2

A11ab 1) citroensap is een zuur en keukenzout is geen (zuur of) base; er zal dan dus ook geen zuur-base reactie op kunnen treden 2) ammonia is een oplossing van NH3 in water en is dus een base, soda Na2CO3 is ook een basische oplossing; er zal dus geen zuur-base reactie op kunnen treden. 3) Natronloog is een base en citroensap is een zuur; er zal dus een zuur-base reactie op kunnen optreden. 4) Azijn(zuur) = C2H5OOH is een zuur en citroensap is ook een zuur; er zal dus geen zuur-base reactie op kunnen treden. B12a/b 1 Bij het oplossen treedt de volgende reactie op:
aq

Na2CO3(s) 2Na+(aq) + CO32-(aq) Er ontstaat dus CO32-(aq) dat volgens T49 een sterke base is en er zal dus een vervolgreactie op gaan treden: CO32-(aq) + H2O(l) HCO3-(aq) + OH-(aq) door het oplossen van Na2CO3 in water ontstaan er OHionen waardoor de oplossing basisch wordt en de oplossing krijgt dus een pH > 7,0.

Bij het oplossen treedt de volgende reactie op: NH4Cl(s) NH4+(aq) + Cl-(aq) Er ontstaat dus NH4+(aq) dat volgens T49 een zuur is en er zal dus een vervolgreactie op gaan treden: NH4+(aq) + H2O(l) H3O+(aq) + NH3(aq) door het oplossen van NH4Cl in water ontstaan er H3O+-ionen waardoor de oplossing zuur wordt en de oplossing krijgt dus een pH < 7,0.
aq

Bij het oplossen treedt de volgende reactie op: KCl(s) K+(aq) + Cl-(aq) Door het oplossen van KCL in water ontstaan er K+ en Clionen. Volgens tabel 49 zijn deze niet zuur of basisch bij het oplossen van KCl in water zal de pH van de oplossing gelijk blijven aan die van het oplosmiddel (water) pH = 7,0.
aq

Bij het oplossen treedt de volgende reactie op: K2O(s) + H2O(l) 2K+(aq) + 2OH-(aq) (zie ook Hfst 3) Als K2O in contact komt met water treedt er een reactie op tussen het O2ion en het water. Hierbij ontstaan OHionen waardoor de pH stijgt en het water krijgt dus een pH > 7,0. Bij het oplossen treedt de volgende reactie op:
aq

SO2(g) SO2(aq) SO2(aq) + H2O(l) H2SO3(aq) NB: net als bij CO2 ontstaat er hierbij dus een instabiel zuur (staat in Binas T49 tussen haakjes).Als het gevormd is treedt er een vervolgreactie op: H2SO3(aq) + H2O(l) H3O+(aq) + HSO3-(aq) Als SO2 in water opgelost wordt ontstaan er dus ontstaan H3O+-ionen. Hierdoor daalt de pH en krijgt de oplossing een pH < 7,0. 6 Bij het oplossen treedt de volgende reactie op:
aq

NH3(g) NH3(aq) Opgelost NH3 in water is volgens T49 een base en zal dus met water verder reageren: NH3(aq) + H2O(l) NH4+(aq) + OH-(aq) Hierbij ontstaan de sterk basische ionen OHionen waardoor de pH van de oplossing stijgt en de oplossing krijgt dus een pH > 7,0. B13 a) HF is een zuur (T49 binas) en verlaagt dus de pH b) lijkt wel een beetje op een zuur maar bevat geen COOH groep en is geen zuur c) bevat een COOH groep en is dus zuur en verlaagt de pH d) ethanol is een extreem zwak zuur en zal geen effect hebben op de pH e) bevat een NH2 en is dus een base en verhoogt de pH f) wordt bij oplossen ion water koolzuur en verlaagt de pH dus g) Cl- is een extreem zwakke base en heeft dus geen invloed op de pH h) bevat O-2 en dat is een zeer sterke base en verhoogt de pH dus.

8.4 De sterkte van zuren


A14 a+b Kz methaanzuur = [H3O+]*[HCOO-]/([HCOOH]0-[H3O+]) = 1,8 * 10-4 Kz ethaanzuur (= Hac = azijnzuur) = [H3O+]*[Ac-]/([HAc]0-[H3O+])= 1,8*10-5 Kz methaanzuur > Kz ethaanzuur methaanzuur is sterker dan ethaanzuur en bij gelijke molariteit zal het methaanzuur meer gesplitst worden dan ethaanzuur ionisatiepercentage van methaanzuur daardoor groter zijn dan dat van ethaanzuur. pKz= -logKz Hoe groter pKz, des te zwakker het zuur. Zuur HCO3NH4+ H2S H3PO4 HSO4-. Kz 4,7*10-11 5,6*10-10 3,0*10-7 6,9*10-4 1,0*10-2 pKz 10,33 9,25 6,52 2,16 1,98 Nu allebei gerangschikt volgens klimmende sterkte, in de tabel hieronder gerangschikt volgens afnemende zuursterkte. Zuur HSO4-. H3PO4 H2S NH4+ HCO3pKz 1,98 2,16 6,52 9,25 10,33 1,00 L * 0,998 kg*L-1 = 0,998 kg [H2O] = 998 g*L-1 /18,02 gmol-1 =55,4 mol L-1. Als er 0,1 mol HCl wordt opgelost zal er ook 0,1 mol H2O reageren volgens de reactie vergelijking: HCl + H2O H3O+ + Cl- (aflopend want sterk zuur) [H2O]na oplossen 0,1 mol HCl = 55,3 mol*L-1.

c A15 a+b

A16

a b

B17

Algemeen: in Binas T49 vind je een aantal metalen terug die als zuur kunnen werken het moment dat ze als zout opgelost worden in water. a) Fe(III)-zout: Kz = 6,0*10-3 Fe(H2O)63+(aq) + H2O(l) FeOH(H2O)52+(aq) + H3O+(aq) b) Cr-zout: Kz = 1,5*10-4 Cr(H2O)63+(aq) + H2O(l) CrOH(H2O)52+(aq) + H3O+(aq) c) Al-zout: Kz = 1,4*10-5 Al(H2O)63+(aq) + H2O(l) AlOH(H2O)52+(aq) + H3O+(aq) d) Pb-zout: K =1,6*10-8 Pb(H2O)n2+(aq) + H2O(l) PbOH(H2O)n-1+(aq) + H3O+(aq) e) Cu(II)-zout: K = 1,0*10-8 Cu(H2O)62+(aq) + H2O(l) CuOH(H2O)5+(aq) + H3O+(aq) f) Zn-zout: Kz = 2,2*10-10 Zn(H2O)62+(aq) + H2O(l) ZnOH(H2O)5+(aq) + H3O+(aq) a Sterke zuren zijn volledig in ionen gesplitst (dus volledig geoniseerd) omdat een sterk zuur volgens een aflopende reactie oplost in water. De concentratie van het ongesplitste zuur is dan vrijwel nul deze waarde heeft in de praktijk dus geen betekenis en men kan er verder niets mee berekenen.

C18

Of nu azijnzuur of water gebruikt wordt als oplosmiddel heeft geen invloed. In beide gevallen is het zuur met de grootste K z het sterkste zuur HClO4 is het sterkste zuur.

8.5 geconjugeerde zuur-base paren


Algemeen: geconjugeerde zuur-base paren zijn de koppels die op dezelfde regel staan in Binas tabel 49. Dit zijn dus bv. HClO4 en ClO4-. Een ander voorbeeld is het paar NH4+ en NH3. Voor een geconjugeerd zuur-base paar geldt tevens het volgende: Kz * Kb = 10-14. A19a) Na2O(s) + H2O(l) 2Na+(aq) + 2OH-(aq) (zie ook Hfst 2) In een natriumoxide-oplossing komen dus Na+-, OH--ionen en H2O-moleculen voor. b) Bij opl. treedt eerst de volgende reactie op: KCN(s)K+(aq) + CN-(aq) Dit wordt gevolgd door: CN-(aq) + H2O(l) CN- (aq) + OH-(aq) [zwakke base dus evenwicht] In een kaliumcyanide-oplossing komen dus tegelijkertijd K+-ionen, CN--ionen, OH--ionen, HCN-moleculen en H2O-moleculen voor. c) Bij het oplossen treedt de volgende reactie op: Na2CO3(s) 2Na+(aq) + CO32-(aq) Dit wordt gevolgd door: CO32-(aq) + H2O(l) HCO3-(aq) + OH-(aq) In een natriumcarbonaatoplossing komen dus Na+-ionen, CO32--ionen, HCO3--ionen, OH--ionen en H2O-moleculen voor. B20a) Bij het oplossen treedt de volgende reactie op: Na2S(s) 2Na+(aq) + S2-(aq) Dit wordt gevolgd door: S2-(aq) + H2O(l) HS-(aq) + OH-(aq) De Kb van S2- is 9,1*10-3 en er ontstaat dus een basische oplossing. b) Salpeterzuur is een sterk zuur en de volgende aflopende reactie treedt op: HNO3(l) + H2O(l) H3O+(aq) + NO3-(aq) De pH zal dus laag zijn: pH = - log [ H3O+ ] = 0 c) eerst lost ammoniak op in water: NH3(g) NH3(aq) De ontstane oplossing zal basisch worden aangezien de Kb van NH3 = 1,8*10-5. NH3(aq) + H2O(l) NH4+(aq) + OH-(aq) Omdat de Kb van NH3 kleiner is dan de Kb van S2- zal de ammoniak-oplossing wel minder basisch zijn dan de oplossing met S2-. d) Bij het oplossen treedt de volgende aflopende reactie op: K2O(s) + H2O(l) 2K+(aq) + 2 OH-(aq) In K2O is O2- een zeer sterke base (Kb >>1) en de oplossing zal dus de meest basische oplossing zijn van de genoemde oplossingen bij de 22a, c en d. e) Bij het opl. treedt de volgende reactie op: KI(s) K+(aq) + I-(aq) Het I--ion de geconjugeerde base is van het zeer sterke zuur HI en heeft geen zure of basische eigenschappen. De base I- is dus een zeer zwakke (Kb << 1014) en zal dus in een water geen proton opnemen oplossing van KI in water = neutraal zijn.
aq aq aq aq aq

f) Bij het oplossen treedt de volgende reactie op: CH3COOH(l) CH3COOH(aq) Dit wordt gevolgd door: CH3COOH(aq) + H2O(l) H3O+(aq) + CH3COO-(aq) De Kz van CH3COOH is 1,7*10-5 en de oplossing van azijnzuur zal dus een pH < 7 krijgen oftewel zuur. Azijnzuur is een zwak zuur en is dus veel minder zuur dan de oplossing uit onderdeel b. B21a) CN-(aq) + H2O(l) HCN(aq) + OH-(aq) ClO-(aq) + H2O(l) HClO(aq) + OH-(aq) NO3- reageert niet met water, omdat het nitraation de geconjugeerde base is van HNO3, een zeer sterk zuur. NO3- is dus een zeer zwakke base, die in water niet merkbaar een proton opneemt. CH3COO-(aq) + H2O(l) CH3COOH(aq) + OH-(aq) NH3(aq) + H2O(l) NH4+(aq) + OH-(aq) b Hoe sterker de base hoe groter de Kb de volgorde is op stijgende Kb Kb << 10-14 5,8*10-10 2,5*10-7 1,6*10-5 1,8*10-5 Stof NO3CH3COOClOCNNH3

aq

c B- + H2O HB + OH- Kb= [HB][ OH-]/([ B-]-[ OH-]) Hoe groter de Kb hoe sterker de base. Als Kb = [HB][ OH-]/([ B-]-[ OH-]) groter wordt komt het evenwicht meer naar rechts te liggen er zal meer van het geconjugeerde zuur gevormd worden In de NH3-oplossing zal de concentratie van het geconjugeerde zuur (= NH4+ ) het hoogste en in de NO3--oplossing is zal de concentratie van het geconjugeerde zuur (= HNO3) het laagste zijn. Overzicht van de oplossingen van zuur naar basisch (toenemende pH) Opl. b f e c a D Van HNO3 HAc KI NH3 Na2S K2O Kz >> 1 1,7*10-5 Kb << 10-14 1,8*10-5 9,1*10-3 >>1 B22 a b c OH-(aq) + H2O(l) H2O(l) + OH-(aq) Kb = [H2O]*[OH-]/ [OH-]= [H2O] = 1000/18,02 = 55,4 Een base is sterk als de Kb > 1 is en voor OH- klopt dat dus is OH- een sterke base.

B23a) Een amfolyt is een deeltje dat zich als zuur maar ook als base kan gedragen (zie p193). Het zal zowel een proton kunnen afstaan als kunnen opnemen. b) eerst lost de stof op en splitst in ionen: NaHCO3(s) Na+(aq) + HCO3- aq) Vervolgens zal het gevormde HCO3- door kunnen reageren volgens 2 mogelijke reacties: (1) HCO3-(aq) + H2O(l) CO32-(aq) + H3O+(aq) (2) HCO3-(aq) + H2O(l) H2CO3(aq) + OH-(aq) c) Kz HCO3- = 4,7*10-11; Kb HCO3- = 2,2*10-8. HCO3- zwakker als zuur dan als base. Hierdoor zal een oplossing van NaHCO3 basisch.zijn. d) Nee, dat geldt alleen maar voor geconjugeerde zuur-base paren die dus op dezelfde regel staan. HCO3- als zuur en HCO3- als base vormen samen geen
aq

geconjugeerd zuur-base paar dus gaat de regel absoluut niet op. C24) Azijn staat liever een H+ af dan water de basen zullen dit makkelijker kunnen opnemen en worden dus sterkere basen Kb stijgt. ALGEMEEN: Bij zuur-base reacties gelden de regels:

Zuur
Sterk Sterk Zwak Zwak

Base
Sterk Zwak Sterk Zwak

Verloop reactie
Aflopend naar rechts Evenwicht maar vrijwel volledig aflopend naar rechts Evenwicht maar vrijwel volledig aflopend naar rechts Evenwicht, ligging wordt bepaald door Kz l / Kz r Als > 1 rechts Als < 1 links Niet verlopend

Zeer zwak Zeer zwak Probeer deze altijd problemen systematisch aan te pakken: 1. Inventariseer eerst alle aanwezige zuren en basen in een tabel NB: vergeet niet te kijken of je te maken hebt met amfolyten (reageren als zuur en/of als base) en horen dus in beide kolommen thuis. Bv: H2O, HCO3-, etc 2. Markeer de sterkste base en zuur 3. Controleer of het sterke of zwakke zuren en basen zijn ivm aflopend of evenwicht zijn van de reactie 4. Schrijf de reactievergelijking op van de zuur-base reactie. Let op aflopend/evenwicht 5. Controleer de ligging van het evenwicht mbv Kz l/ Kz r 6. Controleer of de gevormde stoffen kunnen doorreageren als er een overmaat zuur of base is gebruikt ! C25 a en b) HZ + HCO3- Z- + H2CO3 daarna H2CO3 CO2(g) + H2O Aflopend want CO2 is een gas en verdwijnt dus gaat evenwicht helemaal naar rechts C26a) Stap 1. Inventarisatie Aanwezige basen: Aanwezige zuren: OH-, HSO4-, H2O H3O+, HSO4-, H2O Stap 2: markeer sterkste zuur en base , sterkste base Sterkste zuur OHH3O+ Stap 3: allebei sterk aflopend naar rechts Stap 4: reactievergelijking: H3O+(aq) + OH-(aq) 2H2O(l) H+-overdracht b) Stap 1. Inventarisatie Aanwezige basen: S2-, H2O Stap 2: markeer sterkste zuur en base , sterkste base S2Aanwezige zuren: H3O+, H2O Sterkste zuur H3O+

Stap 3: zwakke base, sterk zuur ev.w. vrijwel aflopend naar rechts Stap 4: reactievergelijking: H3O+(aq) + S2-(aq) HS- (aq) + H2O(l) H+-overdracht Stap 6: Overmaat zoutzuur het gevormde HS- (dit is een amfolyt) kan doorreageren Aanwezige basen: Aanwezige zuren: HS-, H2O H3O+, HS-, H2O + HS is zwakke base, H3O is sterk zuur ev.w. vrijwel aflopend naar rechts H3O+(aq) + HS-(aq) H2O(l) + H2S(g) H+-overdracht Het evenwicht ligt heel sterk naar rechts en zal volledig naar rechts aflopen omdat er een gasvormig product gemaakt wordt; de typische rotte-eieren lucht van H2S dat ontwijkt. De totaalreactie wordt dan (tel de 2 vergelijkingen op): 2H3O+(aq) + S2-(aq) 2H2O(l) + H2S(g) overdracht van 2 H+ Stap 1. Inventarisatie Aanwezige basen: Aanwezige zuren: OH ., H2O H3PO4, H2O Stap 2: markeer sterkste zuur en base , sterkste base Sterkste zuur OH . H3PO4 Stap 3: sterke base en zwak zuur vrijwel aflopend naar rechts Stap 4: reactievergelijking: H3PO4 + OH-(aq) H2PO4- (aq) + H2O(l)

c)

H+-overdracht H2PO4- is een amfolyt en zal verder reageren (evenwicht) tot HPO42- dat ook weer een amfolyt is en verder zal reageren (evenwicht) tot PO43Stap 6: Aangezien KOH in overmaat aanwezig is zal H3PO4 al de H+-ionen afstaan, uiteindelijk onder vorming van het PO43--ion. Er stelt zich een evenwicht in, dat sterk naar rechts ligt omdat OH- een sterke base is.De totaalvergelijking luidt dan : H3PO4(aq) + 3OH-(aq) 3H2O(l) + PO43-(aq) Overdracht van 3 H+ B27) Het aluminiumsulfide lost op: Al2S3(s) + 12 H2O(l) 2 Al(H2O)63+(aq) + 3 S2-(aq) Het gevormde aluminiumcomplex treedt op als zuur met Kz = 1,4*10-5 (zie ook 8.4 vraag B17 en Binas T49): 2 Al(H2O)63+(aq) + 3 S2-(aq) 2 Al(H2O)3(OH)3(s) + 3 H2S(g)

8.6 Enkele berekeningen


A28) In de HCl-oplossing is [H3O+] = 10-1,70 = 2,0*10-2 M. 50mL = 5010-3L en daarin zit: 50*10-3 * 2,0*10-2 = 100*10-5 mol/L = 1,0*10-3 mol H3O+. De [H3O+] in de HClO4-oplossing is: 10-2,30 = 5,0*10-3 M. 150mL = 0,15L 0,150 L * 5,0 * 10-3 mol/L = 0,75*10-3 mol H3O+.

Bij elkaar is dat 1,75*10-3 mol H3O+ in 0,200 L van het gemaakte mengsel. De nieuwe [H3O+] in het mengsel = 1,75*10-3 mol/ 0,200 L= 8,75*10-3 M. pH = -log(8,75*10-3) = 2,06. B29) [H3O+] = 10-4,5 = 3,16*10-5 mol/L 1 druppel OH- = 0,05*10-3 L * 0,1 M = 5*10-6 mol OHEr moet verwijderd worden: 3,16*10-5 mol - 10-7 mol = 316*10-7 - 10-7 mol = 315*10-7 mol = 3,15*10-5 mol nodig = 3,15*10-5 mol OH- 3,15*10-5 mol/5*10-6 mol/druppel = 31,5*10-6/5*10-6 =31,5/5 = 6,3 druppels er bestaan geen delen van druppels dus ca 7 druppels B30) pH = 8,2 dan is pOH = 5,8. [OH-] in het zwembadwater is: 10 -5,8 = 1,6 * 10-6 M. De pH moet worden: 7,4 De pOH heeft dan de waarde: 6,6 dus [OH-] moet worden: 10-6,6 = 3*10-7 M Per liter moet worden omgezet: 1,6*10-6 - 3*10-7 = 1,3*10-6 mol OH-. Voor de inhoud van het gehele zwembad is dat: 1,3*10-6 mol/L * 400*103 L = 0,52 mol OH-. Aangezien OH- : H3O+ = 1 : 1, is er eveneens nodig: 0,52 mol H3O+ Deze hoeveelheid bevindt zich in: 0,52 mol/ 0,1 mol L -1 = 5 L 0,1 M zoutzuur. B31) [H3O+] = 8*10-5 M pH = -log(8*10-3) = 4,1 B32) Kz = 4,7*10-11 en Kb = 2,2*10-8 Kz < Kb liever base dan zuur basisch en de pH wordt > 7 B33) Evenveel HCO3- als H3O+ reageert helemaal weg HCO3- + H3O+ H2CO3 + H2O dit wordt gevolgd door: H2CO3 CO2 + H2O B34) 1 H3O+(aq) + Ac-(aq) H2O(l) + HAc(aq) K = Kz(H3O+)/Kz(HAc) = 55,4/1,7 * 10-5 = 3,3 * 106 K >> 1 het evenwicht licht ver naar rechts. 2 HAc(aq) + NH3(aq) Ac-(aq) + NH4+(aq) Kev = Kz(HAc)/Kz(NH+4) = 1,8 * 10-5/5,6 * 10-10= 3,2 * 104 K > 1 evenwicht ligt naar rechts.

8.7 Kwantitatieve bepalingen


B35a) 100 mL 0,0100 M HCl-opl. = 1,00*10-3 mol H3O+ 0 mL 0,10 M NaOH-opl.: [H3O+] = 10-2M pH = 2,0 5,0 mL 0,10 M NaOH-opl.: er reageert 0,50*10-3 mol OH- met 0,50*10-3 mol H3O+ er blijft over: 1,00*10-3 - 0,50*10-3 = 0,50*10-3 mol H3O+ pH = -log(0,50*10-3 mol/0,105 L) = 2,32 9,0 mL 0,10 M NaOH-opl.: er reageert 0,90*10-3 mol OH- met 0,90*10-3 mol H3O+ er blijft over: 1,00*10-3 - 0,90*10-3 = 0,10*10-3 mol H3O+ pH = -log(0,10*10-3mol/0,109L) = 3,04 9,9 mL 0,10 M NaOH-opl.: er reageert 0,99*10-3 mol OH- met 0,99*10-3 mol H3O+ er blijft over: 1,00*10-3 - 0,99*10-3 = 0,01*10-3 mol H3O+ pH = -log(0,010*10-3mol/0,1099L) = 4,0 10,0 mL 0,10 M NaOH-opl.: er reageert 1,0*10-3 mol OH- met 1,00*10-3 mol H3O+ alle H3O+ is omgezet en er blijft alleen gewoon water over pH = 7,00 10,1 mL 0,10 M NaOH-opl.: er is nu 0,1*10-3 L *0,1M = 10-5 mol OH- in overmaat pOH = -log(10-5 mol/0,1101 L) = 4,0 pH = 14,0 4,0 = 10,0 11,0 mL 0,10 M NaOH-opl.: er is nu 1,0*10-3 L *0,1M = 10-4 mol OH- in overmaat pOH = -log(10-4 mol/0,111 L) = 3,05 pH = 14,0 3,05 = 10,95

15,0 mL 0,10 M NaOH-opl.: er is nu 5,0*10-3 L *0,1M = 5*10-4 mol OH- in overmaat pOH = -log(5*10-5 mol/0,115 L) = 2,36 pH = 11,64 b)

pH vs mL OH13 12 11 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0 0 2 4 6 8 mL 0,1 M OH10 12 14 16

pH

pH

B36) Omslagtraject methyloranje: pH = 3,2 - 4,4. Je wilt bij een titratie stoppen op het midden van het steile stuk van de curve. Bij de titratie van zoutzuur met natronloog titreer je dan tot de bovengrens van dit omslagtraject is bereikt. De bereikte pH valt dan netjes binnen het steile gedeelte van de titratiecurve. Bij de titratie van natronloog met zoutzuur wordt getitreerd tot de ondergrens van het omslagtraject is bereikt maar de pH waarde (pH = 3,2) valt dan nog buiten het steile gedeelte van de curve dus wordt er te lang doorgetitreerd en is de meting niet goed. B37a) Geconcentreerd zwavelzuur en vast natriumhydroxide zijn beide hygroscopische stoffen en nemen dus water op uit de lucht. HCl kan als gas ontsnappen en is dus ook niet betrouwbaar. b) Via titratie met een standaardoplossing; dit is een oplossing waarvan de exacte molariteit bekend is en daarna te vergelijken met de titratie van de oplossing van die je hebt van zwavelzuur of natronloog.
H2 H2 O C H C C C C HO OH C O HO B38a) citroenzuur: b) het bevat 3 zure COOH-groepen dus is het een 3-waardig zuur c) thymolblauw heeft 2 omslagtrajecten (zie Binas T52): rood 1,2 2,8 geel geel 8,0 9,6 blauw

en

Aangezien d)
10 mL sap 10 mL sap in 100 mL erlenmeyer Hiervan 10 monster titreren

a mol H3Z

a mol H3Z

0,1*a mol H3Z

9,3*10-3L*0,102M = 9,384*10-4 mol OHen H3X : OH- = 1 : 3 3,128*10-4mol citroenzuur H3Z

Verrekenfactor 10* voor aantal mol B M H3Z 0,1*B M H3Z 0,1*B M

Verrekenfactor 10* voor molariteit H3X(aq) + 3 OH-(aq) 3 H2O(l) + X3-(aq) H3X : OH- = 1 : 3 -3 In de erlenmeyer was dan aanwezig: 1/3*0,9384*10 = 0,3128*10-3 mol citroenzuur. We hebben 10% uit de oorspronkelijke oplossing gebruikt in maatkolf = 10*0,3128*10-3 mol citroenzuur =3,128*10-3 mol citroenzuur in 10,0 mL zuiver citroensap zit 3,128*10-3 mol citroenzuur Dat is 0,313 M citroenzuur 192,12 g/mol * 0,313 M = 60,1 g citroenzuur/L. B39a) 2 H3O+(aq) + SO42-(aq) + CaCO3(s) CaSO4(s) + 3 H2O(l) + CO2(g) b) Er heeft gereageerd: 9,30*10-3 L* 0,0996 M = 0,9263*10-3 mol OH 0,9263*10-3 mol H3O+ 0,9263*10-3 mol H3O+/2 = 0,4631*10-3 mol zwavelzuur (want zwavelzuur is een sterk zuur dat 2H+ afstaat in een keer.) c) Op t0 toegevoegd zwavelzuur : 50*10-3 L * 0,1 M = 5*10-3 mol zwavelzuur op t0 toegevoegd H3O+ : 10*10-3 mol H3O+ Op te over aan H3O+ : 9,3*10-3L * 0,0996M = 0,92628*10-3 mol OH-= 0,92628*10-3 mol H3O+ (*) (*)want OH- en H3O+ reageren in de verhouding 1:1 verbruikt door CaCO3 = 10*10-3 0,92628*10-3 = 9,07372*10-3 mol H3O+ CaCO3 : H3O+= 1 : 2 CaCO3 : H3O+= 9,07372*10-3/2 : 9,07372*10-3 CaCO3 = 4,53686*10-3 mol =4,53686*10-3 mol*100,1 g/mol =0,454 gram CaCO3 in 0,722 gram krijt. m% CaCO3 = 0,454/0,722 *100% = 62,9m%. C40a) H3O+(aq) + OH-(aq) 2 H2O(l) b) HAc(aq) + OH-(aq) H2O(l) + Ac-(aq) c) Bij de titratie van natronloog met zoutzuur neemt [OH -] af en de [Cl-] neemt toe waarbij het aantal negatieve ionen in de oplossing gelijk blijft. De OH --ionen zorgen meer voor geleidbaarheid dan de Cl- ionen want ze zijn beweeglijker. Als we dit voor de titratie van azijn met natronloog bekijken geldt hetzelfde verhaal alleen hebben we hier ipv met Cl- met CH3COO- te maken. d) Bij het equivalentiepunt is al het zuur verdwenen en treedt er geen zuur-base reactie op. Door nu toch door te gaan met toedruppelen van het zuur voeg je eigenlijk alleen maar extra titrant (vloeistof uit buret) toe. Waarom dan toch het verschil tussen zoutzuur en azijn? Zoutzuur is een sterk zuur dat 100% gesplitst is in ionen en je voegt dus na het equivalentiepunt alleen maar ionen extra toe waardoor de geleidbaarheid sterk

zal gaan stijgen. Azijn is een zwak zuur dat maar voor een klein deel zal splitsten (K z = 1,8*10-5) en je voegt dus een molecuul toe dat vrijwel niet zal splitsen en dus niet bijdraagt aan de geleidbaarheid. Een extra factor die er voor zorgt dat het azijn niet wil splitsen is dat de azijn die toegevoegd is voor het equivalentiepunt omgezet is in acetaat. Deze actetaat zorgt ervoor dat het evenwicht van het splitsen van azijn naar acetaat nog verder terug geduwd wordt naar de kant van ongesplitst azijn: HAc(aq) + H2O(l) H3O+(aq) + Ac-(aq) Hierdoor voeg je dus na het equivalentepunt moleculen azijn toe die niet zullen reageren of splitsten in ionen en dus ook vrijwel geen invloed hebben op de geleidbaarheid.

Você também pode gostar